27.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 85/39


VERORDENING (EU) 2019/501 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2019

betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het goederen- en personenvervoer over de weg in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zullen niet meer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, d.w.z. met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.

(2)

Met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zou, in de verhoudingen met de resterende 27 lidstaten en bij gebreke van bijzondere voorschriften, een eind komen aan alle rechten en verplichtingen die uit het Unierecht voortvloeien ten aanzien van markttoegang, zoals vastgesteld door de Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 (3) en (EG) nr. 1073/2009 (4) van het Europees Parlement en de Raad.

(3)

Het multilaterale quotasysteem van de Europese Conferentie van Ministers van Verkeer (CEMT) is het enige andere beschikbare juridische raamwerk dat als grondslag kan dienen voor het goederenvervoer over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk na de terugtrekkingsdatum. Als gevolg van het beperkte aantal thans in het CEMT-systeem beschikbare vergunningen en het beperkte toepassingsbereik ervan wat betreft de bestreken soort wegvervoersactiviteiten, is dit systeem momenteel echter ontoereikend om een volledig antwoord te bieden op de behoeften van het wegvervoer tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

(4)

Om te vermijden dat daardoor ernstige verstoringen ontstaan, onder meer wat betreft de openbare orde, moet bijgevolg een tijdelijk stel maatregelen worden vastgesteld waardoor wegvervoerders en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten die in het Verenigd Koninkrijk over een vergunning beschikken, goederen en passagiers over de weg kunnen vervoeren tussen het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en van de resterende 27 lidstaten of van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk via een of meerdere lidstaten. Om een passend evenwicht tussen het Verenigd Koninkrijk en de resterende lidstaten te garanderen, moeten de aldus verleende rechten afhankelijk worden gesteld van de toekenning van gelijkwaardige rechten en moeten zij worden onderworpen aan bepaalde voorwaarden die eerlijke concurrentie waarborgen.

(5)

Gibraltar valt niet binnen de territoriale werkingssfeer van deze verordening en de hierin vervatte verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk hebben geen betrekking op Gibraltar.

(6)

Het recht om binnen het grondgebied van een lidstaat of tussen lidstaten vervoersactiviteiten uit te voeren, is een fundamentele verworvenheid van de interne markt en mag na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en bij gebreke van eventuele specifieke andersluidende bepalingen niet langer worden verleend aan wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk die niet in de Unie zijn gevestigd. Tijdelijke uitfaseringsmaatregelen moeten echter worden overwogen om wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk toe te staan om binnen het grondgebied van de Unie in het kader van vervoersactiviteiten tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie een beperkt aantal aanvullende activiteiten te verrichten. In de onmiddellijke nasleep van een terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zonder terugtrekkingsakkoord, moeten die maatregelen helpen ter voorkoming van verstoringen van verkeersstromen, die kunnen worden verwacht als gevolg van extra controles van voertuigen en hun vracht, en daaruit voortvloeiende bedreigingen voor de openbare orde. Zij moeten meer in het bijzonder helpen om de druk te verminderen op de grenspunten, die beperkt zijn in aantal en waar dergelijke verstoringen het waarschijnlijkst zijn, aangezien de voertuigen niet meteen dienen terug te keren. De maatregelen moeten proportioneel zijn en mogen niet hetzelfde niveau van rechten repliceren dat de wegvervoerders uit de Unie genieten in het kader van de internemarktregels, en zij moeten geleidelijk worden afgeschaft in overeenstemming met deze Verordening.

(7)

Bij gebreke van speciale bepalingen zou de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie ook tot ernstige verstoringen leiden, onder meer wat betreft de openbare orde, in de context van personenvervoer over de weg. De Overeenkomst betreffende het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (5) (de „Interbus-overeenkomst”) is het enige beschikbare juridische raamwerk dat als grondslag dient voor het vervoer van personen per autobus of touringcar tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk na de terugtrekkingsdatum. Het Verenigd Koninkrijk zal vanaf 1 april 2019 een zelfstandige overeenkomstsluitende partij bij de Interbus-overeenkomst zijn. Onder de Interbus-overeenkomst valt echter uitsluitend ongeregeld vervoer, zodat zij ontoereikend is om de verstoringen ten gevolge van de terugtrekking aan te pakken, gezien het grote aantal personen dat tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk zal willen blijven reizen. De overeenkomstsluitende partijen bij de Interbus-overeenkomst zijn een protocol bij de die overeenkomst overeengekomen, maar dit protocol zal naar verwachting niet op tijd in werking treden om een haalbare alternatieve oplossing te vormen voor de huidige situatie in de periode direct na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk. Voor geregeld personenvervoer en bijzondere vormen van geregeld personenvervoer per autobus en touringcar, voldoen de huidige instrumenten bijgevolg niet aan de behoeften van het vervoer van personen over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk. Om te voorkomen dat daardoor een grote verstoring ontstaat die de openbare orde in gevaar kan brengen, is het daarom gepast vervoersbedrijven uit het Verenigd Koninkrijk toe te staan personen van het Verenigd Koninkrijk naar de Unie en omgekeerd te vervoeren, op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk ten minste gelijkwaardige rechten toekent aan vervoersbedrijven uit de EU. De rechten die uit hoofde van deze verordening worden toegekend, moeten tot een korte periode worden beperkt, zodat het protocol bij de Interbus-overeenkomst inzake het geregeld vervoer in werking kan treden en het Verenigd Koninkrijk tot dat protocol kan toetreden.

Grensoverschrijdende touringcar- en autobusdiensten tussen Ierland en Noord-Ierland zijn van bijzonder belang voor de gemeenschappen die in de grensregio's wonen, met het oog op het waarborgen van basisconnectiviteit tussen gemeenschappen, onder meer als onderdeel van het gemeenschappelijk reisgebied (Common Travel Area). Het opnemen en afzetten van passagiers in regio's aan weerszijden van de grens ondersteunt de levensvatbaarheid van die diensten. Daarom moet het opnemen en afzetten van passagiers door exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk in de grensregio's van Ierland toegestaan blijven tijdens het internationale vervoer van personen per touringcar en autobus tussen Ierland en Noord-Ierland. Deze rechten moeten worden verleend voor een beperkte periode (tot 30 september 2019), zodat alternatieven kunnen worden gecreëerd.

(8)

Om het tijdelijke karakter van de in deze verordening vastgestelde reeks maatregelen tot uiting te brengen, zonder een precedent te scheppen, moeten zij tot een korte periode worden beperkt. Met betrekking tot wegvervoersactiviteiten wordt de beperking in de tijd vastgesteld met het oog op de regelingen voor basisconnectiviteit die mogelijk worden getroffen binnen het CEMT-systeem, onverlet eventuele onderhandelingen en de inwerkingtreding van een toekomstige overeenkomst inzake het goederenvervoer over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk en toekomstige Unievoorschriften inzake vervoer. Wat het personenvervoer per autobus en touringcar betreft, wordt de beperking in de tijd vastgesteld om ervoor te zorgen dat het protocol bij de Interbus-overeenkomst inzake het geregeld vervoer in werking kan treden en het Verenigd Koninkrijk tot dat protocol kan toetreden, en onverlet een mogelijke toekomstige overeenkomst over deze kwestie tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

(9)

Overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(10)

Deze verordening moet met spoed in werking treden en gelden vanaf de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij een met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord tegen die datum in werking is getreden. Deze verordening moet in ieder geval ophouden van toepassing te zijn op 31 december 2019. Na die datum houdt de Unie derhalve op de krachtens deze verordening uitgeoefende bevoegdheid uit te oefenen. Onverminderd de andere maatregelen van de Unie, en met inachtneming van die maatregelen, zal die bevoegdheid overeenkomstig artikel 2, lid 2, VWEU daarna weer door de lidstaten worden uitgeoefend. De respectieve bevoegdheden van de Unie en de lidstaten met betrekking tot het sluiten van internationale overeenkomsten op het gebied van wegvervoer moeten worden vastgesteld in overeenstemming met de Verdragen en met inachtneming van de relevante Uniewetgeving.

(11)

Wanneer dat nodig is om een antwoord te bieden op de behoeften van de markt, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan de Commissie worden overgedragen, teneinde de gelijkwaardigheid te herstellen van de door de Unie aan wegvervoerders en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten met door het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie en aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toegekende rechten, ook wanneer de door het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten worden toegekend op grond van de lidstaat van herkomst of anderszins niet in gelijke mate voor alle exploitanten uit de Unie beschikbaar zijn, en teneinde gevallen van oneerlijke concurrentie ten koste van wegvervoerders uit de Unie en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie te verhelpen.

(12)

De gedelegeerde handelingen moeten stroken met het beginsel van evenredigheid, en de voorwaarden ervan moeten derhalve in verhouding staan tot de problemen die worden veroorzaakt doordat geen gelijkwaardige rechten worden toegekend of door oneerlijke mededingingsvoorwaarden. De opschorting van de toepassing van deze verordening mag door de Commissie alleen worden overwogen in de ernstigste gevallen, waarin geen gelijkwaardige rechten worden toegekend aan wegvervoerders uit de Unie of aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie of wanneer de toegekende rechten minimaal zijn of wanneer de voorwaarden voor mededinging voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk zo sterk verschillen van die voor exploitanten uit de Unie dat het verlenen van de diensten in kwestie economisch niet haalbaar is voor exploitanten uit de Unie.

(13)

Bij de vaststelling van de gedelegeerde handelingen is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (6). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. Er moet worden gewaarborgd dat deze gedelegeerde handelingen het goede functioneren van de interne markt niet buitensporig verstoren.

(14)

Om te waarborgen dat de door het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toegekende rechten die gelijkwaardig zijn aan de bij deze verordening aan wegvervoerders en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten, in gelijke mate voor alle exploitanten uit de Unie beschikbaar zijn, moet het toepassingsgebied van de Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 en (EG) nr. 1073/2009 tijdelijk worden uitgebreid. Deze verordeningen zijn al van toepassing op het traject van een reis tussen een lidstaat en een derde land op het grondgebied van iedere lidstaat van doorvoer. Het is echter noodzakelijk om in deze gevallen ervoor te zorgen dat Verordening (EG) nr. 1072/2009 ook van toepassing is op het traject over het grondgebied van de lidstaat waar de goederen worden geladen of gelost, en dat Verordening (EG) nr. 1073/2009 van toepassing is op het grondgebied van de lidstaat waar passagiers in- of uitstappen. Deze uitbreiding is bedoeld om ervoor te zorgen dat exploitanten uit de Unie derdelandenvervoersactiviteiten kunnen verrichten naar of vanuit het Verenigd Koninkrijk, en bij het personenvervoer extra stopplaatsen kunnen inlassen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Bij deze verordening worden tijdelijke maatregelen vastgesteld die het goederenvervoer en het verrichten van geregelde personenvervoerdiensten en bijzondere vormen van geregelde personenvervoerdiensten per touringcar en autobus tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna „het Verenigd Koninkrijk” genoemd) regelen nadat dit land zich uit de Unie heeft teruggetrokken.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „voertuig”: met betrekking tot het vervoer van goederen een in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd motorvoertuig of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in het Verenigd Koninkrijk is geregistreerd, dat uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van goederen en dat ofwel eigendom is van de onderneming, ofwel door haar op krediet is gekocht ofwel door haar is gehuurd, in het laatste geval mits zij voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), en met betrekking tot het vervoer van personen, een autobus of touringcar;

2)   „geautoriseerd goederenvervoer”:

a)

de verplaatsingen van een geladen voertuig van het grondgebied van de Unie naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk of andersom, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

b)

na een onder a) vallende verplaatsing van een geladen voertuig van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, het binnen zeven dagen na het lossen op het grondgebied van de Unie verrichten van maximaal twee aanvullende laad- en losoperaties binnen het grondgebied van de Unie voor een periode van vier maanden te rekenen vanaf de eerste dag van toepassing als bepaald in artikel 12, tweede alinea, en één operatie binnen zeven dagen na het lossen op het grondgebied van de Unie gedurende de daaropvolgende drie maanden;

c)

de verplaatsingen van een geladen voertuig van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk via het grondgebied van de Unie;

d)

de lege ritten in verband met het onder a) en c) bedoelde vervoer;

3)   „geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus”:

a)

de verplaatsingen van een autobus of touringcar voor het vervoer van personen van het grondgebied van de Unie naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk of andersom, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

b)

de verplaatsingen van een autobus of touringcar voor het vervoer van personen van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk via het grondgebied van de Unie;

c)

de lege ritten in verband met het onder a) en b) bedoelde vervoer;

d)

het opnemen en afzetten van passagiers in de grensregio van Ierland tijdens geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van internationaal geregeld vervoer tussen Ierland en Noord-Ierland, tot 30 september 2019;

4)   „grensregio van Ierland”: de graafschappen van Ierland die grenzen aan de landgrens tussen Ierland en Noord-Ierland;

5)   „wegvervoerder uit de Unie”: een onderneming die actief is in het goederenvervoer over de weg en in het bezit is van een geldige communautaire vergunning in overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1072/2009;

6)   „wegvervoerder uit het Verenigd Koninkrijk”: een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming die goederenvervoer over de weg mag verrichten en in het bezit is van een geldige vergunning van het Verenigd Koninkrijk;

7)   „vergunning van het Verenigd Koninkrijk”: wanneer deze wordt afgegeven aan een wegvervoerder uit het Verenigd Koninkrijk een door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning ten behoeve van internationaal vervoer met betrekking tot geautoriseerd vervoer van goederen, en wanneer deze wordt afgegeven aan een exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk een door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning ten behoeve van internationaal vervoer, met betrekking tot geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus;

8)   „autobus of touringcar”: een in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd voertuig dat, vanwege zijn constructie en uitrusting, geschikt en bestemd is voor het vervoer van meer dan negen passagiers, met inbegrip van de bestuurder;

9)   „geregeld vervoer”: vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen reizigers worden opgenomen of afgezet;

10)   „bijzondere vorm van geregeld vervoer”: geregeld vervoer, ongeacht door wie het wordt georganiseerd, van bepaalde categorieën reizigers, met uitsluiting van andere reizigers;

11)   „exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie”: een onderneming die actief is in het personenvervoer per touringcar en autobus en in het bezit is van een geldige communautaire vergunning in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1073/2009;

12)   „exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk”: een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming die personenvervoer per touringcar en autobus mag verrichten en in het bezit is van een geldige vergunning van het Verenigd Koninkrijk;

13)   „exploitant”: ofwel een wegvervoerder, ofwel een exploitant van touringcar- en autobusdiensten;

14)   „mededingingsrecht”: eender welk recht dat tot doel heeft de volgende gedragingen aan te pakken voor zover die wegvervoersdiensten of touringcar- en autobusdiensten ongunstig kunnen beïnvloeden:

a)

gedragingen die bestaan in:

i)

overeenkomsten tussen wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten, respectievelijk, besluiten van verenigingen van wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

ii)

misbruik door één of meer wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten van een machtspositie;

iii)

maatregelen die het Verenigd Koninkrijk neemt of handhaaft met betrekking tot overheidsbedrijven en ondernemingen waaraan het bijzondere of uitsluitende rechten verleent en die in strijd zijn met punt i) of ii), en

b)

concentraties tussen wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten, respectievelijk, die de daadwerkelijke mededinging op significante wijze belemmeren, met name als gevolg van het in leven roepen of versterken van een machtspositie;

15)   „subsidie”: alle door de overheid of door een andere overheidsinstantie aan een exploitant verleende financiële bijdragen waarmee een voordeel wordt verleend, en met inbegrip van:

a)

de directe overdracht van middelen, zoals subsidies, leningen of kapitaalinbreng, de mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen, en het overnemen van verplichtingen, zoals leninggaranties, kapitaalinjecties, eigendom, bescherming tegen faillissement of verzekering;

b)

de derving of niet-inning van inkomsten die normaal gesproken de overheid toekomen;

c)

de levering van goederen en diensten niet zijnde algemene infrastructuur, of de inkoop van goederen of diensten, of

d)

het doen van betalingen aan een financieringsmechanisme of het feit dat een particuliere instantie wordt belast met de uitvoering van één of meer van de onder a), b) en c) bedoelde functies die de overheid of een andere overheidsinstantie normaal gesproken zelf zou vervullen en die in werkelijkheid niet afwijken van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen.

Met een financiële bijdrage van een overheid of een andere overheidsinstantie wordt geacht geen voordeel te zijn verleend indien een particuliere marktdeelnemer die zich uitsluitend door winstgevendheidsvooruitzichten laat leiden, in dezelfde situatie als de betrokken overheidsinstantie, dezelfde financiële bijdrage had verstrekt;

16)   „onafhankelijke mededingingsautoriteit”: een autoriteit belast met de toepassing en handhaving van het mededingingsrecht en het toezicht op subsidies, en die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

de autoriteit is operationeel onafhankelijk en is afdoende uitgerust met de middelen die nodig zijn om haar taken uit te voeren;

b)

bij de vervulling van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden beschikt de autoriteit over de nodige garanties voor haar onafhankelijkheid van politieke of andere externe beïnvloeding en treedt zij onpartijdig op, en

c)

de besluiten van de autoriteit zijn aan rechterlijke toetsing onderworpen;

17)   „discriminatie”: een onderscheid zonder objectieve rechtvaardiging ten aanzien van de levering van goederen of diensten, met inbegrip van openbare diensten, die worden gebruikt voor wegvervoersdiensten of voor touringcar- en autobusdiensten, of ten aanzien van de behandeling daarvan door overheidsinstanties die relevant zijn voor dergelijke diensten;

18)   „grondgebied van de Unie”: het grondgebied van de lidstaten waarop het VEU en het VWEU van toepassing zijn op de in die Verdragen neergelegde voorwaarden.

Artikel 3

Het recht om geautoriseerd goederenvervoer te verrichten

1.   Wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk mogen, op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, geautoriseerd goederenvervoer verrichten.

2.   De volgende soorten geautoriseerd goederenvervoer mogen worden verricht door in het Verenigd Koninkrijk gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen, zonder dat een vergunning van het Verenigd Koninkrijk in de zin van artikel 2, lid 7, is vereist:

a)

postvervoer, als universele dienst;

b)

vervoer van beschadigde of onklare voertuigen;

c)

goederenvervoer met motorvoertuigen waarvan de toegestane massa in beladen toestand, met inbegrip van die van de aanhangwagen(s), niet meer dan 3,5 ton bedraagt;

d)

vervoer van geneesmiddelen, medische apparaten en uitrusting, alsmede van andere artikelen die nodig zijn voor eerstehulpverlening, met name in het geval van natuurrampen;

e)

goederenvervoer mits:

i)

de vervoerde goederen eigendom zijn van de onderneming of door haar zijn verkocht of gekocht, verhuurd of gehuurd, voortgebracht, gedolven, bewerkt of hersteld;

ii)

het doel van het vervoer is de goederen naar de onderneming te brengen of deze vanuit de onderneming te verzenden, ofwel deze te verplaatsen binnen of buiten de onderneming voor haar eigen behoeften;

iii)

de voor dit vervoer gebruikte motorvoertuigen worden bestuurd door personeel dat in dienst is of ter beschikking gesteld is van de onderneming krachtens een contractuele verplichting;

iv)

de voertuigen die de goederen vervoeren, eigendom zijn van de onderneming, door haar op krediet zijn gekocht of door haar zijn gehuurd, in het laatste geval mits zij voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2006/1/EG, en

v)

dat vervoer slechts een secundaire bedrijvigheid is in het kader van de algemene werkzaamheden van de onderneming.

Artikel 4

Het recht om geregeld touringcar- en autobusvervoer en bijzondere vormen van geregeld touringcar- en autobusvervoer te verrichten

1.   Exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk mogen, op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus verrichten in de vorm van geregeld touringcar- en autobusvervoer en bijzondere vormen van geregeld touringcar- en autobusvervoer.

2.   Exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk moeten overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 11 van Verordening (EG) nr. 1073/2009 over een vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening afgegeven vergunning beschikken om voor rekening van derden of voor eigen rekening geregeld touringcar- en autobusvervoer en bijzondere vormen van geregeld touringcar- en autobusvervoer te verrichten.

3.   Vergunningen die overeenkomstig lid 2 van dit artikel geldig blijven, kunnen, wanneer zij onder dezelfde algemene voorwaarden zijn vernieuwd of wanneer zij zijn gewijzigd met betrekking tot haltes, tarieven of dienstregeling en met inachtneming van de voorschriften en procedures die zijn opgenomen in de artikelen 6 tot en met 11 van Verordening (EG) nr. 1073/2009, uiterlijk tot en met 31 december 2019 verder worden gebruikt voor de in lid 1 van dit artikel genoemde doelstellingen.

4.   In het Verenigd Koninkrijk gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen mogen geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus verrichten voor niet-commerciële en niet-lucratieve doeleinden zonder over een vergunning van het Verenigd Koninkrijk in de zin van artikel 2, lid 7, te beschikken, op voorwaarde dat:

a)

de vervoersactiviteit slechts een bijkomende activiteit vormt voor die natuurlijke of rechtspersoon, en

b)

de gebruikte voertuigen eigendom van die natuurlijke of rechtspersoon zijn of door hem op afbetaling zijn aangekocht, dan wel dat daarvoor een leasingovereenkomst op lange termijn is afgesloten en dat zij worden bestuurd door een personeelslid van de natuurlijke of rechtspersoon, door de natuurlijke persoon zelf of door personeel dat in dienst is van de onderneming of krachtens een contractuele verbintenis ter beschikking van de onderneming is gesteld.

Die vervoersactiviteiten zijn vrijgesteld van om het even welke vergunningenregeling binnen de Unie, op voorwaarde dat de persoon die de activiteiten uitvoert in het bezit is van een nationale vergunning die overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1073/2009 is afgegeven vóór de datum van toepassing van deze verordening.

5.   Het feit dat het vervoer over een deel van het traject met een ander vervoermiddel geschiedt of dat tijdens het vervoer van voertuig wordt gewisseld, laat de toepassing van deze verordening onverlet.

Artikel 5

Bilaterale overeenkomsten of regelingen

De lidstaten onderhandelen niet over, en zij sluiten geen bilaterale overeenkomsten of regelingen met het Verenigd Koninkrijk over kwesties die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, wat betreft de periode waarin deze verordening van toepassing is. Onverminderd bestaande multilaterale overeenkomsten kennen zij wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot die periode in geen enkel ander opzicht andere rechten toe dan die welke bij deze verordening worden toegekend.

Artikel 6

Sociale en technische voorschriften

Bij geautoriseerd vervoer van goederen of personen per touringcar of autobus overeenkomstig deze verordening worden de volgende voorschriften in acht genomen:

a)

ten aanzien van mobiele werknemers en zelfstandige bestuurders: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde voorwaarden;

b)

ten aanzien van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer: de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (9);

c)

ten aanzien van tachografen in het wegvervoer: de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad (10);

d)

ten aanzien van de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders: de voorwaarden van Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (11);

e)

ten aanzien van de maximaal toegestane afmetingen en gewichten van bepaalde wegvoertuigen: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 96/53/EG van de Raad (12) vastgestelde voorwaarden;

f)

ten aanzien van de installatie en het gebruik van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 92/6/EEG van de Raad (13) vastgestelde voorwaarden;

g)

ten aanzien van het verplichte gebruik van veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen in voertuigen: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 91/671/EEG van de Raad (14) vastgestelde voorwaarden;

h)

ten aanzien van de terbeschikkingstelling van werknemers: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) vastgestelde voorwaarden;

i)

ten aanzien van passagiersrechten: Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad (16).

Artikel 7

De gelijkwaardigheid van rechten

1.   De Commissie ziet toe op de door het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie en aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toegekende rechten en op de voorwaarden voor de uitoefening daarvan.

2.   Wanneer de Commissie constateert dat de rechten die het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie of aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toekent rechtens of feitelijk niet gelijkwaardig zijn aan die welke op grond van deze verordening aan exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk zijn toegekend, of wanneer die rechten niet in gelijke mate voor alle wegvervoerders uit de Unie of voor exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie beschikbaar zijn, stelt zij, om de gelijkwaardigheid te herstellen, zonder uitstel gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 11 om te zorgen voor:

a)

de opschorting van de toepassing van artikel 3, leden 1 en 2, of artikel 4, leden 1 tot en met 4, van deze verordening, indien er geen gelijkwaardige rechten worden toegekend aan exploitanten uit de Unie of indien de toegekende rechten minimaal zijn, of

b)

de vaststelling van beperkingen voor de toegestane beschikbare capaciteit en/of het aantal ritten voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk, of

c)

het aannemen van operationele beperkingen betreffende de soorten voertuigen of betreffende de voorwaarden voor deelname aan het verkeer.

Artikel 8

Eerlijke concurrentie

1.   De Commissie ziet toe op de voorwaarden waarop exploitanten uit de Unie concurreren met exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk bij het verrichten van wegvervoersdiensten en touringcar- en autobusdiensten die onder deze verordening vallen.

2.   Wanneer de Commissie constateert dat, als gevolg van een van de in lid 3 van dit artikel genoemde situaties, de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden merkbaar minder gunstig zijn dan die welke exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk genieten, stelt zij, om die situatie te verhelpen, zonder uitstel gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 11 om te zorgen voor:

a)

de opschorting van de toepassing van artikel 3, leden 1 en 2, of artikel 4, leden 1 tot en met 4, indien de mededingingsvoorwaarden voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk zo sterk verschillen van de mededingingsvoorwaarden voor exploitanten uit de Unie dat de verlening van diensten door exploitanten uit de Unie economisch niet haalbaar is voor hen, of

b)

de vaststelling van beperkingen voor de toegestane beschikbare capaciteit en/of het aantal ritten voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk, of

c)

het aannemen van operationele beperkingen betreffende de soorten voertuigen of betreffende de voorwaarden voor deelname aan het verkeer.

3.   De in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen worden onder de in dat lid gepreciseerde voorwaarden vastgesteld om de volgende situaties te verhelpen:

a)

de toekenning van subsidies door het Verenigd Koninkrijk;

b)

het feit dat het Verenigd Koninkrijk niet beschikt over mededingingsrecht of dat niet daadwerkelijk toepast;

c)

het feit dat het Verenigd Koninkrijk geen onafhankelijke mededingingsautoriteit opricht of in stand houdt;

d)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen voor de bescherming van werknemers, de veiligheid, de beveiliging of het milieu die minder streng zijn dan die welke in Unierecht zijn vastgesteld of, bij gebreke van bepalingen ter zake in het Unierecht, dan de normen die alle lidstaten toepassen, of hoe dan ook minder streng zijn dan de desbetreffende internationale normen;

e)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen inzake de afgifte van vergunningen aan wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten die minder streng zijn dan die welke zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1071/2009 (17);

f)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen inzake de kwalificatie en opleiding van beroepsvervoerders die minder streng zijn dan die welke zijn vastgelegd in Richtlijn 2003/59/EG;

g)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van voorschriften inzake tolheffing en belastingheffing die afwijken van de voorschriften die in Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) zijn vastgesteld, en

h)

iedere vorm van discriminatie tegen exploitanten uit de Unie.

4.   Voor de toepassing van lid 1 kan de Commissie de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk of exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk om inlichtingen verzoeken. Wanneer zij de verlangde inlichtingen niet binnen de door de Commissie gestelde redelijke termijn verschaffen, of wanneer zij onvolledige inlichtingen verschaffen, kan de Commissie overeenkomstig lid 2 handelen.

Artikel 9

Uitbreiding van de Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 en (EG) nr. 1073/2009

1.   In de context van wegvervoer tussen het grondgebied van de Unie en het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk door een wegvervoerder uit de Unie op basis van door het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten, zoals vermeld in artikel 7 van deze verordening, die gelijkwaardig zijn met die welke op grond van deze verordening worden toegekend, is Verordening (EG) nr. 1072/2009 van toepassing op het deel van het traject over het grondgebied van de lidstaat waar de goederen worden geladen of gelost.

2.   In de context van personenvervoer tussen het grondgebied van de Unie en het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk door een exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie op basis van door het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten, zoals vermeld in artikel 7 van deze verordening, die gelijkwaardig zijn met die welke op grond van deze verordening worden toegekend, is Verordening (EG) nr. 1073/2009 van toepassing op het deel van het traject over het grondgebied van de lidstaat waar de personen in- of uitstappen.

Artikel 10

Overleg en samenwerking

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat overleggen en werken samen met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voor zover nodig is om de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen.

2.   De lidstaten verschaffen de Commissie op verzoek onverwijld alle in overeenstemming met lid 1 van dit artikel verkregen inlichtingen of alle andere inlichtingen die voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 7 en 8 relevant zijn.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 7, lid 2, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2019.

2.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling op grond van artikel 7, lid 2, of artikel 8, lid 2, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

3.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 12

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de dag na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, lid 3, VEU.

Deze verordening is evenwel niet van toepassing indien een met het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met artikel 50, lid 2, VEU gesloten terugtrekkingsakkoord uiterlijk op die datum van kracht is geworden.

Deze verordening houdt op van toepassing te zijn op 31 december 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 25 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Advies van 20 februari 2019 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 19 maart 2019.

(3)  Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).

(4)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).

(5)  PB L 321 van 26.11.2002, blz. 13.

(6)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(7)  Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 82).

(8)  Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).

(9)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).

(12)  Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).

(13)  Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27).

(14)  Richtlijn 91/671/EEG van de Raad van 16 december 1991 betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen in voertuigen (PB L 373 van 31.12.1991, blz. 26).

(15)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

(18)  Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PB L 187 van 20.7.1999, blz. 42).