20.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 159/1


VERORDENING (EU) 2020/672 VAN DE RAAD

van 19 mei 2020

betreffende de instelling van een Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) als gevolg van de COVID-19-uitbraak

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 122,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 122, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kan de Raad op voorstel van de Commissie en in een geest van solidariteit tussen de lidstaten bij besluit passende maatregelen vaststellen in antwoord op de sociaaleconomische situatie als gevolg van de COVID-19-uitbraak.

(2)

Op grond van artikel 122, lid 2, VWEU, kan de Raad financiële bijstand van de Unie verlenen aan een lidstaat in geval van moeilijkheden of ernstige dreiging van grote moeilijkheden die worden veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen die deze lidstaat niet kan beheersen.

(3)

Het ernstig acuut respiratoir syndroom coronavirus-2 (SARS-CoV-2), dat de ziekte veroorzaakt die door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) COVID-19 is genoemd, is een nieuwe stam van het coronavirus die niet eerder bij de mens is vastgesteld. De ziekte verspreidt zich snel over de hele wereld en de uitbraak is door de WHO uitgeroepen tot een pandemie. Vanaf het begin van de COVID-19-uitbraak in de Unie tot en met 30 maart 2020 werden in de lidstaten 334 396 besmettingen en 22 209 overlijdens gemeld.

(4)

De lidstaten hebben buitengewone maatregelen getroffen om de COVID-19-uitbraak en de gevolgen daarvan in te perken. Het is zeer waarschijnlijk dat COVID-19 zich nog verder in de Unie zal verspreiden. Naast de gevolgen voor de volksgezondheid en een aanzienlijk aantal overlijdens heeft de COVID-19-uitbraak ook een enorm en verstorend effect op de economieën van de lidstaten gehad, sociale ontwrichtingen veroorzaakt en geleid tot gestegen overheidsuitgaven in een toenemend aantal lidstaten.

(5)

Die uitzonderlijke situatie, die de lidstaten niet kunnen beheersen en waardoor een aanzienlijk deel van de beroepsbevolking inactief is geworden, heeft geleid tot een plotse en sterke stijging van de overheidsuitgaven van de lidstaten voor werktijdverkortingsregelingen voor werknemers en soortgelijke maatregelen, met name voor zelfstandigen, maar ook voor uitgaven op gezondheidsgebied, met name op de werkplek. Teneinde de sterke focus van het bij deze verordening ingestelde instrument en daarmee de doeltreffendheid ervan te behouden, kunnen maatregelen op gezondheidsgebied voor de toepassing van dat instrument bestaan uit maatregelen die gericht zijn op het verminderen van beroepsrisico’s en op het beschermen van werknemers en zelfstandigen op de werkplek, alsook waar passend sommige andere maatregelen op gezondheidsgebied. De inspanningen van de lidstaten om de plotse en sterke stijging van de overheidsuitgaven het hoofd te bieden, moeten worden gefaciliteerd totdat de COVID‐19‐uitbraak en de gevolgen daarvan voor de beroepsbevolking onder controle zijn.

(6)

Door het instellen van een Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (“SURE”) (“het instrument”) als gevolg van de COVID-19-uitbraak moet de Unie op gecoördineerde, snelle en doeltreffende wijze en in een geest van solidariteit tussen de lidstaten kunnen reageren op de crisis op de arbeidsmarkt, waarbij de gevolgen voor de werkgelegenheid en voor de zwaarst getroffen economische sectoren worden verzacht en de rechtstreekse gevolgen van deze uitzonderlijke situatie voor de overheidsuitgaven van de lidstaten worden beperkt.

(7)

Op grond van artikel 220, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (1) kan financiële bijstand van de Unie aan de lidstaten de vorm van een lening aannemen. Dergelijke leningen moeten worden verleend aan lidstaten waar de COVID-19-uitbraak met ingang van 1 februari 2020 heeft geleid tot een plotse en sterke stijging van de werkelijke en mogelijk ook geplande overheidsuitgaven als gevolg van nationale maatregelen. Die datum waarborgt de gelijke behandeling van alle lidstaten en voorziet in de dekking van een werkelijke en ook mogelijk geplande verhoging van de overheidsuitgaven in verband met de gevolgen voor de arbeidsmarkt van de lidstaten, ongeacht het moment waarop COVID-19 in een bepaalde lidstaat is uitgebroken. De nationale maatregelen, die geacht worden de relevante grondrechtenbeginselen te eerbiedigen, moeten rechtstreeks verband houden met de invoering of uitbreiding van werktijdverkortingsregelingen en soortgelijke maatregelen, waaronder maatregelen voor zelfstandigen, of met sommige maatregelen op gezondheidsgebied. Werktijdverkortingsregelingen zijn overheidsprogramma’s die bedrijven die economische moeilijkheden ondervinden, in bepaalde omstandigheden in staat stellen de door hun werknemers gewerkte uren tijdelijk te verminderen, waarbij die werknemers inkomenssteun van de overheid krijgen voor de niet-gewerkte uren.

Er bestaan soortgelijke regelingen voor een vervangingsinkomen voor zelfstandigen. De lidstaat om die financiële bijstand verzoekt, moet aantonen dat sprake is van een plotse en sterke stijging van de werkelijke en mogelijk ook geplande overheidsuitgaven voor werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen. Indien financiële bijstand wordt verleend voor maatregelen op gezondheidsgebied moet de lidstaat die om financiële bijstand verzoekt ook het bewijs leveren van werkelijke of geplande uitgaven voor de maatregelen ter zake op gezondheidsgebied.

(8)

Om de getroffen lidstaten voldoende financiële middelen op gunstige voorwaarden te verschaffen zodat zij het hoofd kunnen bieden aan de gevolgen van de COVID‐19-uitbraak voor hun arbeidsmarkt, moeten de leningen die uit hoofde van het instrument door de Unie worden opgenomen en verstrekt voldoende groot zijn. De door de Unie verleende financiële bijstand moet derhalve worden gefinancierd door een beroep te doen op internationale kapitaalmarkten.

(9)

De COVID-19-uitbraak heeft een enorme en verstorende weerslag op de economie van elke lidstaat gehad. Daarom zijn collectieve bijdragen van de lidstaten nodig in de vorm van garanties die de leningen uit de begroting van de Unie ondersteunen. Dergelijke garanties zijn voor de Unie noodzakelijk om aan de lidstaten voldoende grote leningen te kunnen verstrekken, ter ondersteuning van het arbeidsmarktbeleid dat onder zeer grote druk staat. Om te garanderen dat de voorwaardelijke verplichting die voortvloeit uit dergelijke leningen verenigbaar is met het toepasselijk meerjarig financieel kader (MFK) en de plafonds van de eigen middelen, moeten de door de lidstaten verstrekte garanties onherroepelijk, onvoorwaardelijk en afroepbaar zijn en moet de soliditeit van het systeem worden versterkt door extra waarborgen. Gezien de aanvullende rol van dergelijke garanties en zonder afbreuk te doen aan hun onherroepelijk, onvoorwaardelijk en afroepbaar karakter, wordt van de Commissie verwacht dat zij, voordat zij de door de lidstaten verstrekte garanties afroept, eerst de voor de betalingskredieten beschikbare marge onder het plafond van de eigen middelen gebruikt in de mate die de Commissie als houdbaar beschouwt, met inachtneming van onder meer alle voorwaardelijke verplichtingen van de Unie, ook die uit hoofde van het bij Verordening (EG) nr. 332/2002 (2) ingestelde betalingsbalansmechanisme . Wanneer zij de betrokken garanties afroept, dient de Commissie de lidstaten in kennis te stellen van de mate waarin de beschikbare marge gebruikt is. De noodzaak van door de lidstaten verstrekte garanties kan opnieuw worden bekeken indien over een herziening van het plafond van de eigen middelen een akkoord is bereikt.

(10)

Die extra waarborgen om het systeem solider te maken moeten bestaan uit conservatief financieel beheer, een maximale jaarlijkse blootstelling en voldoende diversificatie van de leningenportefeuille.

(11)

De uit hoofde van het instrument verstrekte leningen gelden als financiële bijstand in de zin van artikel 220 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. Overeenkomstig artikel 282, lid 3, punt g), van die verordening is artikel 220 van die verordening van toepassing op de uit hoofde van het instrument verstrekte leningen pas vanaf de toepassingsdatum van het MFK voor de periode na 2020. Het is echter gepast dat de vereisten van artikel 220, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vanaf de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zijn op de uit hoofde van het instrument opgenomen en verstrekte leningen.

(12)

Opdat de voorwaardelijke verplichting die voortvloeit uit leningen die uit hoofde van het instrument worden verstrekt verenigbaar is met het toepasselijke MFK en de plafonds van de eigen middelen, moeten prudentiële regels worden vastgesteld, waaronder over de mogelijkheid om de namens de Unie aangegane leningen door te rollen.

(13)

Gelet op de bijzondere financiële gevolgen vereisen besluiten om op grond van deze verordening financiële bijstand te verlenen uitvoeringsbevoegdheden die aan de Raad moeten worden toegekend. Wanneer de Raad, op voorstel van de Commissie, een besluit neemt over het bedrag van een lening, dient hij rekening te houden met de bestaande en verwachte behoeften van de verzoekende lidstaat alsmede met verzoeken om financiële bijstand op grond van deze verordening die reeds door andere lidstaten zijn ingediend of gepland, overeenkomstig de beginselen gelijke behandeling, solidariteit, evenredigheid en transparantie, en op een wijze die de bevoegdheid van de lidstaten volledig in acht neemt.

(14)

Bij artikel 143, lid 1, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (3) (“het terugtrekkingsakkoord”) is de aansprakelijkheid van het Verenigd Koninkrijk voor zijn aandeel in de voorwaardelijke financiële verplichtingen van de Unie beperkt tot de voorwaardelijke financiële verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit financiële verrichtingen waartoe door de Unie is besloten vóór de datum van inwerkintreding van het terugtrekkingsakkoord. Elke voorwaardelijke financiële verplichting van de Unie die voortvloeit uit financiële bijstand uit hoofde van deze verordening, zal pas na de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord ontstaan. Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de verlening van financiële bijstand uit hoofde van deze verordening.

(15)

Aangezien het instrument van tijdelijke aard is teneinde het hoofd te bieden aan de COVID-19-uitbraak, moet de Commissie elke zes maanden beoordelen of de uitzonderlijke omstandigheden die de ernstige economische verstoringen in de lidstaten veroorzaken, nog steeds bestaan en daarover verslag uitbrengen aan de Raad. In overeenstemming met de rechtsgrondslag voor de vaststelling van deze verordening mag geen financiële bijstand uit hoofde van deze verordening beschikbaar worden gesteld zodra de COVID-19-noodtoestand voorbij is. Het is daarom passend om de beschikbaarheid van het instrument in de tijd te beperken. De Raad moet, op voorstel van de Commissie, worden gemachtigd om de periode waarin het instrument beschikbaar is te verlengen indien de uitzonderlijke gebeurtenissen die de toepassing van deze verordening rechtvaardigen, voortduren.

(16)

De Europese Centrale Bank heeft op 8 mei 2020 advies uitgebracht.

(17)

Gelet op de weerslag van de COVID-19-uitbraak en de noodzaak tot een dringende respons op de gevolgen van die uitbraak, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Om het hoofd te bieden aan de weerslag van de COVID-19-uitbraak en de sociaaleconomische gevolgen daarvan, wordt bij deze verordening het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) (“het instrument”) ingesteld.

2.   In deze verordening worden de voorwaarden en procedures vastgesteld volgens welke de Unie aan een lidstaat die een ernstige economische verstoring ondervindt of dreigt te ondervinden als gevolg van de COVID-19-uitbraak, financiële bijstand kan verlenen voor het financieren van hoofdzakelijk werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen ter bescherming van werknemers en zelfstandigen, en zodoende voor het verminderen van werkloosheid en inkomensverlies, alsook, in aanvulling daarop, voor de financiering van sommige maatregelen op gezondheidsgebied, met name op de werkplek.

Artikel 2

Aanvullende aard van het instrument

Het instrument vult de nationale maatregelen van de getroffen lidstaten aan met financiële bijstand om die lidstaten te helpen het hoofd te bieden aan de plotse en sterke stijging van de werkelijke en mogelijk ook geplande overheidsuitgaven die bedoeld zijn om de rechtstreekse gevolgen van de buitengewone gebeurtenis door de COVID-19-uitbraak voor de economie, de samenleving en de gezondheid te beperken.

Artikel 3

Voorwaarden voor het gebruik van het instrument

1.   Een lidstaat kan om financiële bijstand van de Unie uit hoofde van het instrument (“financiële bijstand”) verzoeken als zijn werkelijke en mogelijk ook geplande overheidsuitgaven sinds 1 februari 2020 plots en sterk zijn gestegen als gevolg van nationale maatregelen die rechtstreeks verband houden met werktijdverkortingsregelingen en soortgelijke maatregelen om de sociaaleconomische gevolgen van de door COVID‐19‐uitbraak veroorzaakte buitengewone gebeurtenis het hoofd te bieden.

2.   De begunstigde lidstaten gebruiken de financiële bijstand hoofdzakelijk ter ondersteuning van hun nationale werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen en, waar passend, ter ondersteuning van de maatregelen ter zake op gezondheidsgebied.

Artikel 4

Vorm van de financiële bijstand

De financiële bijstand neemt de vorm aan van een lening die door de Unie aan de betrokken lidstaat wordt verstrekt. Daartoe en overeenkomstig een krachtens artikel 6, lid 1, vastgesteld uitvoeringsbesluit van de Raad wordt de Commissie gemachtigd om op het meest geschikte tijdstip namens de Unie op de kapitaalmarkten of bij financiële instellingen leningen op te nemen om de financieringskosten te optimaliseren en haar reputatie als de uitgevende instelling van de Unie op de markten te vrijwaren.

Artikel 5

Maximumbedrag van de financiële bijstand

De financiële bijstand bedraagt niet meer dan 100 000 000 000 EUR voor alle lidstaten samen.

Artikel 6

Procedure voor verzoek om financiële bijstand

1.   Financiële bijstand wordt beschikbaar gesteld door middel van een uitvoeringsbesluit van de Raad.

2.   Voordat de Commissie een voorstel bij de Raad indient, raadpleegt zij onverwijld de betrokken lidstaat om in de lidstaat die om financiële bijstand verzoekt de plotse en sterke stijging te verifiëren van de werkelijke en mogelijk ook geplande overheidsuitgaven die rechtstreeks verband houden met werktijdverkortingsregelingen en soortgelijke maatregelen en, in voorkomend geval, met de maatregelen ter zake op gezondheidsgebied die verband houden met de door de COVID-19-uitbraak veroorzaakte buitengewone gebeurtenis. Daartoe bezorgt de betrokken lidstaat de Commissie de nodige bewijsstukken. Daarnaast verifieert de Commissie of is voldaan aan de in artikel 9 vastgestelde prudentiële regels.

3.   Het in lid 1 bedoelde uitvoeringsbesluit van de Raad bevat:

a)

het bedrag van de lening, de maximale gemiddelde looptijd, de prijsbepalingsformule, het maximale aantal tranches, de beschikbaarheidsperiode en de overige gedetailleerde regels die nodig zijn voor de verlening van de financiële bijstand;

b)

een beoordeling of door de lidstaat aan de in artikel 3 bepaalde voorwaarden is voldaan, en

c)

een beschrijving van de nationale werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen en, waar passend, van de maatregelen ter zake op gezondheidsgebied die in aanmerking komen voor financiering.

4.   Wanneer de Raad een in lid 1 bedoeld uitvoeringsbesluit vaststelt, houdt hij rekening met de bestaande en verwachte behoeften van de verzoekende lidstaat en met verzoeken om financiële bijstand op grond van deze verordening die reeds door andere lidstaten zijn ingediend of gepland, met toepassing van de beginselen gelijke behandeling, solidariteit, evenredigheid en transparantie.

Artikel 7

Uitbetaling van de lening uit hoofde van het instrument

De uit hoofde van instrument verstrekte lening (“de lening”) wordt uitbetaald in tranches.

Artikel 8

Opgenomen en verstrekte leningen

1.   De in uit hoofde van het instrument opgenomen en verstrekte leningen worden verricht in euro.

2.   De kenmerken van de lening worden bepaald in een leningsovereenkomst tussen de begunstigde lidstaat en de Commissie (“de leningsovereenkomst”). In dergelijke overeenkomsten worden de bepalingen van artikel 220, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 opgenomen.

3.   Op verzoek van de begunstigde lidstaat kan de Commissie, als de omstandigheden een verbetering van de rente op de lening mogelijk maken, het geheel of een deel van de oorspronkelijke lening herfinancieren of de overeenkomstige financieringsvoorwaarden herstructureren.

4.   Het Economisch en Financieel Comité wordt op de hoogte gehouden van herfinancieringen of herstructureringen als bedoeld in lid 3.

Artikel 9

Op de leningenportefeuille toepasselijke prudentiële regels

1.   Het aandeel van de leningen dat wordt verstrekt aan de drie lidstaten die het grootste aandeel van de verstrekte leningen vertegenwoordigen, bedraagt niet meer dan 60 procent van het in artikel 5 genoemde maximumbedrag.

2.   De door de Unie in een bepaald jaar verschuldigde bedragen belopen niet meer dan 10 procent van het in artikel 5 bedoelde maximumbedrag.

3.   Indien nodig kan de Commissie de betrokken namens de Unie aangegane leningen doorrollen.

Artikel 10

Beheer van de leningen

1.   De Commissie treft met de Europese Centrale Bank de noodzakelijke regelingen voor het beheer van de leningen.

2.   De begunstigde lidstaat opent bij zijn nationale centrale bank een speciale rekening voor het beheer van de ontvangen financiële bijstand. Tevens maakt hij de hoofdsom en de rente die in het kader van de leningsovereenkomst verschuldigd zijn, 20 TARGET2-werkdagen voor de overeenkomstige vervaldatum over op een rekening bij het Europees Stelsel van centrale banken.

Artikel 11

Bijdragen van de lidstaten aan het instrument in de vorm van garanties

1.   De lidstaten kunnen een bijdrage aan het instrument leveren door een tegengarantie te bieden voor het risico dat door de Unie wordt gedragen.

2.   De bijdragen van de lidstaten worden verstrekt in de vorm van onherroepelijke, onvoorwaardelijke en afroepbare garanties.

3.   De Commissie sluit met een bijdragende lidstaat een overeenkomst over de in lid 2 bedoelde onherroepelijke, onvoorwaardelijke en afroepbare garanties. In dergelijke overeenkomsten worden de betalingsvoorwaarden vastgelegd.

4.   De door de lidstaten verstrekte garanties worden afgeroepen naar verhouding van het relatieve aandeel van elke lidstaat in het bruto nationaal inkomen van de Unie als bedoeld in artikel 12, lid 1. Indien een lidstaat geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft een afroep tijdig te honoreren, heeft de Commissie het recht om ter dekking van het deel van de betrokken lidstaat, aanvullende afroepen op door andere lidstaten verstrekte garanties te doen. In dat geval wordt de afroep gedaan naar verhouding van het relatieve aandeel van elke andere lidstaat in het bruto nationaal inkomen van de Unie als bedoeld in artikel 12, lid 1, in die zin aangepast dat het relatieve aandeel van de betrokken lidstaat buiten beschouwing wordt gelaten. De lidstaat die een afroep niet honoreert, blijft voor honorering ervan aansprakelijk. De andere lidstaten worden voor aanvullende bijdragen vergoed uit de bedragen die de Commissie van de betrokken lidstaat terugvordert. De garantie die bij een lidstaat wordt afgeroepen, is in ieder geval beperkt tot het totale bedrag van de garantie die die lidstaat uit hoofde van de in lid 3 bedoelde overeenkomst heeft bijgedragen.

5.   Voordat zij de door de lidstaten verstrekte garanties afroept, wordt van de Commissie verwacht dat zij, naar eigen goeddunken en op eigen verantwoordelijkheid, als de instelling van de Unie die overeenkomstig artikel 317 VWEU met de uitvoering van de algemene begroting van de Unie is belast, eerst de mogelijkheid bestudeert om de voor de betalingskredieten beschikbare marge onder het plafond van de eigen middelen te gebruiken in de mate die zij als houdbaar beschouwt, met inachtneming van onder meer alle voorwaardelijke verplichtingen van de Unie (waaronder uit hoofde van het bij Verordening (EG) nr. 332/2002 vastgestelde betalingsbalansmechanisme) en de houdbaarheid van de algemene begroting van de Unie. Dergelijke bestudering doet geen afbreuk aan de onherroepelijke, onvoorwaardelijke en afroepbare aard van de op grond van lid 2 verstrekte garanties. Wanneer zij de betrokken garanties afroept, stelt de Commissie de lidstaten in kennis van de mate waarin de beschikbare marge is gebruikt.

6.   De bedragen die resulteren uit de afroepen van de in lid 2 bedoelde garanties gelden voor dit instrument als externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

Artikel 12

Beschikbaarheid van het instrument

1.   Het instrument wordt pas beschikbaar nadat alle lidstaten overeenkomstig artikel 11 aan het instrument hebben bijgedragen voor ten minste 25 procent van het in artikel 5 bedoelde maximumbedrag, mits het relatieve aandeel van de bijdrage van elke lidstaat in het totaalbedrag van de bijdragen van de lidstaten overeenkomt met het relatieve aandeel van die lidstaat in het totale bruto nationaal inkomen van de Unie, zoals dat resulteert uit deel A, tabel 3, kolom 1, (“Inleiding en financiering van de algemene begroting”) in het deel Ontvangsten van de begroting voor 2020 zoals vastgesteld in de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2020, als vastgesteld op 27 november 2019 (4).

2.   Zodra het instrument beschikbaar is, stelt de Commissie de Raad daarvan in kennis.

3.   De beschikbaarheidsperiode van het instrument waarin een in artikel 6, lid 1, bedoeld besluit overeenkomstig kan worden vastgesteld, eindigt op 31 december 2022.

4.   Indien de Commissie in het in artikel 14 bedoelde verslag tot de slotsom komt dat de door de COVID-19-uitbraak veroorzaakte ernstige economische ontwrichting voor de financiering van in artikel 1 bedoelde maatregelen voortduurt kan de Raad, op voorstel van de Commissie, besluiten de beschikbaarheidsperiode van het instrument telkens met een aanvullende periode van zes maanden te verlengen.

Artikel 13

Controle en audit

1.   De leningsovereenkomst bevat de nodige bepalingen betreffende controles en audits, zoals op grond van artikel 220, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vereist.

2.   Wanneer een overeenkomstig artikel 3, lid 1, ingediende verzoek tot financiële bijstand volledig of gedeeltelijk is gebaseerd op geplande overheidsuitgaven, informeert de begunstigde lidstaat de Commissie elke de zes maanden over de uitvoering van die geplande overheidsuitgaven.

Artikel 14

Verslaglegging

1.   De Commissie stuurt binnen zes maanden van de dag waarop het instrument overeenkomstig artikel 12 beschikbaar wordt en elke zes maanden daarna in het kader van artikel 250 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, een verslag over het gebruik van de financiële bijstand, met vermelding van de openstaande bedragen en het toepasselijke terugbetalingsschema uit hoofde van dit instrument, en over het voortduren van de buitengewone gebeurtenissen die de toepassing van deze verordening rechtvaardigen naar de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Financieel Comité en het Comité voor de werkgelegenheid.

2.   Indien passend gaat het in lid 1 bedoelde verslag van de Commissie vergezeld van een voorstel voor het uitvoeringsbesluit van de Raad tot verlenging van de beschikbaarheidsperiode.

Artikel 15

Toepassing

1.   Deze verordening is niet van toepassing op of in het Verenigd Koninkrijk.

2.   Verwijzingen naar “de lidstaten” in deze verordening mogen niet worden opgevat als verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

G. GRLIĆ RADMAN


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1).

(3)  PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.

(4)  Definitieve vaststelling (EU, Euratom) 2020/227 van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020 (PB L 57 van 27.2.2020, blz. 1).