25.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 169/45


VERORDENING (EU) 2019/1021 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

betreffende persistente organische verontreinigende stoffen

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3) is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.

(2)

De Unie maakt zich ernstig zorgen over het voortdurend vrijkomen van persistente organische verontreinigende stoffen ("POP's") in het milieu. Deze chemische stoffen verplaatsen zich over internationale grenzen heen naar gebieden die ver van de bron liggen, blijven in het milieu aanwezig, bioaccumuleren via de voedselketen en leveren risico's op voor de volksgezondheid en het milieu. Er moeten derhalve verdergaande maatregelen worden genomen om de volksgezondheid en het milieu tegen deze verontreinigende stoffen te beschermen.

(3)

Gezien haar verantwoordelijkheid voor de bescherming van het milieu heeft de Unie op 19 februari 2004 het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (4) ("het protocol") goedgekeurd, en op 14 oktober 2004 het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (5) ("het verdrag").

(4)

Teneinde een samenhangende en effectieve uitvoering van de verplichtingen van de Unie uit hoofde van het protocol en het verdrag te waarborgen moet een gemeenschappelijk rechtskader worden vastgesteld, waarbinnen maatregelen kunnen worden genomen die bedoeld zijn om met name een eind te maken aan de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van opzettelijk vervaardigde POP's. Bovendien moet in het kader van de toe te passen beoordelings- en vergunningsregelingen van de Unie rekening worden gehouden met de kenmerken van POP's.

(5)

Bij de uitvoering op Unieniveau van de bepalingen van het verdrag is het nodig te zorgen voor coördinatie en samenhang met de bepalingen van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, dat op 19 december 2002 door de Unie is goedgekeurd (6), en met de bepalingen van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, dat op 1 februari 1993 door de Unie is goedgekeurd (7) en het Verdrag van Minamata inzake kwik, dat op 11 mei 2017 door de Unie is goedgekeurd (8). Deze coördinatie en samenhang moet tevens worden behouden bij de deelname aan de uitvoering en verdere ontwikkeling van de strategische aanpak van het internationale beheer van chemicaliën (Strategic Approach to International Chemicals Management, "SAICM"), die op 6 februari 2006 is goedgekeurd tijdens de eerste Internationale Conferentie inzake het beheer van chemische stoffen in Dubai, en het gezonde beheer van chemische stoffen en afval na 2020 in het kader van de Verenigde Naties.

(6)

Overwegende dat de bepalingen van deze verordening worden ondersteund door het voorzorgsbeginsel zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), indachtig de voorzorgsbenadering met betrekking tot milieubescherming zoals vastgelegd in beginsel 15 van de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling, en gezien de doelstelling om, waar mogelijk, een eind te maken aan de vrijkoming van POP's in het milieu, moeten bovendien in bepaalde gevallen strengere regulerende maatregelen worden vastgesteld dan krachtens het protocol en het verdrag vereist zijn.

(7)

In de Unie zijn het in de handel brengen en het gebruik van de meeste in het protocol of het verdrag opgenomen POP's al beëindigd krachtens de verbodsbepalingen in onder andere Verordeningen (EG) nr. 1907/2006 (9), (EG) nr. 1107/2009 (10) en (EU) nr. 528/2012 (11) van het Europees Parlement en de Raad. Teneinde aan de verplichtingen van de Unie uit hoofde van het protocol en het verdrag te voldoen en het vrijkomen van POP's tot een minimum te beperken, is het echter nodig en dienstig tevens de vervaardiging van deze stoffen te verbieden en vrijstellingen tot een minimum te beperken, zodat vrijstellingen alleen mogelijk zijn wanneer een stof een essentiële functie heeft in een specifieke toepassing.

(8)

Ter wille van de duidelijkheid en de samenhang met andere ter zake geldende wetgevingshandelingen van de Unie moeten er bepaalde definities worden vastgesteld en moet de terminologie in overeenstemming worden gebracht met die van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (12).

(9)

De uitvoer van stoffen waarop het verdrag van toepassing is, valt onder Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad (13) en hoeft derhalve niet nader te worden behandeld in deze verordening.

(10)

Verouderde of onzorgvuldig beheerde voorraden POP's kunnen ernstige gevaren voor de volksgezondheid en het milieu opleveren, bijvoorbeeld door verontreiniging van de bodem en het grondwater. Daarom mis het passend regels betreffende het beheer van dergelijke voorraden vast te stellen die strenger zijn dan de in het verdrag vastgestelde regels. Voorraden van verboden stoffen moeten als afval worden behandeld, terwijl voorraden van stoffen waarvan de vervaardiging of het gebruik nog wordt toegelaten, bij de instanties moeten worden aangemeld en onder afdoende toezicht moeten staan. Met name aanwezige voorraden van verboden POP's of voorraden die dergelijke stoffen bevatten, moeten zo spoedig mogelijk als afval worden beheerd. Indien in de toekomst andere stoffen worden verboden, moeten de voorraden daarvan eveneens onmiddellijk worden vernietigd en mogen er geen nieuwe voorraden van worden aangelegd.

(11)

Overeenkomstig het protocol en het verdrag moet de vrijkoming van POP's die als onopzettelijk bijproduct van industriële processen ontstaan, zo spoedig mogelijk worden vastgesteld en beperkt met als uiteindelijk doel beëindiging daarvan, waar dit mogelijk is. Voor alle bronnen en maatregelen, ook degene waarvoor al bepalingen in de bestaande wetgeving van de Unie zijn opgenomen, is de ontwikkeling, actualisering en uitvoering van afdoende nationale actieplannen onontbeerlijk om die vrijkoming doorlopend en op een kosteneffectieve manier terug te dringen. Hiertoe moeten in het kader van het verdrag toereikende instrumenten worden ontwikkeld.

(12)

Bij het bestuderen van voorstellen voor de bouw van nieuwe installaties of voor ingrijpende wijziging van bestaande installaties met behulp van processen waarbij in bijlage III vermelde chemische stoffen vrijkomen, moeten gebruik worden gemaakt van de richtsnoeren inzake de beste beschikbare technieken en de voorlopige richtsnoeren inzake de beste milieupraktijken die relevant zijn voor artikel 5 van en bijlage C bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, die op grond van het Verdrag van Stockholm werden vastgesteld.

(13)

Er moeten toereikende programma's en mechanismen worden vastgesteld of in stand gehouden, naargelang het geval, om adequate toezichtsgegevens over de aanwezigheid van de in deel A van bijlage III opgenomen stoffen in het milieu te verkrijgen. Het is evenwel noodzakelijk dat ervoor wordt gezorgd dat er toereikende instrumenten beschikbaar zijn en dat deze onder economisch en technisch haalbare voorwaarden kunnen worden gebruikt.

(14)

Krachtens het verdrag moet het gehalte POP's in afval worden vernietigd of onomkeerbaar worden omgezet in stoffen die geen vergelijkbare kenmerken vertonen, tenzij andere bewerkingen om milieuredenen de voorkeur verdienen. Opdat de Unie voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van het verdrag, is het noodzakelijk om specifieke voorschriften aangaande deze stoffen vast te stellen. Om een hoog beschermingsniveau te waarborgen, moeten gemeenschappelijke grenswaarden voor de concentratie van deze stoffen in afval worden vastgesteld, aan toezicht onderworpen en gehandhaafd.

(15)

Voor polybroomdifenylethers (PBDE's) die in deze verordening zijn opgenomen, met inbegrip van decaBDE, is de concentratiegrenswaarde voor de som van deze stoffen in afval vastgesteld op 1 000 mg/kg. Aangezien de wetenschap en de technologie zich in rap tempo ontwikkelen, moet de Commissie die concentratiegrenswaarde evalueren en moet zij zo nodig met een wetgevingsvoorstel komen om die grenswaarde te verlagen naar 500 mg/kg. De Commissie moet zo spoedig mogelijk, en in geen geval later dan 16 juli 2021, hiertoe overgaan.

(16)

Het is van belang om geheel of gedeeltelijk uit POP's bestaand of daarmee verontreinigd afval aan de bron te identificeren en te scheiden, teneinde verspreiding van deze stoffen in ander afval te minimaliseren. In Richtlijn 2008/98/EG zijn voorschriften op Unieniveau voor het beheer van gevaarlijk afval vastgelegd die de lidstaten ertoe verplichten de nodige maatregelen te nemen om te eisen dat bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen verwijderen, nuttig toepassen, inzamelen of vervoeren, de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen van elkaar gescheiden houden en gevaarlijke afvalstoffen gescheiden houden van niet-gevaarlijke afvalstoffen.

(17)

Om met POP's verontreinigd afval beter te kunnen traceren en de controle ervan te waarborgen, moeten de bepalingen van artikel 17 van Richtlijn 2008/98/EG inzake het systeem voor het bijhouden van registers ook gelden voor dergelijk met POP's verontreinigd afval dat volgens Besluit 2014/955/EU van de Commissie (14) niet als gevaarlijk afval wordt beschouwd.

(18)

De technische en administratieve aspecten van deze verordening moeten op Unieniveau doeltreffend worden gecoördineerd en beheerd. Het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte Europees Agentschap voor chemische stoffen ("het Agentschap") heeft de bekwaamheid en ervaring voor het uitvoeren van wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen en internationale overeenkomsten inzake chemische stoffen. De lidstaten en het Agentschap moeten daarom taken verrichten met betrekking tot de administratieve, technische en wetenschappelijke aspecten van de uitvoering van deze verordening en de uitwisseling van informatie. De rol van het Agentschap moet onder meer bestaan uit het voorbereiden en onderzoeken van technische dossiers, met inbegrip van de raadpleging van belanghebbenden, evenals uit het opstellen van adviezen die de Commissie moet gebruiken bij de overweging al dan niet een voorstel in te dienen om een stof als een POP in het verdrag of het protocol op te nemen. Daarnaast moeten de Commissie, de lidstaten en het Agentschap samenwerken om de internationale verplichtingen van de Unie uit hoofde van het verdrag effectief uit te voeren.

(19)

In het verdrag is bepaald dat elke partij een plan voor de uitvoering van haar verplichtingen uit hoofde van het verdrag moet opstellen, dit moet actualisering en de uitvoering ervan moet nastreven, naargelang het geval. De lidstaten moeten het publiek de gelegenheid bieden deel te nemen aan het opstellen, uitvoeren en actualiseren van hun uitvoeringsplannen. Aangezien de bevoegdheid dienaangaande door de Unie en de lidstaten wordt gedeeld, moeten uitvoeringsplannen zowel op nationaal als op Unieniveau worden opgesteld en geactualiseerd. Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de Commissie, het Agentschap en de instanties van de lidstaten, ook omtrent locaties die verontreinigd zijn met POP's, moeten worden bevorderd.

(20)

De in deel A van bijlage I of deel A van bijlage II bij deze verordening opgenomen stoffen mogen alleen toelating krijgen om als tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem te worden vervaardigd en gebruikt indien daartoe uitdrukkelijk een aantekening is opgenomen in de desbetreffende bijlage en indien de fabrikant de betrokken lidstaat aantoont dat de stof alleen onder strikt gecontroleerde voorwaarden wordt vervaardigd en gebruikt.

(21)

Overeenkomstig het verdrag en het protocol moet informatie over POP's worden verstrekt aan de andere partijen bij die overeenkomsten. Ook de informatie-uitwisseling met derde landen die geen partij bij deze overeenkomsten zijn, moet worden bevorderd.

(22)

Aangezien het publiek zich vaak niet bewust is van het gevaar dat POP's inhouden voor de gezondheid van deze en komende generaties en voor het milieu, met name in ontwikkelingslanden, is voorlichting op grote schaal nodig om meer voorzichtigheid aan de dag te leggen en het publiek meer inzicht te verschaffen in de redenering achter beperkingen en verboden. In overeenstemming met het verdrag moeten bewustmakingsprogramma's over de impact van deze stoffen op de volksgezondheid en het milieu, met name voor de meest kwetsbare groepen, alsmede scholing voor arbeiders, wetenschappers, onderwijzend, technisch en leidinggevend personeel waar mogelijk worden bevorderd en vergemakkelijkt. Onverminderd de Verordeningen (EG) nr. 1049/2001 (15) en (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad (16),en Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad (17), dient de toegang tot informatie door de Unie worden gewaarborgd.

(23)

Om de ontwikkeling van een uitgebreid kennisbestand over blootstelling aan chemische stoffen en giftigheid te bevorderen, in overeenstemming met het algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet" ("het 7e MAP") (18), heeft de Commissie het informatieplatform voor chemische monitoring opgericht. De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd dit platform aan te wenden als een middel om aan hun verplichtingen met betrekking tot de verslaglegging over het vóórkomen van chemische stoffen te voldoen en om hun verslagleggingsverplichtingen te vereenvoudigen en te verminderen.

(24)

Op verzoek en binnen de grenzen van de beschikbare middelen moeten de Commissie, het Agentschap en de lidstaten samenwerken bij het verlenen van passende en tijdige technische bijstand die specifiek is toegesneden op de versterking van het vermogen van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie om het verdrag uit te voeren. Technische bijstand moet ook het ontwikkelen en uitvoeren omvatten van geschikte alternatieve producten, methodes en strategieën krachtens het verdrag, teneinde ervoor te zorgen dat POP's uitsluitend gebruikt blijven worden wanneer ter plaatse veilige, effectieve en betaalbare alternatieven voor het land in kwestie niet beschikbaar zijn.

(25)

De effectiviteit van maatregelen om de vrijkoming van POP's terug te dringen, moet periodiek worden geëvalueerd. Daartoe moeten de lidstaten periodiek en in gestandaardiseerde vorm verslag uitbrengen aan het Agentschap, met name over de inventarisaties van de vrijgekomen stoffen, de aangemelde voorraden en de vervaardiging en het in de handel brengen van de aan beperkingen onderworpen stoffen.

(26)

Om te voorzien in de behoefte aan informatie over uitvoering en naleving, moet een alternatief systeem voor het verzamelen en beschikbaar stellen van informatie worden ingevoerd, rekening houdend met de bevindingen van het verslag van de Commissie "Maatregelen om milieuverslaglegging te stroomlijnen" en de bijbehorende geschiktheidscontrole. Meer bepaald moeten de lidstaten alle relevante gegevens beschikbaar stellen. Dit moet ervoor zorgen dat de administratieve lasten voor alle entiteiten zo beperkt mogelijk blijven. Het vereist actieve verspreiding op nationaal niveau in overeenstemming met Richtlijn 2003/4/EG en Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) om de geschikte infrastructuur voor openbare toegang, verslaglegging en de uitwisseling van gegevens tussen overheden te waarborgen. In die context moeten de lidstaten en het Agentschap de specificaties voor ruimtelijke gegevens baseren op de overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG vastgestelde uitvoeringshandelingen.

(27)

In het verdrag en het protocol is bepaald dat de partijen nieuwe stoffen kunnen voorstellen met het oog op internationale maatregelen. Bijgevolg kunnen er nieuwe stoffen in deze overeenkomsten kunnen worden opgenomen. In dergelijke gevallen moet de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(28)

Om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, moet de bevoegdheid overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen om deze verordening te wijzigen door, waar nodig, de vervaardiging en het gebruik van een in deel A van bijlage I of deel A van bijlage II bij deze verordening opgenomen stof toe te staan als tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem, en door de termijnen in een in de relevante bijlage daartoe opgenomen vermelding te wijzigen, om bijlage III bij deze verordening te wijzigen teneinde een stof te verplaatsen van deel B naar deel A, en om bijlagen I, II en III bij deze verordening te wijzigen teneinde deze aan eventuele veranderingen van de in de bijlagen bij het verdrag of het protocol opgenomen lijst met stoffen aan te passen alsmede bestaande vermeldingen in of bepalingen van bijlagen I en II bij deze verordening te wijzigen teneinde deze af te stemmen op de vooruitgang van wetenschap en techniek. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (20). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, dienen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip te ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en dienen hun deskundigen systematisch toegang te hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(29)

Wanneer de bijlagen bij deze verordening worden gewijzigd in verband met de opneming van een andere met opzet geproduceerde POP in het protocol of in het verdrag, moet deze stof uitsluitend in uitzonderingsgevallen en op basis van een passende rechtvaardiging worden opgenomen in bijlage II in plaats van bijlage I.

(30)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om maatregelen vast te stellen met betrekking tot het beheer van afvalstoffen en de informatie die de lidstaten bij het toezicht op de uitvoering van deze verordening minimaal moeten verstrekken. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (21).

(31)

Teneinde te zorgen voor transparantie, onpartijdigheid en consistentie op het niveau van de handhavingsactiviteiten moeten de lidstaten voorschriften vaststellen voor sancties bij het overtreden van deze verordening en ervoor zorgen dat deze in acht worden genomen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, aangezien niet-naleving ervan schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid en het milieu. Teneinde te zorgen voor een consistente en doeltreffende handhaving van deze verordening moeten de lidstaten relevante activiteiten coördineren en informatie uitwisselen in het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde Forum voor de uitwisseling van handhavingsinformatie. Informatie over overtredingen van de bepalingen van deze verordening moet door de lidstaten, waar zulks passend is, openbaar worden gemaakt.

(32)

De Commissie moet, voor de toepassing van deze verordening met uitzondering van kwesties die betrekking hebben op afval, worden bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité, dit om te waarborgen dat ten aanzien van de wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen een consistente aanpak wordt gehanteerd.

(33)

De Commissie moet, voor de toepassing van deze verordening bij kwesties die betrekking hebben op afval, worden bijgestaan door het bij Richtlijn 2008/98/EG ingestelde comité, dit om te waarborgen dat ten aanzien van de afvalwetgeving van de Unie een consistente aanpak wordt gehanteerd.

(34)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen POP's, vanwege de grensoverschrijdende effecten van deze verontreinigende stoffen niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kunnen wordt verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en onderwerp

In het bijzonder rekening houdend met het voorzorgbeginsel heeft deze verordening tot doel de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen POP's door de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van stoffen die vallen onder het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, hierna "het verdrag" genoemd, dan wel onder het Protocol van 1998 inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, hierna "het protocol" genoemd, te verbieden, zo spoedig mogelijk geleidelijk af te schaffen of te beperken, door de vrijkoming van dergelijke stoffen te minimaliseren met het oog op het zo spoedig mogelijk elimineren ervan waar mogelijk, en door bepalingen vast te stellen betreffende afval dat geheel of gedeeltelijk uit die stoffen bestaat of daarmee verontreinigd is.

De lidstaten kunnen, waar passend, strengere vereisten opleggen dan deze waarin deze verordening voorziet, in overeenstemming met het VWEU.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   "in de handel brengen": in de handel brengen als gedefinieerd in artikel 3, punt 12, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

2)   "voorwerp": voorwerp als gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

3)   "stof": stof als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

4)   "mengsel": mengsel als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

5)   "vervaardiging": vervaardiging als gedefinieerd in artikel 3, punt 8, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

6)   "gebruik": gebruik als gedefinieerd in artikel 3, punt 24, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

7)   "invoer": invoer als gedefinieerd in artikel 3, punt 10, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

8)   "afvalstof" of "afval": afvalstof als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;

9)   "verwijdering": verwijdering als gedefinieerd in artikel 3, punt 19, van Richtlijn 2008/98/EG;

10)   "nuttige toepassing": nuttige toepassing als gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2008/98/EG;

11)   "tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem": een stof die wordt vervaardigd in en verbruikt bij of gebruikt voor chemische verwerking om in een andere stof te worden omgezet ("synthese"), waarbij de vervaardiging van het tussenproduct en de synthese van een of meer andere stoffen uit dit tussenproduct op dezelfde locatie worden uitgevoerd, en wel door een of meer rechtspersonen en onder strikt gecontroleerde voorwaarden, wat inhoudt dat zij gedurende haar hele levenscyclus met technische middelen strikt wordt ingeperkt;

12)   "onopzettelijke sporenverontreiniging": een incidenteel voorkomende minimale concentratie van een stof, laag genoeg om betekenisvol gebruik van de stof uit te sluiten, maar hoog genoeg om te worden gedetecteerd door bestaande detectiemethoden die controle en handhaving mogelijk maken;

13)   "voorraad": een door de houder aangelegde voorraad stoffen, mengsels of voorwerpen die geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage I of II vermelde stof bestaat;

Artikel 3

Regulering van de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik, en de lijst van stoffen

1.   De vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van in bijlage I opgenomen stoffen als zodanig, in mengsels of als bestanddeel van voorwerpen worden verboden, onder voorbehoud van artikel 4.

2.   De vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van in bijlage II opgenomen stoffen als zodanig, in mengsels of als bestanddeel van voorwerpen worden beperkt, onder voorbehoud van artikel 4.

3.   De lidstaten en de Commissie houden, binnen de beoordelings- en vergunningsregelingen voor bestaande en nieuwe stoffen krachtens de van toepassing zijnde wetgeving van de Unie, rekening met de criteria in punt 1 van bijlage D bij het verdrag en nemen passende maatregelen om controle uit te oefenen op bestaande stoffen en om de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van nieuwe stoffen die kenmerken vertonen van POP's, te voorkomen.

4.   Bij de voorbereiding van een voorstel voor de Raad uit hoofde van artikel 218, lid 9, VWEU, voor wat betreft de opneming in een lijst van een stof overeenkomstig de bepalingen van het verdrag, wordt de Commissie op de in artikel 8, lid 1, onder c), bedoelde wijze ondersteund door het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte Europees Agentschap voor chemische stoffen ("het Agentschap"). De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen voorstellen voor de opneming van stoffen in een lijst indienen bij de Commissie. Verderop in dat proces verleent het Agentschap op de in artikel 8, lid 1, onder e), bedoelde wijze ondersteuning aan de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

5.   Gedurende het gehele proces als bedoeld in de leden 3 en 4 werken de Commissie en het Agentschap samen met en houden zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op de hoogte.

6.   Afval dat geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage IV opgenomen stof bestaat of daarmee verontreinigd is, wordt gereguleerd door artikel 7.

Artikel 4

Vrijstelling van regulerende maatregelen

1.   Artikel 3 is niet van toepassing in het geval van:

a)

een stof die voor laboratoriumonderzoek of als referentiestandaard wordt gebruikt;

b)

een stof die als onopzettelijke sporenverontreiniging, zoals gespecificeerd in de desbetreffende vermeldingen in bijlagen I en II, in stoffen, mengsels of voorwerpen voorkomt.

2.   Artikel 3 is gedurende een periode van zes maanden niet van toepassing op stoffen die na 15 juli 2019 in bijlage I of II zijn opgenomen en voorkomen in voorwerpen die vóór of op de datum waarop deze verordening op die stoffen van toepassing wordt, zijn geproduceerd.

Artikel 3 is niet van toepassing op een stof die voorkomt in voorwerpen die al in gebruik waren vóór of op de datum waarop deze verordening of Verordening (EG) nr. 850/2004, indien die laatste datum eerder was, op die stoffen van toepassing werd.

Zodra een lidstaat op de hoogte is van in de eerste en de tweede alinea bedoelde voorwerpen, stelt hij de Commissie en het Agentschap onmiddellijk daarvan in kennis.

Wanneer de Commissie op deze of een andere wijze in kennis wordt gesteld van dergelijke voorwerpen, stelt zij indien van toepassing het secretariaat van het verdrag daarvan onmiddellijk in kennis.

3.   Wanneer een stof in deel A van bijlage I of in deel A van bijlage II is opgenomen, stelt een lidstaat die de vervaardiging en het gebruik van die stof als tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem tot de in de desbetreffende bijlage gespecificeerde termijn wil toestaan, het secretariaat van het verdrag daarvan in kennis.

Een dergelijke kennisgeving kan alleen worden gedaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief van de Commissie is in de desbetreffende bijlage, middels een gedelegeerde handeling aangenomen op grond van de vierde alinea, een aantekening opgenomen;

b)

de fabrikant toont aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is gevestigd, aan dat de stof tijdens het vervaardigingsproces zal worden omgezet in een of meer andere stoffen die geen kenmerken van een POP vertonen, teneinde ervoor te zorgen dat zij gedurende haar hele levenscyclus met technische middelen strikt wordt ingeperkt;

c)

de fabrikant toont aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is gevestigd, aan dat de stof een tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem is in de zin van artikel 2, punt 11, en dat het niet te verwachten is dat mensen of het milieu gedurende de productie en het gebruik van de stof aan significante hoeveelheden van die stof zullen worden blootgesteld;

d)

de fabrikant verstrekt aan de lidstaten gedetailleerde gegevens over de feitelijke of geraamde in totaal vervaardigde en gebruikte hoeveelheid van de betrokken stof en de aard van het proces in het tot de locatie beperkte gesloten systeem, waarbij wordt vermeld welke hoeveelheid niet wordt omgezet en als onopzettelijke sporenverontreiniging met POP's in het eindproduct — dit kan een stof, mengsel of voorwerp zijn — achterblijft.

Binnen een maand na indiening van de kennisgeving bij het secretariaat van het verdrag, delen de lidstaten deze tevens mede aan de andere lidstaten, de Commissie en het Agentschap. De kennisgeving bevat gegevens over de feitelijke of geraamde in totaal vervaardigde en gebruikte hoeveelheid van de betrokken stof en de aard van het proces in het tot de locatie beperkte gesloten systeem, waarbij wordt vermeld welke hoeveelheid niet wordt omgezet en als onopzettelijke sporenverontreiniging met POP's in het eindproduct — dit kan een stof, mengsel of voorwerp zijn — achterblijft.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlagen I en II te wijzigen door aantekeningen op te nemen waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat vervaardiging en gebruik, als een tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem, van een stof die is opgenomen in deel A van de desbetreffende Bijlage mag worden toegestaan en om de termijnen in dergelijke aantekeningen te wijzigen in gevallen waarin na een herhaalde kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het secretariaat van het verdrag krachtens het verdrag uitdrukkelijk of stilzwijgend toestemming wordt verleend voor de voortzetting van de vervaardiging en het gebruik van de stof gedurende een volgende periode.

4.   Afval dat geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage IV opgenomen stof bestaat of daarmee verontreinigd is, wordt gereguleerd door artikel 7.

Artikel 5

Voorraden

1.   De houder van een voorraad die geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage I of II opgenomen stof bestaat, waarvan het gebruik niet is toegestaan, beheert deze voorraad overeenkomstig artikel 7 als afvalstof.

2.   De houder van een voorraad die groter is dan 50 kg en geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage I of II opgenomen stof bestaat en waarvan het gebruik is toegestaan, verstrekt de bevoegde instantie van de lidstaat waarin de voorraad zich bevindt, inlichtingen over de aard en de omvang van de voorraad. Deze inlichtingen worden verstrekt binnen twaalf maanden na de datum waarop deze verordening of Verordening (EG) nr. 850/2004, indien die laatste datum voor de houder eerder viel, op die stof van toepassing werd, en binnen twaalf maanden na relevante wijzigingen van de bijlagen I en II, en vervolgens jaarlijks tot de in bijlage I of II voor beperkt gebruik vermelde termijn.

De houder beheert de voorraad op een veilige, doeltreffende en milieuverantwoorde wijze, overeenkomstig de drempelwaarden en vereisten die zijn vastgelegd in Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad (22), en neemt passende maatregelen om de voorraad op zodanige wijze te beheren dat de bescherming van de volksgezondheid en het milieu wordt gewaarborgd.

3.   De lidstaten houden toezicht op het gebruik en het beheer van de aangemelde voorraden.

Artikel 6

Beperking van de vrijkoming, minimalisering en eliminatie

1.   Binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening of Verordening (EG) nr. 850/2004, indien die datum eerder was, stellen de lidstaten, in overeenstemming met hun verplichtingen krachtens het verdrag en het protocol, overzichten op van de in bijlage III opgenomen stoffen die in lucht, water en bodem zijn vrijgekomen, en houden die overzichten vervolgens bij.

2.   Lidstaten leggen hun actieplannen met maatregelen voor het identificeren, karakteriseren en minimaliseren, met het oog op het zo spoedig mogelijk elimineren waar mogelijk, van de totale vrijkoming van de in bijlage III opgenomen stoffen zoals geregistreerd in de overzichten die zij overeenkomstig hun verplichtingen krachtens het verdrag hebben opgesteld, voor aan de Commissie, het Agentschap en de andere lidstaten als onderdeel van hun nationale uitvoeringsplannen krachtens artikel 9.

Dergelijke actieplannen omvatten maatregelen om de ontwikkeling van vervangende of gewijzigde stoffen, mengsels, voorwerpen en processen te bevorderen en, wanneer zulks dienstig wordt geacht, het gebruik ervan verplicht te stellen, teneinde de vorming en de vrijkoming van in bijlage III opgenomen stoffen te voorkomen.

3.   Bij het bestuderen van voorstellen voor de bouw van nieuwe installaties of voor ingrijpende wijziging van bestaande installaties met behulp van processen waarbij in bijlage III opgenomen chemische stoffen vrijkomen, schenken de lidstaten, onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (23), bij voorrang aandacht aan alternatieve processen, technieken of methodes die even nuttig zijn, maar waarbij de in bijlage III opgenomen stoffen niet worden gevormd en vrijkomen.

Artikel 7

Afvalbeheer

1.   Producenten en houders van afval verrichten alle redelijke inspanningen om, waar mogelijk, verontreiniging van dit afval met in bijlage IV opgenomen stoffen te voorkomen.

2.   Onverminderd Richtlijn 96/59/EG van de Raad (24) wordt afval dat geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage IV bij deze verordening vermelde stof bestaat of daarmee verontreinigd is, zo spoedig mogelijk en in overeenstemming met deel 1 van bijlage V bij deze verordening zodanig verwijderd of nuttig toegepast dat ervoor wordt gezorgd dat de POP's daarin worden vernietigd of onomkeerbaar worden omgezet, zodat het resterende afval en de vrijkomende stoffen geen kenmerken van POP's vertonen.

Bij de uitvoering van een dergelijke verwijdering of nuttige toepassing kan elke in bijlage IV opgenomen stof uit het afval worden geïsoleerd mits deze stof vervolgens in overeenstemming met de eerste alinea wordt verwijderd.

3.   Handelingen van verwijdering of nuttige toepassing die kunnen leiden tot nuttige toepassing, recycling, terugwinning of hergebruik van in bijlage IV opgenomen stoffen als zodanig, worden verboden.

4.   In afwijking van lid 2:

a)

kan afval dat een in bijlage IV opgenomen stof bevat of daarmee verontreinigd is, op een andere manier in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving van de Unie worden verwijderd of nuttig worden toegepast, mits het gehalte van de vermelde stoffen in het afval onder de in bijlage IV vastgelegde concentratiegrenswaarden ligt;

b)

kan een lidstaat of de bevoegde instantie van een lidstaat in uitzonderlijke gevallen toestaan dat een in deel 2 van bijlage V opgenomen afvalstof die een in bijlage IV opgenomen stof bevat of daarmee verontreinigd is, tot in deel 2 van bijlage V vastgelegde concentratiegrenswaarden volgens een in deel 2 van bijlage V opgenomen methode wordt beheerd, op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de betrokken houder heeft op voor de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat bevredigende wijze aangetoond dat zuivering van het afval met betrekking tot in bijlage IV opgenomen stoffen niet haalbaar is, vernietiging of onomkeerbare omzetting van de POP's in overeenstemming met de beste milieutechnische praktijken of de beste beschikbare technieken niet de uit milieuoogpunt wenselijke optie is, en de bevoegde instantie heeft vervolgens ingestemd met de alternatieve handeling;

ii)

de betrokken houder heeft aan de bevoegde instantie informatie verstrekt over het gehalte van POP's in het afval;

iii)

de handeling is in overeenstemming met de van toepassing zijnde wetgeving van de Unie en met de voorwaarden die zijn vastgelegd in de van toepassing zijnde aanvullende maatregelen zoals bedoeld in lid 5;

iv)

de betrokken lidstaat heeft de andere lidstaten, het Agentschap en de Commissie op de hoogte gesteld van zijn instemming met en de rechtvaardiging daarvoor.

5.   De Commissie kan, in voorkomende gevallen en met inachtneming van technische ontwikkelingen en relevante internationale richtlijnen en besluiten en eventuele vergunningen verleend door een lidstaat of de door die lidstaat overeenkomstig lid 4 en bijlage V aangewezen instantie, uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van dit artikel. De Commissie kan met name het formaat vaststellen van de door de lidstaten in te dienen informatie overeenkomstig lid 4, onder b), iv). Dergelijke uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 20, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om, overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2008/98/EG, de controle en de traceerbaarheid te waarborgen van afval dat een in bijlage IV bij deze verordening opgenomen stof bevat of daarmee verontreinigd is.

Artikel 8

Taken van het Agentschap en het Forum

1.   Het Agentschap voert, naast de taken die het zijn toegewezen krachtens de artikelen 9, 10, 11, 13 en 17, de volgende taken uit:

a)

met de goedkeuring van de Commissie, bijstand en technische en wetenschappelijke richtsnoeren verstrekken aan de aangewezen bevoegde instanties van de lidstaten en de leden van het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde Forum voor de uitwisseling van handhavingsinformatie ("Forum") alsook, zo nodig, aan belanghebbenden, teneinde de doeltreffende toepassing van deze verordening te waarborgen;

b)

de Commissie op verzoek technische en wetenschappelijke input bieden en haar bijstaan, teneinde de doeltreffende uitvoering van deze verordening te waarborgen;

c)

de Commissie op verzoek technische en wetenschappelijke ondersteuning en input bieden voor stoffen die mogelijk aan de criteria om te worden opgenomen in het verdrag of het protocol voldoen, daarbij zo nodig rekening houdend met de uitkomsten van bestaande beoordelingsregelingen als bedoeld in artikel 3, lid 3;

d)

op zijn website meedelen dat de Commissie een voorstel voor de opneming van een stof zal voorbereiden, alle betrokken partijen uitnodigen binnen acht weken eventuele opmerkingen in te dienen en deze opmerkingen op zijn website publiceren;

e)

de Commissie en de lidstaten technische en wetenschappelijke ondersteuning bieden bij de opmaak en herziening van het risicoprofiel en de risicobeheerevaluatie van een stof die in het kader van het verdrag in beschouwing wordt genomen, alle betrokken partijen uitnodigen binnen acht weken eventuele opmerkingen en/of aanvullende informatie in te dienen en deze opmerkingen op zijn website publiceren;

f)

de Commissie op verzoek technische en wetenschappelijke ondersteuning bieden bij de uitvoering en de verdere ontwikkeling van het verdrag, met name ten aanzien van de POP's-beoordelingscommissie;

g)

alle ontvangen of beschikbare informatie overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 3, artikel 7, lid 4, onder b), iv), artikel 9, lid 2, en artikel 13, lid 1, verzamelen, registreren en verwerken en beschikbaar stellen aan de Commissie en de bevoegde instanties van de lidstaten. Wanneer dergelijke informatie niet vertrouwelijk is, maakt het Agentschap deze openbaar op zijn website en bevordert het de uitwisseling van die informatie met relevante informatieplatformen zoals die welke bedoeld zijn in artikel 13, lid 2;

h)

op zijn website rubrieken aanmaken en bijhouden voor alle aangelegenheden met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

2.   Het Forum wordt gebruikt voor de coördinatie van een netwerk van de autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met de handhaving van deze verordening.

De leden van het Forum die door een lidstaat zijn benoemd, zorgen voor passende coördinatie tussen de taken van het Forum en de werkzaamheden van de bevoegde instantie van hun lidstaat.

Wanneer het Forum kwesties behandelt die betrekking hebben op afval, worden de instanties van de lidstaten die belast zijn met de handhaving van de afvalwetgeving hierbij betrokken.

3.   Het secretariaat van het Agentschap voert de taken uit die krachtens deze verordening aan het Agentschap zijn toegewezen.

Artikel 9

Uitvoeringsplannen

1.   Bij de uitwerking en actualisering van hun nationale uitvoeringsplannen bieden de lidstaten overeenkomstig hun nationale procedures het publiek in een vroegtijdig stadium doeltreffende mogelijkheden om aan dit proces deel te nemen.

2.   Zodra een lidstaat overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van het verdrag zijn nationale uitvoeringsplan heeft vastgesteld, maakt hij dit openbaar en deelt hij de bekendmaking ervan aan de Commissie, het Agentschap en aan de andere lidstaten mee.

3.   Bij de voorbereiding en actualisering van de uitvoeringsplannen door de lidstaten wisselen de Commissie, met de ondersteuning van het Agentschap, en de lidstaten in voorkomend geval informatie uit over de inhoud ervan, waaronder informatie over de maatregelen die op nationaal niveau zijn genomen voor het in kaart brengen en onderzoeken van locaties die verontreinigd zijn met POP's.

4.   De Commissie houdt, met de ondersteuning van het Agentschap, een plan aan voor de uitvoering van de verplichtingen van de Unie uit hoofde van het verdrag en zorgt voor de bekendmaking, evaluatie en actualisering van het plan in voorkomend geval.

Artikel 10

Toezicht

1.   De Commissie, met de ondersteuning van het Agentschap, en de lidstaten zorgen in nauwe samenwerking voor de opstelling of, naargelang het geval, de instandhouding van geschikte, met de stand van de wetenschap en de techniek verenigbare programma's en mechanismen voor de regelmatige verstrekking van vergelijkbare toezichtsgegevens over de aanwezigheid van de in deel A van bijlage III opgenomen stoffen in het milieu. Bij de opstelling of instandhouding van deze programma's en mechanismen wordt naar behoren rekening gehouden met de ontwikkelingen in het kader van het protocol en het verdrag.

2.   De Commissie beoordeelt regelmatig in hoeverre verplicht toezicht op een in deel B van bijlage III opgenomen stof noodzakelijk is. In het kader van een dergelijke beoordeling en wanneer er gegevens aan haar beschikbaar worden gesteld door de lidstaten, is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 18, teneinde bijlage III te wijzigen en een stof zo nodig te verplaatsen van deel B van bijlage III naar deel A ervan.

Artikel 11

Informatie-uitwisseling

1.   De Commissie, het Agentschap en de lidstaten bevorderen en dragen zorg voor de uitwisseling, binnen de Unie en met derde landen, van informatie op het gebied van de beperking, minimalisering of beëindiging, waar mogelijk, van de vervaardiging, het gebruik en de vrijkoming van POP's en over de alternatieven voor deze stoffen, waarbij de risico's en de economische en sociale kosten in verband met dergelijke alternatieven worden vermeld.

2.   De Commissie, het Agentschap en de lidstaten bevorderen en vergemakkelijken in voorkomende gevallen met betrekking tot POP's:

a)

bewustmakingsprogramma's, ook met betrekking tot de effecten voor gezondheid en milieu en alternatieven, en over de beperking of beëindiging van de vervaardiging, het gebruik en de vrijkoming daarvan, met name voor:

i)

beleidsmakers en besluitvormers;

ii)

bijzonder kwetsbare groepen;

b)

het verstrekken van openbare informatie;

c)

opleiding, met inbegrip van werknemers, wetenschappers, onderwijsgevenden en technisch en leidinggevend personeel.

3.   Onverminderd Verordeningen (EG) nr. 1049/2001 en (EG) nr. 1367/2006 en Richtlijn 2003/4/EG, wordt informatie over de gezondheid en veiligheid van mens en milieu niet als vertrouwelijk beschouwd. Overeenkomstig het Unierecht beschermen de Commissie, het Agentschap en de lidstaten die informatie met een derde land uitwisselen, eventuele vertrouwelijke informatie.

Artikel 12

Technische bijstand

Overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van het verdrag werken de Commissie en de lidstaten samen om ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie afdoende en tijdige technische en financiële bijstand te verlenen, teneinde hen desgevraagd en binnen het kader van de beschikbare middelen en rekening houdend met hun specifieke behoeften, bij te staan bij de ontwikkeling en verbetering van hun mogelijkheden om te voldoen aan hun verplichtingen krachtens het verdrag. Dergelijke steun kan ook worden verstrekt via krachtens het verdrag vastgestelde regionale centra, niet-gouvernementele organisaties of het Agentschap.

Artikel 13

Toezicht op de uitvoering

1.   Onverminderd de Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG zorgen de lidstaten — voor het opstellen en de bekendmaking van een verslag, met daarin:

a)

gegevens over de toepassing van deze verordening, met inbegrip van gegevens over handhavingsactiviteiten, overtredingen en sancties;

b)

informatie, verzameld uit de krachtens artikel 4, leden 2 en 3, artikel 5, lid 2, en artikel 7, lid 4, onder b), iv), ontvangen kennisgevingen;

c)

informatie, verzameld uit de krachtens artikel 6, lid 1, opgestelde inventarisaties van vrijgekomen stoffen;

d)

informatie over de uitvoering in overeenstemming met de krachtens artikel 9, lid 2, opgestelde nationale uitvoeringsplannen;

e)

informatie over de aanwezigheid in het milieu van de in deel A van bijlage III opgenomen stoffen, zoals die krachtens artikel 10 is verzameld;

f)

jaarlijkse toezichts- en statistische gegevens over de feitelijke of geraamde in totaal vervaardigde en in de handel gebrachte hoeveelheden van de in bijlage I of II opgenomen stoffen, met inbegrip van relevante indicatoren, overzichtskaarten en verslagen.

De lidstaten actualiseren het verslag ten minste om de drie jaar — dan wel ieder jaar indien er nieuwe gegevens of informatie voorhanden zijn.

De lidstaten verlenen de Commissie en het Agentschap toegang tot de in de verslagen opgenomen informatie.

2.   Indien een lidstaat de in lid 1, onder e), bedoelde informatie met het informatieplatform voor chemische monitoring deelt, vermeldt die lidstaat dat in zijn verslag en wordt hij geacht zijn verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van dat punt te hebben vervuld.

Indien de in lid 1, onder e), bedoelde informatie is opgenomen in een verslag van een lidstaat dat aan het Agentschap is verstrekt, doet het Agentschap een beroep op het informatieplatform voor chemische monitoring om die informatie te verzamelen, te bewaren en te delen.

3.   Met de ondersteuning van het Agentschap stelt de Commissie met de door de conferentie van de partijen bij het verdrag bepaalde tussenpozen op basis van de overeenkomstig lid 1, onder f), door de lidstaten aan het Agentschap verstrekte informatie een verslag op over de in het verdrag opgenomen stoffen en verstrekt dit aan het secretariaat van het verdrag.

4.   Op basis van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie die door de lidstaten is bekendgemaakt of meegedeeld, wordt door het Agentschap een overzicht voor de Unie opgesteld en bekendgemaakt. Het overzicht voor de Unie omvat, naargelang het geval, output-, resultaat- en effectindicatoren van deze verordening, overzichtskaarten van de Unie en verslagen van lidstaten. Het overzicht voor de Unie wordt ten minste om de zes maanden of na ontvangst van een verzoek van de Commissie door het Agentschap geactualiseerd.

5.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen inzake de minimaal overeenkomstig lid 1 te verstrekken informatie, met inbegrip van de definitie van de in lid 1, onder f), bedoelde relevante indicatoren, overzichtskaarten en verslagen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 20, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 14

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Lidstaten die de Commissie vóór de inwerkingtreding van deze verordening nog niet van die voorschriften en maatregelen in kennis hebben gesteld, doen dat uiterlijk op 16 juli 2020 en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mede.

Artikel 15

Wijziging van de bijlagen

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen, om de bijlagen I, II en III bij deze verordening te wijzigen teneinde ze aan te passen aan veranderingen van de in de bijlagen bij het verdrag of het protocol opgenomen lijst met stoffen, op voorwaarde dat de Unie de verandering in kwestie heeft bekrachtigd door middel van een besluit van de Raad dat overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU is vastgesteld, of om bestaande vermeldingen of bepalingen in bijlagen I en II bij deze verordening te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Bij iedere wijziging van bijlage I, II of III bij deze verordening stelt de Commissie voor elke stof een afzonderlijke gedelegeerde handeling vast.

2.   De Commissie evalueert bijlagen IV en V voortdurend en komt indien nodig met wetgevingsvoorstellen om deze bijlagen te wijzigen teneinde ze aan te passen aan veranderingen van de in de bijlagen bij het verdrag of het protocol opgenomen lijst met stoffen of om bestaande vermeldingen of bepalingen in de bijlagen bij deze verordening te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Artikel 16

Begroting van het Agentschap

1.   In het kader van deze verordening omvatten de ontvangsten van het Agentschap:

a)

een subsidie van de Unie, die in de algemene begroting van de Unie (afdeling Commissie) wordt opgenomen;

b)

eventuele vrijwillige bijdragen van de lidstaten.

2.   Ontvangsten en uitgaven met betrekking tot activiteiten in het kader van deze verordening worden gecombineerd met die welke betrekking hebben op activiteiten in het kader van Verordening (EU) nr. 649/2012 en worden in dezelfde afdeling in de begroting van het Agentschap weergegeven. Het Agentschap gebruikt zijn in lid 1 bedoelde ontvangsten voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening.

Artikel 17

Formulieren en software voor de bekendmaking of kennisgeving van informatie

Het Agentschap ontwikkelt in samenwerking met de lidstaten formulieren en software voor de bekendmaking of kennisgeving van gegevens door lidstaten overeenkomstig deze verordening, en stelt deze kosteloos beschikbaar op zijn website. Wat verzamelingen van en diensten voor ruimtelijke gegevens betreft, stellen de lidstaten en het Agentschap de formulieren op in overeenstemming met de eisen van Richtlijn 2007/2/EG. De lidstaten en andere onder deze verordening vallende partijen gebruiken die formulieren en software voor het beheer of de uitwisseling van gegevens met het Agentschap.

Artikel 18

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 4, lid 3, artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 15 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 3, artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, geeft zij daarvan gelijktijdig kennis aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 3, artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 19

Bevoegde instanties

Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde instantie of instanties aan die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van voor deze verordening noodzakelijke beheerstaken en handhaving. Hij stelt de Commissie uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van deze aanwijzing in kennis, tenzij hij dit reeds heeft gedaan vóór de inwerkingtreding van deze verordening, en stelt de Commissie ook van elke wijziging van een aangewezen bevoegde instantie in kennis.

Artikel 20

Comitéprocedure

1.   Met uitzondering van de kwesties als bedoeld in lid 2 wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Bij kwesties die betrekking hebben op afval wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 39 van Richtlijn 2008/98/EG ingestelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 21

Intrekking

Verordening (EG) nr. 850/2004 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 93.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 juni 2019.

(3)  Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7).

(4)  PB L 81 van 19.3.2004, blz. 37.

(5)  PB L 209 van 31.7.2006, blz. 3.

(6)  PB L 63 van 6.3.2003, blz. 29.

(7)  PB L 39 van 16.2.1993, blz. 3.

(8)  PB L 142 van 2.6.2017, blz. 4.

(9)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(10)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(12)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(13)  Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 60).

(14)  Besluit 2014/955/EU van de Commissie van 18 december 2014 tot wijziging van Beschikking 2000/532/EG betreffende de lijst van afvalstoffen overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 370 van 30.12.2014, blz. 44).

(15)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(16)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).

(17)  Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).

(18)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171.

(19)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(20)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(21)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(22)  Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).

(23)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(24)  Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) (PB L 243 van 24.9.1996, blz. 31).


BIJLAGE I

Deel A

Stoffen die in het verdrag en in het protocol zijn opgenomen en stoffen die uitsluitend in het verdrag zijn opgenomen

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

Specifieke vrijstelling voor gebruik als tussenproduct of andere specificatie

Tetrabroomdifenylether

C12H6Br4O

40088-47-9 en andere

254-787-2 en andere

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties tetrabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen.

2.

In verband met de vermeldingen betreffende tetra-, penta-, hexa-, hepta- en decaBDE is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op de som van de concentratie van die stoffen tot 500 mg/kg wanneer zij voorkomen in mengsels of voorwerpen, onder voorbehoud van een evaluatie en beoordeling door de Commissie uiterlijk op 16 juli 2021. Bij deze evaluatie worden onder meer alle relevante effecten met betrekking tot gezondheid en het milieu beoordeeld.

3.

In afwijking hiervan zijn de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van de volgende voorwerpen toegestaan:

elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) valt.

4.

Het gebruik van voorwerpen met tetrabroomdifenylether als bestanddeel die al in de Unie in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke voorwerpen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

Pentabroomdifenylether

C12H5Br5O

32534-81-9 en andere

251-084-2 en andere

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties pentabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer het voorkomt in stoffen.

2.

In verband met de vermeldingen betreffende tetra-, penta-, hexa-, hepta- en decaBDE is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op de som van de concentratie van die stoffen tot 500 mg/kg wanneer zij voorkomen in mengsels of voorwerpen, onder voorbehoud van een evaluatie en beoordeling door de Commissie uiterlijk op 16 juli 2021. Bij deze evaluatie worden onder meer alle relevante effecten met betrekking tot gezondheid en het milieu beoordeeld.

3.

In afwijking hiervan zijn de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van de volgende voorwerpen toegestaan:

elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2011/65/EU valt.

4.

Het gebruik van voorwerpen met pentabroomdifenylether als bestanddeel die al in de Unie in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke voorwerpen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

Hexabroomdifenylether

C12H4Br6O

36483-60-0 en andere

253-058-6 en andere

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties hexabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer deze voorkomt in stoffen.

2.

In verband met de vermeldingen betreffende tetra-, penta-, hexa-, hepta- en decaBDE is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op de som van de concentratie van die stoffen tot 500 mg/kg wanneer zij voorkomen in mengsels of voorwerpen, onder voorbehoud van een evaluatie en beoordeling door de Commissie uiterlijk op 16 juli 2021. Bij deze evaluatie worden onder meer alle relevante effecten met betrekking tot gezondheid en het milieu beoordeeld.

3.

In afwijking hiervan zijn de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van de volgende voorwerpen toegestaan:

elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2011/65/EU valt.

4.

Het gebruik van voorwerpen met hexabroomdifenylether als bestanddeel die al in de Unie in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke voorwerpen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

Heptabroomdifenylether

C12H3Br7O

68928-80-3 en andere

273-031-2 en andere

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties heptabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer deze voorkomt in stoffen.

2.

In verband met de vermeldingen betreffende tetra-, penta-, hexa-, hepta- en decaBDE is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op de som van de concentratie van die stoffen tot 500 mg/kg wanneer zij voorkomen in mengsels of voorwerpen, onder voorbehoud van een evaluatie en beoordeling door de Commissie uiterlijk op 16 juli 2021. Bij deze evaluatie worden onder meer alle relevante effecten met betrekking tot gezondheid en het milieu beoordeeld.

3.

In afwijking hiervan zijn de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van de volgende voorwerpen toegestaan:

elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2011/65/EU valt.

4.

Het gebruik van voorwerpen met heptabroomdifenylether als bestanddeel die al in de Unie in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke voorwerpen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

Bis(pentabroomfenyl)ether (decabroomdifenylether; decaBDE)

1163-19-5

214-604-9

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties decaBDE van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer het voorkomt in stoffen.

2.

In verband met de vermeldingen betreffende tetra-, penta-, hexa-, hepta- en decaBDE is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op de som van de concentraties van die stoffen tot 500 mg/kg wanneer zij voorkomen in mengsels of voorwerpen, onder voorbehoud van een evaluatie en beoordeling door de Commissie uiterlijk op 16 juli 2021. Bij deze evaluatie worden onder meer alle relevante effecten met betrekking tot gezondheid en het milieu beoordeeld.

3.

In afwijking hiervan zijn de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van decaBDE toegestaan voor de volgende doeleinden, op voorwaarde dat de lidstaten uiterlijk in december 2019 overeenkomstig het verdrag aan de Commissie verslag uitbrengen:

a)

bij de vervaardiging van een luchtvaartuig waarvoor vóór 2 maart 2019 typegoedkeuring werd aangevraagd en vóór december 2022 werd verkregen, tot 18 december 2023, of, indien de voortdurende behoefte gerechtvaardigd is, tot 2 maart 2027;

b)

bij de vervaardiging van reserveonderdelen voor:

i)

een luchtvaartuig waarvoor vóór 2 maart 2019 typegoedkeuring werd aangevraagd en vóór december 2022 werd verkregen, dat vóór 18 december 2023, of, indien de voortdurende behoefte gerechtvaardigd is, vóór 2 maart 2027 werd geproduceerd, tot het einde van de levensduur van dat luchtvaartuig;

ii)

binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) vallende motorvoertuigen, die vóór 15 juli 2019 werden geproduceerd, tot 2036, of, indien dat vroeger valt, tot het einde van de levensduur van die motorvoertuigen;

c)

elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2011/65/EU valt.

4.

De specifieke vrijstellingen voor reserveonderdelen voor gebruik in de in punt 2, onder b), ii), bedoelde motorvoertuigen zijn van toepassing op de vervaardiging en het gebruik van commercieel decaBDE dat onder een of meer van de volgende categorieën valt:

a)

aandrijflijn en voorzieningen onder de motorkap, zoals massakabels van de accu, interconnectiekabels van de accu, buizen van de klimaatregelingsapparatuur, aandrijflijn, bussen van het uitlaatspruitstuk, isolatie onder de motorkap, kabels en kabelboom onder de motorkap (bekabeling van de motor enz.), snelheidssensoren, slangen, ventilatormodules en klopsensoren;

b)

voorzieningen van het brandstofsysteem zoals brandstofslangen en al dan niet aan de onderzijde van de carrosserie bevestigde brandstoftanks;

c)

pyrotechnische voorzieningen en voorzieningen die daardoor worden beïnvloed, zoals ontstekingskabels van de airbags, stoelhoezen/-bekleding (alleen voor zover relevant met het oog op de airbags) en airbags (frontaal en lateraal).

5.

Het gebruik van voorwerpen met decaBDE als bestanddeel die al in de Unie in gebruik waren vóór 15 juli 2019 is toegestaan. Op zulke voorwerpen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

6.

Onverminderd de toepassing van andere EU-bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van stoffen en mengsels, zijn voorwerpen waarin decaBDE zijn gebruikt gedurende de gehele levenscyclus identificeerbaar door middel van etikettering of andere middelen.

7.

Het in de handel brengen en het gebruik van voorwerpen met decaBDE als bestanddeel die voor de toepassing van de specifieke vrijstellingen in punt 2 worden ingevoerd, is toegestaan tot het verstrijken van die vrijstellingen. Punt 6 is van toepassing alsof deze voorwerpen in overeenstemming met de vrijstelling van punt 2 zijn geproduceerd. Als zulke voorwerpen al in gebruik waren op de datum waarop de desbetreffende vrijstelling is verstreken, mogen zij verder worden gebruikt.

8.

Voor de toepassing van deze vermelding wordt onder "luchtvaartuig" verstaan:

a)

een burgerluchtvaartuig dat is geproduceerd overeenkomstig een typecertificaat afgegeven krachtens Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (3), of overeenkomstig de goedkeuring van een ontwerp die is afgegeven krachtens de nationale regelgeving van een verdragsluitende staat van de ICAO, of waarvoor een bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven door een verdragsluitende staat van de ICAO krachtens bijlage 8 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart;

b)

een militair luchtvaartuig.

Perfluoroctaansulfonzuur en derivaten daarvan (PFOS)

C8F17SO2X

(X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide en andere derivaten inclusief polymeren)

1763-23-1

2795-39-3

29457-72-5

29081-56-9

70225-14-8

56773-42-3

251099-16-8

4151-50-2

31506-32-8

1691-99-2

24448-09-7

307-35-7 en andere

217-179-8

220-527-1

249-644-6

249-415-0

274-460-8

260-375-3

223-980-3

250-665-8

216-887-4

246-262-1

206-200-6 en andere

1.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties PFOS van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of mengsels.

2.

In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties PFOS in halffabricaten of voorwerpen, of delen daarvan, indien de PFOS-concentratie lager is dan 0,1 massaprocent, berekend naar de massa van structureel of microstructureel afzonderlijke delen die PFOS bevatten, of voor textiel of andere gecoate materialen indien de hoeveelheid PFOS lager is dan 1 μg/m2 van het gecoate materiaal.

3.

Het gebruik van voorwerpen met PFOS als bestanddeel die al in de Unie in gebruik waren vóór 25 augustus 2010, is toegestaan. Op zulke voorwerpen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

4.

Als de in het milieu vrijkomende hoeveelheid tot een minimum wordt beperkt, worden de vervaardiging en het in de handel brengen voor de volgende specifieke toepassingen toegestaan, op voorwaarde dat de lidstaten om de vier jaar bij de Commissie verslag uitbrengen over de vorderingen bij de eliminatie van PFOS:

nevelonderdrukkers voor niet-decoratieve hardverchroming met chroom (VI) in systemen met een gesloten cyclus.

Wanneer een dergelijke uitzondering betrekking heeft op de productie of het gebruik in een installatie die valt binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), zijn de relevante beste beschikbare technieken voor de preventie en minimalisering van de uitstoot van PFOS van toepassing, die worden beschreven in de door de Commissie krachtens artikel 17, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2008/1/EG gepubliceerde informatie.

Zodra nieuwe informatie beschikbaar komt met nadere bijzonderheden over het gebruik en veiliger alternatieve stoffen of technologieën, evalueert de Commissie de in de tweede alinea genoemde uitzondering, zodat:

a)

het gebruik van PFOS geleidelijk wordt uitgebannen zodra het gebruik van veiliger alternatieven technisch en economisch haalbaar is;

b)

een uitzondering alleen nog kan blijven gelden voor essentiële toepassingen waarvoor geen veiliger alternatieven bestaan, op voorwaarde dat verslag is uitgebracht over de inspanningen die zijn gedaan om veiliger alternatieven te vinden;

c)

de vrijkoming van PFOS in het milieu door toepassing van de beste beschikbare technieken tot een minimum is beperkt.

5.

Zodra door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) normen worden vastgesteld, worden deze als analysemethoden gebruikt om aan te tonen dat stoffen, mengsels en voorwerpen aan de punten 1 en 2 voldoen. Als alternatief voor de CEN-normen kunnen ook andere analysemethoden worden gebruikt indien de gebruiker kan bewijzen dat deze gelijkwaardig zijn.

DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis(4-chloorfenyl)ethaan)

50-29-3

200-024-3

Chloordaan

57-74-9

200-349-0

Hexachloorcyclohexanen, inclusief lindaan

58-89-9

200-401-2

319-84-6

206-270-8

319-85-7

206-271-3

608-73-1

210-168-9

Dieldrin

60-57-1

200-484-5

Endrin

72-20-8

200-775-7

Heptachloor

76-44-8

200-962-3

Endosulfan

115-29-7

959-98-8

33213-65-9

204-079-4

1.

Voorwerpen met endosulfan als bestanddeel die al in gebruik waren vóór of op 10 juli 2012, mogen in de handel gebracht en gebruikt worden.

2.

Artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, is van toepassing op de in punt 1 bedoelde voorwerpen.

Hexachloorbenzeen

118-74-1

204-273-9

Chloordecon

143-50-0

205-601-3

Aldrin

309-00-2

206-215-8

Pentachloorbenzeen

608-93-5

210-172-0

Polychloorbifenylen (pcb's)

1336-36-3 en andere

215-648-1 en andere

Onverminderd Richtlijn 96/59/EG mogen voorwerpen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening al in gebruik zijn, worden gebruikt.

De lidstaten moeten apparatuur (bv. transformatoren, condensatoren of andere apparatuur die vloeistoffen bevatten) die meer dan 0,005 % pcb's en een volume van meer dan 0,05 dm3 bevat zo spoedig mogelijk maar uiterlijk op 31 december 2025 identificeren en uit gebruik nemen.

Mirex

2385-85-5

219-196-6

Toxafeen

8001-35-2

232-283-3

Hexabroombifenyl

36355-01-8

252-994-2

1 Hexabroom-cyclododecaan

"Hexabroomcyclo-dodecaan" omvat: hexabroomcyclododecaan, 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan en zijn voornaamste diastereo-isomeren: α-hexabroomcyclododecaan, β-hexabroomcyclododecaan, en γ-hexabroomcyclododecaan

25637-99-4,

3194-55-6,

134237-50-6,

134237-51-7,

134237-52-8

247-148-4,

221-695-9

1.

Voor de toepassing van deze vermelding is — onder voorbehoud van een evaluatie door de Commissie vóór 22 maart 2019 — artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties hexabroomcyclododecaan van ten hoogste 100 mg/kg (0,01 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen, mengsels of voorwerpen of als bestanddeel van de brandvertraagde voorwerpen.

2.

Voorwerpen van geëxpandeerd polystyreen met hexabroomcyclododecaan als bestanddeel die al in gebruik waren in gebouwen vóór 21 februari 2018 overeenkomstig Verordening (EU) 2016/293 van de Commissie (5) en Uitvoeringsbesluit 2016/C 12/06 van de Commissie (6), en voorwerpen van geëxtrudeerd polystyreen met hexabroomcyclododecaan als bestanddeel die al in gebruik waren in gebouwen vóór 23 juni 2016, mogen verder worden gebruikt. Op dergelijke voorwerpen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

3.

Onverminderd de toepassing van andere EU-bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van stoffen en mengsels, is geëxpandeerd polystyreen dat na 23 maart 2016 in de handel is gebracht en waarin hexabroomcyclododecaan werd gebruikt, gedurende de gehele levenscyclus identificeerbaar door middel van etikettering of andere middelen.

Hexachloorbutadieen

87-68-3

201-765-5

1.

Voorwerpen met hexachloorbutadieen als bestanddeel die vóór of op 10 juli 2012 al in gebruik waren, mogen in de handel gebracht en gebruikt worden.

2.

Artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, is van toepassing op de in punt 1 bedoelde voorwerpen.

Pentachloorfenol en de zouten en esters daarvan

87-86-5 en andere

201-778-6 en andere

 

Polychloornaftalenen (7)

70776-03-3 en andere

274-864-4 en andere

1.

Voorwerpen met polychloornaftaleen als bestanddeel die vóór of op 10 juli 2012 al in gebruik waren, mogen in de handel gebracht en gebruikt worden.

2.

Artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, is van toepassing op de in punt 1 bedoelde voorwerpen.

Alkanen, C10-C13, chloor (gechloreerde paraffinen met een korte keten) (SCCP's)

85535-84-8 en andere

287-476-5

1.

In afwijking hiervan zijn de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van stoffen of mengsels met SCCP's als bestanddeel in concentraties van minder dan 1 gewichtspercent of voorwerpen met SCCP's als bestanddeel in concentraties van minder dan 0,15 gewichtspercent toegestaan.

2.

Het gebruik wordt toegestaan van:

a)

transportbanden in de mijnbouwindustrie en afdichtingsrubbers van waterkeringen met SCCP's als bestanddeel die vóór of op 4 december 2015 al in gebruik waren, en

b)

andere dan de onder a) bedoelde voorwerpen met SCCP's als bestanddeel die vóór of op 10 juli 2012 al in gebruik waren.

3.

Artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, is van toepassing op de in punt 2 bedoelde voorwerpen.

Deel B

Stoffen die uitsluitend in het protocol zijn opgenomen

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

Specifieke vrijstelling voor gebruik als tussenproduct of andere specificatie

 

 

 

 


(1)  Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).

(2)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8).

(5)  Verordening (EU) 2016/293 van de Commissie van 1 maart 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot bijlage I (PB L 55 van 2.3.2016, blz. 4).

(6)  PB C 10 van 13.1.2016, blz. 3.

(7)  Polychloornaftalenen zijn op het naftaleenringsysteem gebaseerde chemische verbindingen, waarbij een of meer waterstofatomen zijn vervangen door chlooratomen.


BIJLAGE II

LIJST VAN STOFFEN WAARVOOR BEPERKINGEN GELDEN

Deel A

Stoffen die in het verdrag en in het protocol zijn opgenomen

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

Beperkingsvoorwaarden

 

 

 

 

Deel B

Stoffen die uitsluitend in het protocol zijn opgenomen

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

Beperkingsvoorwaarden

 

 

 

 


BIJLAGE III

LIJST VAN STOFFEN WAARVOOR BEPALINGEN INZAKE BEPERKING VAN DE VRIJKOMING GELDEN

DEEL A

Stof (CAS-nr.)

Polychloordibenzo-p-dioxinen en -dibenzofuranen (PCDD's/PCDF's)

Polychloorbifenylen (pcb's)

DEEL B

Hexachloorbenzeen (HCB) (CAS-nr. 118-74-1)

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) (1)

Pentachloorbenzeen (CAS-nr. 608-93-5)

Hexachloorbutadieen (CAS-nr. 87-68-3)

Polychloornaftalenen (CAS-nr. 70776-03-3 en andere)


(1)  Ten behoeve van de emissie-inventarissen worden de volgende vier compound-indicators gebruikt: benzo[a]pyreen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen en indeno[1,2,3-cd]pyreen.


BIJLAGE IV

Lijst van stoffen waarvoor de in artikel 7 vermelde bepalingen inzake afvalbeheer gelden

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

In artikel 7, lid 4, onder a), bedoelde concentratie-grenswaarde

Endosulfan

115-29-7

959-98-8

33213-65-9

204-079-4

50 mg/kg

Hexachloorbutadieen

87-68-3

201-765-5

100 mg/kg

Polychloornaftalenen (1)

 

 

10 mg/kg

Alkanen, C10-C13, chloor (gechloreerde paraffinen met een korte keten) (SCCP's)

85535-84-8

287-476-5

10 000 mg/kg

Tetrabroomdifenyl-ether C12H6Br4O

40088-47-9 en andere

254-787-2 en andere

Som van de concentraties van tetrabroomdifenyl-ether, pentabroomdifenyl-ether, hexabroomdifenyl-ether, heptabroomdifenyl-ether en decabroomdifenyl-ether: 1 000 mg/kg

De Commissie evalueert die concentratiegrenswaarde en komt zo nodig en overeenkomstig de verdragen met een wetgevingsvoorstel om die grenswaarde te verlagen naar 500 mg/kg. De Commissie verricht deze evaluatie zo spoedig mogelijk en in geen geval later dan 16 juli 2021.

Pentabroomdifenyl-ether C12H5Br5O

32534-81-9 en andere

251-084-2 en andere

Hexabroomdifenyl-ether C12H4Br6O

36483-60-0 en andere

253-058-6 en andere

Heptabroomdifenyl-ether C12H3Br7O

68928-80-3 en andere

273-031-2 en andere

Decabroomdifenylether C12Br10O

1163-19-5 en andere

214-604-9 en andere

Perfluoroctaansulfonzuur en derivaten daarvan (PFOS) C8F17SO2X

(X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide en andere derivaten inclusief polymeren)

1763-23-1

2795-39-3

29457-72-5

29081-56-9

70225-14-8

56773-42-3

251099-16-8

4151-50-2

31506-32-8

1691-99-2

24448-09-7

307-35-7 en andere

217-179-8

220-527-1

249-644-6

249-415-0

274-460-8

260-375-3

223-980-3

250-665-8

216-887-4

246-262-1

206-200-6 en andere

50 mg/kg

Polychloordibenzo-p-dioxinen en -dibenzofuranen (PCDD's/PCDF's)

 

 

15 μg/kg (2)

DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis (4-chloorfenyl)ethaan)

50-29-3

200-024-3

50 mg/kg

Chloordaan

57-74-9

200-349-0

50 mg/kg

Hexachloorcyclohexanen, inclusief lindaan

58-89-9

319-84-6

319-85-7

608-73-1

210-168-9

200-401-2

206-270-8

206-271-3

50 mg/kg

Dieldrin

60-57-1

200-484-5

50 mg/kg

Endrin

72-20-8

200-775-7

50 mg/kg

Heptachloor

76-44-8

200-962-3

50 mg/kg

Hexachloorbenzeen

118-74-1

204-273-9

50 mg/kg

Chloordecon

143-50-0

205-601-3

50 mg/kg

Aldrin

309-00-2

206-215-8

50 mg/kg

Pentachloorbenzeen

608-93-5

210-172-0

50 mg/kg

Polychloorbifenylen (pcb's)

1336-36-3 en andere

215-648-1

50 mg/kg (3)

Mirex

2385-85-5

219-196-6

50 mg/kg

Toxafeen

8001-35-2

232-283-3

50 mg/kg

Hexabroombifenyl

36355-01-8

252-994-2

50 mg/kg

Hexabroomcyclododecaan (4)

25637-99-4

3194-55-6

134237-50-6

134237-51-7

134237-52-8

247-148-4

221-695-9

1 000 mg/kg, onder voorbehoud van een evaluatie door de Commissie uiterlijk op 20 april 2019


(1)  Polychloornaftalenen zijn op het naftaleenringsysteem gebaseerde chemische verbindingen, waarbij een of meer waterstofatomen zijn vervangen door chlooratomen.

(2)  De grenswaarde wordt berekend als PCDD's en PCDF's met gebruikmaking van de volgende toxische-equivalentiefactoren (TEF's):

PCDD

TEF

 

PCDF

TEF

 

PCDD

TEF

2,3,7,8-TeCDD

1

 

2,3,7,8-TeCDF

0,1

 

1,2,3,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,7,8-PeCDD

1

 

1,2,3,7,8-PeCDF

0,03

 

1,2,3,7,8,9-HxCDF

0,1

1,2,3,4,7,8-HxCDD

0,1

 

2,3,4,7,8-PeCDF

0,3

 

2,3,4,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDD

0,1

 

1,2,3,4,7,8-HxCDF

0,1

 

1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

0,01

1,2,3,7,8,9-HxCDD

0,1

 

 

 

 

1,2,3,4,7,8,9-HpCDF

0,01

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

0,01

 

 

 

 

OCDF

0,0003

OCDD

0,0003

 

 

 

 

 

 

(3)  Hiervoor wordt de berekeningsmethode van de Europese normen EN 12766-1 en EN 12766-2 gebruikt.

(4)  Hexabroomcyclododecaan' omvat hexabroomcyclododecaan, 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan en zijn voornaamste diastereo-isomeren: α-hexabroomcyclododecaan, β-hexabroomcyclododecaan en γ-hexabroomcyclododecaan.


BIJLAGE V

AFVALBEHEER

Deel 1

Verwijdering en nuttige toepassing overeenkomstig artikel 7, lid 2

De volgende verwijderings- en nuttige toepassingsmethoden overeenkomstig de bijlagen I en II bij Richtlijn 2008/98/EG, zijn toegestaan voor de doeleinden van artikel 7, lid 2, wanneer deze op een zodanige wijze worden toegepast dat wordt verzekerd dat de inhoud aan persistente organische verontreinigende stoffen wordt vernietigd of onomkeerbaar wordt omgezet:

D9

chemische/fysische behandeling,

D10

verbranding op land

R1

hoofdgebruik als brandstof of andere middelen voor het opwekken van energie, met uitzondering van afvalstoffen die pcb's bevatten.

R4

recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen onder de volgende voorwaarden: De behandelingen worden beperkt tot residuen van ijzer- en staalproductieprocedés zoals stof of slib van gasreiniging of walshuid of zinkhoudend filterstof van staalfabrieken, stof van gasreinigingsinrichtingen van kopersmelterijen en vergelijkbare afvalstoffen en loodhoudende loogresiduen uit de productie van non-ferrometalen. Afvalstoffen die pcb's bevatten, zijn uitgesloten. De behandelingen worden beperkt tot procedés voor de nuttige toepassing van ijzer en ijzerlegeringen (hoogoven, schachtoven en haardoven) en non-ferrometalen (Waelz-draaiovenprocedé, smeltbadprocedés met gebruik van verticale of horizontale ovens), mits de installaties ten minste voldoen aan de overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) vastgestelde emissiegrenswaarden voor PCDD's en PCDF's, ongeacht of deze procedés al dan niet onder die richtlijn vallen en onverminderd de andere toepasselijke bepalingen van de richtlijn.

Voorbehandeling voorafgaand aan vernietiging of onomkeerbare omzetting overeenkomstig dit gedeelte van deze bijlage is toegestaan, mits een in bijlage IV vermelde stof die bij de voorbehandeling van het afval is geïsoleerd, vervolgens overeenkomstig dit gedeelte van deze bijlage wordt verwijderd. Wanneer slechts een deel van een product of afvalstof, zoals afgedankte apparatuur, persistente organische verontreinigende stoffen bevat of daarmee is verontreinigd, wordt dit deel van de overige delen gescheiden en vervolgens overeenkomstig de eisen van deze verordening verwijderd. Bovendien is het opnieuw verpakken en het tijdelijk opslaan voorafgaand aan een dergelijke voorbehandeling of voorafgaand aan vernietiging of onomkeerbare omzetting overeenkomstig dit gedeelte van deze bijlage toegestaan.

Deel 2

Afvalstoffen en behandelingen waarop artikel 7, lid 4, onder b), van toepassing is

De navolgende handelingen zijn toegestaan voor de doeleinden van artikel 7, lid 4, onder b), met betrekking tot de vermelde afvalstoffen, die worden aangegeven met de zescijferige code overeenkomstig Beschikking 2000/532/EG van de Commissie (2).

Voorbehandeling voorafgaand aan permanente opslag overeenkomstig dit gedeelte van deze bijlage is toegestaan, mits een in bijlage IV vermelde stof die bij de voorbehandeling van het afval is geïsoleerd, vervolgens overeenkomstig deel 1 van deze bijlage wordt verwijderd. Bovendien is het opnieuw verpakken en het tijdelijk opslaan voorafgaand aan een dergelijke voorbehandeling of voorafgaand aan permanente opslag overeenkomstig dit gedeelte van deze bijlage toegestaan.

Afvalstoffen overeenkomstig Beschikking 2000/532/EG

Maximale concentratiegrenswaarde voor in bijlage IV vermelde stoffen (3)

Handeling

10

AFVAL VAN THERMISCHE PROCESSEN

Alkanen, C10-C13, chloor (gechloreerde paraffinen met een korte keten) (SCCP's): 10 000 mg/kg

 

Aldrin: 5 000 mg/kg

 

Chloordaan: 5 000 mg/kg

 

Chloordecon: 5 000 mg/kg

 

DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis (4-chloorfenyl)ethaan): 5 000 mg/kg

 

Dieldrin: 5 000 mg/kg

 

Endosulfan: 5 000 mg/kg

 

Endrin: 5 000 mg/kg

 

Heptachloor: 5 000 mg/kg

 

Hexabroombifenyl: 5 000 mg/kg

 

Hexabroomcyclododecaan (5): 1 000 mg/kg

 

Hexachloorbenzeen: 5 000 mg/kg

 

Hexachloorbutadieen: 1 000 mg/kg

 

Hexachloorcyclohexanen, inclusief lindaan: 5 000 mg/kg

 

Mirex: 5 000 mg/kg

 

Pentachloorbenzeen: 5 000 mg/kg

 

Perfluoroctaansulfonzuur en derivaten daarvan (PFOS) (C8F17SO2X) (X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide en andere derivaten inclusief polymeren): 50 mg/kg

 

Polychloorbifenylen (pcb's) (8): 50 mg/kg

 

Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzo-furanen: 5 mg/kg

 

Polychloornaftalenen (*): 1 000 mg/kg

 

Som van de concentraties van tetrabroomdifenylether (C12H6Br4O), pentabroomdifenylether (C12H5Br5O), hexabroomdifenylether (C12H4Br6O) en heptabroomdifenylether (C12H3Br7O): 10 000 mg/kg

 

Toxafeen: 5 000 mg/kg

Permanente opslag wordt uitsluitend toegestaan wanneer aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

1)

de opslag gebeurt in een van de volgende locaties:

veilige, diepe, ondergrondse, harde rotsformaties;

zoutkoepels;

een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen, mits de afvalstoffen voor zover technisch mogelijk zijn verhard of gedeeltelijk gestabiliseerd, zoals vereist voor de indeling van de afvalstoffen in subhoofdstuk 19 03 van Beschikking 2000/532/EG;

2)

de bepalingen van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (6) en Beschikking 2003/33/EG van de Raad (7) zijn in acht genomen;

3)

er is aangetoond dat de gekozen handeling uit milieuoogpunt de voorkeur verdient.

10 01

Afval van elektriciteitscentrales en andere verbrandingsinstallaties (exclusief 19)

10 01 14 * (4)

Bij bijstoken vrijkomende bodemas, slakken en ketelstof die gevaarlijke stoffen bevatten

10 01 16 *

Bij bijstoken vrijkomende vliegas die gevaarlijke stoffen bevat

10 02

Afval van de ijzer- en staalindustrie

10 02 07 *

Vast afval van gaszuivering dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03

Afval van thermische processen in de aluminiummetallurgie

10 03 04 *

Slakken van primaire productie

10 03 08 *

Zoutslakken van secundaire productie

10 03 09 *

Black drosses van secundaire productie

10 03 19 *

Rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03 21 *

Overige deeltjes en stof (inclusief kogelmolenstof) die gevaarlijke stoffen bevatten

10 03 29 *

Afval van de behandeling van zoutslakken en black drosses dat gevaarlijke stoffen bevat

10 04

Afval van thermische processen in de loodmetallurgie

10 04 01 *

Slakken van primaire en secundaire productie

10 04 02 *

Dross en skimmings van primaire en secundaire productie

10 04 04 *

Rookgasstof

10 04 05 *

Overige deeltjes en stof

10 04 06 *

Vast afval van gasreiniging

10 05

Afval van thermische processen in de zinkmetallurgie

10 05 03 *

Rookgasstof

10 05 05 *

Vast afval van gasreiniging

10 06

Afval van thermische processen in de kopermetallurgie

10 06 03 *

Rookgasstof

10 06 06 *

Vast afval van gasreiniging

10 08

Afval van thermische processen in de overige non-ferrometallurgie

10 08 08 *

Zoutslakken van primaire en secundaire productie

10 08 15 *

Rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 09

Afval van ijzergieten

10 09 09 *

Rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

16

NIET ELDERS IN DE LIJST GENOEMDE AFVAL

16 11

Ovenpuin

16 11 01 *

Koolstofhoudend ovenpuin van metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

16 11 03 *

Overig ovenpuin van metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

17

BOUW- EN SLOOPAFVAL (INCLUSIEF AFGEGRAVEN GROND VAN VERONTREINIGDE LOCATIES)

17 01

Beton, stenen, tegels en keramische producten

17 01 06 *

Mengsels van beton, stenen, tegels of keramische producten, of afzonderlijke fracties daarvan, die gevaarlijke stoffen bevatten

17 05

Grond (inclusief afgegraven grond van verontreinigde locaties), stenen en baggerspecie

17 05 03 *

Grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten

17 09

Overig bouw- en sloopafval

17 09 02 *

Bouw- en sloopafval dat pcb's bevat met uitzondering van pcb-houdend materieel

17 09 03 *

Overig bouw- en sloopafval (met inbegrip van gemengd afval) dat gevaarlijke stoffen bevat

19

AFVAL VAN INSTALLATIES VOOR AFVALBEHEER, OFFSITE WATERZUIVERINGSINSTALLATIES EN DE BEREIDING VAN VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMD WATER EN WATER VOOR INDUSTRIEEL GEBRUIK

19 01

Afval van de verbranding of pyrolyse van afval

19 01 07 *

Vast afval van gasreiniging

19 01 11 *

Bodemas en slakken die gevaarlijke stoffen bevatten

19 01 13 *

Vliegas die gevaarlijke stoffen bevat

19 01 15 *

Ketelas die gevaarlijke stoffen bevat

19 04

Verglaasd afval en afval van verglazen

19 04 02 *

Vliegas en ander rookgasreinigingsafval

19 04 03 *

Niet-verglaasde vaste fase

De maximale concentratiegrenswaarde van polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen (PCDD's en PCDF's) wordt berekend met gebruikmaking van de volgende toxische-equivalentiefactoren (TEF's):

PCDD

TEF

2,3,7,8-TeCDD

1

1,2,3,7,8-PeCDD

1

1,2,3,4,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDD

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

0,01

OCDD

0,0003

PCDF

TEF

2,3,7,8-TeCDF

0,1

1,2,3,7,8-PeCDF

0,03

2,3,4,7,8-PeCDF

0,3

1,2,3,4,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDF

0,1

2,3,4,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

0,01

1,2,3,4,7,8,9-HpCDF

0,01

OCDF

0,0003


(1)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(2)  Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 ter vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).

(3)  Deze grenswaarden gelden alleen voor stortplaatsen voor gevaarlijk afval en zijn niet van toepassing op permanente ondergrondse opslagvoorzieningen voor gevaarlijk afval, waaronder zoutkoepels.

(4)  Elke met een asterisk "*" aangegeven afvalstof wordt beschouwd als een gevaarlijke afvalstof overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG en is onderworpen aan de bepalingen van die richtlijn.

(5)  "Hexabroomcyclododecaan" omvat hexabroomcyclododecaan, 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan en zijn voornaamste diastereo-isomeren: α-hexabroomcyclododecaan, β-hexabroomcyclododecaan en γ-hexabroomcyclododecaan.

(6)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1)

(7)  Beschikking 2003/33/EG van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 van en bijlage II bij Richtlijn 1999/31/EG (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 27).

(8)  Hiervoor wordt de berekeningsmethode van de Europese normen EN 12766-1 en EN 12766-2 gebruikt.


BIJLAGE VI

Ingetrokken verordening en lijst van de opeenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7)

 

Verordening (EG) nr. 1195/2006 van de Raad

(PB L 217 van 8.8.2006, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 172/2007 van de Raad

(PB L 55 van 23.2.2007, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 323/2007 van de Commissie

(PB L 85 van 27.3.2007, blz. 3)

 

Verordening (EG) nr. 219/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 87 van 31.3.2009, blz. 109)

Alleen punt 3.7 van de bijlage

Verordening (EG) nr. 304/2009 van de Commissie

(PB L 96 van 15.4.2009, blz. 33)

 

Verordening (EU) nr. 756/2010 van de Commissie

(PB L 223 van 25.8.2010, blz. 20)

 

Verordening (EU) nr. 757/2010 van de Commissie

(PB L 223 van 25.8.2010, blz. 29)

 

Verordening (EU) nr. 519/2012 van de Commissie

(PB L 159 van 20.6.2012, blz. 1)

 

Verordening (EU) nr. 1342/2014 van de Commissie

(PB L 363 van 18.12.2014, blz. 67)

 

Verordening (EU) 2015/2030 van de Commissie

(PB L 298 van 14.11.2015, blz. 1)

 

Verordening (EU) 2016/293 van de Commissie

(PB L 55 van 2.3.2016, blz. 4)

 

Verordening (EU) 2016/460 van de Commissie

(PB L 80 van 31.3.2016, blz. 17)

 


BIJLAGE VII

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 850/2004

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1

Artikel 2, inleidende paragraaf

Artikel 2, inleidende paragraaf

Artikel 2, onder a) tot en met d)

Artikel 2, punten 1 tot en met 4

Artikel 2, punten 5 tot en met 7

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, punt 10

Artikel 2, punten 11 tot en met 13

Artikel 3

Artikel 3, leden 1 tot en met 3

Artikel 3, leden 4 en 5

Artikel 1, lid 2

Artikel 3, lid 6

Artikel 4, leden 1 tot en met 3

Artikel 4, leden 1 tot en met 3

Artikel 4, lid 3, onder d)

Artikel 1, lid 2

Artikel 4, lid 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7, leden 1 tot en met 4

Artikel 7, leden 1 tot en met 4

Artikel 7, lid 6

Artikel 7, lid 5

Artikel 7, lid 6

Artikel 7, lid 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12, lid 1

Artikel 13, lid 1, onder a)

Artikel 12, lid 3, onder a)

Artikel 13, lid 1, onder b)

Artikel 12, lid 3, onder b)

Artikel 13, lid 1, onder c)

Artikel 13, lid 1, onder d)

Artikel 12, lid 3, onder c)

Artikel 13, lid 1, onder e)

Artikel 12, lid 2

Artikel 13, lid 1, onder f)

Artikel 13, lid 2

Artikel 12, lid 4

Artikel 12, lid 5

Artikel 13, lid 3

Artikel 12, lid 6

Artikel 13, leden 4 en 5

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15, lid 1

Artikel 7, lid 5

Artikel 15, lid 2

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 15

Artikel 19

Artikelen 16 en 17

Artikel 20

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 22

Bijlagen I tot en met V

Bijlagen I tot en met V

Bijlage VI

Bijlage VII