25.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 83/18


VERORDENING (EU) 2019/473 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 19 maart 2019

betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad (3) is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Op grond van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) moeten de lidstaten zorgen voor een doeltreffende controle, inspectie en handhaving inzake de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en daartoe onderling en met derde landen samenwerken.

(3)

Om aan die verplichtingen te voldoen, moeten de lidstaten de controles en inspecties op hun landgebied, in Uniewateren en internationale wateren coördineren in overeenstemming met het internationale recht en, in het bijzonder, de verplichtingen van de Unie in het kader van regionale visserijorganisaties en overeenkomsten met derde landen.

(4)

Een inspectieregeling kan niet kosteneffectief zijn als er geen inspecties aan wal plaatsvinden. Daarom moeten de gezamenlijke inzetplannen ook het landgebied bestrijken.

(5)

Een dergelijke samenwerking moet, door middel van een operationele coördinatie van de controles en inspecties, bijdragen tot de duurzame exploitatie van levende aquatische hulpbronnen en zorgen voor gelijke voorwaarden voor de bij deze exploitatie betrokken visserijsector, waardoor de concurrentieverstoring afneemt.

(6)

Effectieve visserijcontroles en -inspecties worden essentieel geacht met het oog op de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij.

(7)

Onverminderd de verantwoordelijkheden van de lidstaten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is voor de organisatie van de samenwerking en de coördinatie tussen de lidstaten inzake visserijcontroles en -inspecties een technisch en administratief orgaan van de Unie nodig.

(8)

Het Europees Bureau voor visserijcontrole („het Bureau”) dient de mogelijkheid te hebben een uniforme uitvoering van de controleregeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid te ondersteunen, te zorgen voor het organiseren van operationele samenwerking, bijstand aan de lidstaten te verlenen en een noodeenheid op te richten wanneer er een ernstig risico voor het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt geconstateerd. Daarnaast dient het Bureau de mogelijkheid te hebben zich de vereiste uitrusting te verschaffen om gezamenlijke inzetplannen uit te voeren en samen te werken bij de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid van de Unie.

(9)

Het Bureau moet in staat zijn om, op verzoek van de Commissie, de Unie en de lidstaten bij te staan bij hun betrekkingen met derde landen of regionale visserijorganisaties of met beide, en met hun bevoegde autoriteiten samen te werken in het kader van de internationale verplichtingen van de Unie.

(10)

Bovendien moet worden toegewerkt naar een effectieve toepassing van de inspectieprocedures van de Unie. Het Bureau zou mettertijd een referentiebron inzake wetenschappelijke en technische bijstand voor visserijcontroles en -inspecties kunnen worden.

(11)

Ter verwezenlijking van het oogmerk van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zijnde de duurzame exploitatie van levende aquatische hulpbronnen in het kader van een duurzame ontwikkeling, moet de Unie maatregelen vaststellen betreffende de instandhouding, het beheer en de exploitatie van levende aquatische hulpbronnen.

(12)

Met het oog op een deugdelijke handhaving van dergelijke maatregelen moeten de lidstaten toereikende middelen voor controle en handhaving inzetten. Om die controle en handhaving effectiever en efficiënter te maken, dient de Commissie volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure en in overleg met de betrokken lidstaten specifieke controle- en inspectieprogramma's vast te stellen.

(13)

Het Bureau moet de operationele samenwerking tussen de lidstaten coördineren op basis van gezamenlijke inzetplannen waarin het gebruik van de beschikbare controle- en inspectiemiddelen van de betrokken lidstaten wordt georganiseerd met het oog op de uitvoering van controle- en inspectieprogramma's. De door de lidstaten verrichte visserijcontroles en -inspecties moeten plaatsvinden op grond van gemeenschappelijke criteria, prioriteiten, benchmarks en procedures betreffende controles en inspecties op basis van die programma's.

(14)

Indien er een controle- en inspectieprogramma wordt vastgesteld, zijn de lidstaten ertoe verplicht de voor de uitvoering van dat programma benodigde middelen effectief ter beschikking te stellen. De lidstaten moeten de controle- en inspectiemiddelen waarmee zij voornemens zijn uitvoering aan dat programma te geven onverwijld bij het Bureau aanmelden. Een gezamenlijk inzetplan dient niet te leiden tot het opleggen van extra verplichtingen inzake controle, inspectie en handhaving of met betrekking tot het beschikbaar stellen van de in deze context noodzakelijke middelen.

(15)

Het Bureau mag geen gezamenlijk inzetplan opstellen dat niet in het werkprogramma is opgenomen.

(16)

Het werkprogramma moet worden vastgesteld door de raad van bestuur, die voor voldoende consensus moet zorgen, onder meer ten aanzien van de koppeling van de in het werkprogramma voor het Bureau geplande taken en de middelen waarover het Bureau kan beschikken, op basis van de door de lidstaten te verstrekken informatie.

(17)

De uitvoerend directeur dient als voornaamste taak te hebben in zijn overleg met de leden van de raad van bestuur en met de lidstaten ervoor te zorgen dat tegenover de in het werkprogramma van elk jaar uiteengezette ambities toereikende middelen staan die de lidstaten met het oog op de uitvoering van het werkprogramma aan het Bureau ter beschikking stellen.

(18)

De uitvoerend directeur moet in het bijzonder nauwkeurige inzetplannen opstellen waarvoor gebruik wordt gemaakt van de middelen die de lidstaten voor de uitvoering van elk controle- en inspectieprogramma ter beschikking stellen en waarin de regels en doeleinden van het specifieke controle- en inspectieprogramma, alsmede andere toepasselijke regels, bijvoorbeeld de regels inzake inspecteurs van de Unie, in acht worden genomen.

(19)

In dit verband is het noodzakelijk dat de uitvoerend directeur tijdschema's hanteert die de lidstaten in de gelegenheid stellen op grond van hun operationele deskundigheid opmerkingen te plaatsen, zonder het werkprogramma van het Bureau en de bij deze verordening ingestelde termijnen te buiten te gaan. De uitvoerend directeur dient rekening te houden met het belang van de betrokken lidstaten ten aanzien van de visserij die onder ieder van de plannen valt. Om voor een efficiënte en tijdige coördinatie van de gezamenlijke controles en inspecties te kunnen zorgen, moet worden voorzien in een procedure die besluitvorming over de vaststelling van de inzetplannen mogelijk maakt ingeval de betrokken lidstaten onderling niet tot een akkoord kunnen komen.

(20)

Voor de opstelling en vaststelling van gezamenlijke inzetplannen voor operaties buiten de Uniewateren moet een soortgelijke procedure worden gevolgd als voor operaties in Uniewateren. Een dergelijk gezamenlijk inzetplan moet berusten op een internationaal controle- en inspectieprogramma waarmee uitvoering wordt gegeven aan bindende internationale verplichtingen van de Unie inzake controle en inspectie.

(21)

Voor de uitvoering van gezamenlijke inzetplannen moeten de betrokken lidstaten hun voor die inzetplannen toegezegde controle- en inspectiemiddelen bundelen en inzetten. Het Bureau moet beoordelen of de beschikbare controle- en inspectiemiddelen toereikend zijn en in voorkomend geval de betrokken lidstaten en de Commissie ervan verwittigen dat er onvoldoende middelen zijn om de krachtens het controle- en inspectieprogramma vereiste taken te vervullen.

(22)

Hoewel de lidstaten hun controle- en inspectieverplichtingen dienen na te komen, met name hun verplichtingen krachtens het uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde specifieke controle- en inspectieprogramma, mag het Bureau niet de bevoegdheid te hebben om door middel van gezamenlijke inzetplannen extra verplichtingen op te leggen, noch om lidstaten sancties op te leggen.

(23)

Het Bureau moet de gezamenlijke inzetplannen regelmatig beoordelen op hun doeltreffendheid.

(24)

Het is passend te voorzien in de mogelijkheid om specifieke uitvoeringsbepalingen vast te stellen voor de opstelling en goedkeuring van gezamenlijke inzetplannen. Het kan nuttig zijn van deze mogelijkheid gebruik te maken wanneer het Bureau zijn werkzaamheden heeft aangevangen en indien de uitvoerend directeur van oordeel is dat dergelijke bepalingen in het Unierecht moeten worden opgenomen.

(25)

Het Bureau moet het recht hebben om, op verzoek, op contractbasis diensten te verlenen met betrekking tot controle- en inspectiemiddelen die door de betrokken lidstaten voor gezamenlijke inzet worden gebruikt.

(26)

Met het oog op de vervulling van de taken van het Bureau moeten de Commissie, de lidstaten en het Bureau via een informatienetwerk relevante informatie inzake controle en inspectie uitwisselen.

(27)

De status en de structuur van het Bureau moeten in overeenstemming zijn met het objectieve karakter van de resultaten die het geacht wordt te produceren en moeten het in staat stellen zijn functie uit te oefenen in nauwe samenwerking met de lidstaten en de Commissie. Daarom moet het Bureau juridische, financiële en bestuurlijke autonomie krijgen, maar tegelijkertijd nauwe banden onderhouden met de instellingen van de Unie en de lidstaten. Daartoe moet het Bureau een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid zijn dat de bevoegdheden uitoefent die bij deze verordening aan het orgaan worden verleend.

(28)

Inzake de contractuele aansprakelijkheid van het Bureau, waarvoor het recht geldt dat van toepassing is op het door het Bureau gesloten contract, moet het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd zijn uitspraak te doen overeenkomstig eventuele arbitrageclausules in het contract. Het Hof van Justitie moet eveneens bevoegd zijn om uitspraak te doen in geschillen met betrekking tot de vergoeding van schade die uit de niet-contractuele aansprakelijkheid van het Bureau voortvloeit, overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben.

(29)

De Commissie en de lidstaten moeten vertegenwoordigd zijn in een raad van bestuur die moet toezien op het correct en doelmatig functioneren van het Bureau.

(30)

Aangezien het Bureau moet voldoen aan verplichtingen van de Unie en op verzoek van de Commissie moet samenwerken met derde landen en regionale visserijorganisaties in het kader van de internationale verplichtingen van de Unie, dient de voorzitter van de raad van bestuur te worden gekozen uit de vertegenwoordigers van de Commissie.

(31)

Bij de stemprocedure in de raad van bestuur moet rekening worden gehouden met de belangen van de lidstaten en de Commissie in de effectieve werking van het Bureau.

(32)

Er moet een raad van advies worden ingesteld die de uitvoerend directeur adviseert en instaat voor nauwe samenwerking met belanghebbenden.

(33)

Het is passend dat een vertegenwoordiger van de raad van advies zonder stemrecht aan de beraadslagingen van de raad van bestuur deelneemt.

(34)

Er moet worden voorzien in regels betreffende de benoeming en het ontslag van de uitvoerend directeur van het Bureau, alsmede in regels voor de uitoefening van zijn of haar functie.

(35)

Om een transparante werking van het Bureau te bevorderen, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (6) onverkort op het Bureau van toepassing zijn.

(36)

In het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer moet Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (7) worden toegepast op de onderhavige verordening.

(37)

Om de functionele autonomie en onafhankelijkheid van het Bureau te garanderen, moet het een eigen begroting krijgen waarvan de inkomsten komen uit een bijdrage van de Unie en uit betalingen voor door het Bureau op contractbasis verleende diensten. Voor de bijdrage van de Unie en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Europese Unie is de begrotingsprocedure van de Unie van toepassing. De controle van de rekeningen moet worden uitgevoerd door de Rekenkamer.

(38)

Om fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten te bestrijden, moet Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8) onverkort van toepassing zijn op het Bureau, dat moet toetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken die zijn uitgevoerd door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (9).

(39)

De voor de uitvoering van de onderhavige verordening noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOEL EN DEFINITIES

Artikel 1

Doel

Deze verordening voorziet in een Europees Bureau voor visserijcontrole (hierna „het Bureau” genoemd), dat tot doel heeft de operationele coördinatie van de visserijcontroles en -inspecties van de lidstaten te organiseren en de lidstaten bij te staan bij hun samenwerking, teneinde te voldoen aan de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en ervoor te zorgen dat dit beleid effectief en uniform wordt toegepast.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „controle en inspectie”: in het bijzonder overeenkomstig de artikelen 5, 11, 71, 91 en 117 en titel VII van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (11) door de lidstaten getroffen maatregelen voor de controle en inspectie van visserijactiviteiten binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met inbegrip van activiteiten op het gebied van bewaking en toezicht, bijvoorbeeld door het gebruik van satellietvolgsystemen voor vissersvaartuigen en waarnemersregelingen;

b)   „controle- en inspectiemiddelen”: bewakingsvaartuigen, vliegtuigen, voertuigen en andere materiële middelen, alsmede inspecteurs, waarnemers en andere personele middelen die door de lidstaten worden gebruikt voor controle en inspectie;

c)   „gezamenlijk inzetplan”: een plan waarin de operationele regelingen voor het inzetten van de beschikbare controle- en inspectiemiddelen zijn vastgesteld;

d)   „internationaal controle- en inspectieprogramma”: een programma waarin doelstellingen, gemeenschappelijke prioriteiten en procedures voor de controles en inspecties zijn vastgelegd met het oog op de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie inzake controle en inspectie;

e)   „specifiek controle- en inspectieprogramma”: een op grond van artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgesteld programma waarin doelstellingen, gemeenschappelijke prioriteiten en procedures voor de controles en inspecties zijn vastgelegd;

f)   „visserijtak”: de visserijactiviteiten omschreven in artikel 4, lid 1, punt 28, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

g)   „inspecteurs van de Unie”: de inspecteurs die zijn opgenomen in de in artikel 79, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde lijst.

HOOFDSTUK II

OPDRACHT EN TAKEN VAN HET BUREAU

Artikel 3

Opdracht

De opdracht van het Bureau bestaat erin:

a)

de door de lidstaten in verband met de controle- en inspectieverplichtingen van de Unie verrichte controles en inspecties te coördineren;

b)

de door de lidstaten overeenkomstig deze verordening gebundelde inzet van de nationale controle- en inspectiemiddelen te coördineren;

c)

de lidstaten bij de verslaglegging over de visserijactiviteiten en de controles en inspecties aan de Commissie en aan derden bij te staan;

d)

de lidstaten binnen zijn bevoegdheden bij te staan bij het vervullen van hun taken en verplichtingen uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid;

e)

de lidstaten en de Commissie bij te staan bij het harmoniseren van de toepassing van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de hele Unie;

f)

bij te dragen tot de werkzaamheden van de lidstaten en de Commissie inzake het onderzoek naar en de ontwikkeling van controle- en inspectietechnieken;

g)

bij te dragen tot de coördinatie van de opleiding van inspecteurs en de uitwisseling van ervaringen tussen de lidstaten;

h)

de operaties ter bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij („IOO-visserij”) overeenkomstig de voorschriften van de Unie te coördineren;

i)

de uniforme uitvoering van de controleregeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid te ondersteunen, met inbegrip van met name:

de organisatie van de operationele coördinatie van controleactiviteiten van de lidstaten voor de uitvoering van specifieke controle- en inspectieprogramma's, controleprogramma's betreffende IOO-visserij en internationale controle- en inspectieprogramma's;

de inspecties die nodig zijn voor de vervulling van de taken van het Bureau overeenkomstig artikel 19;

j)

samen te werken met het bij Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad (12) opgerichte Europees grens- en kustwachtagentschap en het bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (13) opgerichte Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, elk handelend binnen zijn opdracht, om nationale autoriteiten, belast met kustwachtfuncties als bedoeld in artikel 8 van deze verordening, te ondersteunen door hun diensten, informatie, uitrusting en opleiding te bieden en door multifunctionele actie te coördineren.

Artikel 4

Taken betreffende de internationale verplichtingen van de Unie inzake controle en inspectie

1.   Op verzoek van de Commissie vervult het Bureau de volgende taken:

a)

de Unie en de lidstaten bijstaan in hun betrekkingen met derde landen en met de regionale internationale visserijorganisaties waarvan de Unie lid is;

b)

met betrekking tot de controle- en inspectieverplichtingen van de Unie samenwerken met de bevoegde autoriteiten van regionale internationale visserijorganisaties, in het kader van met die organisaties gemaakte werkafspraken.

2.   Op verzoek van de Commissie kan het Bureau bij kwesties inzake de controle en inspectie in het kader van tussen de Unie en derde landen gesloten overeenkomsten samenwerken met de bevoegde autoriteiten van die derde landen.

3.   Het Bureau mag, binnen zijn bevoegdheden, namens de lidstaten taken vervullen in het kader van internationale visserijovereenkomsten waarbij de Unie partij is.

Artikel 5

Taken in verband met operationele coördinatie

1.   De operationele coördinatie van het Bureau heeft betrekking op de controle van alle activiteiten die onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallen.

2.   Het Bureau stelt met het oog op de operationele coördinatie gezamenlijke inzetplannen op en organiseert de operationele coördinatie van de controle en inspectie door de lidstaten overeenkomstig hoofdstuk III.

3.   Met het oog op een versterkte operationele coördinatie tussen de lidstaten kan het Bureau samen met de betrokken lidstaten werkprogramma's opstellen en de uitvoering ervan coördineren.

Artikel 6

Contractuele dienstverlening aan lidstaten

Het Bureau kan, op verzoek van een lidstaat, aan die lidstaat op contractbasis diensten verlenen die betrekking hebben op de controle en inspectie in verband met de verplichtingen ten aanzien van de visserij in Unie- en/of internationale wateren, zoals het huren, exploiteren en bemannen van controle- en inspectieplatforms en het ter beschikking stellen van waarnemers voor gezamenlijke operaties door de betrokken lidstaten.

Artikel 7

Bijstand aan de Commissie en de lidstaten

Het Bureau staat de Commissie en de lidstaten bij teneinde een hoog niveau te verzekeren van uniforme en doeltreffende nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid, inclusief wat betreft de bestrijding van IOO-visserij, en het staat hen bij in hun betrekkingen met derde landen. Het Bureau heeft met name de volgende taken:

a)

het opstellen en ontwikkelen van een kerncurriculum voor de opleiding van de instructeurs van de visserijinspectie van de lidstaten en het zorgen voor aanvullende opleidingscursussen en seminars voor die functionarissen en andere bij controle en inspectieactiviteiten betrokken personeelsleden;

b)

het opstellen en ontwikkelen van een kerncurriculum voor de opleiding van inspecteurs van de Unie voordat zij voor het eerst worden ingezet, en het regelmatig aanbieden van bijgewerkte bijscholing en seminars aan deze functionarissen;

c)

het gezamenlijk aankopen, op verzoek van de lidstaten, van goederen en diensten met betrekking tot de door de lidstaten te verrichten controle- en inspectieactiviteiten, alsmede het voorbereiden en coördineren van de uitvoering door de lidstaten van gezamenlijke proefprojecten;

d)

het opstellen van gezamenlijke operationele procedures voor controle- en inspectieactiviteiten die gezamenlijk door twee of meer lidstaten worden verricht;

e)

het vaststellen van criteria voor de uitwisseling van controle- en inspectiemiddelen tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen, en voor de verstrekking van die middelen door de lidstaten;

f)

het verrichten van risicoanalyses op basis van de gegevens betreffende vangsten, aanlandingen en visserijinspanning, alsook een risicoanalyse van niet-gemelde aanlandingen, inclusief een vergelijking van gegevens betreffende vangsten en invoer met gegevens betreffende uitvoer en nationale consumptie;

g)

het ontwikkelen, op verzoek van de Commissie of van de lidstaten, van gezamenlijke inspectiemethoden en -procedures;

h)

het ondersteunen van de lidstaten, op hun verzoek, bij het nakomen van hun Unieverplichtingen en van hun internationale verplichtingen, inclusief de bestrijding van IOO-visserij, en de verplichtingen in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer;

i)

het bevorderen en coördineren van de ontwikkeling van uniforme risicobeoordelingsmethoden op de gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen;

j)

het coördineren en bevorderen van samenwerking tussen de lidstaten en van gemeenschappelijke normen voor de ontwikkeling van in Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde steekproefplannen.

Artikel 8

Europese samenwerking inzake kustwachttaken

1.   Het Bureau biedt, in samenwerking met het Europees grens- en kustwachtagentschap en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, ondersteuning aan nationale autoriteiten bij de uitvoering van kustwachttaken op nationaal en Unieniveau en, waar passend, op internationaal niveau, door:

a)

het delen, samenbrengen en analyseren van informatie die beschikbaar is in systemen voor de rapportage van vaartuigen en andere informatiesystemen die worden gehost door of die toegankelijk zijn voor die agentschappen, overeenkomstig hun respectieve rechtsgronden en onverminderd het eigendomsrecht van de lidstaten op de gegevens;

b)

het verstrekken van bewakings- en communicatiediensten op basis van geavanceerde technologie, waaronder in de ruimte gestationeerde infrastructuur en grondinfrastructuur en sensoren die op platformen worden geplaatst;

c)

capaciteitsopbouw door het opstellen van richtsnoeren en aanbevelingen, het instellen van beste praktijken, alsook door het verstrekken van opleiding en uitwisseling van personeel;

d)

verbetering van informatie-uitwisseling en samenwerking op het gebied van kustwachttaken, onder meer door operationele problemen en nieuwe risico's op maritiem gebied te analyseren;

e)

capaciteitsdeling door planning en uitvoering van operaties met meerdere doeleinden en door het delen van middelen en andere vermogens, voor zover deze activiteiten door die agentschappen worden gecoördineerd en de instemming hebben gekregen van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten.

2.   De precieze vormen van samenwerking inzake kustwachttaken tussen het Bureau, het Europees grens- en kustwachtagentschap en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid worden vastgelegd in werkafspraken, overeenkomstig hun respectieve opdrachten en de voor die agentschappen geldende financiële regeling. Een dergelijke regeling wordt goedgekeurd door de raad van bestuur van het Bureau, de raad van bestuur van het Europees grens- en kustwachtagentschap en de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.

3.   De Commissie stelt, in nauwe samenwerking met de lidstaten, het Bureau, het Europees grens- en kustwachtagentschap en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, een praktische handleiding inzake Europese samenwerking op het gebied van kustwachttaken ter beschikking. Die handleiding bevat richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken voor informatie-uitwisseling. De handleiding wordt door de Commissie in de vorm van een aanbeveling vastgesteld.

HOOFDSTUK III

OPERATIONELE COÖRDINATIE

Artikel 9

Uitvoering van verplichtingen van de Unie inzake controle en inspectie

1.   Het Bureau coördineert op verzoek van de Commissie de op grond van internationale controle- en inspectieprogramma's door de lidstaten verrichte controles en inspecties, door gezamenlijke inzetplannen vast te stellen.

2.   Het Bureau mag de uitrusting aanschaffen of huren die voor de uitvoering van de in lid 1 bedoelde gezamenlijke inzetplannen nodig is.

Artikel 10

Uitvoering van specifieke controle- en inspectieprogramma's

1.   Het Bureau coördineert de uitvoering van de overeenkomstig artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde specifieke controle- en inspectieprogramma's door middel van gezamenlijke inzetplannen.

2.   Het Bureau mag de uitrusting aanschaffen of huren die voor de uitvoering van de in lid 1 bedoelde gezamenlijke inzetplannen nodig is.

Artikel 11

Inhoud van gezamenlijke inzetplannen

In elk gezamenlijk inzetplan:

a)

worden de vereisten van het toepasselijke controle- en inspectieprogramma in acht genomen;

b)

wordt praktische toepassing gegeven aan de criteria, de benchmarks, de prioriteiten en de gemeenschappelijke inspectieprocedures die de Commissie in de controle- en inspectieprogramma's heeft vastgesteld;

c)

wordt getracht de op grond van artikel 12, lid 2, aangemelde bestaande nationale controle- en inspectiemiddelen te koppelen aan de behoeften en de inzet ervan te organiseren;

d)

wordt het gebruik van personele en materiële hulpmiddelen georganiseerd met betrekking tot de perioden en de gebieden waarin zij moeten worden ingezet, met inbegrip van de werkzaamheden van teams van inspecteurs van de Unie uit meer dan een lidstaat;

e)

wordt rekening gehouden met de bestaande verplichtingen van de betrokken lidstaten in het kader van andere gezamenlijke inzetplannen, alsmede met eventuele specifieke regionale of plaatselijke dwingende omstandigheden;

f)

wordt bepaald onder welke voorwaarden de controle- en inspectiemiddelen van een lidstaat zich in wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van een andere lidstaat mogen begeven.

Artikel 12

Aanmelding van controle- en inspectiemiddelen

1.   De lidstaten melden het Bureau jaarlijks vóór 15 oktober welke controle- en inspectiemiddelen zij het daaropvolgende jaar voor controle- en inspectiedoeleinden ter beschikking hebben.

2.   Elke lidstaat meldt het Bureau met welke middelen hij voornemens is het op hem toepasselijke internationale of specifieke controle- en inspectieprogramma uit te voeren; die aanmelding geschiedt uiterlijk een maand nadat de lidstaten in kennis zijn gesteld van het besluit tot instelling van het bewuste programma.

Artikel 13

Procedure voor de goedkeuring van gezamenlijke inzetplannen

1.   De uitvoerend directeur van het Bureau stelt, op basis van de in artikel 12, lid 2, bedoelde aanmeldingen en binnen drie maanden na ontvangst van die aanmeldingen, in overleg met de betrokken lidstaten een ontwerp op voor een gezamenlijk inzetplan.

2.   In het ontwerpinzetplan wordt, met het oog op de uitvoering van het controle- en inspectieprogramma waarop het plan betrekking heeft, uitgaande van het belang van de betrokken lidstaten in de visserijtak in kwestie, nagegaan welke controle- en inspectiemiddelen kunnen worden gebundeld.

Het belang van een lidstaat in een visserijtak wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, waarvan het relatieve gewicht kan variëren naargelang de specifieke kenmerken van elk plan:

a)

de relatieve uitgestrektheid van de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie die in voorkomend geval onder het gezamenlijke inzetplan vallen;

b)

de hoeveelheid vis die in een bepaalde referentieperiode op zijn grondgebied wordt aangeland in verhouding tot de totale hoeveelheid die wordt aangeland in de visserijtak waarvoor het gezamenlijke inzetplan wordt opgesteld;

c)

het relatieve aantal vissersvaartuigen van de Unie dat de vlag van die lidstaat voert (motorvermogen en brutotonnage) en betrokken is in de visserijtak waarvoor het gezamenlijke inzetplan wordt opgesteld, in verhouding tot het totale aantal vaartuigen dat in die visserijtak betrokken is;

d)

de relatieve omvang van het aan de lidstaat toegewezen quotum of, als geen quotum is vastgesteld, de hoeveelheid vis die hij in een bepaalde referentieperiode in die visserijtak heeft gevangen.

3.   Indien bij de voorbereiding van een ontwerp voor een gezamenlijk inzetplan blijkt dat er onvoldoende controle- en inspectiemiddelen beschikbaar zijn om aan de vereisten van het betreffende controle- en inspectieprogramma te voldoen, stelt de uitvoerend directeur de betrokken lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

4.   De uitvoerend directeur stelt de betrokken lidstaten en de Commissie in kennis van het ontwerpinzetplan. Indien de betrokken lidstaten of de Commissie binnen vijftien werkdagen te rekenen vanaf die kennisgeving geen bezwaren hebben geuit, stelt de uitvoerend directeur het inzetplan vast.

5.   Indien een of meer lidstaten of de Commissie bezwaren hebben geuit, legt de uitvoerend directeur de kwestie voor aan de Commissie. De Commissie kan het inzetplan, in voorkomend geval met de nodige aanpassingen, vaststellen volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure.

6.   Elk gezamenlijk inzetplan wordt jaarlijks in overleg met de lidstaten door het Bureau beoordeeld om rekening te houden met elk nieuw controle- en inspectieprogramma dat voor de betrokken lidstaten is vastgesteld, en met door de Commissie in de controle- en inspectieprogramma's gestelde prioriteiten.

Artikel 14

Uitvoering van de gezamenlijke inzetplannen

1.   De gezamenlijke controles en inspecties worden verricht op basis van de gezamenlijke inzetplannen.

2.   De bij een gezamenlijk inzetplan betrokken lidstaten:

a)

stellen de controle- en inspectiemiddelen ter beschikking die zijn toegezegd voor het gezamenlijke inzetplan;

b)

stellen een nationale contractpersoon/coördinator aan die voldoende bevoegdheden krijgt om tijdig te kunnen reageren op verzoeken van het Bureau met betrekking tot de uitvoering van het gezamenlijke inzetplan, en stellen het Bureau daarvan in kennis;

c)

zetten hun gebundelde controle- en inspectiemiddelen in, overeenkomstig het gezamenlijke inzetplan en de in lid 4 vermelde vereisten;

d)

verstrekken het Bureau online toegang tot de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het gezamenlijke inzetplan;

e)

werken met het Bureau samen bij de uitvoering van het gezamenlijke inzetplan;

f)

zorgen ervoor dat de aan een gezamenlijk inzetplan van de Unie toegewezen controle- en inspectiemiddelen hun werkzaamheden overeenkomstig de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid verrichten.

3.   Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten in het kader van een krachtens artikel 13 vastgesteld gezamenlijk inzetplan, vallen het bevel over en de controle op de voor een gezamenlijk inzetplan toegezegde controle- en inspectiemiddelen onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde nationale autoriteiten overeenkomstig het nationale recht.

4.   De uitvoerend directeur kan vereisten vaststellen voor de uitvoering van een krachtens artikel 13 vastgesteld gezamenlijk inzetplan. Die vereisten gelden uitsluitend binnen het kader van dat plan.

Artikel 15

Beoordeling van de gezamenlijke inzetplannen

Elk jaar beoordeelt het Bureau de doeltreffendheid van elk gezamenlijk inzetplan en analyseert het, aan de hand van het beschikbare bewijs, of het risico bestaat dat de visserijactiviteiten niet in overeenstemming zijn met de geldende controlemaatregelen. Deze beoordelingen worden onverwijld toegezonden aan het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten.

Artikel 16

Visserijtakken waarvoor geen controle- en inspectieprogramma's zijn vastgesteld

Twee of meer lidstaten kunnen het Bureau verzoeken de inzet van hun controle- en inspectiemiddelen voor een visserijtak of een gebied waarvoor geen controle- en inspectieprogramma is vastgesteld, te coördineren. Deze coördinatie vindt plaats overeenkomstig de controle- en inspectiecriteria en de prioriteiten die de betrokken lidstaten zijn overeengekomen.

Artikel 17

Informatienetwerk

1.   De Commissie, het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen de relevante informatie waarover zij beschikken uit met betrekking tot de gezamenlijke controles en inspecties in Unie- en internationale wateren.

2.   Elke nationale bevoegde autoriteit neemt, overeenkomstig de desbetreffende wetgeving van de Unie, maatregelen om het vertrouwelijke karakter van door haar op grond van lid 1 van dit artikel ontvangen gegevens naar behoren te waarborgen, overeenkomstig de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 18

Uitvoeringsbepalingen

Nadere bepalingen voor de uitvoering van dit hoofdstuk kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure.

Die bepalingen kunnen met name betrekking hebben op de procedures voor het voorbereiden en vaststellen van ontwerpen voor gezamenlijke inzetplannen.

HOOFDSTUK IV

BEVOEGDHEDEN VAN HET BUREAU

Artikel 19

Aanwijzing van functionarissen van het Bureau als inspecteurs van de Unie

Functionarissen van het Bureau kunnen overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 als inspecteur van de Unie worden aangewezen in internationale wateren.

Artikel 20

Maatregelen van het Bureau

In voorkomend geval kan het Bureau:

a)

handboeken inzake geharmoniseerde inspectienormen uitgeven;

b)

een handleiding ontwikkelen met de beste praktijken inzake controle van het gemeenschappelijk visserijbeleid, inclusief over de opleiding van controlefunctionarissen, en dergelijk materiaal regelmatig bijwerken;

c)

de Commissie de noodzakelijke technische en administratieve ondersteuning verlenen bij de uitoefening van haar taken.

Artikel 21

Samenwerking

1.   De lidstaten en de Commissie werken met het Bureau samen en verlenen het de nodige bijstand voor de vervulling van zijn opdracht.

2.   Terdege rekening houdend met de verschillende rechtssystemen in de individuele lidstaten, vergemakkelijkt het Bureau de samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie bij de ontwikkeling van geharmoniseerde controlenormen overeenkomstig de wetgeving van de Unie en met inachtneming van de beste praktijken in de lidstaten en van internationaal overeengekomen normen.

Artikel 22

Noodeenheid

1.   Wanneer de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van minstens twee lidstaten, een situatie constateert waarin zich een ernstig direct, indirect of potentieel risico voor het gemeenschappelijk visserijbeleid voordoet en dat risico niet met behulp van de bestaande voorzieningen kan worden voorkomen, weggenomen of beperkt of niet adequaat kan worden beheerst, wordt het Bureau onverwijld in kennis gesteld.

2.   Het Bureau zet na een kennisgeving door de Commissie of op eigen initiatief onverwijld een noodeenheid op en stelt de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 23

Taken van de noodeenheid

1.   De door het Bureau opgezette noodeenheid is belast met de verzameling en beoordeling van alle relevante informatie en het onderzoeken van de mogelijkheden om het risico voor het gemeenschappelijk visserijbeleid zo doeltreffend en snel mogelijk te voorkomen, weg te nemen of te beperken.

2.   De noodeenheid kan de hulp inroepen van overheidsinstanties of particulieren indien hun expertise nodig wordt geacht om de noodsituatie doeltreffend aan te pakken.

3.   Het Bureau zorgt voor de nodige coördinatie om adequaat en tijdig op de noodsituatie te reageren.

4.   De noodeenheid houdt het publiek, in voorkomend geval, op de hoogte van de risico's en de getroffen maatregelen.

Artikel 24

Meerjarig werkprogramma

1.   In het meerjarig werkprogramma van het Bureau worden de algemene doelstellingen, het mandaat, de taken, de prestatie-indicatoren en de prioriteiten voor elke actie van het Bureau voor een periode van vijf jaar vastgesteld. Het omvat een presentatie van het personeelsbeleidsplan en een raming van de begrotingskredieten die moeten worden vrijgemaakt om de doelstellingen voor die vijfjarige periode te bereiken.

2.   Het meerjarig werkprogramma wordt gepresenteerd volgens het systeem en de methode van activiteitsgestuurd management van de Commissie. Het wordt goedgekeurd door de raad van bestuur.

3.   Het in artikel 32, lid 2, onder c), vermelde werkprogramma verwijst naar het meerjarig werkprogramma. Het geeft duidelijk de toevoegingen, wijzigingen of schrappingen aan ten opzichte van het werkprogramma van het vorige jaar, en de vooruitgang die is geboekt bij het bereiken van de algemene doelstellingen en prioriteiten van het meerjarig werkprogramma.

Artikel 25

Samenwerking in maritieme zaken

Het Bureau draagt bij tot de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid van de Unie en sluit met name administratieve overeenkomsten met andere instanties op door deze verordening bestreken gebieden, na goedkeuring door de raad van bestuur. De uitvoerend directeur stelt de Commissie en de lidstaten hiervan in een vroeg stadium van de onderhandelingen in kennis.

Artikel 26

Uitvoeringsbepalingen

De bepalingen ter uitvoering van dit hoofdstuk worden vastgesteld volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure.

Die bepalingen kunnen met name betrekking hebben op de opstelling van plannen om te reageren op noodsituaties, de oprichting van de noodeenheid en de toe te passen praktische procedures.

HOOFDSTUK V

INTERNE STRUCTUUR EN WERKING

Artikel 27

Rechtsvorm en hoofdzetel

1.   Het Bureau is een orgaan van de Unie en heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   In elke lidstaat geniet het Bureau de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die op grond van de wetgeving in de betreffende lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het Bureau kan met name roerend en onroerend goed verwerven of vervreemden, en kan in rechte optreden.

3.   Het Bureau wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

4.   Het Bureau heeft zijn zetel in Vigo, Spanje.

Artikel 28

Personeel

1.   Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, als vastgesteld in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (14), en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van dat Statuut en die Regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Bureau. De raad van bestuur stelt, in overleg met de Commissie, de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast.

2.   Onverminderd artikel 39 worden ten aanzien van het eigen personeel van het Bureau de bevoegdheden die door het Statuut van de ambtenaren en door de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend, uitgeoefend door het Bureau.

3.   Het personeel van het Bureau bestaat uit ambtenaren die door de Commissie tijdelijk worden toegewezen of gedetacheerd en uit andere personeelsleden die door het Bureau worden aangeworven naargelang zijn werkzaamheden zulks vereisen.

Het Bureau kan ook ambtenaren in dienst hebben die tijdelijk worden gedetacheerd door de lidstaten.

Artikel 29

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op het Bureau.

Artikel 30

Aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau wordt beheerst door het recht dat op de betrokken overeenkomst van toepassing is.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door het Bureau gesloten overeenkomst.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Bureau, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door het Bureau zelf of zijn personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt. Het Hof van Justitie is bevoegd voor alle in dit verband gerezen geschillen over schadevergoeding.

4.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Bureau wordt beheerst door de bepalingen van het Statuut van de ambtenaren of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 31

Talen

1.   Op het Bureau zijn de bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad (15) van toepassing.

2.   De voor het functioneren van het Bureau vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 32

Instelling en bevoegdheden van de raad van bestuur

1.   Het Bureau heeft een raad van bestuur.

2.   De raad van bestuur:

a)

benoemt en ontslaat de uitvoerend directeur overeenkomstig artikel 39;

b)

keurt uiterlijk op 30 april van elk jaar het algemeen verslag van het Bureau over het voorafgaande jaar goed en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de lidstaten. Het verslag wordt openbaar gemaakt;

c)

stelt uiterlijk op 31 oktober van elk jaar en rekening houdend met het advies van de Commissie en de lidstaten het werkprogramma van het Bureau voor het komende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten.

Het werkprogramma bevat de prioriteiten van het Bureau. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan de taken van het Bureau met betrekking tot controle- en bewakingsprogramma's. Het werkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Unie. Indien de Commissie binnen 30 dagen na de datum waarop het werkprogramma is vastgesteld, te kennen geeft het niet eens te zijn met dat werkprogramma, bespreekt de raad van bestuur het werkprogramma opnieuw en keurt hij het, eventueel gewijzigd, binnen twee maanden in tweede lezing goed;

d)

stelt vóór het begin van het begrotingsjaar de definitieve begroting van het Bureau vast, eventueel na aanpassing aan de bijdrage van de Unie en andere ontvangsten van het Bureau;

e)

verricht zijn taken met betrekking tot de begroting van het Bureau overeenkomstig de artikelen 44, 45 en 47;

f)

treedt als tuchtraad op ten aanzien van de uitvoerend directeur;

g)

stelt zijn reglement van orde vast, waarbij zo nodig mag worden voorzien in het instellen van subcomités van de raad van bestuur;

h)

stelt de nodige procedures vast voor de uitvoering van de taken van het Bureau.

Artikel 33

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en zes vertegenwoordigers van de Commissie. Iedere lidstaat mag één lid aanwijzen. De lidstaten en de Commissie wijzen voor elk lid een plaatsvervanger aan die het lid in diens afwezigheid vertegenwoordigt.

2.   De leden van de raad van bestuur worden benoemd op basis van hun relevante ervaring en deskundigheid op het gebied van visserijcontroles en -inspecties.

3.   De duur van de ambtstermijn van elk lid bedraagt vijf jaar vanaf de benoemingsdatum. Deze ambtstermijn kan worden verlengd.

Artikel 34

Voorzitterschap van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest uit de vertegenwoordigers van de Commissie een voorzitter. De raad van bestuur kiest uit zijn midden een vicevoorzitter. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer hij of zij is verhinderd zijn of haar taken te verrichten.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt drie jaar en loopt af wanneer hun respectieve lidmaatschap van de raad van bestuur ten einde loopt. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

Artikel 35

Vergaderingen

1.   De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen. De agenda wordt opgesteld door de voorzitter, rekening houdend met de voorstellen van de leden van de raad van bestuur en de uitvoerend directeur van het Bureau.

2.   De uitvoerend directeur en de door de raad van advies aangewezen vertegenwoordiger nemen zonder stemrecht deel aan de beraadslagingen.

3.   De raad van bestuur houdt ten minste eenmaal per jaar een gewone vergadering. Daarnaast komt de raad van bestuur op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of van een derde van de in de raad van bestuur vertegenwoordigde lidstaten bijeen.

4.   De raad van bestuur kan, wanneer er sprake is van geheimhouding of van een belangenconflict, besluiten specifieke agendapunten te bespreken buiten aanwezigheid van de door de raad van advies aangewezen vertegenwoordiger. Nadere voorschriften voor de toepassing van deze bepaling kunnen worden vastgelegd in het reglement van orde.

5.   De raad van bestuur kan eenieder wiens advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

6.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de raad bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

7.   Het secretariaat voor de raad van bestuur wordt geleverd door het Bureau.

Artikel 36

Stemprocedure

1.   De raad van bestuur neemt besluiten met absolute meerderheid van de stemmen.

2.   Elk door een lidstaat aangewezen lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een lid heeft zijn of haar plaatsvervanger het recht zijn of haar stemrecht uit te oefenen.

3.   In het reglement van orde worden de nadere bijzonderheden van de stemprocedure bepaald en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen, alsmede de quorumvoorschriften, indien van toepassing.

Artikel 37

Verklaring omtrent belangen

De leden van de raad van bestuur leggen een verklaring omtrent hun belangen af, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die afbreuk zouden kunnen doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid. Deze verklaringen worden jaarlijks schriftelijk afgelegd, of telkens wanneer er zich met betrekking tot punten op de agenda een belangenconflict zou kunnen voordoen. In het laatste geval mag het betrokken lid voor deze punten geen stem uitbrengen.

Artikel 38

Taken en bevoegdheden van de uitvoerend directeur

1.   Het Bureau wordt beheerd door zijn uitvoerend directeur. Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur mag de uitvoerend directeur van geen enkele overheid, noch van enige andere instantie instructies verlangen of aanvaarden.

2.   De uitvoerend directeur geeft bij de uitoefening van zijn of haar taken uitvoering aan de beginselen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

3.   De uitvoerend directeur heeft de volgende taken en bevoegdheden:

a)

hij of zij stelt het ontwerp van werkprogramma op en legt het na raadpleging van de Commissie en de lidstaten voor aan de raad van bestuur. Hij of zij neemt passende maatregelen voor de uitvoering van het werkprogramma binnen de bij deze verordening, de uitvoeringsbepalingen en enige geldende wetgeving gestelde grenzen;

b)

hij of zij neemt alle nodige maatregelen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om de organisatie en het functioneren van het Bureau overeenkomstig deze verordening te waarborgen;

c)

hij of zij neemt alle nodige maatregelen, waaronder de vaststelling van besluiten ten aanzien van de verantwoordelijkheden van het Bureau op grond van de hoofdstukken II en III, alsmede het huren en exploiteren van controle- en inspectiemiddelen en het beheren van een informatienetwerk;

d)

hij of zij reageert op verzoeken van de Commissie en op verzoeken om bijstand van een lidstaat krachtens de artikelen 6, 7 en 16;

e)

hij of zij organiseert een efficiënt toetsingssysteem teneinde de resultaten van het Bureau te kunnen vergelijken met de operationele doelstellingen. Op basis hiervan stelt de uitvoerend directeur elk jaar een ontwerp van een algemeen verslag op dat hij of zij aan de raad van bestuur voorlegt. Hij of zij voert een methode van geregelde evaluatie in die aan erkende vaknormen voldoet;

f)

hij of zij oefent met betrekking tot het personeel de in artikel 28, lid 2, bedoelde bevoegdheden uit;

g)

hij of zij stelt overeenkomstig artikel 44 ramingen van de ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en voert de begroting overeenkomstig artikel 45 uit.

4.   De uitvoerend directeur legt over zijn of haar activiteiten verantwoording af aan de raad van bestuur.

Artikel 39

Ontslag en benoeming van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur wordt op grond van zijn of haar verdienste en gedocumenteerde relevante ervaring op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid en van visserijcontrole en visserij-inspectie door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van ten minste twee kandidaten die door de Commissie zijn voorgedragen na een selectieprocedure, nadat voor die post in het Publicatieblad van de Europese Unie en op andere plaatsen een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling is verschenen.

2.   De raad van bestuur heeft de bevoegdheid om de uitvoerend directeur te ontslaan. De raad van bestuur beraadt zich op een dergelijk ontslag op verzoek van de Commissie of van een derde van zijn leden.

3.   De raad van bestuur neemt de in de leden 1 en 2 bedoelde besluiten met een meerderheid van twee derde van de leden.

4.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan op voorstel van de Commissie eenmaal met vijf jaar worden verlengd; een dergelijke verlenging wordt goedgekeurd bij besluit van twee derde van de leden van de raad van bestuur.

Artikel 40

Raad van advies

1.   De raad van advies bestaat uit vertegenwoordigers van de krachtens artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 opgerichte adviesraden; elke adviesraad wijst één vertegenwoordiger aan. De vertegenwoordigers kunnen zich laten vervangen door gelijktijdig benoemde plaatsvervangers.

2.   De leden van de raad van advies zijn geen lid van de raad van bestuur.

De raad van advies wijst een van zijn leden aan om zonder stemrecht aan de beraadslagingen van de raad van bestuur deel te nemen.

3.   De raad van advies staat de uitvoerend directeur op diens verzoek bij in de uitoefening van zijn of haar taken overeenkomstig deze verordening.

4.   De raad van advies wordt voorgezeten door de uitvoerend directeur. De voorzitter roept de raad van advies ten minste eenmaal per jaar bijeen.

5.   De logistieke steun die de raad van advies nodig heeft en het secretariaat voor zijn vergaderingen worden geleverd door het Bureau.

6.   De leden van de raad van bestuur kunnen de vergaderingen van de raad van advies bijwonen.

Artikel 41

Transparantie en communicatie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten.

2.   De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de praktische regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

3.   Het Bureau kan op eigen initiatief communiceren op de gebieden die tot zijn taken behoren. Het draagt er met name zorg voor dat het publiek en belanghebbenden snel objectieve, betrouwbare en begrijpelijke informatie omtrent zijn werkzaamheden ontvangen.

4.   De raad van bestuur stelt de nodige interne regels voor de toepassing van lid 3 vast.

5.   Tegen de beslissingen van het Bureau uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Europese Ombudsman of een beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie, op grond van de artikelen 228 en 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

6.   Verordening (EU) 2018/1725 is van toepassing op de informatie die de Commissie en het Bureau overeenkomstig de onderhavige verordening verzamelen.

Artikel 42

Geheimhouding

1.   De leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de personeelsleden van het Bureau zijn ook na beëindiging van hun werkzaamheden onderworpen aan de geheimhoudingsplicht van artikel 339 VWEU.

2.   De raad van bestuur stelt interne regels vast voor de praktische uitvoering van de in lid 1 bedoelde geheimhoudingsplicht.

Artikel 43

Toegang tot informatie

1.   De Commissie heeft onbelemmerde toegang tot alle door het Bureau verzamelde gegevens. Het Bureau verstrekt op verzoek alle gegevens en beoordelingen van die gegevens aan de Commissie, in de door haar gespecificeerde vorm.

2.   De lidstaten die betrokken zijn bij een bepaalde operatie van het Bureau hebben toegang tot alle door het Bureau verzamelde gegevens met betrekking tot die operatie, op voorwaarden die bepaald kunnen worden volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure.

HOOFDSTUK VI

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 44

Begroting

1.   De ontvangsten van het Bureau bestaan uit:

a)

een in de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie) opgenomen bijdrage van de Unie;

b)

voor overeenkomstig artikel 6 door het Bureau aan de lidstaten geleverde diensten in rekening gebrachte kosten;

c)

voor publicaties, opleiding en andere door het Bureau geleverde diensten in rekening gebrachte kosten.

2.   De uitgaven van het Bureau bestaan uit personeels-, administratieve, infrastructurele en operationele kosten.

3.   De uitvoerend directeur stelt een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Bureau voor het volgende begrotingsjaar en zendt deze samen met een ontwerppersoneelsformatie naar de raad van bestuur.

4.   De ontvangsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

5.   De raad van bestuur stelt elk jaar op basis van de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven een raming op van de ontvangsten en uitgaven van het Bureau voor het volgende begrotingsjaar.

6.   De in lid 5 bedoelde raming, waarin een ontwerppersoneelsformatie en een voorlopig werkprogramma zijn opgenomen, wordt uiterlijk op 31 maart door de raad van bestuur aan de Commissie toegezonden.

7.   De raming wordt samen met het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit” genoemd) toegezonden.

8.   Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

9.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan het Bureau goed. De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het Bureau vast.

10.   De begroting wordt goedgekeurd door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

11.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. De raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

12.   Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

Artikel 45

Uitvoering en controle van de begroting

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van het Bureau uit.

2.   Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van het Bureau de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van dat begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 245 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (16) („het Financieel Reglement”).

3.   Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Bureau met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van dat begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettaire en financiële beheer van dat begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Bureau overeenkomstig artikel 246 van het Financieel Reglement maakt de uitvoerend directeur onder zijn of haar eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Bureau op en legt deze voor advies aan de raad van bestuur voor.

5.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Bureau.

6.   Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

8.   Het Bureau stelt een interne auditfunctie in die wordt ingevuld overeenkomstig de toepasselijke internationale normen.

9.   De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een reactie op haar opmerkingen. Hij of zij dient dat antwoord ook in bij de raad van bestuur.

10.   De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig artikel 261, lid 3, van het Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

11.   Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad vóór 30 april van het tweede daaropvolgende jaar aan de uitvoerend directeur van het Bureau kwijting inzake de uitvoering van de begroting van het betrokken jaar.

Artikel 46

Fraudebestrijding

1.   Ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten zijn de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onverkort op het Bureau van toepassing.

2.   Het Bureau treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en stelt onverwijld de passende voorschriften vast die op alle personeelsleden van het Bureau van toepassing zijn.

3.   De financieringsbesluiten en alle daarmee verband houdende uitvoeringsovereenkomsten en -instrumenten bepalen uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en OLAF indien nodig bij de begunstigden van middelen van het Bureau en bij de tussenpersonen die deze middelen verdelen, tot controle ter plaatse kunnen overgaan.

Artikel 47

Financiën

De raad van bestuur stelt na verkrijging van de goedkeuring van de Commissie en het advies van de Rekenkamer het financieel reglement van het Bureau vast. Dat financieel reglement mag slechts van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie (17) afwijken indien de specifieke vereisten van de taakverrichting van het Bureau dit noodzakelijk maken, en met voorafgaande instemming van de Commissie.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 48

Evaluatie

1.   Binnen vijf jaar nadat het Bureau een begin heeft gemaakt met de uitvoering van zijn taken en vervolgens om de vijf jaar geeft de raad van bestuur de opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van deze verordening. De Commissie verstrekt het Bureau alle gegevens welke het voor deze evaluatie relevant acht.

2.   Bij elke evaluatie wordt een beoordeling gegeven van de effecten van deze verordening alsmede van het nut, de relevantie en de doeltreffendheid van het Bureau en zijn werkmethoden en de mate waarin het bijdraagt tot de strikte naleving van de voorschriften uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De raad van bestuur stelt in overleg met de Commissie een specifieke opdracht vast, na raadpleging van de betrokken partijen.

3.   De raad van bestuur ontvangt de evaluatie en legt de Commissie aanbevelingen voor met het oog op wijzigingen in deze verordening, het Bureau en de werkmethoden. De resultaten van de evaluatie en de aanbevelingen worden door de Commissie toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad en worden bekendgemaakt.

Artikel 49

Intrekking

Verordening (EG) nr. 768/2005 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 50

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpuntbesluit van de Raad van 5 maart 2019.

(3)  Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad van 26 april 2005 tot oprichting van een Europees Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(4)  Zie bijlage I.

(5)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(6)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(7)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1).

(14)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(15)  Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58).

(16)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(17)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).


BIJLAGE I

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad

(PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad

(PB L 343 van 22.11.2009, blz. 1)

Uitsluitend artikel 120

Verordening (EU) 2016/1626 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 251 van 16.9.2016, blz. 80)

 


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 768/2005

De onderhavige verordening

Artikelen 1 tot en met 7

Artikelen 1 tot en met 7

Artikel 7 bis

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 17 bis

Artikel 19

Artikel 17 ter

Artikel 20

Artikel 17 quater

Artikel 21

Artikel 17 quinquies

Artikel 22

Artikel 17 sexies

Artikel 23

Artikel 17 septies

Artikel 24

Artikel 17 octies

Artikel 25

Artikel 17 nonies

Artikel 26

Artikel 18

Artikel 27

Artikel 19

Artikel 28

Artikel 20

Artikel 29

Artikel 21

Artikel 30

Artikel 22

Artikel 31

Artikel 23

Artikel 32

Artikel 24

Artikel 33

Artikel 25

Artikel 34

Artikel 26

Artikel 35

Artikel 27

Artikel 36

Artikel 28

Artikel 37

Artikel 29

Artikel 38

Artikel 30

Artikel 39

Artikel 31

Artikel 40

Artikel 32

Artikel 41

Artikel 33

Artikel 42

Artikel 34

Artikel 43

Artikel 35

Artikel 44

Artikel 36

Artikel 45

Artikel 37

Artikel 46

Artikel 38

Artikel 47

Artikel 39

Artikel 48

Artikel 40

Artikel 41

Artikel 49

Artikel 42

Artikel 50

Bijlage I

Bijlage II