12.4.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 103/1


VERORDENING (EU) 2019/592 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 10 april 2019

tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1806 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, met betrekking tot de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk de Europese Raad kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Op 21 maart 2019 heeft de Europese Raad ingestemd met een verlenging van de in artikel 50, lid 3, genoemde periode tot en met 22 mei 2019, op voorwaarde dat het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2) (het "terugtrekkingsakkoord") zou goedkeuren. Indien het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk het terugtrekkingsakkoord niet zou goedkeuren, heeft de Europese Raad ingestemd met een verlenging tot en met 12 april 2019.

(2)

Op grond van artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) genieten burgers van de Unie het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, met inbegrip van het recht dat grondgebied binnen te komen zonder een visum of soortgelijke formaliteit.

(3)

Ten gevolge van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zullen de Verdragen en Richtlijn 2004/38/EG, samen met het recht het grondgebied van de lidstaten binnen te komen zonder een visum of soortgelijke formaliteiten, ophouden van toepassing te zijn op onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die Brits burger zijn. Bijgevolg is het noodzakelijk het Verenigd Koninkrijk op te nemen in een van de bijlagen bij Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad (4). In bijlage I zijn de derde landen opgenomen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum en in bijlage II zijn de derde landen opgenomen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld.

(4)

Gibraltar maakt geen deel uit van het Verenigd Koninkrijk. Het recht van de Unie is slechts krachtens artikel 355, lid 3, VWEU van toepassing geweest op Gibraltar in de mate als bepaald in de Akte van toetreding van 1972. De toevoeging van het Verenigd Koninkrijk aan deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 zal niet gelden voor burgers van Britse overzeese gebieden die hun burgerschap hebben verworven op grond van een band met Gibraltar. Gibraltar moet derhalve evenals andere Britse overzeese gebieden in deel 3 van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 worden opgenomen.

(5)

De criteria die in het kader van een beoordeling per geval in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen aan de visumplicht zijn onderworpen of van die plicht zijn vrijgesteld, zijn vastgesteld in artikel 1 van Verordening (EU) 2018/1806. Deze criteria hebben onder meer betrekking op illegale immigratie, openbare orde en veiligheid, economische voordelen, in het bijzonder op het gebied van toerisme en buitenlandse handel, en de externe betrekkingen van de Europese Unie met de betrokken derde landen, waarbij in het bijzonder gekeken wordt naar mensenrechten en fundamentele vrijheden alsmede naar de implicaties voor de regionale samenhang en de wederkerigheid.

(6)

Rekening houdend met alle criteria van artikel 1 van Verordening (EU) 2018/1806 is het passend onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die Brits burger zijn, vrij te stellen van de visumplicht voor reizen naar het grondgebied van de lidstaten. Gezien de geografische nabijheid van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie, de historisch nauwe banden tussen hun economieën, de omvang van hun handelsverkeer en het aantal korte reizen van personen voor zakelijke, toeristische en andere doeleinden tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie, kan worden verwacht dat visumvrij reizen het toerisme en de economie ten goede zullen komen, en bijgevolg voordelen zal opleveren voor de Unie.

(7)

Het Verenigd Koninkrijk moet bijgevolg worden opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 wat Britse burgers betreft.

(8)

Deze verordening is gebaseerd op de verwachting dat het Verenigd Koninkrijk, in het belang van de instandhouding van nauwe betrekkingen, volledige visumwederkerigheid zal verlenen aan de onderdanen van alle lidstaten. Als het Verenigd Koninkrijk in de toekomst de visumplicht oplegt aan onderdanen van ten minste een lidstaat, moet het wederkerigheidsmechanisme van artikel 7 van Verordening (EU) 2018/1806 worden toegepast. Het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten moeten in dat geval onverwijld handelen om het wederkerigheidsmechanisme in werking te doen treden. De Commissie moet doorlopend toezien op de naleving van het wederkerigheidsbeginsel en het Europees Parlement en de Raad onmiddellijk informeren over ontwikkelingen die de eerbiediging van dat beginsel in gevaar zouden kunnen brengen.

(9)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop die landen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (6).

(10)

Wat Zwitserland betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), die betrekking hebben op het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (8).

(11)

Wat Liechtenstein betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9) die betrekking hebben op het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (10).

(12)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (11); het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(13)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (12); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(14)

Deze verordening vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2011.

(15)

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op de dag waarop het Unierecht ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

(16)

Derhalve dient Verordening (EU) 2018/1806 te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2018/1806 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 6, lid 2, onder d), wordt vervangen door:

"d)

onverminderd de vereisten die voortvloeien uit de Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen van de Raad van Europa (ondertekend te Straatsburg op 20 april 1959), personen met erkende vluchtelingenstatus, staatlozen en andere personen zonder nationaliteit die in Ierland verblijven en die houders zijn van een reisdocument dat is afgegeven door Ierland en dat is erkend door de betrokken lidstaat.".

2)

On bijlage II, deel 1, wordt het volgende ingevoegd:

"Verenigd Koninkrijk (met uitzondering van Britse onderdanen als bedoeld in deel 3)".

3)

In bijlage II wordt de titel van deel 3 vervangen door:

"BRITSE ONDERDANEN DIE GEEN BRITS BURGER ZIJN".

4)

In bijlage II, deel 3, wordt na de woorden "British overseas territories citizens (BOTC)" het volgende toegevoegd:

"Tot die gebieden behoren Anguilla, Bermuda, Brits Antarctica, Brits gebied in de Indische Oceaan, Britse Maagdeneilanden, Kaaimaneilanden, Falklandeilanden, Gibraltar (*1), Montserrat, Pitcairneilanden, Sint-Helena, Ascension en Tristan da Cunha, Zuid-Georgia en de Zuidelijke Sandwicheilanden en Turks- en Caicoseilanden.

(*1)  Gibraltar is een Britse kroonkolonie. Er bestaat een meningsverschil tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende de soevereiniteit over Gibraltar, een gebied waarover een oplossing moet worden bereikt in het licht van de desbetreffende resoluties en besluiten van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties."."

Artikel 2

Ingeval het Verenigd Koninkrijk beslist om de visumplicht op te leggen aan onderdanen van ten minste een lidstaat, is het wederkerigheidsmechanisme van artikel 7 van Verordening (EU) 2018/1806 van toepassing. Het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten handelen onverwijld om het wederkerigheidsmechanisme toe te passen.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die waarop het Unierecht ophoudt van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 10 april 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 9 april 2019.

(2)  PB C 66 I van 19.2.2019, blz. 1.

(3)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(4)  Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39).

(5)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(6)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(7)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(8)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(9)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(10)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(11)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(12)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).