29.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 142/16


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/887 VAN DE COMMISSIE

van 13 maart 2019

tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1), en met name artikel 71, lid 3, daarvan,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 (2) stelde de Commissie een financiële modelregeling vast voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(2)

Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is ingetrokken en vervangen door Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. Daarom moet er een financiële modelregeling worden vastgesteld voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (hierna "PPP-organen" genoemd).

(3)

Teneinde een goed financieel beheer van de middelen van de Unie te garanderen en PPP-organen de mogelijkheid te bieden hun eigen financiële regels vast te stellen, dient voor die organen een financiële modelregeling te worden aangenomen. De financiële regels van PPP-organen mogen slechts van deze regeling afwijken voor zover hun specifieke behoeften zulks vereisen, en met voorafgaande instemming van de Commissie.

(4)

De financiële modelregeling voor PPP-organen moet stroken met de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en moet zorgen voor verdere vereenvoudiging en verduidelijking in het licht van de ervaring die bij de toepassing ervan is opgedaan.

(5)

Na de vaststelling van Verordening (EU, Euratom) 2015/1929 van het Europees Parlement en de Raad (4) is bij Verordening (EU) 2015/2461 van de Commissie (5) Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen gewijzigd om de regels inzake kwijting, verslaglegging en externe controle gelijk te schakelen met die welke van toepassing zijn op de organen bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. De regels inzake governance, interne controle en verantwoording van toepassing op de PPP-organen moeten in overeenstemming worden gebracht met de overeenkomstige bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie (6) van toepassing op de organen bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

(6)

Aangezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (7) is ingetrokken, dient de verplichting voor PPP-organen om hun eigen uitvoeringsvoorschriften vast te stellen eveneens te worden geschrapt.

(7)

PPP-organen dienen bij de opstelling en de uitvoering van hun begroting het eenheids-, het begrotingswaarachtigheids-, het jaarperiodiciteits-, het evenwichts-, het rekeneenheids-, het universaliteits- en het specialiteitsbeginsel, en het beginsel van goed financieel beheer, dat transparantie en een doeltreffende en efficiënte interne controle vereist, in acht te nemen.

(8)

Om de continuïteit van de activiteiten te waarborgen en de vastlegging van courante administratieve uitgaven aan het eind van een begrotingsjaar mogelijk te maken, dienen PPP-organen onder specifieke voorwaarden dergelijke uitgaven anticiperend te kunnen vastleggen ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar.

(9)

Gezien hun specifieke eigenschappen, mogen PPP-organen geen gebruik maken van bedrijfssponsoring.

(10)

Het begrip "prestaties" met betrekking tot de begroting moet worden verduidelijkt. Er moet een verband worden gelegd tussen prestaties en het beginsel van goed financieel beheer. Het beginsel van goed financieel beheer moet worden gedefinieerd. Er moet een verband worden gelegd tussen vastgestelde doelen en prestatie-indicatoren, enerzijds, en resultaten en zuinig, efficiënt en doeltreffend gebruik van kredieten, anderzijds.

(11)

Teneinde de volledige uitvoering van de taken en activiteiten van het PPP-orgaan te garanderen, dienen kredieten voor een bepaald jaar die ongebruikt zijn gebleven, tot het derde daaropvolgende begrotingsjaar in de raming van uitgaven en ontvangsten te kunnen worden opgenomen.

(12)

Het is noodzakelijk de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de rekenplichtige en van de ordonnateurs nader te bepalen, rekening houdend met het publiek-private karakter van de PPP-organen. De ordonnateurs dienen de volle verantwoordelijkheid te krijgen voor alle ontvangsten- en uitgavenverrichtingen die onder hun gezag worden uitgevoerd, en rekenschap af te leggen van hun handelingen, eventueel ook in het kader van tuchtrechtelijke procedures. Ter voorkoming van fouten en onregelmatigheden moeten ordonnateurs een meerjarige controlestrategie opstellen die op risico- en kosteneffectiviteitsoverwegingen berust.

(13)

Teneinde te garanderen dat ieder PPP-orgaan rekenschap aflegt van de uitvoering van zijn begroting en zich aan de bij zijn oprichting opgelegde doelstellingen houdt, moet aan PPP-organen worden toegestaan om waar nodig voor de uitvoering van de aan hen toevertrouwde taken een beroep te doen op privaatrechtelijke externe organen, tenzij de taak een openbare dienstverlening of een discretionaire beoordelingsbevoegdheid behelst.

(14)

Om de uitvoering van hun kredieten te vergemakkelijken, moeten PPP-organen conform het beginsel van goed financieel beheer de mogelijkheid hebben om overeenkomstig artikel 59, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau te sluiten, in het bijzonder met de instellingen van de Unie en andere organen van de Unie. Adequate verslaglegging over deze overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau moet worden gewaarborgd.

(15)

Teneinde de kostenefficiëntie te verbeteren, moeten PPP-organen de mogelijkheid hebben om diensten te delen of over te dragen aan een ander orgaan of de Commissie, met name door toe te staan dat de taken van de rekenplichtige van een PPP-orgaan volledig of gedeeltelijk worden toevertrouwd aan de rekenplichtige van de Commissie.

(16)

Om het risico van effectieve of als zodanig beschouwde belangenconflicten te herkennen en er goed mee om te gaan, dient te worden bepaald dat PPP-organen regels vaststellen inzake het voorkomen en beheren van belangenconflicten. Deze regels moeten rekening houden met door de Commissie verstrekte richtsnoeren.

(17)

De beginselen die moeten worden toegepast met betrekking tot de ontvangsten- en uitgavenverrichtingen van elk PPP-orgaan, dienen te worden vastgelegd.

(18)

Gelet op het specifieke karakter van PPP-organen, moeten leden ervan hun bijdrage in de administratieve kosten van het PPP-orgaan zelf bekostigen. Derde begunstigden van financiering van een PPP-orgaan mogen rechtstreeks noch onrechtstreeks of in welke vorm dan ook bijdragen in deze kosten, en zij mogen niet worden uitgenodigd of verzocht om bij te dragen in de administratieve kosten van het PPP-orgaan bij deelname aan projecten die worden meegefinancierd door dat orgaan.

(19)

PPP-organen stellen hun jaarlijks werkprogramma voor een bepaald jaar uiterlijk aan het einde van het voorafgaande jaar op. Dit jaarlijkse werkprogramma's omvat een beschrijving van de te financieren activiteiten en een indicatie van de aan elke activiteit toegewezen bedragen, informatie over de algemene strategie voor de aan het PPP-orgaan toevertrouwde uitvoering van het programma, alsmede de strategie voor het bereiken van grotere efficiëntie en synergieën. Tevens omvat het jaarlijks werkprogramma een strategie voor de operationele beheers- en internecontrolesystemen, met inbegrip van een fraudebestrijdingsstrategie en een opgave van de maatregelen om herhaling te voorkomen van belangenconflicten, onregelmatigheden en fraude, met name wanneer tekortkomingen hebben geleid tot kritische aanbevelingen.

(20)

Het is dienstig PPP-organen toe te staan om, naast de klassieke vormen van bijdrage van de Unie (vergoeding van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages), financiële steun te verstrekken die niet gekoppeld is aan de kosten van operaties. Deze bijkomende vorm van financiering moet afhangen van de vervulling van bepaalde voorwaarden vooraf, of van het bereiken van resultaten gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde mijlpalen of door middel van prestatie-indicatoren.

(21)

Ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, moeten de voorschriften inzake één bij Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 ingesteld mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing en uitsluiting van toepassing zijn op PPP-organen.

(22)

Ter versterking van de governance van PPP-organen dienen gevallen van fraude, financiële onregelmatigheden en onderzoeken onverwijld aan de Commissie te worden gemeld.

(23)

Gelet op het publiek-private karakter van PPP-organen en met name de bijdrage van de particuliere sector aan het budget van een PPP-orgaan, dient te worden voorzien in flexibele procedures voor de gunning van aanbestedingscontracten. Deze procedures moeten de beginselen van transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie in acht nemen en kunnen afwijken van de desbetreffende bepalingen die zijn vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. Intensievere samenwerking tussen de leden van PPP-organen moet bijdragen tot een beter en goedkoper aanbod van goederen en diensten, alsook tot het vermijden van buitensporige kosten bij het beheer van aanbestedingsprocedures. Voor de levering van producten, het verrichten van diensten of het verrichten van werkzaamheden die deze leden rechtstreeks en zonder tussenkomst van derden verrichten, moeten PPP-organen bijgevolg de mogelijkheid hebben om contracten te sluiten zonder dat een aanbestedingsprocedure wordt doorlopen met andere leden dan de Unie.

(24)

PPP-organen moeten een beroep kunnen doen op externe deskundigen voor de evaluatie van subsidieaanvragen, projecten en aanbestedingen en voor het verstrekken van oordelen en advies in specifieke gevallen. Die deskundigen moeten worden geselecteerd met inachtneming van de beginselen van non-discriminatie, gelijke behandeling en afwezigheid van belangenconflicten.

(25)

Met het oog op een uitvoering die coherent is met de acties die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd, moeten bij de toekenning van subsidies en prijzen de relevante bepalingen van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van toepassing zijn, behoudens specifieke bepalingen in het oprichtingsbesluit van het PPP-orgaan of het basisbesluit van het programma waarvan de uitvoering aan het PPP-orgaan is toevertrouwd.

(26)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8) geven PPP-organen alle informatie betreffende mogelijke gevallen van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, onverwijld aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding door. Overeenkomstig artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (9), melden PPP-organen het Europees Openbaar Ministerie zonder onnodige vertraging elke strafbare gedraging ten aanzien waarvan het overeenkomstig die verordening zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen. Ter versterking van de governance van PPP-organen dienen deze gevallen van fraude en financiële onregelmatigheden, alsook onderzoeken onverwijld aan de Commissie te melden. De Commissie en de PPP-organen moeten procedures instellen waarmee persoonsgegevens naar behoren worden beschermd en inachtneming van het "need-to-know"-beginsel wordt gewaarborgd bij elke doorgifte van gegevens in verband met vermoede fraude en andere onregelmatigheden en lopende of voltooide onderzoeken.

(27)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 moet worden ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening moeten gelden als verwijzingen naar deze verordening.

(28)

Met het oog op de tijdige vaststelling van de herziene financiële regels door PPP-organen vanaf 1 september 2019, zodat PPP-organen kunnen profiteren van de vereenvoudiging en de gelijkschakeling met Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, moet deze verordening met spoed in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening zijn de grondbeginselen vastgelegd op basis waarvan publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (hierna "PPP-organen" genoemd) hun eigen financiële regels dienen vast te stellen. De financiële regels van een PPP-orgaan wijken slechts af van deze verordening voor zover de specifieke behoeften van dat orgaan zulks vereisen en met de voorafgaande instemming van de Commissie overeenkomstig artikel 71, vierde alinea, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. Het PPP-orgaan publiceert de financiële regels op zijn website.

Artikel 2

Definities

Voor de uitvoering van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

1.

"raad van bestuur" de belangrijkste interne instantie voor financiële en budgettaire besluitvorming in het PPP-orgaan, ongeacht de benaming die eraan is gegeven in het oprichtingsbesluit van het orgaan,

2.

"directeur" de persoon die belast is met de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur en tevens, als ordonnateur, van de begroting van het PPP-orgaan, ongeacht de titel die hem is gegeven in het oprichtingsbesluit van het orgaan,

3.

"lid" een lid van het PPP-orgaan overeenkomstig het oprichtingsbesluit,

4.

"oprichtingsbesluit" het rechtsinstrument van de Unie dat de belangrijkste aspecten van de oprichting en de werking van het PPP-orgaan regelt,

Artikel lid 2 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3

Toepassingsgebied van de begroting

Voor elk begrotingsjaar worden alle noodzakelijk geachte ontvangsten en uitgaven van het PPP-orgaan in de begroting van het PPP-orgaan geraamd en goedgekeurd. Het bestaat uit:

a)

de ontvangsten van het PPP-orgaan, bestaande uit:

i)

de financiële bijdrage van de leden aan de administratieve kosten;

ii)

de financiële bijdrage van de leden aan de operationele kosten;

iii)

bestemmingsontvangsten voor de financiering van specifieke uitgaven;

iv)

alle door het PPP-orgaan gegenereerde ontvangsten;

b)

de uitgaven van het PPP-orgaan, met inbegrip van de administratieve uitgaven.

HOOFDSTUK 2

BEGROTINGSBEGINSELEN

Artikel 4

Eerbiediging van begrotingsbeginselen

Bij de opstelling en de uitvoering van de begroting van het PPP-orgaan worden het eenheids-, het begrotingswaarachtigheids-, het jaarperiodiciteits-, het evenwichts-, het rekeneenheids-, het universaliteits- en het specialiteitsbeginsel, het beginsel van goed financieel beheer en het transparantiebeginsel, zoals vastgelegd in deze verordening, in acht genomen.

Artikel 5

Eenheidsbeginsel en begrotingswaarachtigheidsbeginsel

1.   Alle ontvangsten en uitgaven worden aangewezen op een begrotingsregel van de begroting van het PPP-orgaan.

2.   Voor geen enkele uitgave kan een verplichting worden aangegaan of een betalingsopdracht worden gegeven boven het bedrag van de in de begroting van het PPP-orgaan toegestane kredieten.

3.   In de begroting van het PPP-orgaan kan slechts een krediet worden opgenomen als er een noodzakelijk geachte uitgave tegenover staat.

4.   De rente op uit de begroting van het PPP-orgaan betaalde voorfinanciering is niet verschuldigd aan het PPP-orgaan.

Artikel 6

Jaarperiodiciteitsbeginsel

1.   De in de begroting van het PPP-orgaan opgenomen kredieten worden toegestaan voor de duur van een begrotingsjaar, dat begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

2.   Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die tijdens het begrotingsjaar worden aangegaan.

3.   Betalingskredieten dekken de betalingen die voortvloeien uit de uitvoering van de juridische verbintenissen die in het begrotingsjaar of voorgaande begrotingsjaren zijn aangegaan.

4.   Wat administratieve kredieten betreft, mogen de uitgaven niet hoger zijn dan de voor het jaar verwachte ontvangsten als bedoeld in artikel 3, onder a), i).

5.   Gelet op de behoeften van het PPP-orgaan, kunnen de ongebruikte kredieten worden opgenomen in de raming van uitgaven en ontvangsten tot het derde daaropvolgende begrotingsjaar. Deze kredieten moeten het eerst worden gebruikt.

6.   De leden 1 tot en met 5 verzetten zich er niet tegen dat vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan een begrotingsjaar uitstrekt, in jaartranches worden verdeeld wanneer het oprichtingsbesluit daarin voorziet of wanneer zij betrekking hebben op administratieve uitgaven.

Artikel 7

Vastlegging van kredieten

1.   De kredieten die in de begroting zijn opgenomen, kunnen met ingang van 1 januari worden vastgelegd zodra de begroting van het PPP-orgaan definitief is vastgesteld.

2.   Voor de lopende administratieve uitgaven kunnen vanaf 15 oktober van het begrotingsjaar vervroegde vastleggingen worden verricht ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar, op voorwaarde dat deze uitgaven in de laatste begroting van het PPP-orgaan zijn goedgekeurd, en slechts tot een maximum van een vierde van het totaal van de overeenkomstige kredieten waartoe door de raad van bestuur voor het lopende begrotingsjaar is besloten.

Artikel 8

Evenwichtsbeginsel

1.   De begroting is wat ontvangsten en betalingskredieten betreft in evenwicht.

2.   De vastleggingskredieten zijn niet hoger dan de jaarlijkse bijdrage van de Unie zoals vastgesteld in de met de Commissie gesloten overeenkomst betreffende de jaarlijkse overdracht van middelen, vermeerderd met de jaarlijkse bijdragen van andere leden dan de Unie, alle overige in artikel 3 bedoelde ontvangsten en de in artikel 6, lid 5, bedoelde ongebruikte kredieten.

3.   Het PPP-orgaan mag geen leningen aangaan binnen het kader van zijn begroting.

4.   Als het begrotingsresultaat positief is, wordt het overschot in de begroting van het volgende begrotingsjaar opgenomen als ontvangst.

Als het begrotingsresultaat negatief is, wordt het tekort in de begroting van het volgende begrotingsjaar opgenomen als betalingskrediet.

Artikel 9

Rekeneenheidsbeginsel

De begroting van het PPP-orgaan wordt in euro opgesteld, uitgevoerd en onderworpen aan rekening en verantwoording. Voor kasbehoeften is de rekenplichtige evenwel gemachtigd transacties in andere valuta's te verrichten zoals vastgelegd in de financiële regels van het PPP-orgaan.

Artikel 10

Universaliteitsbeginsel

1.   Onverminderd lid 2 dienen de gezamenlijke ontvangsten ter dekking van de gezamenlijke betalingskredieten. De ontvangsten en de uitgaven mogen niet met elkaar worden gecompenseerd, behoudens specifieke bepalingen in de financiële regels van het PPP-orgaan betreffende gevallen waarin bepaalde bedragen in mindering kunnen worden gebracht op betalingsverzoeken, waarvoor in dat geval een betalingsopdracht voor het nettobedrag wordt gegeven.

2.   De ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, zoals inkomsten van stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, zijn bestemd voor de financiering van bepaalde specifieke uitgaven.

3.   De directeur kan alle schenkingen ten gunste van het PPP-orgaan, zoals stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, aanvaarden.

Voor het aanvaarden van schenkingen die omvangrijke financiële lasten kunnen meebrengen, is de voorafgaande goedkeuring vereist van de raad van bestuur, die zich binnen twee maanden na de indiening van het verzoek uitspreekt. Indien de raad van bestuur binnen deze termijn geen beslissing neemt, wordt de schenking geacht te zijn aanvaard.

De drempel waarboven de financiële lasten als omvangrijk worden aangemerkt, wordt vastgesteld bij een besluit van de raad van bestuur.

Artikel 11

Sponsoring door bedrijven

Artikel 26 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 is niet van toepassing op PPP-organen.

Artikel 12

Specialiteitsbeginsel

1.   De kredieten worden ten minste per titel en hoofdstuk gespecificeerd.

2.   De directeur kan kredieten overschrijven:

a)

van de ene titel naar de andere tot maximaal 10 % van de kredieten van het jaar dat vermeld staat op het begrotingsonderdeel waarvan kredieten worden overgeschreven;

b)

van het ene hoofdstuk naar het andere en binnen elk hoofdstuk zonder beperking.

3.   De directeur kan kredietoverschrijvingen van meer dan de in lid 2 bedoelde maxima van de ene titel naar de andere aan de raad van bestuur voorstellen. De raad van bestuur heeft drie weken tijd om zich tegen de voorgestelde overschrijvingen te verzetten. Na deze termijn worden de voorgestelde overschrijvingen aanvaard geacht.

4.   De directeur stelt de raad van bestuur zo spoedig mogelijk in kennis van alle overeenkomstig lid 2 verrichte overschrijvingen.

Artikel 13

Beginsel van goed financieel beheer en prestaties

1.   Kredieten worden gebruikt overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en worden bijgevolg besteed met inachtneming van de volgende beginselen:

a)

zuinigheid: de door het PPP-orgaan voor zijn activiteiten ingezette middelen worden tijdig, in passende hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs beschikbaar gesteld;

b)

efficiëntie: de beste verhouding tussen de ingezette middelen, de uitgevoerde activiteiten en de verkregen resultaten;

c)

doeltreffendheid: de mate waarin de nagestreefde doelstellingen door de activiteiten worden verwezenlijkt.

2.   In overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer staan bij de besteding van kredieten prestaties centraal en daartoe:

a)

worden van tevoren doelstellingen voor de activiteiten vastgesteld;

b)

wordt de voortgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen gemonitord aan de hand van prestatie-indicatoren;

c)

worden de voortgang, en problemen, met betrekking tot de verwezenlijking van deze doelstellingen overeenkomstig artikel 16, lid 2, onder d), en artikel 23, lid 2, aan het Europees Parlement en de Raad gerapporteerd.

3.   Er worden specifieke, meetbare, haalbare, relevante en tijdgebonden doelen als bedoeld in de leden 1 en 2 gesteld voor alle door de begroting van het PPP-orgaan bestreken activiteitensectoren en, voor zover toepasselijk, worden daaraan relevante, aanvaarde, geloofwaardige, eenvoudige en robuuste indicatoren gekoppeld. Informatie betreffende de indicatoren wordt jaarlijks door de directeur aan de raad van bestuur verstrekt, uiterlijk bij de indiening van de documenten die de ontwerpbegroting van het PPP-orgaan vergezellen.

4.   Tenzij in het oprichtingsbesluit is bepaald dat evaluaties worden verricht door de Commissie, verricht het PPP-orgaan met het oog op de verbetering van de besluitvorming evaluaties, waaronder evaluaties achteraf, die in verhouding staan tot de doelstellingen en de uitgaven. De resultaten van die evaluaties worden aan de raad van bestuur toegezonden.

5.   Evaluaties achteraf betreffen de prestaties van het programma of de activiteit, met inbegrip van aspecten als doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang, relevantie en EU-meerwaarde. Evaluaties achteraf zijn gebaseerd op de informatie die voortkomt uit de monitoringregelingen en de voor de betreffende actie gecreëerde indicatoren. Deze evaluaties worden ten minste eenmaal gedurende de periode van elk meerjarig financieel kader en waar mogelijk tijdig genoeg uitgevoerd om de bevindingen te kunnen meenemen in evaluaties vooraf of effectbeoordelingen ter voorbereiding van verwante programma's en activiteiten.

Artikel 14

Interne controle op de begrotingsuitvoering

1.   Op grond van het beginsel van goed financieel beheer wordt op de uitvoering van de begroting van het PPP-orgaan een effectieve en doeltreffende interne controle uitgeoefend.

2.   Voor de uitvoering van de begroting van het PPP-orgaan wordt op alle niveaus van het beheer interne controle uitgeoefend die redelijke zekerheid moet verschaffen over de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

a)

doeltreffendheid, efficiëntie en zuinigheid van de verrichtingen;

b)

betrouwbaarheid van de verslaglegging;

c)

bescherming van activa en informatie;

d)

preventie, opsporing, correctie en follow-up van fraude en onregelmatigheden;

e)

adequate beheersing van de risico's in verband met de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, rekening houdend met het meerjarige karakter van de programma's en met de aard van de betrokken betalingen.

3.   Effectieve en doeltreffende interne controle is gebaseerd op de beste internationale praktijken en op het door de Commissie voor haar eigen diensten vastgestelde internecontrolekader, en omvat met name de elementen vermeld in artikel 36, leden 3 en 4, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

Artikel 15

Transparantiebeginsel

1.   De begroting van het PPP-orgaan wordt vastgesteld, uitgevoerd en aan rekening en verantwoording onderworpen overeenkomstig het transparantiebeginsel.

2.   De begroting van het PPP-orgaan, met inbegrip van de personeelsformatie, en de gewijzigde begrotingen, zoals die zijn vastgesteld, met inbegrip van alle wijzigingen overeenkomstig artikel 17, lid 1, worden uiterlijk vier weken na goedkeuring bekendgemaakt op de internetsite van het PPP-orgaan en aan de Commissie en de Rekenkamer toegezonden.

3.   Het PPP-orgaan maakt uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar waarin de middelen wettelijk zijn vastgelegd, op zijn website informatie bekend over de ontvangers van uit de begroting van het PPP-orgaan gefinancierde middelen, met inbegrip van overeenkomstig artikel 44 van deze verordening gecontracteerde deskundigen, in overeenstemming met artikel 38 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en volgens een standaardpresentatie, tenzij in het basisbesluit van het programma waarvan de uitvoering aan het PPP-orgaan is toevertrouwd een specifieke procedure is bepaald.

De gepubliceerde informatie moet gemakkelijk toegankelijk, overzichtelijk en uitvoerig zijn. De informatie wordt ter beschikking gesteld met inachtneming van de vereisten inzake vertrouwelijkheid en veiligheid, met name de bescherming van persoonsgegevens als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (10).

HOOFDSTUK 3

FINANCIËLE PLANNING

Artikel 16

Raming van uitgaven en ontvangsten

1.   Het PPP-orgaan zendt de Commissie en de andere leden uiterlijk op 31 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de begroting van het PPP-orgaan moet worden uitgevoerd, een raming van zijn uitgaven en ontvangsten en de algemene richtsnoeren die aan die raming ten grondslag liggen, tezamen met zijn in artikel 33, lid 4, bedoelde ontwerpwerkprogramma. De raming wordt goedgekeurd door de raad van bestuur volgens de procedure waarin het oprichtingsbesluit van het PPP-orgaan voorziet.

2.   De raming van uitgaven en ontvangsten van het PPP-orgaan omvat:

a)

een raming van het aantal vaste en tijdelijke ambten, per functiegroep en per rang, alsook van het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen, uitgedrukt in voltijdequivalenten, binnen de grenzen van de begrotingskredieten;

b)

bij verandering van de personeelsbezetting, een overzicht met een motivering van de gevraagde nieuwe posten;

c)

een driemaandelijkse raming van de betalingen en ontvangsten;

d)

informatie over de voortgang bij de verwezenlijking van alle doelstellingen die worden nagestreefd;

e)

de doelstellingen voor het begrotingsjaar waarop de raming betrekking heeft, met vermelding van eventuele specifieke begrotingsbehoeften in verband met het behalen van die doelstellingen;

f)

de administratieve kosten en de uitgevoerde begroting van het PPP-orgaan in het voorgaande begrotingsjaar;

g)

het bedrag van de financiële bijdragen in jaar n-1 van de leden en de waarde van de bijdragen in natura van de leden, de Unie uitgezonderd;

h)

informatie over de ongebruikte kredieten die zijn opgenomen in de raming van uitgaven en ontvangsten per jaar overeenkomstig artikel 6, lid 5.

Artikel 17

Opstelling van de begroting

1.   De begroting van het PPP-orgaan en de personeelsformatie, die het aantal vaste en tijdelijke ambten per functiegroep en per rang omvat, aangevuld met het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen, uitgedrukt in voltijdequivalenten, worden goedgekeurd door de raad van bestuur overeenkomstig het oprichtingsbesluit van het PPP-orgaan. In de financiële regels van het PPP-orgaan kunnen nadere bepalingen worden vastgesteld. Voor iedere wijziging van de begroting van het PPP-orgaan, met inbegrip van de personeelsformatie, dient een gewijzigde begroting van het PPP-orgaan te worden vastgesteld volgens dezelfde procedure als voor de oorspronkelijke begroting van het PPP-orgaan. De begroting van het PPP-orgaan en, in voorkomend geval, de gewijzigde begrotingen van het PPP-orgaan worden aangepast om rekening te houden met het bedrag van de bijdrage van de Unie zoals vastgelegd in de begroting van de Unie. Het jaarlijkse werkplan voor een bepaald jaar wordt aan het einde van het voorafgaande jaar aangenomen.

2.   De begroting van het PPP-orgaan omvat een staat van ontvangsten en een staat van uitgaven.

3.   In de begroting van het PPP-orgaan worden opgenomen:

a)

in de staat van ontvangsten:

i)

de geraamde ontvangsten van het PPP-orgaan voor het betrokken begrotingsjaar ("jaar n");

ii)

de geraamde ontvangsten voor het jaar n-1 en de ontvangsten van het jaar n-2;

iii)

een passende toelichting bij elke ontvangstenpost;

b)

in de staat van uitgaven:

i)

de vastleggings- en betalingskredieten voor jaar n;

ii)

de vastleggings- en betalingskredieten van het vorige begrotingsjaar, evenals de in het begrotingsjaar n-2 vastgelegde uitgaven en verrichte betalingen, waarbij de betalingen tevens uitgedrukt worden als een percentage van de begroting van het PPP-orgaan voor jaar n;

iii)

een overzicht van de tijdschema's voor de in latere begrotingsjaren te verrichten betalingen uit hoofde van vastleggingen in de begroting van voorgaande begrotingsjaren;

iv)

een passende toelichting bij elk onderdeel.

4.   In de personeelsformatie wordt, naast het aantal voor het begrotingsjaar toegestane ambten, het aantal ambten vermeld dat voor het voorgaande begrotingsjaar was toegestaan alsook het aantal werkelijk bezette ambten. Dezelfde informatie wordt vermeld voor tijdelijke ambten, alsook voor arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen.

HOOFDSTUK 4

FINANCIËLE ACTOREN

Artikel 18

Scheiding van functies

1.   De functies van ordonnateur en rekenplichtige zijn gescheiden en zijn onderling onverenigbaar.

2.   Het PPP-orgaan stelt aan elke financiële actor het personeel en de middelen ter beschikking die voor de vervulling van diens taak nodig zijn, en geeft hem een dienstorder met een gedetailleerde omschrijving van zijn taken, rechten en verplichtingen.

Artikel 19

Begrotingsuitvoering volgens het beginsel van goed financieel beheer

1.   De directeur voert de taken van ordonnateur uit. De directeur voert de begroting van het PPP-orgaan aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde uit volgens de financiële regels van het PPP-orgaan en het beginsel van goed financieel beheer, onder zijn eigen verantwoordelijkheid en binnen de grenzen van de toegestane kredieten. De directeur is verantwoordelijk voor de naleving van de vereisten inzake wettigheid, regelmatigheid en gelijke behandeling van ontvangers van middelen van de Unie.

Onverminderd de verantwoordelijkheden van de ordonnateur met betrekking tot preventie en opsporing van fraude en onregelmatigheden neemt het PPP-orgaan deel aan de fraudepreventieactiviteiten van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

2.   De directeur kan de bevoegdheden tot uitvoering van de begroting onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de financiële regels van het PPP-orgaan delegeren aan personeelsleden van het PPP-orgaan die vallen onder het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (11) ("het Statuut"), waar deze van toepassing zijn op het personeel van het PPP-orgaan. Deze delegatieverkrijgers kunnen slechts handelen binnen de grenzen van de uitdrukkelijk aan hen verleende bevoegdheden.

Artikel 20

Bevoegdheden en taken van de ordonnateur

1.   De directeur voert de begroting van het PPP-orgaan uit via de diensten die onder zijn gezag staan.

2.   Om de besteding van hun kredieten te bevorderen, kunnen PPP-organen overeenkomsten inzake dienstverlening sluiten, als bedoeld in artikel 59 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

3.   Voor zover dit onvermijdelijk blijkt, kunnen technische expertises en administratieve, voorbereidende of bijkomende opdrachten die geen overheidstaak of de uitoefening van een discretionaire beoordelingsbevoegdheid inhouden, langs contractuele weg worden toevertrouwd aan externe privaatrechtelijke entiteiten.

4.   De directeur stelt de organisatiestructuur en de internecontrolesystemen in die geschikt zijn voor de uitoefening van de taken van directeur, overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde minimumnormen of beginselen, op basis van het door de Commissie voor haar eigen diensten vastgestelde internecontrolekader en rekening houdend met de aan de beheersomgeving en de aard van de gefinancierde acties verbonden risico's. De inrichting van die structuur en die systemen geschiedt op basis van een uitvoerige risicoanalyse, waarin rekening wordt gehouden met kosteneffectiviteits- en prestatieoverwegingen.

De directeur kan binnen zijn diensten deskundigen en adviseurs aanstellen om hem de aan zijn activiteiten verbonden risico's te helpen beheersen.

5.   De ordonnateur stelt op papier gebaseerde of elektronische systemen in voor de bewaring van originele bewijsstukken met betrekking tot de uitvoering van de begroting. Deze bewijsstukken worden bewaard gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de datum waarop het Europees Parlement kwijting verleent voor het begrotingsjaar waarop de bewijsstukken betrekking hebben. Persoonsgegevens in de bewijsstukken worden, waar mogelijk, verwijderd, wanneer deze gegevens niet noodzakelijk zijn voor begrotingskwijting, controle en audit. Artikel 88 van Verordening (EU) 2018/1725 is van toepassing op het bewaren van gegevens.

Artikel 21

Controles vooraf

1.   Met het oog op het voorkomen van fouten en onregelmatigheden voordat verrichtingen worden toegestaan, en teneinde minder het risico te lopen dat doelstellingen niet worden verwezenlijkt, wordt elke verrichting ten minste onderworpen aan een controle vooraf met betrekking tot de operationele en de financiële aspecten ervan, op basis van een meerjarige controlestrategie die rekening houdt met het risico.

De frequentie en de intensiteit van de controles vooraf worden bepaald door de bevoegde ordonnateur, rekening houdend met de resultaten van eerdere controles en overwegingen van risico en kosteneffectiviteit, op basis van zijn eigen risicoanalyse. Bij twijfel vraagt de ordonnateur die voor het valideren van de betrokken verrrichtingen verantwoordelijk is in het kader van de controle vooraf aanvullende inlichtingen of voert hij een controle ter plaatse uit om redelijke zekerheid te verkrijgen.

Voor een bepaalde verrichting wordt de verificatie gedaan door andere personeelsleden dan diegenen die de verrichting hebben ingeleid. De verificatie wordt niet gedaan door personeelsleden die de ondergeschikten zijn van degenen die de verrichting hebben ingeleid.

2.   De controles vooraf omvatten de inleiding en de verificatie van een verrichting.

Inleiding en verificatie van een verrichting zijn gescheiden functies.

3.   Onder inleiding van een verrichting wordt verstaan alle handelingen die worden verricht ter voorbereiding van handelingen tot uitvoering van de begroting van het PPP-orgaan door de bevoegde ordonnateur.

4.   De controles vooraf zijn gericht op de samenhang tussen de vereiste bewijsstukken en alle andere beschikbare informatie.

De controles vooraf dienen om met name het volgende vast te stellen:

a)

de regelmatigheid en de overeenstemming van de uitgave met de geldende bepalingen;

b)

het in artikel 13 bedoelde beginsel van goed financieel beheer is toegepast.

Ten behoeve van de controles mag een serie soortgelijke individuele transacties in verband met lopende uitgaven voor salarissen, pensioenen, vergoeding van kosten van dienstreizen en ziektekosten door de bevoegde ordonnateur als één verrichting worden beschouwd.

Artikel 22

Controles achteraf

1.   De ordonnateur kan voorzien in controles achteraf om fouten en onregelmatigheden bij verrichtingen na validering op te sporen en te corrigeren. Deze controles kunnen steekproefsgewijs volgens het risico worden ingericht en houden rekening met de resultaten van eerdere controles en met kosteneffectiviteits- en prestatieoverwegingen.

De controles achteraf kunnen geschieden aan de hand van documenten en, zo nodig, ter plaatse.

2.   De controles vooraf en de controles achteraf worden niet door dezelfde personeelsleden uitgevoerd. De voor de controles achteraf verantwoordelijke personeelsleden zijn geen ondergeschikten van de voor de controles vooraf verantwoordelijke personeelsleden.

Bevoegde ordonnateurs en voor de uitvoering van de begroting bevoegd personeel beschikken over de vereiste beroepsbekwaamheden.

Artikel 23

Geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag

1.   De ordonnateur brengt jaarlijks over de uitvoering van zijn taken in jaar n-1 verslag uit aan de raad van bestuur door middel van een geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag bevattende:

a)

informatie over:

i)

de verwezenlijking van de in het in artikel 33 bedoelde jaarlijkse werkprogramma vastgestelde doelstellingen en resultaten door middel van verslaglegging over prestatie-indicatoren;

ii)

de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma van het PPP-orgaan, de begroting en de personele middelen;

iii)

het operationele beheer en de doeltreffendheid van de internecontrolesystemen, met inbegrip van informatie over de uitvoering van de fraudebestrijdingsstrategie van het orgaan, een samenvatting over het aantal en de aard van de interne controles die door de interne controleur zijn verricht, de internecontrolecapaciteiten, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat daaraan is gegeven, en de aanbevelingen van vorige jaren, als bedoeld in de artikelen 28 en 30;

iv)

eventuele opmerkingen van de Rekenkamer en het daaraan gegeven gevolg;

v)

de overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau die overeenkomstig artikel 20, lid 2, zijn gesloten.

b)

een verklaring van de ordonnateur dat hij of zij, tenzij anders vermeld in specifieke punten van voorbehoud ten aanzien van welbepaalde ontvangsten- en uitgavengebieden, redelijke zekerheid heeft dat:

i)

de in het verslag opgenomen informatie een juist en getrouw beeld geeft;

ii)

de middelen die zijn bestemd voor de activiteiten waarover verslag wordt uitgebracht, zijn gebruikt voor het opgegeven doel en in overeenstemming met het begrip van goed financieel beheer;

iii)

de ingevoerde controleprocedures de nodige garanties bieden in verband met de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen.

2.   Het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag bevat een overzicht van de resultaten van de verrichtingen in het licht van de opgedragen doelstellingen en de prestatieoverwegingen, de aan die verrichtingen verbonden risico's, het gebruik van de middelen die ter beschikking zijn gesteld en de efficiëntie en de doeltreffendheid van de internecontrolesystemen, met inbegrip van een globale kosten-batenanalyse van de controles.

Het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag wordt ter beoordeling voorgelegd aan de raad van bestuur.

3.   Jaarlijks zendt de raad van bestuur uiterlijk op 1 juli het jaarlijks activiteitenverslag, samen met zijn beoordeling daarvan, toe aan de Rekenkamer, de Commissie, het Europees Parlement en de Raad.

4.   In gerechtvaardigde gevallen, in het bijzonder wanneer de aard van het gebied waarop het orgaan actief is zulks vereist, kunnen in het oprichtingsbesluit aanvullende verslagleggingsvereisten worden gesteld.

5.   Na beoordeling door de raad van bestuur wordt het jaarlijks activiteitenverslag gepubliceerd op de website van het PPP-orgaan.

Artikel 24

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   Indien een bij het financieel beheer en de controle van de verrichtingen betrokken personeelslid van oordeel is dat een besluit dat zijn meerdere hem verplicht toe te passen of te accepteren, onregelmatig is of strijdig met het beginsel van goed financieel beheer of de beroepscode die dat personeelslid gehouden is te respecteren, deelt hij dit mee aan de directeur, die hierop schriftelijk antwoordt indien de informatie schriftelijk is verstrekt. Indien de directeur niet optreedt binnen een redelijke termijn gelet op de omstandigheden van het betrokken geval, die in ieder geval niet langer is dan één maand, of het aanvankelijke besluit of voorschrift bevestigt en het personeelslid van oordeel is dat een dergelijke bevestiging geen redelijk antwoord vormt op zijn bezorgdheid, stelt het personeelslid de instantie als bedoeld in artikel 143 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en de raad van bestuur schriftelijk hiervan in kennis.

2.   In geval van illegale activiteiten, fraude of corruptie die de belangen van de Unie, van het PPP-orgaan of van zijn leden schaden, melden personeelsleden of andere medewerkers, waaronder bij het PPP-orgaan gedetacheerde nationale deskundigen, dit rechtstreeks aan hun directe chef, de directeur of de raad van bestuur van het PPP-orgaan of, voor zover het de belangen van de Unie of het PPP-orgaan betreft, aan OLAF of het Europees Openbaar Ministerie (EOM). Contracten met extern controleurs die controles verrichten van het financiële beheer van het PPP-orgaan, bevatten een verplichting voor de extern controleur om de directeur, of indien deze betrokken is, de raad van bestuur in kennis te stellen van elk vermoeden van illegale activiteit, fraude of corruptie die de belangen van de Unie, het PPP-orgaan of zijn leden kunnen schaden.

Artikel 25

Rekenplichtige

1.   De raad van bestuur stelt een rekenplichtige aan die onderworpen is aan het Statuut, waar dat van toepassing is op de personeelsleden van het PPP-orgaan, en die zijn functie volledig onafhankelijk uitoefent. De rekenplichtige wordt binnen het PPP-orgaan belast met:

a)

de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de vastgestelde schuldvorderingen;

b)

het voeren, opstellen en presenteren van de rekeningen overeenkomstig hoofdstuk 8 van deze verordening;

c)

het uitvoeren van de boekhoudregels en het rekeningstelsel overeenkomstig hoofdstuk 8 van deze titel;

d)

het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, alsmede, waar van toepassing, het valideren van de door de ordonnateur vastgelegde systemen die tot doel hebben boekhoudinformatie te verstrekken of te motiveren;

e)

het beheer van de kasmiddelen.

Wat betreft de in de eerste alinea, onder e), bedoelde taken is de rekenplichtige bevoegd om te allen tijde na te gaan of de valideringscriteria zijn nageleefd.

2.   Twee of meer PPP-organen kunnen dezelfde rekenplichtige aanstellen.

PPP-organen kunnen ook met de Commissie overeenkomen dat de rekenplichtige van de Commissie tevens optreedt als rekenplichtige van het PPP-orgaan.

Zij kunnen ook de taken van de rekenplichtige van het PPP-orgaan gedeeltelijk toevertrouwen aan de rekenplichtige van de Commissie, rekening houdend met kosten-batenoverwegingen.

In het in dit lid bedoelde geval nemen zij de nodige maatregelen om belangenconflicten te voorkomen.

3.   De rekenplichtige ontvangt van de ordonnateur alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van rekeningen die een juist en getrouw beeld geven van de financiële situatie van het PPP-orgaan en de uitvoering van de begroting. De ordonnateur garandeert de betrouwbaarheid van deze gegevens.

4.   Voordat de rekeningen door de directeur worden goedgekeurd, tekent de rekenplichtige ze af, waarmee hij verklaart dat hij een redelijke zekerheid heeft dat de rekeningen een juist en getrouw beeld van de financiële situatie van het PPP- orgaan geven.

Met het oog op de toepassing van de eerste alinea vergewist de rekenplichtige zich ervan dat de rekeningen zijn opgesteld volgens de in artikel 47 bedoelde boekhoudregels, en dat alle uitgaven en ontvangsten in de rekeningen zijn geboekt.

De rekenplichtige is bevoegd de ontvangen informatie te controleren en alle verdere toetsen uit te voeren die hij noodzakelijk acht om de rekeningen te kunnen aftekenen.

Zo nodig maakt de rekenplichtige voorbehoud, waarbij hij de aard en de draagwijdte van het voorbehoud precies omschrijft.

Behoudens lid 5 is de rekenplichtige als enige bevoegd het beheer te voeren over de geldmiddelen en de kasequivalenten. De rekenplichtige is voor de bewaring ervan aansprakelijk.

5.   De rekenplichtige kan in de uitoefening van zijn functie een aantal van zijn taken delegeren aan personeelsleden die onderworpen zijn aan het Statuut, waar dat van toepassing is op de personeelsleden van het PPP-orgaan, wanneer dit van essentieel belang is voor de uitoefening van zijn functie volgens de financiële regels van het PPP-orgaan.

6.   Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen kan de rekenplichtige te allen tijde door de raad van bestuur tijdelijk of definitief van zijn functie worden ontheven. In dat geval wordt door de raad van bestuur een plaatsvervangend rekenplichtige aangesteld.

Artikel 26

Verantwoordelijkheid van de financiële actoren

1.   De artikelen 18 tot en met 27 doen niet af aan de eventuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de financiële actoren krachtens het toepasselijke nationale recht en de geldende bepalingen aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Unie of van de lidstaten betrokken zijn.

2.   Elke ordonnateur en rekenplichtige is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk onder de voorwaarden vastgesteld in het Statuut. Gevallen van illegale activiteit, fraude of corruptie die de belangen van het PPP-orgaan of zijn leden kunnen schaden, worden voorgelegd aan de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties, met name aan OLAF.

3.   Elk personeelslid kan worden verplicht de schade die het PPP-orgaan door grove schuld zijnerzijds in de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan heeft geleden, geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Het met redenen omklede besluit daartoe wordt genomen door het tot aanstelling bevoegde gezag na vervulling van de door de toepasselijke wetgeving voorgeschreven tuchtrechtelijke formaliteiten.

Artikel 27

Belangenconflicten

1.   Financiële actoren in de zin van dit hoofdstuk en andere personen, met inbegrip van de leden van de raad van bestuur, die bij de uitvoering en het beheer, met inbegrip van voorbereidende handelingen op dit gebied, de audit of de controle van de begroting betrokken zijn, verrichten geen handeling waarbij hun eigen belangen in conflict kunnen komen met die van het PPP-orgaan. Zij nemen ook passende maatregelen om te voorkomen dat zich een belangenconflict voordoet in de taken die onder hun verantwoordelijkheid vallen en om situaties aan te pakken die objectief gezien als een belangenconflict kunnen worden beschouwd, rekening houdend met het specifieke karakter van het PPP-orgaan als vastgesteld in het oprichtingsbesluit.

Indien er een belangenconflict dreigt te ontstaan, legt de betrokkene de zaak voor aan de bevoegde autoriteit. De bevoegde autoriteit deel schriftelijk mee of er daadwerkelijk een belangenconflict is vastgesteld. In dat geval zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de betrokken persoon alle activiteiten in verband met de zaak stopzet. De bevoegde autoriteit neemt de nodige verdere maatregelen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 doet een belangenconflict zich voor wanneer de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van de in lid 1 bedoelde financiële actor of andere persoon in gevaar wordt gebracht als gevolg van familiebanden, persoonlijke relaties, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elk ander direct of indirect persoonlijk belang.

3.   De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit is de directeur. Indien deze laatste de directeur is, is de raad van bestuur de bevoegde autoriteit. In geval van een belangenconflict waarbij een lid van de raad van bestuur is betrokken, is de bevoegde autoriteit de raad van bestuur, met uitzondering van het betrokken lid.

4.   Het PPP-orgaan stelt regels vast voor het voorkomen van en omgaan met belangenconflicten en publiceert jaarlijks op zijn website de opgave van belangen van de leden van de raad van bestuur.

HOOFDSTUK 5

INTERNE CONTROLE

Artikel 28

Aanwijzing, bevoegdheden en taken van de intern controleur

1.   Het PPP-orgaan stelt een internecontrolefunctie in, die wordt uitgeoefend met inachtneming van de desbetreffende internationale normen.

2.   De internecontrolefunctie wordt uitgeoefend door de intern controleur van de Commissie. De intern controleur kan noch ordonnateur noch rekenplichtige zijn.

3.   De intern controleur adviseert het PPP-orgaan bij het beheersen van de risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheer- en controlesystemen en door aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

De intern controleur is met name belast met:

a)

het beoordelen van de toereikendheid en de doeltreffendheid van de interne beheersystemen alsmede van de prestaties van de diensten bij de uitvoering van de programma's en acties in relatie met de ermee verbonden risico's;

b)

het beoordelen van de efficiëntie en de doeltreffendheid van de systemen voor interne controle en audit die worden toegepast op elke verrichting tot uitvoering van de begroting.

4.   De werkzaamheden van de intern controleur strekken zich uit tot alle activiteiten en diensten van het PPP-orgaan. Hij heeft volledige en onbeperkte toegang tot alle informatie die hij voor de uitvoering van zijn taken nodig heeft, zo nodig toegang ter plaatse, ook in de lidstaten en in derde landen.

5.   De intern controleur neemt kennis van het verslag van het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag van de ordonnateur als bedoeld in artikel 23 en van de andere geïdentificeerde informatie.

6.   De intern controleur brengt aan de raad van bestuur en de directeur verslag uit van zijn bevindingen en aanbevelingen. Het PPP-orgaan zorgt ervoor dat de uit de audits voortvloeiende aanbevelingen worden opgevolgd.

7.   De intern controleur brengt ook verslag uit in een van de volgende gevallen:

a)

fundamentele risico's en aanbevelingen hebben niet de nodige aandacht gekregen,

b)

er is grote vertraging met de uitvoering van de aanbevelingen van vorige jaren.

De raad van bestuur en de directeur zorgen ervoor dat regelmatig wordt toegezien op de uitvoering van uit controles voortvloeiende aanbevelingen. De raad van bestuur onderzoekt de in artikel 23 bedoelde informatie en gaat na of de aanbevelingen volledig en tijdig ten uitvoer zijn gelegd.

Elk PPP-orgaan gaat na of de in de verslagen van zijn intern controleur gedane aanbevelingen in aanmerking komen voor een uitwisseling van goede werkwijzen met de andere organen van de Unie.

8.   Het PPP-orgaan stelt de contactgegevens van de intern controleur beschikbaar aan elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij uitgavenverrichtingen, zodat er vertrouwelijk contact kan worden opgenomen met de intern controleur.

9.   De verslagen en de bevindingen van de intern controleur zijn slechts voor het publiek toegankelijk nadat de intern controleur de maatregelen voor uitvoering ervan heeft gevalideerd.

Artikel 29

Onafhankelijkheid van de intern controleur

1.   De intern controleur is bij het uitvoeren van de audits geheel onafhankelijk. Voor de intern controleur wordt door de Commissie een bijzondere regeling bepaald om de volledige onafhankelijkheid in de uitvoering van zijn taken te garanderen en zijn verantwoordelijkheid vast te stellen.

2.   De intern controleur ontvangt met betrekking tot de uitoefening van de hem wegens zijn aanstelling op grond van het Financieel Reglement opgedragen taken geen enkele instructie, noch worden hem in dat verband beperkingen opgelegd.

Artikel 30

Opzetten van een internecontroleafdeling

1.   Met passende inachtneming van overwegingen van kosteneffectiviteit en meerwaarde kan de raad van bestuur een internecontroleafdeling opzetten, die haar taken verricht overeenkomstig de desbetreffende internationale normen.

Het doel, de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de internecontroleafdeling worden vastgelegd in het charter voor interne controle en zijn onderworpen aan de goedkeuring van de raad van bestuur.

Het jaarlijkse controleplan van een internecontroleafdeling wordt opgesteld door het hoofd van de internecontroleafdeling, onder meer rekening houdend met de risicobeoordeling van de directeur voor het PPP-orgaan.

Het jaarlijkse controleplan wordt geëvalueerd en goedgekeurd door de raad van bestuur.

De internecontroleafdeling brengt aan de raad van bestuur en de directeur verslag uit van haar bevindingen en aanbevelingen.

Als het niet kosteneffectief is om een internecontroleafdeling op te zetten binnen één PPP-orgaan of deze niet aan internationale normen kan voldoen, kan het PPP-orgaan beslissen om een gezamenlijke internecontroleafdeling op te zetten met andere PPP-organen die op hetzelfde beleidsterrein actief zijn.

In dergelijke gevallen komen de raden van bestuur van de desbetreffende PPP-organen overeen hoe de gezamenlijke internecontroleafdeling in de praktijk wordt ingericht.

De aan de interne controle deelnemende functionarissen zorgen voor een doeltreffende samenwerking door informatie en controleverslagen uit te wisselen en in voorkomend geval gezamenlijke risicobeoordelingen te maken en gezamenlijke controles te verrichten.

2.   De raad van bestuur en de directeur zorgen ervoor dat regelmatig wordt toegezien op de uitvoering van de aanbevelingen van de internecontroleafdeling.

HOOFDSTUK 6

ONTVANGSTEN EN UITGAVEN

Artikel 31

Inning van de ontvangsten

1.   De inning van de ontvangsten behelst de opstelling van schuldvorderingsramingen, de vaststelling van de te innen rechten en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Ook is voorzien in de mogelijkheid om, in voorkomend geval, van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering af te zien.

2.   Ten onrechte betaalde bedragen worden teruggevorderd.

Indien op de in de debetnota genoemde vervaldatum geen inning heeft plaatsgevonden, stelt de rekenplichtige de bevoegde ordonnateur hiervan in kennis en tracht hij onverwijld de inning alsnog te bewerkstelligen met aanwending van alle passende rechtsmiddelen, eventueel door middel van verrekening, en, indien een en ander niet mogelijk is, door middel van gedwongen uitvoering.

Wanneer de bevoegde ordonnateur overweegt geheel of gedeeltelijk af te zien van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering, verifieert hij of dit regelmatig is en strookt met het beginsel van goed financieel beheer en het evenredigheidsbeginsel. Het besluit om van invordering af te zien, wordt gemotiveerd. Het vermeldt de voor de invordering gedane stappen en de juridische en feitelijke elementen waarop het berust.

De rekenplichtige houdt een lijst van in te vorderen bedragen bij. De lijst van vorderingen van het Agentschap wordt ingedeeld naar datum van uitgifte van de invorderingsopdracht. De rekenplichtige vermeldt op de lijst ook besluiten om geheel of gedeeltelijk af te zien van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering. De lijst wordt toegevoegd aan het verslag van het PPP-orgaan over het begrotings- en financiële beheer als bedoeld in artikel 53.

3.   Iedere schuld die niet is voldaan op de in de debetnota genoemde vervaldatum, is rentedragend overeenkomstig artikel 99 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

4.   Voor schuldvorderingen van het PPP-orgaan op derden en voor schuldvorderingen van derden op het PPP-orgaan geldt een verjaringstermijn van vijf jaar.

Artikel 32

Bijdrage van de leden

1.   Het PPP-orgaan richt zich tot zijn leden met het verzoek om volledige of gedeeltelijke betaling van hun bijdrage op de voorwaarden en op de tijdstippen die in het oprichtingsbesluit zijn vastgesteld of onderling zijn overeengekomen.

2.   De door de leden van het PPP-orgaan als bijdrage betaalde middelen zijn rentedragend ten bate van de begroting van het PPP-orgaan.

3.   De leden dragen de kosten van hun bijdrage aan de administratieve kosten van het PPP-orgaan. Begunstigden van financiering door het PPP-orgaan, die geen lid zijn noch samenstellende entiteiten van de leden van het PPP-orgaan, leveren rechtstreeks noch onrechtstreeks of in welke vorm dan ook een bijdrage aan dergelijke kosten. In het bijzonder mogen dergelijke begunstigden niet worden uitgenodigd of verzocht om bij te dragen aan de administratieve kosten van het PPP-orgaan bij hun deelname aan door het orgaan gecofinancierde projecten.

Artikel 33

Verrichting van de uitgaven

1.   Voor het verrichten van de uitgaven gaat de ordonnateur vastleggingen in de begroting en juridische verbintenissen aan, stelt hij de uitgaven betaalbaar, geeft hij betalingsopdrachten en verricht hij de voor de besteding van de kredieten vereiste voorafgaande handelingen.

2.   Elke uitgave is voorwerp van een vastlegging, een betaalbaarstelling, een betalingsopdracht en een betaling.

De betaalbaarstelling is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur een financiële verrichting bevestigt.

De betalingsopdracht is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur, nadat hij heeft geverifieerd of de kredieten beschikbaar zijn, de rekenplichtige opdraagt het bedrag van de betaalbaar gestelde uitgaven te betalen.

3.   Voor elke maatregel waardoor een uitgave ten laste van de begroting van het PPP-orgaan ontstaat, verricht de bevoegde ordonnateur een vastlegging in de begroting alvorens een individuele juridische verbintenis met derden te sluiten.

4.   Het jaarlijkse werkprogramma van het PPP-orgaan vormt de goedkeuring van de raad van bestuur voor de operationele uitgaven van het PPP-orgaan voor de in dat programma opgenomen activiteiten, mits de in dit lid genoemde elementen duidelijk zijn omschreven.

In het meerjarig werkprogramma worden nauwkeurige doelstellingen en verwachte resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren, opgenomen. Het bevat het volgende:

a)

een beschrijving van de te financieren activiteiten;

b)

een indicatie van het bedrag dat aan elke activiteit wordt toegewezen;

c)

informatie over de algemene strategie voor de uitvoering van het aan het PPP-orgaan toevertrouwde programma;

d)

een strategie voor het bereiken van grotere efficiëntie en synergieën;

e)

een strategie voor de operationele beheers- en internecontrolesystemen, met inbegrip van een fraudebestrijdingsstrategie en een opgave van de maatregelen om herhaling te voorkomen van belangenconflicten, onregelmatigheden en fraude, met name wanneer tekortkomingen hebben geleid tot in het kader van artikel 23 of artikel 28, lid 6, gedane kritische aanbevelingen.

PPP-organen stellen hun jaarlijks werkprogramma voor een bepaald jaar uiterlijk aan het einde van het voorafgaande jaar op. Het jaarlijkse werkprogramma wordt gepubliceerd op de website van het PPP-orgaan.

Iedere essentiële wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt goedgekeurd volgens dezelfde procedure als voor het oorspronkelijke werkprogramma overeenkomstig de bepalingen van het oprichtingsbesluit.

De raad van bestuur kan de bevoegdheid om niet-essentiële wijzigingen aan te brengen in het werkprogramma, delegeren aan de ordonnateur van het PPP-orgaan.

Artikel 34

Termijnen

De betalingen worden verricht binnen de termijnen en overeenkomstig de voorschriften vastgesteld in artikel 116 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

HOOFDSTUK 7

UITVOERING VAN DE BEGROTING VAN HET PPP-ORGAAN

Artikel 35

Vormen van bijdragen van het PPP-orgaan

1.   De bijdragen van PPP-organen helpen een beleidsdoelstelling van de Unie en gespecificeerde resultaten te verwezenlijken en kunnen elk van de volgende vormen aannemen:

a)

financiering die niet gekoppeld is aan de kosten van de desbetreffende verrichtingen op basis van:

i)

de vervulling van voorwaarden in sectorspecifieke regelgeving of besluiten van de Commissie, hetzij

ii)

het bereiken van resultaten gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde mijlpalen of door middel van prestatie-indicatoren;

b)

vergoeding van subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt;

c)

eenheidskosten die alle of bepaalde van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekken op basis van een vast bedrag per eenheid;

d)

vaste bedragen die alle of bepaalde van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekken;

e)

financiering volgens een vast percentage die, door toepassing van een percentage, van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekt;

f)

een combinatie van de onder a) tot en met e) genoemde vormen.

De bijdragen van PPP-organen overeenkomstig de punt a) van de eerste alinea van dit lid worden vastgesteld in overeenstemming met artikel 181 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 of sectorspecifieke voorschriften of een besluit van de Commissie. De bijdragen van PPP-organen overeenkomstig de punten c), d) en e) van de eerste alinea van dit lid worden vastgesteld in overeenstemming met artikel 181 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 of sectorspecifieke voorschriften.

2.   Bij de vaststelling van de passende vorm van een bijdrage wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de belangen en boekhoudmethoden van de potentiële ontvangers.

3.   De bevoegde ordonnateur brengt in het jaarlijks activiteitenverslag als bedoeld in artikel 23 verslag uit over financiering die niet gekoppeld is aan kosten als vermeld in lid 1, eerste alinea, onder a) en f), van dit artikel.

Artikel 36

Wederzijds vertrouwen in beoordelingen

Artikel lid 126 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37

Wederzijds vertrouwen in audits

Artikel 127 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 is van toepassing.

Artikel 38

Gebruik van reeds beschikbare informatie

Artikel 128 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 is van toepassing.

Artikel 39

Samenwerking ter bescherming van de financiële belangen van de Unie

Artikel lid 129 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40

Melding van gevallen van fraude en andere financiële onregelmatigheden aan de Commissie

1.   Onverminderd zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 8, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad en artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad stelt het PPP-orgaan de Commissie onverwijld in kennis van gevallen van vermoedelijke fraude en andere financiële onregelmatigheden.

Bovendien stelt het orgaan de Commissie in kennis van lopende of voltooide onderzoeken door het EOM of OLAF en van audits of controles door de Rekenkamer of de dienst Interne audit (IAS) zonder het vertrouwelijke karakter van de onderzoeken in gevaar te brengen.

2.   Wanneer de aansprakelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de begroting van de Unie in het geding is of in gevallen waarin sprake is van een mogelijk ernstig risico voor de reputatie van de Unie, stellen het EOM en/of OLAF de Commissie onverwijld in kennis van elk lopend of voltooid onderzoek, zonder de vertrouwelijkheid en de doeltreffendheid ervan in gevaar te brengen.

Artikel 41

Systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting

Artikel 93 en titel V, hoofdstuk 2, afdeling 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 zijn van toepassing.

Artikel 42

Regels betreffende procedures, beheer en e-bestuur

Titel V, hoofdstuk 2, afdelingen 1 en 3, en hoofdstuk 3 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 zijn van toepassing.

Artikel 43

Aanbestedingen

1.   Op aanbestedingen is titel VII van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van toepassing, behoudens de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en de eventuele specifieke bepalingen in het oprichtingsbesluit of het basisbesluit van het programma waarvan de uitvoering aan het PPP-orgaan is toevertrouwd.

2.   Voor opdrachten met een waarde tussen 60 000 EUR en de in artikel 175 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vastgestelde drempelwaarden kunnen de in bijlage I, hoofdstuk 1, afdeling 2, bij Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vastgestelde procedures voor opdrachten met een waarde van ten hoogste 60 000 EUR worden gebruikt.

3.   Het PPP-orgaan mag op zijn verzoek als aanbestedende dienst worden betrokken bij de gunning van opdrachten van de Commissie of van interinstitutionele opdrachten alsook bij de gunning van opdrachten van andere Unie- of PPP-organen.

4.   Het PPP-orgaan mag een overeenkomst inzake dienstverleningsniveau als bedoeld in artikel 20, lid 2, sluiten zonder openbare aanbestedingsprocedure.

Het PPP-orgaan mag een contract sluiten met zijn eigen leden, de Unie uitgezonderd, zonder een aanbestedingsprocedure uit te schrijven, voor goederen, diensten of werken die rechtstreeks door die leden worden geleverd, verleend of uitgevoerd zonder dat zij daarvoor een beroep doen op derden.

De krachtens de eerste en tweede alinea geleverde goederen, verleende diensten of uitgevoerde werken worden niet beschouwd als een deel van de bijdrage van de leden aan de begroting van het PPP-orgaan.

5.   Het PPP-orgaan kan gebruikmaken van gezamenlijke aanbestedingsprocedures met aanbestedende diensten van de gastlidstaat om zijn administratieve behoeften te dekken, of met aanbestedende diensten van de lidstaten, de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie of kandidaat-lidstaten van de Unie die lid zijn van het PPP-orgaan. In die gevallen is artikel 165 van Verordening (EU) 2018/1046 op overeenkomstige wijze van toepassing.

Het PPP-orgaan kan gebruikmaken van gezamenlijke aanbestedingsprocedures met zijn private leden of met aanbestedende diensten van landen die deelnemen aan Unieprogramma's en die lid zijn van het PPP-orgaan. In die gevallen is artikel 165 van Verordening (EU) 2018/1046 op overeenkomstige wijze van toepassing.

Artikel 44

Deskundigen

1.   Artikel 237 van Verordening (EU) 2018/1046 is van overeenkomstige toepassing op de selectie van deskundigen behoudens specifieke procedures die zijn vastgelegd in het basisbesluit van het programma waarvan de tenuitvoerlegging is toevertrouwd aan het PPP-orgaan.

Het PPP-orgaan kan gebruikmaken van de door de Commissie of door andere Unie- of PPP-organen opgestelde lijsten.

Het PPP-orgaan kan, wanneer zulks passend wordt geacht en naar behoren wordt gemotiveerd, eender welke persoon met de vereiste vaardigheden selecteren die niet op de lijsten staat.

2.   Artikel lid 238 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 is van overeenkomstige toepassing op onbezoldigde deskundigen.

Artikel 45

Subsidies

1.   Op subsidies is titel VIII van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van toepassing, behoudens de eventuele specifieke bepalingen in het oprichtingsbesluit of het basisbesluit van het programma waarvan de uitvoering aan het PPP-orgaan is toevertrouwd.

2.   Het PPP-orgaan maakt gebruik van de vaste bedragen, eenheidskosten of vaste percentages die overeenkomstig artikel 181, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 zijn toegestaan bij een besluit van de ordonnateur van de Commissie die bevoegd is voor het programma waarvan de uitvoering aan het PPP-orgaan is toevertrouwd. Bij ontstentenis van een dergelijk besluit kan het PPP-orgaan een voorstel ter goedkeuring aan de bevoegde ordonnateur van de Commissie voorleggen, vergezeld van een gedetailleerde motivering ter staving van zijn voorstel. Het voorgestelde besluit moet voldoen aan artikel 181, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. De bevoegde ordonnateur van de Commissie stelt het PPP-orgaan in kennis van zijn besluit om het voorstel aan te nemen of te verwerpen en van de redenen daarvoor. De bevoegde ordonnateur van de Commissie kan het voorgestelde besluit goedkeuren met wijzigingen om de naleving van artikel 181, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 te waarborgen.

Artikel 46

Prijzen

1.   Op prijzen is titel IX van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van toepassing, behoudens lid 2 van dit artikel en de eventuele specifieke bepalingen in het oprichtingsbesluit of het basisbesluit van het programma waarvan de uitvoering aan het PPP-orgaan is toevertrouwd.

2.   Wedstrijden voor prijzen met een eenheidswaarde van 1 000 000 EUR of meer mogen alleen worden gepubliceerd als ze worden vermeld in het in artikel 33, lid 4, bedoelde jaarlijkse werkprogramma en nadat hierover informatie is verstrekt aan de Commissie, die overeenkomstig artikel 206, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 het Europees Parlement en de Raad informeert.

HOOFDSTUK 8

KADER VOOR VERSLAGLEGGING

Artikel 47

Boekhoudregels

Het PPP-orgaan zet een boekhoudsysteem op dat tijdig nauwkeurige, volledige en betrouwbare informatie verstrekt.

De rekenplichtige van het PPP-orgaan past de regels toe die door de rekenplichtige van de Commissie zijn vastgesteld op basis van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit artikel zijn de artikelen 80 tot en met 84 en 87 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van toepassing. De artikelen 85 en 86 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48

Structuur van de rekening

De jaarrekening van het PPP-orgaan wordt opgesteld voor elk begrotingsjaar, dat begint op 1 januari en sluit op 31 december. Deze rekening omvat:

a)

de financiële staten van het PPP-orgaan;

b)

de begrotingsuitvoeringsverslagen voor de begroting van het PPP-orgaan.

Artikel 49

Bewijsstukken

Iedere boeking in de rekening wordt gestaafd met passende bewijsstukken overeenkomstig artikel 20, lid 5, van deze verordening.

Artikel 50

Financiële staten

1.   De financiële staten zijn uitgedrukt in euro en bestaan overeenkomstig de in artikel 47 bedoelde boekhoudregels uit:

a)

de balans, die alle activa en passiva en de financiële situatie op 31 december van het voorgaande begrotingsjaar weergeeft;

b)

de staat van de financiële resultaten, die het economische resultaat voor het voorgaande begrotingsjaar weergeeft;

c)

het kasstroomoverzicht, dat de inningen en uitbetalingen van het begrotingsjaar en de afsluitende kaspositie weergeeft;

d)

de staat van de veranderingen van de nettoactiva, die een overzicht geeft van de gedurende het jaar opgetreden mutaties van de reserves en van de gecumuleerde resultaten.

2.   De financiële staten verschaffen informatie, die relevant, betrouwbaar, vergelijkbaar en begrijpelijk is, waaronder informatie over het gevoerde boekhoudbeleid.

3.   De opmerkingen bij de financiële staten vullen de in de in lid 1 van dit artikel bedoelde staten opgenomen informatie aan, lichten deze toe, en verstrekken alle aanvullende informatie die wordt voorgeschreven bij de in artikel 47 van deze verordening bedoelde boekhoudregels en de internationaal aanvaarde boekhoudpraktijk wanneer die informatie relevant is voor de activiteiten van het PPP-orgaan. De opmerkingen moeten ten minste de volgende informatie bevatten:

a)

de boekhoudbeginselen, -regels en -methoden;

b)

de toelichtingen die aanvullende informatie verstrekken die niet in de financiële staten zelf is opgenomen, maar die nodig is voor een getrouwe weergave van de boekhouding.

4.   De rekenplichtige brengt tussen de afsluiting van het begrotingsjaar en de dag van overlegging van de algemene boekhouding de correcties aan die, zonder tot een betaling of inning voor het begrotingsjaar te leiden, nodig zijn voor een getrouw beeld van die boekhouding.

Artikel 51

Verslagen over de begrotingsuitvoering

1.   De verslagen over de begrotingsuitvoering zijn uitgedrukt in euro en zijn per jaar vergelijkbaar. Zij bestaan uit:

a)

verslagen die een samenvatting zijn van de begrotingsverrichtingen van het begrotingsjaar aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde;

b)

verklarende toelichtingen, die de in het verslag gegeven informatie aanvullen en toelichten.

2.   De verslagen over de uitvoering van de begroting worden opgesteld volgens dezelfde structuur als voor de begroting van het PPP-orgaan zelf.

3.   De verslagen over de begrotingsuitvoering bevatten:

a)

informatie over de ontvangsten, in het bijzonder de ontwikkeling van de ramingen van de ontvangsten, de uitvoering van de ontvangstenbegroting en de vastgestelde rechten;

b)

informatie over de ontwikkeling van alle beschikbare vastleggings- en betalingskredieten;

c)

informatie over het gebruik van alle beschikbare vastleggings- en betalingskredieten;

d)

informatie over de nog te betalen vastleggingen, de van het voorgaande begrotingsjaar overgedragen vastleggingen en de gedurende het begrotingsjaar gedane vastleggingen.

Artikel 52

Voorlopige rekeningen en definitieve rekeningen

1.   De rekenplichtige van het PPP-orgaan zendt uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten jaar de voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer.

Uiterlijk op 1 maart van het volgende jaar zendt de rekenplichtige van de Autoriteit de voor consolidatiedoeleinden vereiste boekhoudinformatie aan de rekenplichtige van de Commissie, op de wijze en in het formaat die door die laatste zijn vastgesteld.

2.   Overeenkomstig artikel 246, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 maakt de Rekenkamer uiterlijk op 1 juni haar opmerkingen over de voorlopige rekeningen van het PPP-orgaan bekend.

3.   De rekenplichtige van het PPP-orgaan doet uiterlijk op 15 juni de vereiste informatie toekomen aan de rekenplichtige van de Commissie, op de wijze en in het formaat die door de Commissie zijn vastgesteld, met het oog op de opstelling van de definitieve geconsolideerde rekeningen.

Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen stelt de rekenplichtige de definitieve rekeningen van het PPP-orgaan op. De directeur zendt de definitieve rekeningen voor advies toe aan de raad van bestuur.

De directeur zendt de definitieve rekeningen, samen met het advies van de raad van bestuur, uiterlijk op 1 juli van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar aan de rekenplichtige van de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad toe.

De rekenplichtige van het PPP-orgaan zendt ook een begeleidende brief ("representation letter") betreffende die definitieve rekeningen aan de Rekenkamer toe, met kopie aan de rekenplichtige van de Commissie. De begeleidende brief worden opgesteld op dezelfde datum waarop de definitieve rekeningen van het PPP-orgaan worden opgesteld.

De definitieve rekeningen gaan vergezeld van een nota van de rekenplichtige waarin deze verklaart dat de definitieve rekeningen zijn opgesteld overeenkomstig dit hoofdstuk en de toepasselijke boekhoudbeginselen, -regels en -methoden.

Uiterlijk 15 november van het volgende jaar wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een link bekendgemaakt naar de website met de definitieve rekeningen van het PPP-orgaan.

De directeur van het PPP-orgaan zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september van het volgende begrotingsjaar een antwoord op de in het jaarverslag van de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen toe. De antwoorden van de directeur worden tegelijkertijd naar de Commissie gezonden.

Artikel 53

Jaarlijks verslag over het begrotings- en financieel beheer

1.   Het PPP-orgaan stelt een verslag over het begrotings- en financiële beheer van het begrotingsjaar op. Dit verslag bevat zowel in absolute cijfers als in percentages minstens informatie over de omvang van de kredietbestedingen en beknopte informatie over kredietoverschrijvingen tussen begrotingsonderdelen.

2.   Europol zendt het verslag over het budgettaire en financiële beheer uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

HOOFDSTUK 9

EXTERNE CONTROLE, KWIJTING EN FRAUDEBESTRIJDING

Artikel 54

Externe controle

1.   Een onafhankelijke extern controleur verifieert dat de jaarrekeningen van het PPP-orgaan de inkomsten, uitgaven en financiële positie van het orgaan correct weergeven, alvorens deze in de definitieve rekeningen van de Commissie worden geconsolideerd.

Tenzij in het oprichtingsbesluit anders is bepaald, stelt de Rekenkamer overeenkomstig artikel 287, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een specifiek jaarverslag betreffende het PPP-orgaan op. Bij het opstellen van dat verslag houdt de Rekenkamer rekening met de auditwerkzaamheden van de in de eerste alinea bedoelde onafhankelijke extern controleur en de maatregelen die naar aanleiding van zijn bevindingen zijn genomen.

2.   Het PPP-orgaan zendt de definitief goedgekeurde begroting van het orgaan toe aan de Rekenkamer. Het stelt de Rekenkamer zo spoedig mogelijk in kennis van al zijn besluiten en al zijn handelingen in het kader van de artikelen 6, 8 en 12.

3.   De door de Rekenkamer uitgevoerde controle is gebaseerd op de artikelen 254 tot en met 259 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

Artikel 55

Tijdschema voor de kwijtingsprocedure

1.   Vóór 15 mei van het jaar n + 2, tenzij anders bepaald in het oprichtingsbesluit, verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, de directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n. De directeur stelt de raad van bestuur in kennis van de opmerkingen van het Europees Parlement die zijn opgenomen in de resolutie die het kwijtingsbesluit vergezelt.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde termijn niet in acht kan worden genomen, deelt het Europees Parlement of de Raad de directeur de redenen voor dit uitstel mede.

3.   Ingeval het Europees Parlement het besluit waarbij kwijting wordt verleend uitstelt, tracht de directeur in overleg met de raad van bestuur zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de factoren die dat besluit in de weg staan, op te heffen.

Artikel 56

Kwijtingsprocedure

1.   Het kwijtingsbesluit betreft de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van het PPP-orgaan, alsmede het begrotingsoverschot en de in de financiële balans beschreven activa en passiva van het PPP-orgaan.

2.   Met het oog op het verlenen van de kwijting onderzoekt het Europees Parlement, na de Raad, de rekeningen, de staten en de financiële balansen van het PPP-orgaan. Tevens onderzoekt het het jaarverslag van de Rekenkamer met de antwoorden van de directeur van het PPP-orgaan, alle speciale verslagen met betrekking tot het betrokken begrotingsjaar, alsook de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd.

3.   De directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 261, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

Artikel 57

Follow-upmaatregelen

1.   De directeur stelt alles in het werk om gevolg te geven aan de opmerkingen waarvan het kwijtingsbesluit van het Europees Parlement vergezeld gaat en de opmerkingen waarvan de door de Raad aangenomen aanbeveling tot kwijting vergezeld gaat.

2.   Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengt de directeur verslag uit over de maatregelen die naar aanleiding van de in lid 1 bedoelde opmerkingen zijn genomen. Hij stuurt de Commissie en de Rekenkamer een exemplaar van dit verslag toe.

Artikel 58

Controles ter plaatse door de Commissie, de Rekenkamer en OLAF

1.   De Prima-uitvoeringsstructuur verleent personeelsleden van de Commissie en andere door haar gemachtigde personen alsmede de Rekenkamer toegang tot haar terreinen en gebouwen en tot alle informatie, ook in elektronisch formaat, die benodigd is voor het verrichten van hun controles.

2.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (12) controles en verificaties ter plaatse verrichten om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere illegale handelingen waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

HOOFDSTUK 10

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 59

Verzoeken om informatie

De Commissie en de leden van het PPP-orgaan, de Unie uitgezonderd, kunnen het PPP-orgaan om alle noodzakelijke inlichtingen of verantwoordingen verzoeken met betrekking tot begrotingsvraagstukken die tot hun respectieve bevoegdheden behoren.

Artikel 60

Vaststelling van de financiële regels van het PPP-orgaan

1.   Onverminderd lid 2, stelt elk in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046 bedoeld PPP-orgaan binnen negen maanden na de datum waarop het betrokken PPP-orgaan onder het toepassingsgebied van artikel 71 van die verordening komt te vallen nieuwe financiële regels vast.

2.   Elk PPP-orgaan bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 dat al zijn financiële regels overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 heeft vastgesteld, herziet deze met het oog op overeenstemming met deze verordening. De herziene financiële regels treden uiterlijk op 1 september 2019 in werking.

Artikel 61

Intrekking

1.   Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Artikel 20 en artikel 31, lid 4 van die verordening blijven evenwel van toepassing tot en met 31 december 2019.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 62

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van die datum. Artikel 23 en artikel 33, lid 4, zijn evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2020, met uitzondering van artikel 33, lid 4, onder c), dat van toepassing is met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2).

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EU, Euratom) 2015/1929 van het Europees Parlement en de Raad van 28 oktober 2015 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 286 van 30.10.2015, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2461 van de Commissie van 30 oktober 2015 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 342 van 29.12.2015, blz. 1).

(6)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(11)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(12)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

Concordantietabel

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 19

Artikel 17

Artikel 20

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 22

Artikel 20

Artikel 23

Artikel 21

Artikel 24

Artikel 22

Artikel 25

Artikel 23

Artikel 26

Artikel 24

Artikel 27

Artikel 25

Artikel 18

Artikel 26

Artikel 28

Artikel 27

Artikel 29

Artikel 28

Artikel 30

Artikel 29

Artikel 31

Artikel 30

Artikel 32

Artikel 31

Artikel 33

Artikel 32

Artikel 34

Artikel 33

Artikel 43

Artikel 34

Artikel 44

Artikel 35

Artikel 45

Artikel 36

Artikel 46

Artikel 37

Artikel 42

Artikel 38

Artikel 47

Artikel 39

Artikelen 48 en 53

Artikel 40

Artikelen 47 en 50

Artikel 41

Artikel 50

Artikel 42

Artikel 51

Artikel 43

Artikel 52

Artikel 44

Artikel 47

Artikel 45

Artikel 47

Artikel 46

Artikel 54

Artikel 47

Artikel 55

Artikel 47 bis

Artikel 56

Artikel 47 ter

Artikel 57

Artikel 48

Artikel 58

Artikel 49

Artikel 59

Artikel 50

Artikel 60

Artikel 51

Artikel 62