22.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 433/28


INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD TUSSEN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE COMMISSIE BETREFFENDE BEGROTINGSDISCIPLINE, SAMENWERKING IN BEGROTINGSZAKEN EN GOED FINANCIEEL BEHEER, ALSMEDE BETREFFENDE NIEUWE EIGEN MIDDELEN, MET INBEGRIP VAN EEN ROUTEKAART VOOR DE INVOERING VAN NIEUWE EIGEN MIDDELEN

INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD

van 16 december 2020

tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen

HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE COMMISSIE,

hierna de “instellingen”,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 295,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

1.

Dit Interinstitutioneel Akkoord beoogt voor begrotingsdiscipline te zorgen, het verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure en de interinstitutionele samenwerking op begrotingsgebied te verbeteren, en goed financieel beheer te waarborgen, alsook een samenwerking tot stand te brengen en een routekaart op te stellen voor de invoering in de periode van het meerjarig financieel kader 2021-2027 (“MFK 2021-2027”) van nieuwe eigen middelen die voldoende zijn ter dekking van de terugbetaling van het herstelinstrument voor de Europese Unie vastgesteld bij Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (1) (de “EURI-verordening”).

2.

De begrotingsdiscipline als bedoeld in dit akkoord, geldt voor alle uitgaven. Dit akkoord is bindend voor de instellingen zolang het van kracht is. De bijlagen bij dit akkoord vormen een integraal deel hiervan.

3.

Dit akkoord houdt geen wijziging in van de respectieve begrotings- en wetgevingsbevoegdheden van de instellingen, zoals vastgelegd in de Verdragen, in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (2) (de “MFK-verordening”), in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (3) (het “Financieel Reglement”), en in Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad (4) (het “eigenmiddelenbesluit”), en doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de nationale parlementen met betrekking tot de eigen middelen.

4.

Voor wijzigingen van dit akkoord is de gezamenlijke instemming van de instellingen nodig.

5.

Dit akkoord bestaat uit vier delen:

deel I bevat bepalingen betreffende het meerjarig financieel kader (MFK) en betreffende de thematische en niet-thematische bijzondere instrumenten;

deel II betreft de interinstitutionele samenwerking in begrotingszaken;

deel III bevat bepalingen betreffende een goed financieel beheer van de middelen van de Unie;

deel IV bevat bepalingen betreffende de kwaliteit en vergelijkbaarheid van gegevens over begunstigden in het kader van de bescherming van de Uniebegroting.

6.

Dit akkoord treedt in werking op 16 december 2020 en vervangt het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (5).

DEEL I

MFK EN BIJZONDERE INSTRUMENTEN

A.   BEPALINGEN BETREFFENDE HET MFK

7.

Behalve wat betreft de subrubriek “economische, sociale en territoriale samenhang”, zorgen de instellingen er tijdens de begrotingsprocedure en op het ogenblik van de goedkeuring van de algemene begroting van de Unie zo veel mogelijk voor dat, met het oog op een goed financieel beheer, onder de maxima van de verschillende rubrieken van het MFK toereikende marges beschikbaar blijven.

Actualisering van de prognoses voor betalingskredieten

8.

Ieder jaar actualiseert de Commissie de prognoses voor de betalingskredieten voor de periode tot ten minste 2027. Bij die actualisering wordt rekening gehouden met alle relevante informatie, met inbegrip van de daadwerkelijke uitvoering van begrotingskredieten voor vastleggingen en begrotingskredieten voor betalingen, alsmede de prognoses voor de uitvoering. Tevens beoordeelt de Commissie de regels die zijn vastgesteld om te waarborgen dat de betalingskredieten zich op een geordende wijze ontwikkelen ten opzichte van de vastleggingskredieten en van de groeiprognoses voor het bruto nationaal inkomen (bni) van de Unie.

B.   BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE THEMATISCHE EN DE NIET-THEMATISCHE BIJZONDERE INSTRUMENTEN

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering

9.

Indien is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden voor de terbeschikkingstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dient de Commissie een voorstel in om die middelen ter beschikking te stellen, en het besluit om die middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ter beschikking te stellen wordt gezamenlijk door het Europees Parlement en door de Raad genomen.

Tegelijk met haar voorstel voor een besluit tot terbeschikkingstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in tot overschrijving naar de desbetreffende begrotingsonderdelen.

Overschrijvingen betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering geschieden overeenkomstig het Financieel Reglement.

Reserve voor solidariteit en noodhulp

10.

Indien de Commissie van oordeel is dat is voldaan aan de voorwaarden voor het ter beschikking stellen van middelen uit de reserve voor solidariteit en noodhulp, dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in tot overschrijving uit die reserve naar de corresponderende begrotingsonderdelen overeenkomstig het Financieel Reglement.

Het besluit om bedragen ter beschikking te stellen uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder a), van de MFK-verordening, wordt gezamenlijk door het Europees Parlement en door de Raad genomen na een voorstel van de Commissie overeenkomstig de desbetreffende basishandeling.

Voordat zij een voorstel tot overschrijving uit de reserve voor solidariteit en noodhulp voor bijstand uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder b), van de MFK-verordening doet, onderzoekt de Commissie de mogelijkheden tot herschikking van kredieten.

Reserve voor aanpassing aan de brexit

11.

Indien is voldaan aan de in het desbetreffende instrument gestelde voorwaarden inzake de terbeschikkingstelling van middelen uit de reserve voor aanpassing aan de brexit, dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een voorstel in tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen.

Overschrijvingen betreffende de reserve voor aanpassing aan de brexit geschieden overeenkomstig het Financieel Reglement.

Enkelvoudig marge-instrument

12.

De Commissie kan voorstellen de bedragen die overeenkomen met alle of een deel van de in artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a) en c), van de MFK-verordening bedoelde marges, ter beschikking te stellen met betrekking tot een ontwerpbegroting of een ontwerp van gewijzigde begroting. De terbeschikkingstelling van bedragen bedoeld in artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder c), van die verordening wordt voorgesteld door de Commissie na een grondige analyse van alle andere financiële mogelijkheden.

Het Europees Parlement en de Raad kunnen die bedragen ter beschikking stellen in het kader van de in artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) beschreven begrotingsprocedure.

Flexibiliteitsinstrument

13.

De Commissie dient een voorstel in voor de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument nadat zij alle mogelijkheden heeft onderzocht om kredieten te herschikken binnen de rubriek waarvoor aanvullende uitgaven vereist zijn.

In dat voorstel worden de behoeften waarin moet worden voorzien en het bedrag vermeld. Een dergelijk voorstel kan worden gedaan met betrekking tot een ontwerpbegroting of een ontwerp van gewijzigde begroting.

Het Europees Parlement en de Raad kunnen middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking stellen in het kader van de in artikel 314 VWEU beschreven begrotingsprocedure.

DEEL II

VERBETERING VAN DE INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING IN BEGROTINGSZAKEN

A.   PROCEDURE VOOR INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING

14.

Het precieze verloop van de interinstitutionele samenwerking tijdens de begrotingsprocedure wordt beschreven in bijlage I.

15.

Conform artikel 312, lid 5, VWEU nemen de instellingen alle maatregelen die nodig zijn ter vergemakkelijking van de vaststelling van een nieuw MFK of een herziening ervan overeenkomstig de speciale wetgevingsprocedure bedoeld in artikel 312, lid 2, VWEU. Die maatregelen zullen regelmatige vergaderingen en informatie-uitwisseling tussen het Europees Parlement en de Raad omvatten, alsook, op initiatief van de Commissie, vergaderingen van de voorzitters van de instellingen als beschreven in artikel 324 VWEU om het overleg te bevorderen en de standpunten van de instellingen dichter bij elkaar te brengen. Indien een voorstel voor een nieuw MFK of voor een ingrijpende herziening is ingediend, zullen de instellingen ernaar streven in de loop van de vaststellingsprocedure specifieke regelingen voor samenwerking en dialoog vast te leggen.

Budgettaire transparantie

16.

De Commissie stelt een jaarverslag op te begeleiding van de algemene begroting van de Unie dat alle beschikbare niet-vertrouwelijke informatie bevat betreffende:

a)

de activa en passiva van de Unie, met inbegrip van die welke voortkomen uit leningen die de Unie overeenkomstig de haar bij de Verdragen toegekende bevoegdheden heeft opgenomen en verstrekt;

b)

de ontvangsten, uitgaven, activa en passiva van het Europees Ontwikkelingsfonds (6), de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit, het Europees stabiliteitsmechanisme, en andere mogelijke toekomstige mechanismen;

c)

de uitgaven van de lidstaten in het kader van de nauwere samenwerking, voor zover die niet in de algemene begroting van de Unie zijn opgenomen;

d)

klimaatuitgaven, op basis van een doeltreffende door de Commissie vastgestelde methode en, in voorkomend geval, in overeenstemming met sectorale wetgeving, voor het monitoren van de klimaatuitgaven en de resultaten ervan, met het oog op het bereiken van de algemene doelstelling dat ten minste 30 % van de totale uitgaven uit de Uniebegroting en uit het herstelinstrument voor de Europese Unie worden besteed ter ondersteuning van de klimaatdoelen, rekening houdend met de effecten van de afbouw van de financiering uit het herstelinstrument voor de Europese Unie en waar mogelijk een onderscheid makend tussen klimaatveranderingsmitigatie en -adaptatie.

Indien er binnen een of meer van de desbetreffende programma’s onvoldoende vorderingen zijn gemaakt inzake de doelstelling voor klimaatuitgaven, zullen de instellingen overeenkomstig hun bevoegdheden en de wetgeving ter zake met elkaar overleggen over passende maatregelen die moeten worden genomen opdat de uitgaven van de Unie voor klimaatdoelstellingen tijdens het volledige MFK 2021-2027 overeenkomen met ten minste 30 % van de totale uitgaven uit de begroting van de Unie en uit het Europese herstelinstrument;

e)

uitgaven om het biodiversiteitsverlies tot staan te brengen en om te buigen, op basis van een effectieve, transparante en alomvattende methode die door de Commissie in samenwerking met het Europees Parlement en met de Raad wordt ontwikkeld en, waar relevant, overeenkomstig sectorale wetgeving, met het oog op de ambitie om in 2024 7,5 %, en in 2026 en 2027 10 %, van de jaarlijkse MFK-uitgaven te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, rekening houdend met de bestaande overlapping tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen;

f)

het bevorderen van de gelijkheid van vrouwen en mannen, alsmede van de rechten en gelijke kansen voor iedereen tijdens de uitvoering van en het toezicht op de betrokken programma’s, en de integratie van deze doelstellingen en van de genderdimensie in het beleid, onder meer door in het kader voor betere regelgeving de gendereffecten beter te beoordelen in effectbeoordelingen en evaluaties. De Commissie zal onderzoeken hoe een methode kan worden ontwikkeld om de relevante uitgaven op programmaniveau te meten in het MFK 2021-2027. De Commissie zal deze methode gebruiken zodra zij beschikbaar is. Om de haalbaarheid van die methodiek te testen, zal de Commissie die uiterlijk op 1 januari 2023 toepassen op bepaalde centraal beheerde programma’s. Halverwege de looptijd zal worden nagegaan of de methodiek voor de resterende looptijd van het MFK 2021-2027 kan worden uitgebreid naar andere programma’s;

g)

de uitvoering van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties in alle betrokken Unieprogramma’s van het MFK 2021-2027.

De in de eerste alinea, onder d) en e), bedoelde doeltreffende methodieken zullen waar mogelijk de bijdrage vermelden van de Uniebegroting aan de Europese Green Deal, die het “berokken geen schade”-beginsel omvat.

De in de eerste alinea, onder d), bedoelde doeltreffende methodiek zal transparant, alomvattend, resultaatgericht en op prestaties gebaseerd zijn, zal jaarlijkse raadpleging van het Europees Parlement en van de Raad door de Commissie behelzen, en zal de relevante maatregelen bevatten die moeten worden genomen wanneer er onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het verwezenlijken van toepasselijke doelstellingen.

Geen van de in dit punt bedoelde methodieken zou mogen leiden tot buitensporige administratieve lasten voor projecthouders of voor begunstigden.

17.

De Commissie stelt een jaarverslag op over de uitvoering van het herstelinstrument voor de Europese Unie. In dat jaarverslag wordt beschikbare niet-vertrouwelijke informatie samengebracht over:

activa en passiva die voortkomen uit leningen die zijn opgenomen en verstrekt op grond van artikel 5 van het eigenmiddelenbesluit;

het totale bedrag van de opbrengsten die zijn toegewezen aan de programma’s van de Unie ter uitvoering van het herstelinstrument voor de Europese Unie in het voorgaande jaar, uitgesplitst naar programma en begrotingsonderdeel;

de bijdrage van de middelen uit opgenomen leningen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het herstelinstrument voor de Europese Unie en de specifieke programma’s van de Unie.

B.   OPNEMING VAN FINANCIËLE BEPALINGEN IN WETGEVINGSHANDELINGEN

18.

Wetgevingshandelingen betreffende meerjarenprogramma’s die overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, bevatten een bepaling waarin de wetgever de financiële middelen van het programma vaststelt.

Dit bedrag vormt voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure.

Voor programma’s die worden genoemd in bijlage II bij de MFK-verordening, wordt het voornaamste referentiebedrag automatisch verhoogd met de extra toewijzingen bedoeld in artikel 5, lid 1, van de MFK-verordening.

Het Europees Parlement en de Raad, en de Commissie wanneer zij de ontwerpbegroting opstelt, verbinden zich ertoe voor de gehele looptijd van het betrokken programma niet meer dan 15 % van dit bedrag af te wijken, behalve in het geval van nieuwe objectieve en langdurende omstandigheden waarvoor uitdrukkelijke en nauwkeurige redenen worden gegeven, waarbij rekening wordt gehouden met de bij de tenuitvoerlegging van het programma verwezenlijkte resultaten, met name op basis van evaluaties. Uit dergelijke afwijkingen voortvloeiende verhogingen blijven onder het voor de betrokken rubriek geldende maximum, zonder afbreuk te doen aan het gebruik van de in de MFK-verordening of in dit akkoord bedoelde instrumenten.

De vierde alinea is niet van toepassing op de in de derde alinea bedoelde extra toewijzingen.

Dit punt geldt niet voor kredieten in het kader van het cohesiebeleid die overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, van tevoren per lidstaat zijn toegewezen en die de financiële middelen voor de gehele duur van een programma regelen, noch voor de in artikel 18 van de MFK-verordening bedoelde grootschalige projecten.

19.

Juridisch bindende handelingen van de Unie betreffende meerjarenprogramma’s die niet overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, bevatten geen “noodzakelijk geacht bedrag”.

Mocht de Raad wensen een financieel referentiebedrag op te nemen, dient dat bedrag slechts ter indicatie van de wil van de wetgever en laat dat de in het VWEU vastgestelde begrotingsbevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad onverlet. In alle juridisch bindende handelingen van de Unie waarin een dergelijk financieel referentiebedrag is genoemd, wordt daartoe een bepaling opgenomen.

C.   UITGAVEN BETREFFENDE VISSERIJOVEREENKOMSTEN

20.

Voor uitgaven uit hoofde van visserijovereenkomsten gelden de volgende bijzondere regels.

De Commissie verbindt zich ertoe het Europees Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de voorbereiding en het verloop van de onderhandelingen inzake visserijovereenkomsten, met inbegrip van de gevolgen van die overeenkomsten voor de begroting.

Gedurende de wetgevingsprocedure betreffende visserijovereenkomsten verbinden de instellingen zich ertoe alles in het werk te stellen opdat alle procedures zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld.

Bedragen die in de begroting zijn voorzien voor nieuwe visserijovereenkomsten of voor de verlenging van visserijovereenkomsten, die in werking treden na 1 januari van het betrokken begrotingsjaar, worden opgenomen in de reserve.

Indien de kredieten betreffende visserijovereenkomsten, met inbegrip van de reserve, ontoereikend blijken, verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad de nodige informatie over de oorzaken van die situatie en over maatregelen die volgens gevestigde procedures kunnen worden vastgesteld. Waar nodig stelt de Commissie passende maatregelen voor.

Elk kwartaal verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad gedetailleerde informatie over de tenuitvoerlegging van geldende visserijovereenkomsten en een financiële prognose voor de rest van het jaar.

21.

Onverminderd de toepasselijke procedure voor onderhandelingen over visserijovereenkomsten verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe in het kader van de begrotingssamenwerking tijdig een akkoord te bereiken over de adequate financiering van visserijovereenkomsten.

D.   FINANCIERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID (GBVB)

22.

Het totale bedrag van de beleidsuitgaven van het GBVB wordt volledig in een begrotingshoofdstuk opgenomen, met als titel GBVB. Dat bedrag voorziet in de voorspelbare reële behoeften, zoals geraamd bij de opstelling van de ontwerpbegroting, op basis van jaarlijks door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (“de hoge vertegenwoordiger”) gemaakte prognoses. Er wordt voorzien in een redelijke marge ter dekking van onvoorziene acties. Er mogen geen middelen in een reserve worden opgenomen.

23.

Ten aanzien van de uitgaven van het GBVB die overeenkomstig artikel 41 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ten laste van de Uniebegroting komen, streven de instellingen ernaar elk jaar in het in artikel 314, lid 5, VWEU bedoelde bemiddelingscomité en op basis van de door de Commissie opgestelde ontwerpbegroting overeenstemming te bereiken over het bedrag van de beleidsuitgaven en over de verdeling van dat bedrag over de artikelen van het GBVB-hoofdstuk van de begroting. Wordt geen overeenstemming bereikt, dan nemen het Europees Parlement en de Raad in de begroting het bedrag op dat in de voorgaande begroting was vastgelegd of, indien het lager is, het bedrag dat in de ontwerpbegroting wordt voorgesteld.

Het totale bedrag van de beleidsuitgaven van het GBVB wordt verdeeld over de artikelen van het GBVB-hoofdstuk van de begroting zoals voorgesteld in de derde alinea. Elk artikel heeft betrekking op reeds vastgestelde acties, op acties die zijn voorzien maar nog niet zijn vastgesteld en op bedragen voor toekomstige, d.w.z. niet-voorziene, acties die door de Raad in de loop van het betrokken begrotingsjaar worden vastgesteld.

Binnen het GBVB-hoofdstuk van de begroting zouden de artikelen waaronder de GBVB-acties moeten worden ondergebracht, als volgt kunnen luiden:

de belangrijkste missies bedoeld in artikel 52, lid 1, onder g), van het Financieel Reglement;

andere missies (voor crisisbeheersingsoperaties, preventie, oplossing en stabilisering van conflictsituaties en het toezien op en de tenuitvoerlegging van vredes- en veiligheidsprocessen);

non-proliferatie en ontwapening;

spoedeisende maatregelen;

voorbereidende en vervolgmaatregelen;

speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie.

Daar de Commissie krachtens het Financieel Reglement de bevoegdheid heeft autonoom kredietoverschrijvingen te verrichten tussen artikelen binnen het GBVB-hoofdstuk van de begroting, wordt derhalve de voor een snelle uitvoering van GBVB-acties vereiste flexibiliteit gewaarborgd. Indien het bedrag van het GBVB-hoofdstuk van de begroting gedurende het begrotingsjaar ontoereikend is om de noodzakelijke uitgaven te dekken, streven het Europees Parlement en de Raad op voorstel van de Commissie met spoed naar een oplossing.

24.

De hoge vertegenwoordiger raadpleegt het Europees Parlement jaarlijks over een uiterlijk op 15 juni van het betrokken jaar te verstrekken toekomstgericht document dat de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen van het GBVB behelst, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan voor de Uniebegroting, een beoordeling van de in jaar n-1 gestarte maatregelen, alsmede een beoordeling van de coördinatie tussen en de complementariteit van het GBVB en andere externe financiële instrumenten van de Unie. Bovendien houdt de hoge vertegenwoordiger het Europees Parlement regelmatig op de hoogte door middel van gezamenlijke overlegvergaderingen die ten minste vijf keer per jaar in het kader van de gewone politieke dialoog over het GBVB plaatsvinden en die elk jaar uiterlijk op 30 november worden overeengekomen. Over de deelneming aan die vergaderingen wordt om beurten besloten door het Europees Parlement en door de Raad, rekening houdend met de doelstelling en de aard van de tijdens die vergaderingen uit te wisselen informatie.

De Commissie wordt uitgenodigd om aan deze vergaderingen deel te nemen.

Wanneer de Raad een besluit op GBVB-gebied vaststelt dat uitgaven meebrengt, legt de hoge vertegenwoordiger het Europees Parlement onmiddellijk en in elk geval binnen vijf werkdagen daarna een schatting van de geraamde kosten (“financieel memorandum”) voor, met name de kosten inzake tijdsduur, personeel, gebruik van gebouwen en andere infrastructuur, vervoermiddelen, opleidingsvereisten en veiligheidsregelingen.

De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad eenmaal per kwartaal in over de uitvoering van de GBVB-acties en over de financiële prognoses voor de rest van het begrotingsjaar.

E.   BETROKKENHEID VAN DE INSTELLINGEN TEN AANZIEN VAN ONTWIKKELINGSBELEIDSKWESTIES

25.

De Commissie zet een informele dialoog met het Europees Parlement op over ontwikkelingsbeleidskwesties.

DEEL III

GOED FINANCIEEL BEHEER VAN DE MIDDELEN VAN DE UNIE

A.   FINANCIËLE PROGRAMMERING

26.

De Commissie dient tweemaal per jaar — de eerste maal samen met de documenten bij de ontwerpbegroting en de tweede maal na de vaststelling van de algemene begroting van de Unie — een volledige financiële programmering in voor de rubrieken 1, 2 (behalve voor de subrubriek voor “economische, sociale en territoriale samenhang”), 3 (voor “milieu en klimaatactie” en “maritiem beleid en visserij”), 4, 5 en 6 van het MFK. Die per rubriek, beleidsgebied en begrotingsonderdeel opgestelde programmering zou het volgende in kaart moeten brengen:

a)

de geldende wetgeving, waarbinnen een onderscheid wordt gemaakt tussen meerjarenprogramma’s en jaarlijkse acties:

i)

voor de meerjarenprogramma’s zou de Commissie moeten aangeven volgens welke procedure zij zijn vastgesteld (gewone of bijzondere wetgevingsprocedure), de looptijd, de totale financiële middelen en het voor administratieve uitgaven bestemde aandeel daarvan;

ii)

voor de in bijlage II bij de MFK-verordening genoemde meerjarenprogramma’s, zou de Commissie de extra toewijzingen uit hoofde van artikel 5 van de MFK-verordening transparant moeten aanwijzen;

iii)

voor jaarlijkse acties (met betrekking tot proefprojecten, voorbereidende acties en agentschappen) en voor op grond van de prerogatieven van de Commissie gefinancierde acties zou de Commissie meerjarige ramingen moeten verstrekken;

b)

aanhangige wetgevingsvoorstellen: Commissievoorstellen die in behandeling zijn, volgens de laatste stand van zaken.

De Commissie zou moeten nagaan hoe er een kruisverwijzing tot stand kan worden gebracht tussen de financiële programmering en de betreffende wetgevingsprogrammering, opdat de prognoses nauwkeuriger en betrouwbaarder kunnen worden. Voor elk wetgevingsvoorstel zou de Commissie moeten vermelden of dit in de ten tijde van de voorstelling van de ontwerpbegroting of de na de definitieve vaststelling van de begroting meegedeelde programmering is opgenomen. De Commissie zou het Europees Parlement en de Raad met name in kennis moeten stellen van:

a)

alle nieuwe wetgevingshandelingen die zijn vastgesteld en alle aanhangige voorstellen die zijn ingediend, maar niet zijn opgenomen in programmering meegedeeld ten tijde van de ontwerpbegroting of na de definitieve vaststelling van de begroting (met de desbetreffende bedragen);

b)

de in het jaarlijkse wetgevingsprogramma van de Commissie beoogde wetgeving, met vermelding of de acties al dan niet financiële gevolgen zullen hebben.

Indien nodig zou de Commissie melding moeten maken van de herprogrammering die de nieuwe wetgevingsvoorstellen noodzakelijk maken.

B.   AGENTSCHAPPEN EN EUROPESE SCHOLEN

27.

Voordat zij een voorstel voor de oprichting van een nieuw agentschap indient, zou de Commissie een degelijke, volledige en objectieve effectbeoordeling moeten verrichten, waarin onder meer rekening wordt gehouden met de kritische massa aan personeel en vaardigheden, kosten-batenaspecten, subsidiariteit en evenredigheid, het effect op nationale en Uniewerkzaamheden en de budgettaire gevolgen voor de betrokken uitgavenrubriek. Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe, op basis van die informatie en onverminderd de wetgevingsprocedures voor de oprichting van agentschappen, in het kader van de begrotingssamenwerking tijdig tot een akkoord te komen over de financiering van het voorgestelde agentschap.

De volgende procedurestappen worden daarbij gevolgd:

ten eerste legt de Commissie stelselmatig elk voorstel tot oprichting van een nieuw agentschap voor aan de eerste trialoogvergadering na de aanneming van haar voorstel, waarbij zij tevens het financieel memorandum bij het wetgevingsvoorstel waarin de oprichting van het agentschap wordt voorgesteld, overlegt en de gevolgen ervan voor de resterende periode van de financiële programmering uiteenzet;

ten tweede staat de Commissie de wetgever gedurende het wetgevingsproces bij in het beoordelen van de financiële gevolgen van de voorgestelde wijzigingen. Die financiële gevolgen zouden in overweging moeten worden genomen tijdens de betrokken wetgevingstrialogen;

ten derde dient de Commissie vóór de afsluiting van het wetgevingsproces een bijgewerkt financieel memorandum in waarin rekening is gehouden met mogelijke wijzigingen door de wetgever; dat financieel memorandum wordt op de agenda van de laatste wetgevingstrialoog geplaatst en wordt formeel bekrachtigd door de wetgever. Het wordt ook (in spoedeisende gevallen in vereenvoudigde vorm) op de agenda van een volgende budgettaire trialoogvergadering geplaatst met het oog op het bereiken van overeenstemming over de financiering;

ten vierde wordt de overeenstemming die in het kader van een trialoog is bereikt, rekening houdend met de begrotingsraming door de Commissie met betrekking tot de inhoud van het wetgevingsproces, bevestigd in een gezamenlijke verklaring. Die overeenstemming wordt door het Europees Parlement en door de Raad conform hun eigen reglement van orde goedgekeurd.

Dezelfde procedure zou worden gevolgd voor alle wijzigingen van een rechtshandeling betreffende een agentschap die een effect zouden hebben op de middelen van het betrokken agentschap.

Mochten de taken van een agentschap ingrijpend worden gewijzigd zonder dat de rechtshandeling tot oprichting van het agentschap in kwestie wordt gewijzigd, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad hiervan in kennis middels een herzien financieel memorandum, zodat het Europees Parlement en de Raad tijdig overeenstemming kunnen bereiken over de financiering van het agentschap.

28.

De relevante bepalingen van de gemeenschappelijke aanpak die is gehecht aan de op 19 juli 2012 ondertekende gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen, zouden bij de begrotingsprocedure terdege in aanmerking moeten worden genomen.

29.

Wanneer de Raad van bestuur van de Europese scholen overweegt een nieuwe Europese school op te richten, wordt mutatis mutandis een soortgelijke procedure gevolgd om de budgettaire gevolgen voor de Uniebegroting vast te stellen.

DEEL IV

BESCHERMING VAN DE UNIEBEGROTING: KWALITEIT EN VERGELIJKBAARHEID VAN GEGEVENS OVER BEGUNSTIGDEN

30.

Overeenkomstig de verzoeken van het Europees Parlement en als antwoord op punt 24 van de conclusies van de Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 en om de Uniebegroting en het herstelinstrument voor de Europese Unie beter te beschermen tegen fraude en onregelmatigheden, komen de instellingen overeen dat er gestandaardiseerde maatregelen worden ingevoerd voor het verzamelen, vergelijken en aggregeren van informatie en cijfers over de uiteindelijke ontvangers en begunstigden van financiering door de Unie, met het oog op controle en audit.

31.

Om doeltreffende controles en audits te waarborgen, is het noodzakelijk gegevens te verzamelen over degenen die uiteindelijk, direct of indirect, begunstigd worden door Uniefinanciering in gedeeld beheer en door projecten en hervormingen die worden ondersteund in het kader van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een faciliteit voor herstel en veerkracht, met inbegrip van gegevens over de uiteindelijke begunstigden van de ontvangers van de financiering. De regels voor het verzamelen en verwerken van dergelijke gegevens zullen in overeenstemming moeten zijn met de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften.

32.

Om de Uniebegroting beter te beschermen, zal de Commissie een geïntegreerd, interoperabel informatie- en monitoringsysteem beschikbaar maken, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument, om toegang te hebben tot de in punt 31 bedoelde gegevens en die gegevens te analyseren met het oog op een veralgemeende toepassing door de lidstaten. Dat systeem zou zorgen voor efficiënte controles op belangenconflicten, onregelmatigheden, gevallen van dubbele financiering, en om het even welk misbruik van de middelen. De Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en andere onderzoeks- en controleorganen van de Unie zouden de nodige toegang tot die gegevens moeten hebben, zodat zij hun toezichtfunctie kunnen uitoefenen met betrekking tot de controles en audits die de lidstaten in de eerste plaats moeten uitvoeren, met als doel onregelmatigheden op te sporen en administratief onderzoek te verrichten naar het misbruik van de betrokken Uniefinanciering, en om een gedetailleerd beeld te krijgen van de verdeling ervan.

33.

Onverminderd de prerogatieven van de instellingen op grond van de Verdragen, verplichten de instellingen zich ertoe om gedurende de wetgevingsprocedure betreffende de betrokken basishandelingen loyaal samen te werken opdat gevolg wordt gegeven aan de conclusies van de Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020, overeenkomstig de in dit deel beschreven aanpak.

Gedaan te Brussel, 16 december 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Image 1

David Maria SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

Image 2

Michael ROTH

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Image 3

Johannes HAHN


(1)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-crisis (zie bladzijde 23 van dit Publicatieblad).

(2)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (zie bladzijde 11 van dit Publicatieblad).

(3)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(4)  Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).

(5)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(6)  Zoals is vastgesteld in het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1) en de voorgaande interne akkoorden.


BIJLAGE I

INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING TIJDENS DE BEGROTINGSPROCEDURE

Deel A.   Tijdschema voor de begrotingsprocedure

1.

De instellingen stellen ieder jaar lang genoeg vóór de aanvang van de begrotingsprocedure een pragmatisch tijdschema vast op basis van de huidige praktijk.

2.

Om ervoor te zorgen dat het Europees Parlement en de Raad hun begrotingsprerogatieven op effectieve wijze kunnen uitoefenen, worden begrotingsstandpunten, overschrijvingen of andere kennisgevingen waardoor termijnen worden geactiveerd, ingediend met inachtneming van eventuele recesperiodes; de instellingen brengen elkaar via hun respectieve diensten tijdig op de hoogte van de data van die recesperiodes.

Deel B.   Prioriteiten voor de begrotingsprocedure

3.

Ruim voor de Commissie de ontwerpbegroting vaststelt, wordt een trialoog belegd voor het bespreken van de mogelijke begrotingsprioriteiten voor het komende begrotingsjaar en eventuele vragen die rijzen in verband met de uitvoering van de begroting van het lopende begrotingsjaar, op basis van de informatie die de Commissie overeenkomstig punt 37 heeft verstrekt.

Deel C.   Opstelling van de ontwerpbegroting en actualisering van de ramingen

4.

De instellingen, met uitzondering van de Commissie, wordt verzocht hun raming vóór eind maart vast te stellen.

5.

De Commissie dient elk jaar een ontwerpbegroting in, die de werkelijke financieringsbehoeften van de Unie weergeeft.

De ontwerpbegroting houdt rekening met:

a)

door de lidstaten verstrekte prognoses met betrekking tot de structuurfondsen;

b)

de capaciteit voor de besteding van de kredieten, waarbij zij ernaar streeft een strikte verhouding aan te houden tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten;

c)

de mogelijkheden om nieuwe beleidsmaatregelen uit te voeren door middel van proefprojecten, nieuwe voorbereidende acties, of beide, of om aflopende meerjarenacties voort te zetten, na te hebben beoordeeld of het mogelijk is een basishandeling in de zin van het Financieel Reglement (definitie van een basishandeling, noodzaak van een basishandeling voor uitvoering en uitzonderingen) te verkrijgen;

d)

de noodzaak om ervoor te zorgen dat een verandering in de uitgaven ten opzichte van het voorgaande jaar in overeenstemming is met de eisen van begrotingsdiscipline.

6.

De instellingen vermijden zo veel mogelijk om in de begroting posten op te nemen met onbeduidende bedragen voor beleidsuitgaven.

7.

Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich er ook toe rekening te houden met de evaluatie van de mogelijkheden voor de uitvoering van de begroting die de Commissie in haar ontwerpen en in verband met de uitvoering van de begroting voor het lopende begrotingsjaar heeft verricht.

8.

Ter wille van een goed financieel beheer en gelet op de gevolgen voor de rapporteringstaken van de Commissiediensten inzake dat beheer, van de in de titels en hoofdstukken van de begrotingsnomenclatuur aangebrachte wezenlijke veranderingen, verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe alle wezenlijke veranderingen tijdens de bemiddelingsprocedure met de Commissie te bespreken.

9.

Ter wille van loyale en deugdelijke samenwerking zeggen het Europees Parlement en de Raad toe gedurende de volledige begrotingsprocedure en met name gedurende de hele bemiddelingsprocedure geregelde en actieve contacten op alle niveaus te onderhouden door middel van hun respectieve onderhandelaars met het oog op het bereiken van een akkoord. Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe tijdig en permanent op formeel en informeel niveau relevante informatie en documenten uit te wisselen en gedurende de bemiddelingsperiode in samenwerking met de Commissie, naargelang van de behoeften, technische of informele bijeenkomsten te houden. De Commissie zorgt ervoor dat het Europees Parlement en de Raad tijdige en gelijke toegang tot informatie en documenten krijgen.

10.

Tot de bijeenkomst van het bemiddelingscomité kan de Commissie overeenkomstig artikel 314, lid 2, VWEU indien nodig nota’s van wijzigingen van de ontwerpbegroting indienen, met inbegrip van een nota van wijzigingen waarin met name de ramingen van de landbouwuitgaven worden geactualiseerd. De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad ter overweging informatie over die actualiseringen, zodra die beschikbaar is. Zij verstrekt het Europees Parlement en de Raad alle naar behoren gemotiveerde redenen die zij noodzakelijk achten.

Deel D.   Begrotingsprocedure vóór de bemiddelingsprocedure

11.

Vóór de lezing in de Raad wordt tijdig een trialoog belegd om de instellingen de gelegenheid te geven van gedachten te wisselen over de ontwerpbegroting.

12.

Om de Commissie in staat te stellen tijdig de uitvoerbaarheid te onderzoeken van de door het Europees Parlement en door de Raad beoogde wijzigingen waarbij nieuwe voorbereidende acties of proefprojecten in het leven worden geroepen of bestaande worden verlengd, geven het Europees Parlement en de Raad de Commissie kennis van hun voornemens dienaangaande, zodat een eerste bespreking daarvan reeds kan plaatsvinden tijdens die trialoog.

13.

Een trialoog kan worden belegd vóór de plenaire stemming in het Europees Parlement.

Deel E.   Bemiddelingsprocedure

14.

Indien het Europees Parlement amendementen vaststelt op het standpunt van de Raad, neemt de voorzitter van de Raad tijdens diezelfde plenaire vergadering nota van de verschillende standpunten van beide instellingen en stemt hij ermee in dat de voorzitter van het Europees Parlement onmiddellijk het bemiddelingscomité bijeenroept. De brief waarbij het bemiddelingscomité wordt bijeengeroepen, wordt uiterlijk verzonden op de eerste werkdag van de week na het einde van de vergaderperiode van het Europees Parlement waarin de plenaire stemming heeft plaatsgevonden; de bemiddelingsperiode begint de daaropvolgende dag. De termijn van 21 dagen wordt berekend overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (1).

15.

Indien de Raad niet met alle door het Europees Parlement aangenomen amendementen kan instemmen, zou hij dit moeten bevestigen in een brief die wordt verzonden vóór de eerste in de bemiddelingsperiode geplande vergadering. In dat geval gaat het bemiddelingscomité volgens de in de onderstaande punten vastgestelde procedure te werk.

16.

Het voorzitterschap van het bemiddelingscomité wordt gezamenlijk bekleed door vertegenwoordigers van het Europees Parlement en van de Raad. De vergaderingen van het bemiddelingscomité worden voorgezeten door de medevoorzitter van de instelling waar de bijeenkomst plaatsvindt. Iedere instelling wijst, overeenkomstig haar eigen reglement van orde, haar deelnemers aan iedere bijeenkomst aan en stelt haar mandaat voor de onderhandelingen vast. Het Europees Parlement en de Raad worden op een passend niveau vertegenwoordigd in het bemiddelingscomité, zodanig dat elke delegatie haar respectieve instelling politiek kan binden en er werkelijk vooruitgang kan worden geboekt met het oog op een definitief akkoord.

17.

De Commissie neemt overeenkomstig artikel 314, lid 5, tweede alinea, VWEU deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle nodige initiatieven om de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad nader tot elkaar te brengen.

18.

Trialogen vinden gedurende de gehele bemiddelingsprocedure plaats, op verschillende niveaus van vertegenwoordiging, om de openstaande problemen op te lossen en het bereiken van overeenstemming in het bemiddelingscomité voor te bereiden.

19.

De bijeenkomsten van het bemiddelingscomité en de trialogen vinden afwisselend plaats in de gebouwen van het Europees Parlement en die van de Raad, opdat de voorzieningen, waaronder de tolkenfaciliteiten, gelijkelijk worden gebruikt.

20.

De datums voor de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité en de trialogen worden van tevoren overeengekomen door de instellingen.

21.

Het bemiddelingscomité krijgt een gemeenschappelijk dossier (de “basisdocumentatie”) ter beschikking gesteld waarin de verschillende fasen van de begrotingsprocedure worden vergeleken (2). Die documenten bevatten bedragen per begrotingsonderdeel, totaalbedragen per rubriek van het MFK en een geconsolideerd document met bedragen en opmerkingen betreffende alle begrotingsonderdelen die in technische zin nog niet als afgesloten worden beschouwd. Onverminderd het uiteindelijke besluit van het bemiddelingscomité wordt een specifiek document opgesteld met de lijst van alle begrotingsonderdelen die in technische zin als afgesloten worden beschouwd (3). Die documenten worden ingedeeld volgens de begrotingsnomenclatuur.

Ten behoeve van het bemiddelingscomité worden ook andere documenten aan de basisdocumentatie toegevoegd, waaronder een uitvoerbaarheidsnota van de Commissie over het standpunt van de Raad en de amendementen van het Europees Parlement en alle brieven van andere instellingen over het standpunt van de Raad of de amendementen van het Europees Parlement.

22.

Met het oog op een akkoord aan het einde van de bemiddelingsperiode worden in de trialoogvergaderingen de volgende aspecten behandeld:

a)

bepalen van de inzet van de onderhandelingen over de te bespreken begrotingsvraagstukken;

b)

goedkeuring van de lijst van in technische zin afgesloten begrotingsonderdelen, onder voorbehoud van een definitief akkoord over de volledige begroting voor het begrotingsjaar;

c)

bespreking van de ingevolge punt a) geselecteerde vraagstukken met het oog op mogelijke akkoorden die door het bemiddelingscomité moeten worden bekrachtigd;

d)

behandeling van thematische vraagstukken, onder meer per rubriek van het MFK.

Tijdens of onmiddellijk na elke trialoogvergadering worden gezamenlijk de voorlopige conclusies opgesteld en wordt er tegelijk overeenstemming over de agenda voor de volgende vergadering bereikt. De instelling waar de trialoogvergadering plaatsvindt, stelt die conclusies op schrift en zij worden geacht na 24 uur voorlopig te zijn goedgekeurd, behoudens het definitieve besluit van het bemiddelingscomité.

23.

Ter vergadering beschikt het bemiddelingscomité over de conclusies van de trialogen en over een document voor mogelijke bekrachtiging, met de begrotingsonderdelen waarover tijdens die trialogen voorlopige overeenstemming is bereikt.

24.

Het in artikel 314, lid 5, VWEU bedoelde gemeenschappelijk ontwerp wordt opgesteld door de secretariaten van het Europees Parlement en de Raad, met steun van de Commissie. Het ontwerp bestaat uit een begeleidende nota van de voorzitters van de twee delegaties aan de voorzitter van het Europees Parlement en de voorzitter van de Raad, waarin staat vermeld op welke datum het bemiddelingscomité een akkoord heeft bereikt, en uit bijlagen, die de volgende gegevens bevatten:

a)

bedragen per begrotingsonderdeel voor alle begrotingsposten en samenvattende cijfers per rubriek van het MFK;

b)

een geconsolideerd document, met bedragen en de definitieve tekst voor alle onderdelen die tijdens de bemiddelingsprocedure zijn gewijzigd;

c)

de lijst van onderdelen die niet zijn gewijzigd ten opzichte van de ontwerpbegroting of het standpunt van de Raad.

Het bemiddelingscomité kan tevens zijn goedkeuring hechten aan conclusies en eventuele gezamenlijke verklaringen met betrekking tot de begroting.

25.

Het gemeenschappelijk ontwerp wordt vertaald in de officiële talen van de instellingen van de Unie (door de diensten van het Europees Parlement) en ter goedkeuring voorgelegd aan het Europees Parlement en aan de Raad binnen een termijn van 14 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop overeenstemming is bereikt over het in punt 24 bedoelde gemeenschappelijk ontwerp.

Nadat het gemeenschappelijk ontwerp is vastgesteld, wordt de begroting gereviseerd door de juristen-vertalers, waarbij de bijlagen bij het gemeenschappelijk ontwerp worden ingevoegd in de begrotingsonderdelen die tijdens de bemiddelingsprocedure niet zijn gewijzigd.

26.

De instelling waar de (trialoog- of bemiddelings)vergaderingen plaatsvinden, stelt tolkenfaciliteiten ter beschikking voor alle talen van de talenregeling zoals die geldt voor de vergaderingen van het bemiddelingscomité, alsmede vertolking op ad-hocbasis voor de trialogen.

De reproductie en de distributie van de vergaderdocumenten worden verzorgd door de instelling waar de vergadering plaatsvindt.

De diensten van de instellingen werken samen bij het op schrift stellen van de resultaten van de onderhandelingen ten behoeve van de voltooiing van het gemeenschappelijk ontwerp.

Deel F.   Gewijzigde begrotingen

Algemene beginselen

27.

Aangezien gewijzigde begrotingen vaak betrekking hebben op specifieke en soms dringende kwesties, komen de instellingen overeen de onderstaande beginselen toe te passen om in een gepaste interinstitutionele samenwerking te kunnen voorzien met het oog op een soepel en vlot verlopend besluitvormingsproces voor gewijzigde begrotingen, en daarbij voor zover als mogelijk te vermijden dat een bemiddelingsvergadering moet worden bijeengeroepen.

28.

De instellingen streven ernaar het aantal gewijzigde begrotingen zo veel mogelijk te beperken.

Tijdschema

29.

De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad vooraf in kennis van de mogelijke datums van aanneming van ontwerpen van gewijzigde begroting, wat de uiteindelijke datum van vaststelling onverlet laat.

30.

Het Europees Parlement en de Raad streven ernaar, elk overeenkomstig zijn reglement van orde, het door de Commissie voorgestelde ontwerp van gewijzigde begroting te bespreken kort nadat het door de Commissie is vastgesteld.

31.

Om de procedure te bespoedigen, stemmen het Europees Parlement en de Raad de planning van hun respectieve werkzaamheden zo veel mogelijk op elkaar af, met het oog op een samenhangend en convergerend verloop van de procedure. Daarom trachten zij zo snel mogelijk een indicatief tijdschema vast te stellen voor de diverse stappen die leiden tot de definitieve vaststelling van de gewijzigde begroting.

Het Europees Parlement en de Raad houden rekening met de relatieve urgentie van de gewijzigde begroting en de noodzaak die tijdig goed te keuren, wil deze nog nut hebben in het betrokken begrotingsjaar.

Samenwerking tijdens de lezingen

32.

De instellingen werken gedurende de gehele procedure te goeder trouw samen en doen er alles aan om de vaststelling van gewijzigde begrotingen in een vroeg stadium van de procedure mogelijk te maken.

In voorkomend geval, en waar er potentieel een verschillende zienswijze is, kunnen het Europees Parlement of de Raad, alvorens elk zijn definitieve standpunt in te nemen over de gewijzigde begroting, of de Commissie op enig moment, voorstellen een specifieke trialoog te beleggen om de verschillende zienswijzen te bespreken en te trachten een compromis te bereiken.

33.

Alle door de Commissie ingediende en nog niet definitief goedgekeurde ontwerpen van gewijzigde begroting worden stelselmatig op de agenda van de in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure geplande trialoogvergaderingen gezet. De Commissie licht de ontwerpen van gewijzigde begroting toe en het Europees Parlement en de Raad maken, voor zover mogelijk, hun respectieve standpunt bekend vóór de trialoog.

34.

Indien tijdens de trialoog een compromis wordt bereikt, verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe bij de bespreking van de gewijzigde begroting overeenkomstig het VWEU en hun reglement van orde rekening te houden met de resultaten van de trialoog.

Samenwerking na de lezingen

35.

Als het Europees Parlement het standpunt van de Raad zonder amendementen goedkeurt, is de gewijzigde begroting vastgesteld overeenkomstig het VWEU.

36.

Als het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, is artikel 314, lid 4, onder c), VWEU van toepassing. Vóór de bijeenkomst van het bemiddelingscomité wordt echter een trialoogvergadering belegd:

a)

indien tijdens die trialoog overeenstemming wordt bereikt en mits het Europees Parlement en de Raad de resultaten van de trialoog aanvaarden, wordt de bemiddeling afgesloten met een briefwisseling, zonder bijeenkomst van het bemiddelingscomité;

b)

indien tijdens die trialoog geen overeenstemming wordt bereikt, komt het bemiddelingscomité bijeen en organiseert het zijn werkzaamheden naar de omstandigheden teneinde het besluitvormingsproces zo veel mogelijk af te ronden voor de in artikel 314, lid 5, VWEU genoemde termijn van 21 dagen. Het bemiddelingscomité kan zijn conclusies vaststellen bij briefwisseling.

Deel G.   Begrotingsuitvoering, betalingen en reste à liquider (RAL)

37.

Aangezien voor een geordende ontwikkeling van de totale betalingskredieten ten opzichte van de vastleggingskredieten moet worden gezorgd teneinde een abnormale verschuiving van RAL van het ene jaar naar het andere te vermijden, komen de instellingen overeen nauwlettend toe te zien op de betalingsprognoses en de hoogte van de RAL, zodat het risico kan worden beperkt dat de uitvoering van de programma’s van de Unie aan het einde van de looptijd van het MFK wordt belemmerd door een gebrek aan betalingskredieten.

Om in alle hoofdstukken een houdbaar beheer en profiel van de betalingen te waarborgen, worden in alle rubrieken de vrijmakingsregels, en met name de regels inzake automatische vrijmakingen, strikt toegepast.

Tijdens de begrotingsprocedure komen de instellingen regelmatig bijeen teneinde de stand van zaken en de vooruitzichten betreffende de uitvoering van de begroting in het lopende begrotingsjaar en in toekomstige begrotingsjaren gezamenlijk te beoordelen. Die beoordeling gebeurt in de vorm van specifieke interinstitutionele bijeenkomsten op het passende niveau, voorafgaand waaraan de Commissie per fonds en per lidstaat een gedetailleerde stand van zaken geeft met betrekking tot de uitvoering van betalingen, tot overschrijvingen, tot ontvangen terugbetalingsverzoeken en tot herziene prognoses, waaronder langetermijnprognoses, waar toepasselijk. Teneinde ervoor te zorgen dat de Unie overeenkomstig artikel 323 VWEU, aan al haar financiële verplichtingen kan voldoen die voortvloeien uit bestaande en toekomstige verbintenissen in de periode 2021-2027, analyseren en bespreken het Europees Parlement en de Raad de ramingen van de Commissie inzake de vereiste hoogte van betalingskredieten.

Deel H.   Samenwerking met betrekking tot het herstelinstrument voor de Europese Unie (4)

38.

Uitsluitend met het oog op de aanpak van de gevolgen van de COVID-19-crisis zal de Commissie worden gemachtigd om namens de Unie maximaal 750 miljard EUR aan financiële middelen in prijzen van 2018 te lenen op de kapitaalmarkten, waarvan maximaal 390 miljard EUR in prijzen van 2018 kan worden gebruikt voor uitgaven en maximaal 360 miljard EUR in prijzen van 2018 kan worden gebruikt voor het verstrekken van leningen overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het eigenmiddelenbesluit. Zoals bepaald in de EURI-verordening, vormen de voor uitgaven bestemde bedragen externe bestemmingsontvangsten voor de toepassing van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

39.

De instellingen zijn het erover eens dat de rol van het Europees Parlement en van de Raad, indien zij handelen in hun hoedanigheid van begrotingsautoriteit, moet worden versterkt met betrekking tot de externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie, teneinde te zorgen voor goed toezicht op en betrokkenheid bij het gebruik van die ontvangsten, binnen de grenzen die zijn vastgesteld in de EURI-verordening en, in voorkomend geval, in de betrokken sectorale wetgeving. De instellingen zijn het er ook over eens dat volledige transparantie en zichtbaarheid moet worden gewaarborgd van alle middelen die onder het herstelinstrument voor de Europese Unie vallen.

Externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie

40.

Aangezien het Europees Parlement en de Raad op passende wijze moeten worden betrokken bij het beheer van externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie, zijn de drie instellingen het eens over de in de punten 41 tot en met 46 beschreven procedure.

41.

De Commissie zal in het kader van de begrotingsprocedure gedetailleerde informatie verschaffen over haar ontwerpramingen. Die informatie omvat gedetailleerde ramingen van de vastleggingskredieten en betalingskredieten en van de juridische verbintenissen, uitgesplitst per rubriek en per programma waaraan op grond van de EURI-verordening bestemmingsontvangsten worden toegekend. De Commissie zal alle aanvullende relevante informatie verstrekken waar het Europees Parlement of de Raad om verzoekt. De Commissie zal bij de ontwerpbegroting een document voegen waarin alle relevante informatie over het herstelinstrument voor de Europese Unie is opgenomen, met inbegrip van overzichtstabellen waarin begrotingskredieten en bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie bijeen worden gebracht. Dit document zal deel uitmaken van de in punt 44 bedoelde bijlage bij de algemene begroting van de Unie inzake externe bestemmingsontvangsten.

42.

De Commissie zal de in punt 41 bedoelde informatie regelmatig actualiseren in de loop van het begrotingsjaar en ten minste vóór elke in punt 45 bedoelde specifieke vergadering. De Commissie brengt de relevante informatie tijdig ter kennis van het Europees Parlement en de Raad, zodat over de betrokken planningsdocumenten zinvolle besprekingen en beraadslagingen kunnen worden gevoerd, ook voordat de Commissie besluiten ter zake neemt.

43.

De instellingen zullen in het kader van de begrotingsprocedure regelmatig bijeenkomen om de besteding van de externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie, en meer bepaald de stand van zaken en de vooruitzichten, gezamenlijk te beoordelen en om de samen met de respectieve ontwerpbegrotingen verstrekte jaarlijkse ramingen en de verdeling ervan te bespreken, met inachtneming van de beperkingen en voorwaarden die zijn vastgesteld in de EURI-verordening en, in voorkomend geval, in de betrokken sectorale wetgeving.

44.

Het Europees Parlement en de Raad zullen bij de algemene begroting van de Unie een document in de vorm van een bijlage voegen, met daarin alle begrotingsonderdelen die bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie ontvangen. Zij zullen bovendien gebruikmaken van de begrotingsstructuur voor de opneming van de bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie, en met name van de toelichting bij de begroting, om passende controle uit te oefenen op het gebruik van die ontvangsten. Overeenkomstig artikel 22 van het Financieel Reglement zullen het Europees Parlement en de Raad in de staat van uitgaven opmerkingen, waaronder algemene opmerkingen, invoegen, die aantonen in welke begrotingsonderdelen de kredieten kunnen worden opgenomen die overeenstemmen met de bestemmingsontvangsten die zijn toegewezen op grond van de EURI-verordening, en vermelden om welke bedragen het gaat. De Commissie verplicht er zich bij het uitoefenen van haar verantwoordelijkheid voor de besteding van de bestemmingsontvangsten toe om terdege rekening te houden met die toelichting.

45.

De instellingen komen overeen op het passende niveau specifieke interinstitutionele vergaderingen te organiseren ter beoordeling van de stand van zaken en van de vooruitzichten voor externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie. Die vergaderingen zullen ten minste drie keer in een begrotingsjaar plaatsvinden korte tijd vóór of na de begrotingstrialogen. Voorts komen de instellingen op ad-hocbasis bijeen indien een instelling daartoe een met redenen omkleed verzoek indient. Het Europees Parlement en de Raad kunnen te allen tijde schriftelijke opmerkingen indienen over de besteding van externe bestemmingsontvangsten. De Commissie verplicht zich ertoe terdege rekening te houden met eventuele opmerkingen en suggesties van het Europees Parlement en van de Raad. Tijdens die vergaderingen kunnen significante afwijkingen in de uitgaven voor het herstelinstrument voor de Europese Unie worden besproken, conform punt 46.

46.

De Commissie verstrekt, vóór een specifieke interinstitutionele vergadering als bedoeld in punt 45 en op ad-hocbasis in het geval van een significante afwijking, gedetailleerde informatie over iedere afwijking van haar oorspronkelijke prognoses. Een afwijking van geraamde uitgaven uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie is significant indien de uitgaven met meer dan 10 % afwijken van de prognose voor een bepaald begrotingsjaar en voor een bepaald programma. In het geval van significante afwijkingen van de oorspronkelijke prognoses zullen de instellingen de kwestie bespreken, indien het Europees Parlement of de Raad binnen twee weken na de kennisgeving van een dergelijke significante afwijking daarom verzoekt. De instellingen zullen binnen drie weken na een verzoek om bespreking, de kwestie samen evalueren met het oog op het bereiken van overeenstemming daarover. De Commissie zal zo veel mogelijk rekening houden met de ontvangen opmerkingen. De Commissie verplicht zich ertoe geen besluit te nemen voordat de beraadslagingen zijn afgesloten of de termijn van drie weken is verstreken. In het laatste geval motiveert de Commissie haar besluit naar behoren. In dringende gevallen kunnen de instellingen overeenkomen de termijnen met één week te verkorten.

Uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie verstrekte leningen

47.

Met het oog op volledige informatieverstrekking, transparantie en zichtbaarheid van de leningcomponent van het herstelinstrument voor de Europese Unie zal de Commissie, samen met haar ontwerpramingen, gedetailleerde informatie verschaffen over leningen die uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie aan de lidstaten zijn verstrekt, waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan gevoelige informatie die beschermd is.

48.

Informatie over leningen uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie zullen in de begroting worden opgenomen overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder d), van het Financieel Reglement, en zal ook de in punt iii) van dat punt bedoelde bijlage bevatten.

(1)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).

(2)  De verschillende fasen zijn: de begroting van het lopende begrotingsjaar (met inbegrip van gewijzigde begrotingen); de oorspronkelijke ontwerpbegroting; het standpunt van de Raad met betrekking tot de ontwerpbegroting; de amendementen van het Europees Parlement op het standpunt van de Raad alsmede de door de Commissie ingediende nota’s van wijzigingen (indien nog niet volledig door de instellingen goedgekeurd).

(3)  Een in technische zin afgesloten begrotingsonderdeel is een onderdeel waarover geen verschil van mening bestaat tussen het Europees Parlement en de Raad en waarvoor geen nota van wijzigingen is ingediend.

(4)  Indien de Commissie op grond van artikel 122 VWEU een voorstel voor een handeling van de Raad indient met mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de begroting, is de procedure als omschreven in de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 16 december 2020 inzake begrotingstoezicht op nieuwe voorstellen op basis van artikel 122 VWEU met mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de Uniebegroting (PB C 444 van 22.12.2020, blz. 5) van toepassing.


BIJLAGE II

INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING INZAKE EEN ROUTEKAART VOOR DE INVOERING VAN NIEUWE EIGEN MIDDELEN

Preambule

A.

De instellingen verplichten zich ertoe loyaal en transparant samen te werken en werk te maken van de tenuitvoerlegging van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen voor de duur van het MFK 2021-2027.

B.

De instellingen erkennen het belang van de context van het herstelinstrument voor de Europese Unie, waarin de nieuwe eigen middelen zouden moeten worden ingevoerd.

C.

Uitsluitend met het oog op de aanpak van de gevolgen van de COVID-19-crisis zal de Commissie op grond van artikel 5, lid 1, van het eigenmiddelenbesluit worden gemachtigd om namens de Unie maximaal 750 miljard EUR aan financiële middelen in prijzen van 2018 te lenen op de kapitaalmarkten, waarvan maximaal 390 miljard EUR in prijzen van 2018 mag worden gebruikt voor uitgaven overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder b), van dat besluit.

D.

De terugbetaling van de hoofdsom van dergelijke middelen die dienen te worden gebruikt voor uitgaven uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie en de daarmee samenhangende verschuldigde rente zullen moeten worden gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie, onder meer middels voldoende opbrengsten uit nieuwe eigen middelen die na 2021 worden ingevoerd. Alle daarmee samenhangende verplichtingen zullen uiterlijk op 31 december 2058 volledig zijn terugbetaald, zoals bepaald in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van het eigenmiddelenbesluit. De jaarlijkse te betalen bedragen zullen afhankelijk zijn van de looptijd van de uitgegeven obligaties en de schuldaflossingsstrategie, met inachtneming van de limiet voor de terugbetaling van de hoofdsom van de middelen bedoeld in de derde alinea van dat lid, die is vastgesteld op 7,5 % van het maximumbedrag dat moet worden gebruikt voor uitgaven als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van dat besluit.

E.

De uitgaven uit de Uniebegroting ten behoeve van de terugbetaling van het herstelinstrument voor de Europese Unie zouden niet mogen leiden tot een onnodige vermindering van programma-uitgaven of investeringsinstrumenten uit hoofde van het MFK. Het is ook wenselijk de stijging van de bni-middelen voor de lidstaten te beperken.

F.

Om die reden, en om de geloofwaardigheid en duurzaamheid van het terugbetalingsplan voor het herstelinstrument voor de Europese Unie te vergroten, zullen de instellingen streven naar de invoering van voldoende nieuwe eigen middelen ter dekking van een bedrag dat overeenkomt met de verwachte uitgaven met betrekking tot de terugbetaling. In overeenstemming met het universaliteitsbeginsel betekent dit niet dat bepaalde eigen middelen worden bestemd of toegewezen om een specifiek soort uitgave te dekken.

G.

De instellingen erkennen dat de invoering van een pakket nieuwe eigen middelen de adequate financiering van uitgaven van de Unie in het MFK zou moeten ondersteunen en tegelijkertijd het aandeel nationale bni-bijdragen in de financiering van de jaarlijkse begroting van de Unie moet worden verminderd. De diversificatie van inkomstenbronnen zou er op haar beurt toe kunnen bijdragen dat uitgaven op Unieniveau meer worden toegespitst op prioritaire gebieden en op collectieve goederen met een grote efficiëntiewinst ten opzichte van nationale uitgaven.

H.

De nieuwe eigen middelen zouden daarom op de beleidsdoelstellingen van de Unie moeten worden afgestemd, de prioriteiten van de Unie — zoals de Europese Green Deal en een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk — ondersteunen, en bijdragen tot eerlijke belastingheffing en een intensievere bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking.

I.

De instellingen komen overeen dat nieuwe eigen middelen bij voorkeur tot stand zouden moeten worden gebracht op een manier die het mogelijk maakt “vers geld” te genereren. Tegelijkertijd streven zij ernaar administratieve rompslomp en de lasten voor bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), en voor burgers te verminderen.

J.

Nieuwe eigen middelen zouden moeten voldoen aan de criteria eenvoud, transparantie, voorspelbaarheid en billijkheid. De berekening, overdracht en controle van de nieuwe eigen middelen zouden niet mogen leiden tot buitensporige administratieve lasten voor de Unie-instellingen en de nationale overheden.

K.

Gezien de zware procedurele vereisten voor de invoering van nieuwe eigen middelen komen de instellingen overeen dat de noodzakelijke hervorming van het stelsel van eigen middelen zouden moeten worden verwezenlijkt met een beperkt aantal herzieningen van het eigenmiddelenbesluit.

L.

De instellingen komen derhalve overeen in de periode 2021-2027 samen te werken op basis van de in deze bijlage geformuleerde beginselen, met als doel werk te maken van de invoering van nieuwe eigen middelen overeenkomstig de routekaart neergelegd in deel B en de daarin vermelde datums.

M.

De instellingen erkennen ook het belang van de instrumenten voor beter wetgeven die zijn geformuleerd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (1), en met name de effectbeoordeling.

Deel A   Beginselen voor de uitvoering

1.

De Commissie zal de nodige wetgevingsvoorstellen indienen voor nieuwe eigen middelen en voor mogelijke andere nieuwe eigen middelen als bedoeld in punt 10, in overeenstemming met de beginselen van betere wetgeving. Zij zal in dat verband terdege rekening houden met de suggesties van het Europees Parlement en van de Raad. Die wetgevingsvoorstellen zullen vergezeld gaan van de desbetreffende uitvoeringswetgeving inzake eigen middelen.

2.

De instellingen komen de volgende leidende beginselen voor de invoering van een pakket nieuwe eigen middelen overeen:

a)

door middel van de nieuwe eigen middelen wordt een bedrag geheven dat volstaat ter dekking van de totale verwachte uitgaven voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente van de geleende middelen voor uitgaven als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van het eigenmiddelenbesluit, met inachtneming van het universaliteitsbeginsel. Ontvangsten uit eigen middelen die de terugbetalingsbehoeften overschrijden, blijven als algemene ontvangsten terugvloeien naar de Uniebegroting overeenkomstig het universaliteitsbeginsel;

b)

bij uitgaven ter dekking van de financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie wordt ernaar gestreefd dat de uitgaven voor unieprogramma’s en -fondsen niet hoeven te worden verminderd;

c)

de eigen middelen worden afgestemd op de prioriteiten van de Unie, zoals de strijd tegen de klimaatverandering, de circulaire economie en een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk, en dragen bij tot eerlijke belastingheffing en tot een intensievere bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking;

d)

de criteria eenvoud, transparantie en billijkheid worden in acht genomen;

e)

er wordt gezorgd voor stabiliteit en voorspelbaarheid van de inkomstenstroom;

f)

er mogen geen buitensporige administratieve lasten voor de Unie-instellingen en de nationale overheden ontstaan;

g)

er worden bij voorkeur extra “verse” ontvangsten gegenereerd;

h)

tegelijkertijd wordt ernaar gestreefd de administratieve rompslomp en de lasten voor de bedrijven, met name voor kmo’s, en voor de burgers te verminderen.

3.

Het Europees Parlement en de Raad zullen de in punt 1 bedoelde wetgevingsvoorstellen volgens hun interne procedures analyseren, bespreken en hieraan zonder onnodige vertraging een vervolg geven, teneinde een snelle besluitvorming te faciliteren. Nadat de Commissie haar voorstellen heeft ingediend, zullen leden van het Europees Parlement en vertegenwoordigers van de Raad in de loop van hun beraadslagingen in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Commissie bijeenkomen om elkaar te informeren over de stand van zaken. Voorts zullen de instellingen regelmatig met elkaar in dialoog gaan om de balans op te maken van de vorderingen met de routekaart.

Deel B   Routekaart naar de invoering van nieuwe eigen middelen

Eerste stap: 2021

4.

In eerste instantie zullen vanaf 1 januari 2021 nieuwe eigen middelen worden ingevoerd en toegepast, die bestaan uit een deel inkomsten uit een nationale bijdrage berekend op basis van het gewicht van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval, waarin het eigenmiddelenbesluit voorziet. Dat besluit zal naar verwachting in januari 2021 in werking treden, onder voorbehoud van goedkeuring door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.

5.

De Commissie zal haar werkzaamheden bespoedigen en, na de in 2020 gestarte effectbeoordelingen, voorstellen indienen voor een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens en voor een digitale heffing, alsmede een begeleidend voorstel om uiterlijk in juni 2021 op die basis nieuwe eigen middelen in te voeren, met het oog op de invoering ervan uiterlijk op 1 januari 2023.

6.

De Commissie zal in het voorjaar 2021 het EU-emissiehandelssysteem herzien, en daarbij nagaan of het kan worden uitgebreid tot de lucht- en zeevaartsectoren. Zij zal tegen juni 2021 een voorstel doen voor eigen middelen op basis van het EU-emissiehandelssysteem.

7.

De instellingen zijn het erover eens dat het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens en het EU-emissiehandelssysteem thematisch samenhangen en het derhalve gerechtvaardigd zou zijn deze in dezelfde geest te bespreken.

Tweede stap: 2022 en 2023

8.

Met naleving van de in de Verdragen opgenomen toepasselijke procedures en onder voorbehoud van goedkeuring door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen wordt beoogd deze nieuwe eigen middelen uiterlijk op 1 januari 2023 in te voeren.

9.

De Raad zal deze nieuwe eigen middelen uiterlijk op 1 juli 2022 bespreken, opdat deze uiterlijk op 1 januari 2023 kunnen worden ingevoerd.

Derde stap: 2024-2026

10.

De Commissie zal op basis van effectbeoordelingen aanvullende nieuwe eigen middelen voorstellen, waaronder eventueel een belasting op financiële transacties en een aan de bedrijfssector gekoppelde financiële bijdrage of een nieuwe gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting. De Commissie streeft ernaar uiterlijk in juni 2024 een voorstel in te dienen.

11.

Met naleving van de in de Verdragen opgenomen procedures en onder voorbehoud van goedkeuring door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen, wordt beoogd deze aanvullende nieuwe eigen middelen uiterlijk op 1 januari 2026 in te voeren.

12.

De Raad zal deze nieuwe eigen middelen uiterlijk op 1 juli 2025 bespreken, opdat deze uiterlijk op 1 januari 2026 kunnen worden ingevoerd.

(1)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).