8.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 217/5


RICHTSNOER (EU) 2020/978VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 25 juni 2020

betreffende de wijze waarop de nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de krachtens artikel 178, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad toegekende manoeuvreerruimte voor het vaststellen van de drempel voor de beoordeling van de materialiteit van achterstallige kredietverplichtingen (ECB/2020/32)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), en met name artikel 6, lid 1, en artikel 6, lid 5, onder a) en c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Centrale Bank (ECB) is verantwoordelijk voor de doeltreffende en samenhangende werking van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (GTM). De ECB houdt toezicht op de werking van het mechanisme om de consistente toepassing van hoge toezichtstandaarden en de consistentie van toezichtresultaten in de deelnemende lidstaten te waarborgen. De ECB kan richtsnoeren vaststellen voor de nationale bevoegde autoriteiten (NBA’s) op grond waarvan de NBA’s toezichttaken uitvoeren en toezichtbesluiten vaststellen.

(2)

De ECB moet krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 en Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (2) de consistente toepassing van prudentiële vereisten voor kredietinstellingen binnen de deelnemende lidstaten waarborgen.

(3)

Als de bevoegde toezichthoudende autoriteit op belangrijke kredietinstellingen krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 heeft de ECB de manoeuvreerruimte die haar werd toegekend krachtens artikel 178, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) uitgeoefend door Verordening (EU) 2018/1845 van de Europese Centrale Bank (ECB/2018/26) (4) vast te stellen, waarin de drempel voor de beoordeling van de materialiteit van achterstallige kredietverplichtingen wordt vastgelegd.

(4)

Hoewel de NBA’s primair verantwoordelijk zijn voor het gebruik van de betrokken keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte met betrekking tot minder belangrijke instellingen, kan de ECB vanwege haar oversight role binnen het GTM in voorkomend geval een consistente uitoefening van keuzemogelijkheden en manouvreerruimte met betrekking tot belangrijke en minder belangrijke instellingen ondersteunen. Dit verzekert dat a) het prudentieel toezicht op alle kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten op een coherente en doeltreffende wijze wordt uitgevoerd; b) het gemeenschappelijk rulebook voor financiële diensten consistent op alle kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten wordt toegepast, en c) alle kredietinstellingen worden onderworpen aan toezicht van de hoogste kwaliteit.

(5)

Teneinde evenwicht te vinden tussen de noodzaak van de consistente toepassing van toezichtstandaarden op belangrijke en minder belangrijke instellingen en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel, is de ECB van oordeel dat de NBA’s die toezicht houden op minder belangrijke instellingen, hun manoeuvreerruimte krachtens artikel 178, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/171 van de Commissie (5) op dezelfde wijze moeten uitoefenen als de ECB dit doet overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1845 (ECB/2018/26),

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Dit richtsnoer stelt vast hoe de nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de krachtens artikel 178, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 aan nationale bevoegde autoiteiten toegekende manoeuvreerruimte voor het vaststellen van de drempel voor de beoordeling van de materialiteit van achterstallige kredietverplichtingen, ongeacht de gebruikte methode voor de berekening van hun risicogewogen posten. De uitoefening van die manoeuvreerruimte door de NBA’s met minder belangrijke instellingen wordt volledig afgestemd op de uitoefening van de betrokken manoeuvreerruimte door de ECB zoals vastgelegd Verordening (EU) 2018/1845 (ECB/2018/26).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit richtsnoer gelden de definities in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en artikel 2 van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17).

Artikel 3

Drempel voor de beoordeling van de materialiteit van een achterstallige kredietverplichting

1.   Binnen het kader van artikel 178, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 verlangen NBA’s van minder belangrijke instellingen dat zij de materialiteit van een achterstallige kredietverplichting beoordelen tegen de volgende drempel, die twee componenten bevat:

a)

een grens in termen van de som van alle achterstallige bedragen verschuldigd door de debiteur aan de kredietinstelling, de moederonderneming van de kredietinstelling of een van haar dochterondernemingen (hierna de “achterstallige kredietverplichting” genoemd), die gelijk is aan:

i)

100 EUR voor blootstellingen met betrekking tot particulieren;

ii)

500 EUR voor andere blootstellingen dan blootstellingen met betrekking tot particulieren, en

b)

een grens in termen van het bedrag van de achterstallige kredietverplichting in verhouding tot het totaalbedrag van alle blootstellingen binnen de balansstelling voor de kredietinstelling, de moederonderneming van de kredietinstelling of een van haar dochterondernemingen aan deze debiteur, met uitzondering van blootstellingen in aandelen, die gelijk is aan 1 %.

2.   NBA’s verlangen van minder belangrijke instellingen die de definitie van wanbetaling vervat in artikel 178, lid 1, eerste alinea, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 toepassen voor blootstellingen met betrekking tot particulieren op het niveau van een individuele kredietlijn, dat zij de in lid 1 bedoelde drempel toepassen op het niveau van de individuele kredietlijn die aan de debiteur wordt verstrekt door de kredietinstelling, de moederonderneming of een van haar dochterondernemingen.

3.   Wanbetaling wordt geacht zich te hebben voorgedaan wanneer beide in lid 1, onder a) en b), uiteengezette grenzen gedurende meer dan negentig opeenvolgende dagen worden overschreden.

Artikel 4

Datum van toepassing van de materialiteitsdrempel

De NBA’s verzekeren dat minder belangrijke instellingen hen in kennis stellen van de exacte datum waarop zij ermee beginnen de drempel voor de beoordeling van de materialiteit van een achterstallige kredietverplichting toe te passen, en dat minder belangrijke instellingen een dergelijke drempel uiterlijk op 31 december 2020 toepassen.

Artikel 5

Inwerkingtreding en implementatie

1.   Dit richtsnoer treedt in werking op de dag van kennisgeving aan de NBA’s van de deelnemende lidstaten.

2.   De NBA’s voldoen uiterlijk op 31 december 2020 aan dit richtsnoer.

Artikel 6

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot de NBA’s van de deelnemende lidstaten.

Gedaan te Frankfurt am Main, 25 juni 2020.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2018/1845 van de Europese Centrale Bank van 21 november 2018 inzake de uitoefening van haar manoeuvreerruimte krachtens artikel 178, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende de drempel voor de beoordeling van de materialiteit van achterstallige kredietverplichtingen (ECB/2018/26) (PB L 299 van 26.11.2018, blz. 55).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/171 van de Commissie van 19 oktober 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de materialiteitsdrempel voor achterstallige kredietverplichtingen (PB L 32 van 6.2.2018, blz. 1).