26.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/17


RICHTLIJN (EU) 2019/1937 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 oktober 2019

inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16, artikel 43, lid 2, artikel 50, artikel 53, lid 1, artikel 91, artikel 100, artikel 114, artikel 168, lid 4, artikel 169, artikel 192, lid 1, en artikel 325, lid 4, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 31,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Gezien het advies van 30 november 2018 van de groep van deskundigen als bedoeld in artikel 31 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Personen die voor een overheidsorganisatie of private organisatie werken of met een dergelijke organisatie in contact staan in het kader van hun werkgerelateerde activiteiten, zijn vaak als eerste op de hoogte van dreigingen of schade voor het algemeen belang die zich in die context voordoen. Door inbreuken op het Unierecht die schadelijk zijn voor het algemeen belang te melden, handelen dergelijke personen als “klokkenluiders”, en spelen zij daarbij een sleutelrol bij het onthullen en voorkomen van dergelijke inbreuken, en bij het beschermen van het maatschappelijk welzijn. Vaak echter weerhoudt vrees voor represailles potentiële klokkenluiders ervan melding te maken van hun bezorgdheid of vermoedens. In dit verband wordt op zowel Unie- als internationaal niveau steeds meer het belang onderkend van een evenwichtige en doeltreffende bescherming van klokkenluiders.

(2)

Op Unieniveau fungeren de meldingen en openbaarmakingen door klokkenluiders als een eerste fase van de handhaving van Unierecht en Uniemaatregelen. Zij brengen informatie over aan nationale en Unierechtshandhavingsinstanties, hetgeen leidt tot daadwerkelijke opsporing, onderzoek en vervolging van inbreuken op het Unierecht, waardoor voor meer transparantie en verantwoording wordt gezorgd.

(3)

Op bepaalde beleidsgebieden kunnen inbreuken op het Unierecht — ongeacht of ze krachtens het nationale recht zijn gekwalificeerd als bestuursrechtelijke, strafrechtelijke dan wel andere soorten inbreuken — het algemeen belang ernstig schaden, doordat zij significante risico’s voor het maatschappelijk welzijn kunnen vormen. In situaties waarin op die gebieden handhavingstekortkomingen zijn geconstateerd en klokkenluiders zich meestal in een bevoorrechte positie bevinden om inbreuken te onthullen, moet de handhaving worden verbeterd door te voorzien in doeltreffende, vertrouwelijke en beveiligde meldingskanalen en door ervoor te zorgen dat klokkenluiders effectief worden beschermd tegen represailles.

(4)

De bescherming van klokkenluiders loopt in de Unie van lidstaat tot lidstaat uiteen en is niet op alle beleidsgebieden even gelijkmatig. De gevolgen van inbreuken op het Unierecht met een grensoverschrijdende dimensie die door klokkenluiders zijn gemeld, illustreren dat ontoereikende bescherming in één lidstaat niet alleen in die lidstaat negatieve gevolgen kan hebben voor de werking van het Uniebeleid, maar ook in andere lidstaten en in de Unie in haar geheel.

(5)

Er moeten gemeenschappelijke minimumnormen gelden die ervoor zorgen dat klokkenluiders doeltreffend worden beschermd wat betreft rechtshandelingen en beleidsgebieden waar er behoefte is aan een krachtigere handhaving, niet-melding van misstanden door klokkenluiders van aanzienlijke invloed is op de handhaving, en inbreuken op Unierecht het algemeen belang ernstig kunnen schaden. De lidstaten kunnen beslissen de toepassing van nationale bepalingen uit te breiden tot andere gebieden om zo op nationaal niveau te zorgen voor een breed en coherent klokkenluidersbeschermingskader.

(6)

Bescherming van klokkenluiders is nodig om de handhaving van het Unierecht inzake overheidsopdrachten te verbeteren. Niet alleen moeten fraude en corruptie op het gebied van overheidsopdrachten bij de uitvoering van de Uniebegroting worden voorkomen en opgespoord, maar ook moet worden gezorgd voor het aanpakken van de ontoereikende handhaving van de voorschriften inzake overheidsopdrachten door nationale overeenkomstsluitende overheden en overeenkomstsluitende entiteiten in verband met de uitvoering van werken, de levering van producten of het verrichten van diensten. Inbreuken op deze regelgeving leiden tot verstoringen van de mededinging, tot hogere kosten voor het bedrijfsleven, tot ondermijning van de belangen van investeerders en aandeelhouders en, in het algemeen, tot vermindering van de aantrekkelijkheid voor investeerders en het ontstaan van een ongelijk speelveld voor het hele Europese bedrijfsleven, en tasten derhalve het goede functioneren van de interne markt aan.

(7)

Op het gebied van financiële diensten is de meerwaarde van de bescherming van klokkenluiders al door de Uniewetgever onderkend. In de nasleep van de financiële crisis, die ernstige tekortkomingen inzake de handhaving van de betrokken regelgeving aan het licht bracht, zijn maatregelen ter bescherming van klokkenluiders, waaronder interne en externe meldingskanalen, alsmede een uitdrukkelijk verbod op represailles, opgenomen in een aanzienlijk aantal wetgevingshandelingen op het gebied van financiële diensten, zoals aangegeven door de Commissie in haar mededeling van 8 december 2010 met als titel “Het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector”. Met name in de context van het prudentiële kader voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen voorziet Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) in bescherming van klokkenluiders die van toepassing is in het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(8)

Wat betreft de veiligheid van op de interne markt in de handel gebrachte producten, zijn ondernemingen die bij de productie- en toeleveringsketen betrokken zijn, de primaire gegevensbron, met als gevolg dat meldingen van klokkenluiders in dergelijke ondernemingen een hoge toegevoegde waarde hebben, omdat zij veel dichter staan bij informatie over mogelijke oneerlijke en illegale praktijken met betrekking tot de productie, invoer of distributie van onveilige producten. Er is dan ook behoefte aan de invoering van klokkenluidersbescherming in verband met de veiligheidsvereisten die gelden voor producten die worden gereguleerd door de harmonisatiewetgeving van de Unie als vervat in de bijlagen I en II bij Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad (6) en in verband met de algemene productveiligheidsvereisten als vervat in Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (7). Bescherming van klokkenluiders zoals geboden door onderhavige richtlijn zou ook essentieel zijn ter voorkoming van de onttrekking aan de legale handel van vuurwapens, onderdelen en componenten ervan en munitie, alsmede defensiegerelateerde producten, aangezien het meldingen zou aanmoedigen van inbreuken op het Unierecht zoals documentfraude, wijziging van markeringen en frauduleuze verwerving binnen de Unie van vuurwapens, wanneer inbreuken vaak impliceren dat producten aan de legale markt worden onttrokken. Omdat de bescherming van klokkenluiders zoals geboden door onderhavige richtlijn zou bijdragen tot de correcte toepassing van beperkingen en controles op precursoren van explosieven, helpt ze ook de illegale vervaardiging van zelfgemaakte explosieven te voorkomen.

(9)

In de sectorale Uniehandelingen inzake de veiligheid van de luchtvaart, met name in Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad (8), en inzake het zeevervoer, met name in de Richtlijnen 2013/54/EU (9) en 2009/16/EG (10) van het Europees Parlement en de Raad, die doelgerichte maatregelen voor de bescherming van klokkenluiders en specifieke meldingskanalen bevatten, is reeds onderkend hoe belangrijk klokkenluidersbescherming is voor het voorkomen en ontmoedigen van inbreuken op de Unievoorschriften inzake de veiligheid van het vervoer die mensenlevens in gevaar kunnen brengen. Die rechtshandelingen voorzien ook in bescherming tegen represailles voor werknemers die fouten melden die zijzelf te goeder trouw hebben gemaakt (de zogeheten “cultuur van billijkheid”). De bestaande elementen van de bescherming van klokkenluiders in deze twee sectoren moeten worden aangevuld, en er moet worden voorzien in bescherming voor andere vervoerswijzen, namelijk de binnenvaart, het wegvervoer en het spoorvervoer, om de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot die vervoerswijzen scherper te handhaven.

(10)

Wat het gebied van de milieubescherming betreft, blijven het verzamelen van bewijsmateriaal, het voorkomen, opsporen en bestrijden van milieudelicten en onrechtmatige gedragingen, een uitdaging en moeten acties in dat verband worden versterkt, zoals aangegeven door de Commissie in haar mededeling van 18 januari 2018 met als titel “EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren”. Aangezien voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze richtlijn de enige bestaande regels inzake de bescherming van klokkenluiders op het gebied van milieubescherming in één sectoraal instrument zijn vastgelegd, met name Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad (11), is de invoering van dergelijke bescherming noodzakelijk om doeltreffende handhaving van het milieuacquis van de Unie te waarborgen, omdat inbreuken daarop het algemeen belang kunnen schaden en buiten de landsgrenzen gevolgen kunnen hebben. De invoering van dergelijke bescherming is ook relevant wanneer onveilige producten tot milieuschade kunnen leiden.

(11)

Het verbeteren van de klokkenluidersbescherming zou ook een preventief en afschrikkend effect hebben op inbreuken op de voorschriften van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie inzake nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. Dat zou ook leiden tot een krachtigere handhaving van de relevante bepalingen van Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad (12) inzake de bevordering en de versterking van een effectieve nucleaire veiligheidscultuur, en met name artikel 8 ter, lid 2, punt a), van die richtlijn waarin onder meer wordt bepaald dat de bevoegde regelgevende autoriteit beheerssystemen met gepaste voorrang voor nucleaire veiligheid moet opzetten die op alle personeels- en managementniveaus bevorderlijk zijn voor het vermogen kritische vragen te stellen over de deugdelijke toepassing van de toepasselijke veiligheidsbeginselen en -praktijken en tijdig over veiligheidskwesties te rapporteren.

(12)

De invoering van een kader voor klokkenluidersbescherming zou tevens bijdragen aan het versterken van de handhaving van de bestaande bepalingen en aan het voorkomen van inbreuken op Unievoorschriften, op het gebied van de voedselketen en in het bijzonder de veiligheid van levensmiddelen en diervoerders, alsmede inzake de gezondheid, de bescherming en het welzijn van dieren. De diverse Unievoorschriften op deze gebieden zijn onderling nauw verbonden. Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (13) zet de algemene beginselen en vereisten uiteen die ten grondslag liggen aan alle Unie- en nationale maatregelen inzake levensmiddelen en diervoeders, met bijzondere aandacht voor voedselveiligheid, teneinde een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en de belangen van de consument op voedselgebied te waarborgen, en het goede functioneren van de interne markt te verzekeren. In die verordening wordt onder meer bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven hun werknemers en anderen niet mogen ontmoedigen met de bevoegde autoriteiten samen te werken, indien door een dergelijke samenwerking een risico in verband met een levensmiddel of een diervoerder kan worden voorkomen, beperkt of weggenomen. De Uniewetgever heeft op het gebied van diergezondheidswetgeving een gelijkaardige aanpak gevolgd met Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (14), die de regels vaststelt ter voorkoming en bestrijding van op dieren of mensen overdraagbare dierziekten en met betrekking tot de bescherming en het welzijn van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren, van voor wetenschappelijke doeleinden gebruikte dieren, van dieren tijdens het vervoer en van dieren bij de slacht via Richtlijn 98/58/EG van de Raad (15), Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad (16), Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad (17) en Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad (18).

(13)

Meldingen door klokkenluiders van inbreuken kunnen cruciaal zijn voor het opsporen, voorkomen, verminderen of wegnemen van risico’s voor de volksgezondheid en de bescherming van de consument die voortvloeien uit inbreuken op Unievoorschriften, die anders onopgemerkt zouden kunnen blijven. Met name is er ook een sterk verband tussen consumentenbescherming en gevallen waarin onveilige producten tot aanzienlijke schade voor de consument kunnen leiden.

(14)

De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens, die als grondrechten zijn verankerd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“Handvest”), zijn andere gebieden waarop klokkenluiders kunnen helpen om inbreuken aan het licht te brengen die het algemeen belang kunnen schaden. Klokkenluiders kunnen tevens helpen bij het openbaar maken van inbreuken op de richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad (19) inzake de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, die voorziet in een vereiste van melding van incidenten (ook indien daardoor geen persoonsgegevens in gevaar zijn gebracht) en in beveiligingsvereisten voor aanbieders van essentiële diensten in talrijke sectoren (zoals energie, gezondheid, vervoer en bankdiensten) voor aanbieders van belangrijke digitale diensten (zoals cloudcomputing), en voor aanbieders van basisvoorzieningen, zoals water, elektriciteit en gas. Meldingen van klokkenluiders zijn op dit gebied met name waardevol ter voorkoming van beveiligingsincidenten die belangrijke economische en sociale activiteiten en veelgebruikte digitale diensten treffen, en eveneens ter voorkoming van inbreuken op de Unievoorschriften inzake gegevensbescherming. Dergelijke meldingen dragen bij tot het verzekeren van de continuïteit van de verlening van diensten die essentieel zijn voor het functioneren van de interne markt en het maatschappelijk welzijn.

(15)

Een belangrijk gebied waarop de handhaving van het Unierecht moet worden verbeterd, is voorts de bescherming van de financiële belangen van de Unie, die betrekking heeft op de bestrijding van fraude, corruptie en alle andere illegale activiteiten die gevolgen hebben voor de uitgaven van de Unie, de inning van de inkomsten en middelen van de Unie of de eigendommen van de Unie. Betere bescherming van de financiële belangen van de Unie is tevens relevant voor de uitvoering van de Uniebegroting met betrekking tot de uitgaven uit hoofde van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom-Verdrag). Gebrekkige handhaving op het gebied van bescherming van de financiële belangen van de Unie, onder meer wat betreft de voorkoming van fraude en corruptie op nationaal niveau, leidt tot minder inkomsten voor de Unie en misbruik van Uniemiddelen, wat een verstorende invloed op overheidsinvesteringen kan hebben en de groei kan belemmeren en het vertrouwen van het publiek in Uniemaatregelen kan ondermijnen. Artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vereist dat de Unie en de lidstaten fraude en alle andere onrechtmatige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, bestrijden. Tot de toepasselijke Uniemaatregelen in dit verband behoren met name Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (20), en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21).Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 wordt voor de ernstigste soorten frauduleus gedrag aangevuld door Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (22) en door de op grond van artikel K.3. van het Verdrag betreffende de Europese Unie opgestelde Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1995 (23), met inbegrip van de protocollen erbij van 27 september 1996 (24), van 29 november 1996 (25) en van 19 juni 1997 (26). Die Overeenkomst en die protocollen blijven van kracht voor de lidstaten die niet gebonden zijn door Richtlijn (EU) 2017/1371.

(16)

Met het oog op het beschermen van klokkenluiders moeten ook gemeenschappelijke minimumnormen worden bepaald voor inbreuken in verband met de interne markt als bedoeld in artikel 26, lid 2, VWEU. Daarnaast is het overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het “Hof”) de bedoeling van Uniemaatregelen die gericht zijn op het tot stand brengen of het waarborgen van het functioneren van de interne markt, dat zij bijdragen tot het wegwerken van bestaande of zich aandienende obstakels voor het vrij verkeer van goederen of het vrij verrichten van diensten, en tot het wegnemen van concurrentieverstoringen.

(17)

Meer specifiek zou het beschermen van klokkenluiders met het oog op het beter handhaven van het mededingingsrecht van de Unie, onder meer inzake staatssteun het efficiënte functioneren van de markten in de Unie waarborgen, een gelijk speelveld bieden voor het bedrijfsleven en voordelen opleveren voor consumenten. Wat de op ondernemingen van toepassing zijnde mededingingsvoorschriften betreft, is het belang van melding van misstanden door personen binnen de organisatie voor het opsporen van inbreuken op het mededingingsrecht reeds erkend in het kader van het uit hoofde van artikel 4 bis van Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie (27) door de Commissie nagestreefde clementiebeleid en door de recente invoering door de Commissie van een tool om misstanden anoniem te melden. Inbreuken met betrekking tot het mededingingsrecht en de staatssteunvoorschriften houden verband met de artikelen 101, 102, 106, 107 en 108 VWEU en de ter toepassing daarvan vastgestelde secundairrechtelijke voorschriften.

(18)

Inbreuken op het vennootschapsbelastingsrecht en constructies die ertoe strekken een belastingvoordeel te verkrijgen en zich aan wettelijke verplichtingen te onttrekken, waarmee het doel van het toepasselijke vennootschapsbelastingrecht teniet wordt gedaan, tasten het goede functioneren van de interne markt aan. Dergelijke inbreuken en constructies kunnen leiden tot oneerlijke belastingconcurrentie en grootschalige belastingontduiking, waardoor het gelijke speelveld voor ondernemingen wordt verstoord en de lidstaten en de begroting van de hele Unie belastinginkomsten mislopen. Deze richtlijn moet melders van ontduikings- of misbruikconstructies die anders onopgemerkt zouden blijven, bescherming bieden tegen represailles, opdat bevoegde autoriteiten er beter voor kunnen zorgen dat de interne markt correct functioneert en kunnen optreden tegen verstoringen van en belemmeringen voor de handel die het concurrentievermogen van ondernemingen in de interne markt ondermijnen, met een direct verband met de regels voor het vrije verkeer en tevens relevant voor de toepassing van de staatssteunregels. De door deze richtlijn geboden klokkenluidersbescherming zou een aanvulling vormen op recente initiatieven van de Commissie om de transparantie en de uitwisseling van informatie op fiscaal gebied te verbeteren en in de Unie een eerlijker vennootschapsbelastingklimaat tot stand te brengen, teneinde de lidstaten in staat te stellen ontduikingsconstructies en of misbruikconstructies, doeltreffender in kaart te brengen en mee te ontmoedigen. Deze richtlijn harmoniseert echter noch inhoudelijke noch procedurele bepalingen met betrekking tot belastingen, en streeft geen verscherping van de handhaving van nationale regels inzake vennootschapsbelasting na, onverminderd de mogelijkheid voor de lidstaten om gemelde informatie voor dat doel te gebruiken.

(19)

Het materiële toepassingsgebied van deze richtlijn wordt in artikel 2, lid 1, onder a) afgebakend door te verwijzen naar de in de bijlage vervatte lijst van Uniehandelingen. Dit houdt in dat, indien die Uniehandelingen op hun beurt het materiële toepassingsgebied afbakenen door te verwijzen naar in hun bijlagen vermelde Uniehandelingen, die laatste handelingen ook deel uitmaken van het materiële toepassingsgebied van onderhavige richtlijn. Voorts moet de verwijzing naar de handelingen in de bijlage zodanig worden begrepen dat alle op grond van die handelingen vastgestelde nationale of uniale uitvoerings- of gedelegeerde maatregelen eronder vallen. Daarnaast moet de verwijzing naar de Uniehandelingen in de bijlage worden begrepen als een dynamische verwijzing, overeenkomstig het gebruikelijke systeem voor verwijzingen naar rechtshandelingen van de Unie wat de normale regel is voor verwijzingen naar rechtshandelingen van de Unie. Indien een Uniehandeling in de bijlage wordt gewijzigd, geldt de verwijzing bijgevolg als een verwijzing naar een gewijzigde handeling; indien de Uniehandeling in de bijlage wordt vervangen, geldt de verwijzing als een verwijzing naar de nieuwe handeling.

(20)

In bepaalde Uniehandelingen, met name op het gebied van financiële diensten, zoals Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (28) en de op basis van die verordening (29) vastgestelde Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2015/2392 van de Commissie, zijn al uitvoerige voorschriften over de bescherming van klokkenluiders opgenomen. Op de toepasselijke sectoren toegesneden specifieke bepalingen ter zake zoals voorzien in die bestaande Uniewetgeving, waaronder de in deel II van de bijlage bij onderhavige richtlijn opgenomen Uniehandelingen, moeten worden behouden. Dit is met name van belang om vast te stellen welke juridische entiteiten op het gebied van financiële diensten en de preventie van witwassen en terrorismefinanciering momenteel verplicht zijn interne meldingskanalen op te zetten. Tegelijkertijd moet deze richtlijn ter wille van de consistentie en rechtszekerheid in alle lidstaten toepasselijk zijn op alle aangelegenheden die niet zijn geregeld bij sectorspecifieke handelingen, die door zulke handelingen moeten worden aangevuld, zodat zij volledig in overeenstemming zijn met de minimumnormen. Meer bepaald moet deze richtlijn nader bepalen hoe de interne en externe meldingskanalen eruit moeten zien, welke verplichtingen er op de bevoegde autoriteiten moeten rusten en welke vormen van bescherming tegen represailles er op nationaal niveau moeten worden geboden. In dat verband bepaalt artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad (30) dat de lidstaten op het onder die verordening vallende gebied een intern meldingskanaal moeten kunnen opzetten. Voor de consistentie met de bij deze richtlijn vastgestelde minimumnomen moet de in deze richtlijn opgenomen verplichting om interne meldingskanalen op te zetten ook gelden met betrekking tot Verordening (EU) nr. 1286/2014.

(21)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de bescherming die wordt verleend aan werknemers die inbreuken op het arbeidsrecht van de Unie melden. Met name moeten de lidstaten er overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad (31) reeds op toezien dat werknemers en werknemersvertegenwoordigers geen nadeel ondervinden van verzoeken of voorstellen die zij doen aan de werkgever om passende maatregelen te nemen om risico’s voor de werknemers te ondervangen en/of bronnen van gevaar uit te schakelen. Werknemers en hun vertegenwoordigers hebben krachtens die richtlijn het recht om problemen voor te leggen aan de bevoegde autoriteit indien zij menen dat de maatregelen die de werkgever heeft getroffen, en de middelen die hij heeft ingezet, niet toereikend zijn om de veiligheid en gezondheid te verzekeren.

(22)

De lidstaten zouden kunnen beslissen te bepalen dat meldingen in verband met interpersoonlijke klachten die uitsluitend de melder aangaan, namelijk klachten over interpersoonlijke conflicten tussen de melder en een andere werknemer, via andere beschikbare procedures kunnen worden behandeld.

(23)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de bescherming die wordt geboden door procedures voor het melden van mogelijke onwettige activiteiten, waaronder fraude of corruptie, waardoor de belangen van de Unie worden geschaad, of voor het melden van gedragingen bij de uitvoering van de werkzaamheden in dienstverband die een aanwijzing vormen voor ernstig plichtsverzuim door ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie als bedoeld in de artikelen 22 bis, 22 ter en 22 kater van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, neergelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (32). Deze richtlijn moet van toepassing zijn indien Unieambtenaren en andere meldingen doen over inbreuken die gebeuren in een werkgerelateerde context buiten hun arbeidsverhouding bij de instellingen, organen of instanties van de Unie.

(24)

De nationale veiligheid blijft de exclusieve bevoegdheid van elke lidstaat. Deze richtlijn mag overeenkomstig de rechtspraak van het Hof niet van toepassing zijn op meldingen van inbreuken in verband met aanbestedingen op defensiegebied of in verband met beveiligingsaspecten indien deze onder artikel 346 VWEU vallen. Indien de lidstaten besluiten de overeenkomstig deze richtlijn geboden bescherming uit te breiden tot nog meer gebieden of handelingen, die niet binnen het materiële toepassingsgebied ervan vallen, moet het voor hen mogelijk zijn in dat verband specifieke bepalingen vast te stellen ter bescherming van wezenlijke belangen van nationale veiligheid.

(25)

Deze richtlijn mag evenmin afbreuk doen aan de bescherming van gerubriceerde informatie die uit hoofde van het Unierecht of de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat tegen ongeoorloofde toegang moet worden beschermd. Voorts mag deze richtlijn geen afbreuk doen aan de verplichtingen die voortvloeien uit Besluit 2013/488/EU van de Raad (33) of Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (34).

(26)

Deze richtlijn mag overeenkomstig de rechtspraak van het Hof geen afbreuk doen aan de bescherming van de vertrouwelijkheid van communicatie tussen advocaat en cliënt (“beroepsgeheim van de advocaat”), die is geregeld bij nationaal en, waar toepasselijk, Unierecht. Voorts mag deze richtlijn geen afbreuk doen aan de bij nationaal en Unierecht neergelegde verplichting om communicatie van aanbieders van gezondheidszorg, waaronder therapeuten, met hun patiënten vertrouwelijk te houden (“medische privacy”).

(27)

Beoefenaren van andere beroepen dan advocaten en zorgverleners moeten in aanmerking kunnen komen voor bescherming op grond van deze richtlijn wanneer zij informatie melden die is beschermd door de toepasselijke beroepsregels, op voorwaarde dat het melden van die informatie nodig is voor het onthullen van een onder deze richtlijn vallende inbreuk.

(28)

Hoewel deze richtlijn in bepaalde omstandigheden moet voorzien in een beperkte vrijstelling van aansprakelijkheid, ook strafrechtelijke aansprakelijkheid, in geval van een schending van de vertrouwelijkheidsplicht, mag zij geen afbreuk doen aan nationale strafprocedureregels, en met name niet aan de regels die de integriteit van het onderzoek en de procedure of de rechten van de verdediging van de betrokkenen moeten waarborgen. Dit moet gelden onverminderd de invoering van beschermingsmaatregelen in andere soorten nationaal procesrecht, met name de omkering van de bewijslast in nationale bestuursrechtelijke, civielrechtelijke of arbeidsrechtelijke procedures.

(29)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de nationale voorschriften betreffende de uitoefening van de rechten van werknemersvertegenwoordigers op informatie, raadpleging en deelname aan collectieve onderhandelingen en hun verdediging van de arbeidsrechten van werknemers. Dit moet gelden onverminderd het overeenkomstig onderhavige richtlijn verleende beschermingsniveau.

(30)

Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op gevallen waarin personen die hun geïnformeerde toestemming hebben gegeven en die zijn vermeld als informanten of als dusdanig zijn geregistreerd in databanken die worden beheerd door de op nationaal niveau aangewezen autoriteiten, zoals douaneautoriteiten, en die tegen betaling of vergoeding inbreuken melden aan handhavingsinstanties. Dergelijke meldingen worden gedaan in het kader van specifieke procedures die de anonimiteit van zulke personen garanderen opdat hun lichamelijke integriteit beschermd is, en die verschillend zijn van de bij deze richtlijn geregelde meldingskanalen.

(31)

Personen die in de context van hun werkgerelateerde activiteiten verkregen informatie over dreigingen of schade voor het algemeen belang melden, maken gebruik van hun vrijheid van meningsuiting. Het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie, verankerd in artikel 11 van het Handvest en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omvat het recht om informatie te ontvangen en te verstrekken, alsmede de vrijheid en het pluralisme van de media. Deze verordening stoelt dan ook op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over het recht op vrijheid van meningsuiting en de beginselen die op basis daarvan door de Raad van Europa zijn uitgewerkt in zijn aanbeveling over de bescherming van klokkenluiders die zijn Comité van ministers op 30 april 2014 heeft vastgesteld.

(32)

Om bescherming op grond van deze richtlijn te genieten, moeten melders, in het licht van de omstandigheden en de informatie waarover zij ten tijde van de melding beschikken, redelijke gronden hebben om aan te nemen dat de door hen gemelde zaken op waarheid berusten. Dit vereiste is een essentiële voorzorgsmaatregel tegen kwaadwillige, lichtzinnige of oneerlijke meldingen, aangezien het ervoor zorgt dat wie opzettelijk en bewust onjuiste of misleidende informatie meldt, geen bescherming geniet. Tegelijk zorgt dit vereiste ervoor dat de bescherming niet verloren gaat als de melder te goeder trouw onjuiste informatie over inbreuken heeft gemeld. Evenzo zouden melders in aanmerking moeten komen voor bescherming uit hoofde van deze richtlijn als zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat de gemelde informatie binnen het toepassingsgebied van de richtlijn valt. De motieven van de melders om te melden moeten losstaan van de beslissing of zij bescherming moeten krijgen.

(33)

Melders voelen zich doorgaans beter bij interne melding, tenzij zij redenen voor externe melding hebben. Uit empirisch onderzoek blijkt dat het merendeel van de klokkenluiders geneigd is interne meldingen te doen binnen de organisatie waarin zij werken. Interne meldingen zijn ook de beste manier om informatie te verschaffen aan de personen die kunnen helpen om de risico’s voor het algemeen belang snel en doeltreffend af te wenden. Tegelijkertijd moet de melder het meest geschikte kanaal kunnen kiezen naargelang de individuele omstandigheden van het geval. Voorts moeten openbaarmakingen, gezien de democratische beginselen zoals transparantie en verantwoordingsplicht en grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting en de vrijheid en het pluralisme van de media, worden beschermd en moet het belang van werkgevers om hun organisaties te besturen en hun belangen te beschermen, worden afgewogen tegen het belang van het publiek om te worden beschermd tegen schade, overeenkomstig de in de rechtspraak van het EHRM ontwikkelde criteria.

(34)

Onverminderd de uit hoofde van Unierecht bestaande verplichtingen om anonieme meldingen mogelijk te maken, moeten de lidstaten kunnen beslissen of juridische entiteiten in de private en overheidssector en bevoegde autoriteiten de anonieme meldingen van onder deze richtlijn vallende inbreuken moeten aanvaarden en de opvolging daarvan moeten doen. Wel moeten personen die anonieme meldingen of anonieme openbaarmakingen hebben verricht die onder deze richtlijn vallen en voldoen aan de voorwaarden ervan, bescherming krachtens deze richtlijn genieten indien zij later worden geïdentificeerd en er tegen hen represailles worden genomen.

(35)

Deze richtlijn moet bescherming bieden in gevallen waarin personen overeenkomstig Uniewetgeving meldingen doen aan instellingen, organen of instanties van de Unie, bijvoorbeeld in de context van fraude inzake de Uniebegroting.

(36)

Personen hebben specifieke rechtsbescherming nodig als zij de informatie die zij melden, via hun werkgerelateerde activiteiten hebben verkregen en als gevolg daarvan in hun werkomgeving het risico lopen op represailles, bijvoorbeeld wegens schending van de geheimhoudingsplicht of loyaliteitsplicht. De reden die ten grondslag ligt aan het bieden van bescherming is dat die personen economisch kwetsbaar zijn ten opzichte van de persoon van wie zij de facto afhankelijk zijn voor hun werk. Wanneer er geen sprake is van een dergelijke werkgerelateerde machtsongelijkheid, bijvoorbeeld bij gewone klagers of burgers die getuige zijn van een misstand, is bescherming tegen represailles niet nodig.

(37)

Voor een doeltreffende handhaving van het Unierecht moet bescherming worden geboden aan zo veel mogelijk categorieën personen die, ongeacht of zij Unieburgers of derdelanders zijn, in het kader van hun werkgerelateerde activiteiten (ongeacht de aard van die activiteiten en of zij al dan niet bezoldigd zijn) bevoorrechte toegang hebben tot informatie over inbreuken waarvan de melding in het algemeen belang is, en die aan represailles blootstaan als zij die inbreuken melden. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de noodzaak van bescherming wordt bepaald aan de hand van alle relevante omstandigheden en niet uitsluitend op basis van de aard van de verhouding, zodat de bescherming alle personen dekt die in ruime zin in verband staan met de organisatie waar de inbreuk heeft plaatsgevonden.

(38)

De bescherming dient in de eerste plaats te gelden voor personen die de hoedanigheid van “werknemer” hebben in de zin van artikel 45, lid 1, VWEU, zoals uitgelegd door het Hof, met name personen die gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens leiding prestaties verrichten en als tegenprestatie een vergoeding ontvangen. Ook moet bescherming worden geboden aan werknemers in een atypische arbeidsverhouding, zoals deeltijdwerkers en werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, alsmede personen die een arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking met een uitzendbureau hebben, of in onzekere arbeidsverhoudingen waarop de standaardvormen van bescherming tegen oneerlijke behandeling vaak moeilijk toe te passen zijn. Onder het begrip “werknemer” vallen ook ambtenaren, alsmede alle andere personen die in de publieke sector werken.

(39)

De bescherming moet tevens gelden voor categorieën natuurlijke personen die evenwel geen “werknemer” in de zin van artikel 45, lid 1, VWEU zijn, maar een belangrijke rol kunnen spelen bij het onthullen van inbreuken op het Unierecht en economisch kwetsbaar kunnen zijn in het kader van hun werkgerelateerde activiteiten. Zo staan wat productveiligheid betreft leveranciers veel dichter bij de bron van informatie over mogelijke oneerlijke en illegale praktijken inzake de productie, invoer of distributie van onveilige producten; en zijn, wat de besteding van middelen van de Unie betreft, consultants door hun dienstverlening bij uitstek in staat om de aandacht te vestigen op inbreuken waarvan zij getuige zijn. Die categorieën personen, die ook zelfstandige dienstaanbieders, freelancers, aannemers, onderaannemers en leveranciers omvatten, krijgen vaak te maken met represailles, die de vorm kunnen aannemen van vervroegde beëindiging of opzegging van dienstenovereenkomsten, vergunningen of machtigingen, omzetderving, inkomstenderving, dwang, intimidatie of pesterijen, opname op een zwarte lijst of bedrijfsboycot of reputatieschade. Ook aandeelhouders en personen in leidinggevende organen kunnen te maken krijgen met represailles, bijvoorbeeld in financieel opzicht of in de vorm van intimidatie of pesterijen, opname op een zwarte lijst of reputatieschade. Bescherming moet ook worden geboden aan personen wier arbeidsverhouding is beëindigd en aan kandidaten voor een baan of voor personen die diensten beogen te verrichten voor een organisatie die tijdens de wervingsprocedure of in een andere fase van precontractuele onderhandelingen informatie over inbreuken hebben verkregen en die met represailles te maken kunnen krijgen in de vorm van negatieve arbeidsreferenties of opname op een zwarte lijst of een bedrijfsboycot.

(40)

Doeltreffende klokkenluidersbescherming betekent ook dat bescherming nodig is voor categorieën personen die weliswaar niet economisch afhankelijk zijn van hun werkgerelateerde activiteiten, maar niettemin te maken kunnen krijgen met represailles als gevolg van het melden van inbreuken. Represailles jegens vrijwilligers en bezoldigde of onbezoldigde stagiairs kunnen erin bestaan dat geen gebruik meer wordt gemaakt van hun diensten, hen voor toekomstige banen een negatieve arbeidsreferentie wordt afgegeven of hun reputatie of loopbaanvooruitzichten anderszins worden geschaad.

(41)

Er is bescherming nodig tegen represaillemaatregelen niet alleen direct jegens de melders zelf, maar ook tegen die welke indirect kunnen worden genomen, onder meer jegens facilitatoren, collega’s of familieleden van de melder die ook in een werkgerelateerd verband met de werkgever of klant of dienstenontvanger van de melder verkeren. Onverminderd de bescherming die vakbondsvertegenwoordigers of werknemersvertegenwoordigers als zodanig in hun hoedanigheid als zulke vertegenwoordigers genieten bij andere Unie- en nationale voorschriften, moeten zij, zowel wanneer zij in hun hoedanigheid van werknemer meldingen doen als wanneer zij aan de melder advies en steun hebben verleend, de door deze richtlijn geboden bescherming genieten. Indirecte represailles omvatten ook maatregelen tegen de juridische entiteit waarvan de melder eigenaar is, waarvoor hij werkt of waarmee hij anderszins in een werkgerelateerde context is gelieerd, zoals de weigering van dienstverrichting, de opname op een zwarte lijst of een bedrijfsboycot.

(42)

Doeltreffende opsporing en preventie van ernstige schade voor het algemeen belang vereist dat het begrip “inbreuk” ook misbruik als gedefinieerd in de rechtspraak van het Hof omvat, namelijk handelingen of nalatigheden die formeel niet onrechtmatig lijken, maar het doel of de toepassing van het recht tenietdoen.

(43)

Opdat inbreuken op het Unierecht effectief worden voorkomen, moet bescherming worden verleend aan personen die informatie verstrekken die nodig is voor het onthullen van inbreuken die reeds hebben plaatsgevonden, inbreuken die zich nog niet hebben voorgedaan, maar die zich zeer waarschijnlijk zullen voordoen, of handelingen of nalatigheden die de melder redelijkerwijs kan beschouwen als inbreuken, alsmede pogingen om inbreuken te verbergen. Om dezelfde redenen is bescherming ook gerechtvaardigd voor personen die geen positief bewijs aandragen, maar redelijke bedenkingen of vermoedens kenbaar maken. Bescherming is echter niet nodig voor personen die informatie melden die reeds ten volle tot het publieke domein behoort of van onbewezen geruchten en verhalen.

(44)

Er dient een nauw verband te bestaan tussen de melding en de nadelige behandeling die de melder direct of indirect ten deel valt opdat deze nadelige behandeling als een represaille kan worden beschouwd en opdat de melder zodoende op dat punt voor rechtsbescherming in aanmerking kan komen. Doeltreffende bescherming van melders met het oog op betere handhaving van het Unierecht vereist een ruime definitie van de term “represailles”, die elke voor de melder nadelige handeling of nalatigheid binnen een werkgerelateerde context omvat. Deze richtlijn mag werkgevers echter niet beletten werkgerelateerde besluiten te nemen die losstaan van de melding of openbaarmaking.

(45)

Bescherming tegen represailles moet, als middel ter bescherming van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid en het pluralisme van de media, zowel worden geboden aan personen die informatie over handelingen of nalatigheden melden binnen een organisatie (interne melding) of aan een externe instantie (“externe melding”) als aan personen die dergelijke informatie door openbaarmaking in het publieke domein beschikbaar stellen, bijvoorbeeld door deze direct ter beschikking van het publiek te stellen via online platforms of sociale media, of van de media, gekozen afgevaardigden, maatschappelijke organisaties, vakbonden, of beroeps- en bedrijfsorganisaties.

(46)

Klokkenluiders zijn met name een belangrijke bron voor onderzoeksjournalisten. Klokkenluiders doeltreffend beschermen tegen represailles vergroot de rechtszekerheid van potentiële klokkenluiders en stimuleert daardoor klokkenluiden via de media. In dit verband is de bescherming van klokkenluiders als journalistieke bron van cruciaal belang om te waarborgen dat onderzoeksjournalistiek in democratische samenlevingen haar rol van waakhond kan vervullen.

(47)

Voor een doeltreffende opsporing en preventie van inbreuken op het Unierecht is het van vitaal belang dat de relevante informatie snel degenen bereikt die het dichtst bij de bron van het probleem staan, het best in staat zijn om onderzoek te verrichten en de bevoegdheid hebben om het probleem aan te pakken, indien mogelijk. In beginsel moeten melders daarom worden aangemoedigd eerst gebruik te maken van de interne meldingskanalen en melding te doen aan hun werkgever, mits zij dergelijke kanalen ter beschikking hebben en redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze functioneren. Dat geldt met name indien melders menen dat de inbreuk doeltreffend kan worden aangepakt binnen de betrokken organisatie, en dat er geen risico op represailles bestaat. Bijgevolg moeten juridische entiteiten in de private en de publieke sector passende interne procedures opzetten voor de ontvangst en de opvolging van meldingen. Deze aanmoediging betreft ook gevallen waarin deze kanalen al tot stand zijn gebracht zonder dat hiertoe een Unie- of nationaalrechtelijke verplichting bestond. Dit beginsel moet bijdragen tot een cultuur van gedegen communicatie en maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij melders worden geacht in aanzienlijke mate bij te dragen tot zelfreinigend vermogen en uitmuntendheid.

(48)

Voor juridische entiteiten in de private sector moet de verplichting tot het opzetten van interne meldingskanalen in verhouding staan tot hun omvang en tot het risiconiveau van hun activiteiten uit het oogpunt van het algemeen belang. Voor alle ondernemingen met 50 of meer werknemers moet de verplichting gelden om interne meldingskanalen op te zetten, ongeacht de aard van hun activiteiten, op basis van hun verplichting om btw te innen. Na een passende risicobeoordeling kunnen de lidstaten ook in specifieke gevallen eisen dat andere ondernemingen interne meldingskanalen opzetten, bijvoorbeeld wegens de significante risico’s die mogelijk uit hun activiteiten voortvloeien.

(49)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de lidstaten om juridische entiteiten in de private sector met minder dan 50 werknemers aan te moedigen interne kanalen voor melding en opvolging op te zetten, onder meer door voor die kanalen minder dwingende voorschriften vast te stellen dan die van deze richtlijn, mits die voorschriften vertrouwelijkheid en gedegen opvolging garanderen.

(50)

De vrijstelling voor kleine en micro-ondernemingen van de verplichting om interne meldingskanalen op te zetten, mag niet gelden voor private ondernemingen die krachtens in deel I.B en deel II van de bijlage vermelde Uniehandelingen verplicht zijn om in interne meldingskanalen te voorzien.

(51)

Het moet duidelijk zijn dat in het geval van juridische entiteiten in de private sector die niet voorzien in interne meldingskanalen, melders meldingen rechtstreeks extern aan de bevoegde autoriteiten moeten kunnen richten en dat deze personen de bescherming tegen represailles moeten genieten waarin deze richtlijn voorziet.

(52)

Om met name te waarborgen dat de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten worden nageleefd, moet de verplichting om interne meldingskanalen op te zetten, gelden voor alle overeenkomstsluitende autoriteiten en overeenkomstsluitende entiteiten — op lokaal, regionaal en nationaal niveau — en in verhouding staan tot hun grootte.

(53)

Gesteld dat de vertrouwelijkheid van de identiteit van de melder wordt verzekerd, staat het elke afzonderlijke juridische entiteit in de private en de publieke sector vrij om te bepalen wat voor meldingskanalen worden opgezet. Meer bepaald moeten de meldingskanalen het voor personen mogelijk maken om schriftelijk te melden en om meldingen per post, via fysieke klachtenbus(sen) of door middel van een online platform (intranet- of internetplatform) in te dienen, of mondeling te melden via een speciaal telefoonnummer of via een andere gesproken berichtendienst, of beide. Op verzoek van de melder moeten die kanalen ook de mogelijkheid bieden om inbreuken te melden via fysieke ontmoetingen binnen een redelijke termijn.

(54)

Derden kunnen ook worden gemachtigd om namens juridische entiteiten in de private en de publieke sector meldingen van inbreuken te ontvangen, mits zij passende waarborgen bieden wat betreft de eerbiediging van de onafhankelijkheid, vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en geheimhouding. Bij zulke derden kan het gaan om aanbieders van platformen voor externe melding, externe raadslieden, auditors, vakbondsvertegenwoordigers of werknemersvertegenwoordigers.

(55)

De internemeldingsprocedures moeten het mogelijk maken dat juridische entiteiten in de private sector onder strikte vertrouwelijkheid meldingen ontvangen en onderzoeken van werknemers van de entiteit en van dochterondernemingen of verbonden ondernemingen van dezelfde entiteit (de groep), maar ook, voor zover mogelijk, van de gevolmachtigden en leveranciers van de groep, en alle personen die via hun werkgerelateerde activiteiten met betrekking tot de entiteit en de groep informatie verkrijgen.

(56)

De keuze van de personen of afdelingen binnen een juridische entiteit in de private sector die het meest geschikt zijn om te worden aangewezen als bevoegd voor de ontvangst en de opvolging van meldingen, hangt af van de structuur van de entiteit, maar hun functie moet in elk geval waarborgen dat zij onafhankelijk zijn en geen belangenconflicten hebben. In kleinere entiteiten kan deze functie worden uitgeoefend als nevenfunctie van een stafmedewerker die in een goede positie verkeert om direct melding te doen aan het hoofd van de organisatie, zoals een hoofd naleving of personeelszaken, een integriteitsmedewerker, een jurist of privacymedewerker, een financieel directeur, een directeur audit of een lid van de raad van bestuur.

(57)

In het kader van interne melding is het, teneinde vertrouwen op te bouwen in het algehele systeem voor klokkenluidersbescherming, essentieel dat de melder zo veel als wettelijk en alomvattend mogelijk wordt geïnformeerd over de opvolging van de melding, en dit zal de kans op latere onnodige meldingen of openbaarmakingen verminderen. De melder moet binnen een redelijke termijn worden geïnformeerd over de als opvolging van de melding te nemen of reeds genomen maatregelen en de redenen voor de keuze van die opvolging. Opvolging zou bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op doorverwijzing naar andere kanalen of procedures in geval van meldingen die uitsluitend de individuele rechten van de melder betreffen, beëindiging van de procedure wegens onvoldoende bewijs of om andere redenen, de start van een intern onderzoek en eventueel de bevindingen daarvan en maatregelen om het aan de orde gestelde probleem aan te pakken, doorverwijzing naar een bevoegde autoriteit voor verder onderzoek), mits die informatie geen afbreuk doet aan het interne onderzoek of het onderzoek of de rechten van de betrokkene schaadt. In alle gevallen moet de melder in kennis worden gesteld van de voortgang en het resultaat van het onderzoek. In de loop van het onderzoek moet de melder kunnen worden gevraagd nog meer informatie te verstrekken, zij het zonder dat hij tot het verstrekken van dergelijke informatie is verplicht.

(58)

De redelijke termijn voor het informeren van een melder mag hoogstens drie maanden bedragen. Als nog niet vaststaat welke opvolging moet worden gegeven aan de melding, moet de melder hierover worden geïnformeerd, alsmede over eventuele verdere feedback die mag worden verwacht.

(59)

Personen die overwegen inbreuken op het Unierecht te melden, moeten met kennis van zaken kunnen beslissen of, hoe en wanneer zij tot melding overgaan. Juridische entiteiten in de private en de publieke sector die over internemeldingsprocedures beschikken, dienen informatie te verstrekken over die procedures alsmede over de externemeldingsprocedures aan de bevoegde autoriteiten. Het is van wezenlijk belang dat die informatie duidelijken gemakkelijk toegankelijk is, ook, voor zover mogelijk, voor personen die geen werknemer zijn, maar door hun werkgerelateerde activiteiten met de entiteit in contact komen, zoals dienstaanbieders, distributeurs, leveranciers en zakenpartners. Zij kan bijvoorbeeld worden geplaatst op een zichtbare locatie die toegankelijk is voor al die personen en op de website van de entiteit, en kan ook worden opgenomen in cursussen en opleidingsseminars over ethiek en integriteit.

(60)

Doeltreffende opsporing en preventie van inbreuken op het Unierecht vereist dat potentiële klokkenluiders gemakkelijk en onder strikte vertrouwelijkheid de informatie waarover zij beschikken onder de aandacht kunnen brengen van de bevoegde autoriteiten die in staat zijn om het probleem te onderzoeken en aan te pakken, indien mogelijk.

(61)

Het is mogelijk dat interne kanalen niet bestaan of niet naar behoren functioneerden, zoals wanneer de melding niet zorgvuldig of niet binnen een redelijke termijn is behandeld, of er geen passende actie is ondernomen om de inbreuk aan te pakken, ondanks de resultaten van het gerelateerde interne onderzoek die het bestaan van een inbreuk bevestigen.

(62)

In andere gevallen kan niet redelijkerwijs worden verwacht dat het gebruik van interne kanalen naar behoren zou functioneren. Dit is met name het geval wanneer melders geldige redenen hebben om aan te nemen dat zij in verband met de melding represailles te verduren zouden krijgen, onder meer wegens schending van de geheimhoudingsplicht, of dat bevoegde autoriteiten in een betere positie verkeren om doeltreffende actie te ondernemen om de inbreuk aan te pakken. Bevoegde autoriteiten zouden bijvoorbeeld in een betere positie kunnen verkeren, indien de uiteindelijk verantwoordelijke binnen de werkgerelateerde context betrokken is bij de inbreuk of dat er een risico bestaat dat de inbreuk of bewijzen daarvan mogelijk verborgen of vernietigd zijn; of meer in het algemeen dat de doeltreffendheid van de onderzoeksmaatregelen van de bevoegde autoriteiten anders in het gedrang zou kunnen komen, bijvoorbeeld bij meldingen over kartelafspraken en andere inbreuken op de mededingingsregels; of dat de inbreuk noopt tot dringend optreden om de gezondheid en veiligheid van personen veilig te stellen of om het milieu te beschermen. In alle gevallen moeten personen die een externe melding richten tot de bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, tot instellingen, organen of instanties van de Unie, worden beschermd. Deze richtlijn moet ook bescherming bieden indien de melders Unie- of nationaalrechtelijk verplicht zijn meldingen te richten aan de bevoegde nationale autoriteiten, bijvoorbeeld in het kader van de taken en verantwoordelijkheden die bij hun dienstverband horen of omdat de inbreuk een strafbaar feit is.

(63)

Gebrek aan vertrouwen in de doeltreffendheid van een melding is een van de belangrijkste factoren die potentiële klokkenluiders afschrikken. Daarom moet er op de bevoegde autoriteiten een duidelijke verplichting rusten om passende externe meldingskanalen op te zetten, zorgvuldige opvolging te geven aan de ontvangen meldingen en melders binnen een redelijke termijn feedback te geven.

(64)

Het moet aan de lidstaten zijn om vast te stellen welke autoriteiten bevoegd zijn om informatie over binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende inbreuken te ontvangen en die op gepaste wijze op te volgen. Die bevoegde autoriteiten kunnen gerechtelijke autoriteiten zijn, regelgevende of toezichthoudende instanties die bevoegd zijn voor de betrokken specifieke gebieden, of meer algemeen bevoegde autoriteiten op een centraal niveau binnen een lidstaat, rechtshandhavingsinstanties, corruptiebestrijdingsinstanties of ombudsmannen.

(65)

Als ontvangers van meldingen moeten de als bevoegd aangewezen autoriteiten beschikken over de nodige capaciteiten en bevoegdheden voor een gepaste opvolging — onder meer beoordelen hoe nauwkeurig de beweringen in de melding zijn en reageren op de gemelde inbreuken door het opstarten van een intern vooronderzoek of een onderzoek of vervolging of het aanspannen van een geding met het oog op het terugvorderen van middelen of het treffen van andere gepaste herstelmaatregelen overeenkomstig hun mandaat. Anderzijds moeten deze autoriteiten de nodige bevoegdheden hebben om de melding door te verwijzen naar een andere autoriteit die de gemelde inbreuk moet onderzoeken, terwijl zij erop toezien dat die autoriteit voor een gepaste opvolging zorgt. Met name indien lidstaten externe meldingskanalen willen opzetten op een centraal niveau, bijvoorbeeld op het gebied van staatssteun, moeten zij voorzien in passende waarborgen opdat wordt voldaan aan de vereisten van deze richtlijn inzake onafhankelijkheid en autonomie. Het opzetten van die externe meldingskanalen mag geen afbreuk doen aan de toezichtsbevoegdheden van de lidstaten of van de Commissie inzake staatssteun, en deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de exclusieve bevoegdheid van de Commissie met betrekking tot de verenigbaarheid van staatssteunmaatregelen, met name op grond van artikel 107, lid 3, VWEU. In verband met inbreuken op artikel 101 en 102 VWEU, moeten de lidstaten de in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (35) vermelde autoriteiten aanwijzen als bevoegde autoriteiten, zulks onverminderd de bevoegdheden van de Commissie op dit gebied.

(66)

De bevoegde autoriteiten moeten de melders ook feedback geven over de als opvolging van de melding te nemen of genomen maatregelen (bijvoorbeeld doorverwijzing naar een andere autoriteit, beëindiging van de procedure wegens onvoldoende bewijs of om andere redenen, de start van een onderzoek en eventueel de bevindingen daarvan en maatregelen om het aan de orde gestelde probleem aan te pakken), alsmede over de gronden voor de keuze van die opvolging. Communicatie over het uiteindelijke resultaat van het onderzoek mag geen afbreuk doen aan de toepasselijke Unieregels, die mogelijke beperkingen op de bekendmaking van besluiten op het gebied van financiële regulering omvatten. Dit moet van overeenkomstige toepassing zijn op het gebied van vennootschapsbelasting, indien het toepasselijke nationale recht voorziet in vergelijkbare beperkingen.

(67)

De opvolging en de feedback moeten binnen een redelijke termijn plaatsvinden, gelet op de noodzaak om het probleem waarop de melding betrekking heeft, snel aan te pakken en onnodige openbaarmakingen te voorkomen. Die termijn mag niet langer zijn dan drie maanden, maar kan tot zes maanden worden verlengd als de specifieke omstandigheden van een zaak hiertoe nopen, zoals met name de aard en complexiteit van het voorwerp van de melding, die een langdurig onderzoek kunnen vereisen.

(68)

Het Unierecht voorziet op specifieke gebieden, zoals marktmisbruik, namelijk Verordening (EU) nr. 596/2014 en Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2015/2392, burgerluchtvaart, namelijk Verordening (EU) nr. 376/2014, of de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten, namelijk Richtlijn 2013/30/EU, al in het opzetten van interne en externe meldingskanalen. De in deze richtlijn vervatte verplichtingen om dergelijke kanalen op te zetten, moeten zo veel mogelijk voortbouwen op de kanalen waarin op grond van specifieke Uniehandelingen al is voorzien.

(69)

De Commissie, alsmede bepaalde organen en instanties van de Unie, zoals het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), beschikken over externe kanalen en procedures voor het ontvangen van meldingen over binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallende inbreuken, die hoofdzakelijk voorzien in vertrouwelijkheid van de identiteit van de melders. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan die eventueel bestaande externe meldingskanalen en procedures, maar zorgt ervoor dat personen die melding maken bij instellingen, organen en instanties van de Unie, in de hele Unie gemeenschappelijke minimumbeschermingsnormen genieten.

(70)

Opdat de procedures voor de opvolging van meldingen en de reactie op inbreuken van de betrokken Unieregels effect sorteren, moeten de lidstaten maatregelen kunnen nemen om de bevoegde autoriteiten te ontlasten van de meldingen over inbreuken van geringe betekenis op onder deze richtlijn vallende bepalingen, herhaaldelijke meldingen of meldingen van inbreuken op bijkomstige bepalingen, bijvoorbeeld bepalingen over documentatie- of kennisgevingsverplichtingen. Die maatregelen kunnen behelzen dat bevoegde autoriteiten, na de zaak naar behoren te hebben beoordeeld, kunnen besluiten dat een gemelde inbreuk duidelijk van geringe betekenis is en geen andere opvolging krachtens deze richtlijn vereist dan de beëindiging van de procedure. De lidstaten moeten ook kunnen toestaan dat bevoegde autoriteiten de procedure beëindigen bij herhaaldelijke meldingen waarvan de inhoud geen nieuwe relevante informatie bevat ten opzichte van een eerdere melding ten aanzien waarvan de relevante procedures zijn beëindigd, tenzij nieuwe wettelijke of feitelijke omstandigheden een andere vorm van opvolging rechtvaardigen. Voorts moeten de lidstaten de bevoegde autoriteiten kunnen toestaan om meldingen van ernstige inbreuken of inbreuken op essentiële onder deze richtlijn vallende bepalingen prioritair te behandelen bij een hoge instroom van meldingen.

(71)

Indien het Unie- of nationale recht hierin voorziet, moeten de bevoegde autoriteiten zaken of relevante informatie over inbreuken doorverwijzen naar de instellingen, organen of instanties van de Unie, waaronder — voor de doeleinden van deze richtlijn — OLAF en het Europees Openbaar Ministerie (EPPO), onverminderd de mogelijkheid voor de melder om zich direct tot die organen of instanties van de Unie te wenden.

(72)

Op tal van onder het materiële toepassingsgebied van deze richtlijn vallende beleidsgebieden maken nationale bevoegde autoriteiten gebruik van samenwerkingsregelingen om informatie uit te wisselen en vervolgactiviteiten te verrichten in verband met inbreuken op Unieregels met een grensoverschrijdende dimensie. Voorbeelden zijn onder meer het systeem voor administratieve bijstand en samenwerking dat is opgezet door Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1918 van de Commissie (36), in gevallen van grensoverschrijdende inbreuken van de Uniewetgeving inzake de agrovoedingsketen, en het netwerk voedselfraude in het kader van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (37), het systeem voor snelle uitwisseling van informatie over gevaarlijke non-foodproducten dat is opgezet door Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (38), het Netwerk voor samenwerking inzake consumentenbescherming in het kader van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (39), het Forum voor de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance dat is opgezet door het Besluit van de Commissie van 18 januari 2018 (40), het Europees mededingingsnetwerk dat is opgezet krachtens Verordening (EG) nr. 1/2003, en de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen in het kader van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (41).De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten die bestaande samenwerkingsregelingen waar toepasselijk ten volle benutten in het kader van hun verplichting om meldingen in verband met onder deze richtlijn vallende inbreuken op te volgen. Daarnaast kunnen de autoriteiten van de lidstaten in gevallen van inbreuken met een grensoverschrijdende dimensie op gebieden zonder samenwerkingsregelingen ook samenwerken buiten de bestaande samenwerkingsregelingen.

(73)

Om doeltreffende communicatie mogelijk te maken met personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het behandelen van meldingen, moeten de bevoegde autoriteiten beschikken over kanalen die gebruiksvriendelijk en beveiligd zijn, vertrouwelijkheid waarborgen bij het ontvangen en behandelen van door de melder verstrekte informatie over inbreuken en die de mogelijkheid bieden informatie duurzaam op te slaan zodat die nader kan worden onderzocht. Daarvoor kan het nodig zijn zulke kanalen los te koppelen van de algemene kanalen waarlangs de bevoegde autoriteiten met het publiek communiceren, zoals normale systemen voor klachten van het publiek of kanalen waarlangs de bevoegde autoriteit volgens de gewone gang van zaken intern en met derden communiceert.

(74)

De personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het behandelen van meldingen, moeten professioneel zijn opgeleid, onder meer op het gebied van de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften, zodat zij meldingen kunnen behandelen, de communicatie met de melder kunnen waarborgen en een passende opvolging kunnen geven aan de melding.

(75)

Personen die het voornemen hebben iets te melden, moeten met kennis van zaken kunnen beslissen of, hoe en wanneer zij tot melding overgaan. De bevoegde autoriteiten moeten dan ook gemakkelijk toegankelijke informatie verstrekken over de beschikbare kanalen voor melding aan de bevoegde autoriteiten, over de toepasselijke procedures en over de personeelsleden die binnen deze autoriteiten verantwoordelijk zijn voor het behandelen van meldingen. Alle informatie over meldingen moet transparant, eenvoudig te begrijpen en betrouwbaar zijn, teneinde melding te bevorderen en niet te ontmoedigen.

(76)

De lidstaten dienen er zorg voor te dragen dat de bevoegde autoriteiten beschikken over toereikende beschermingsprocedures voor de verwerking van meldingen en voor de bescherming van de persoonsgegevens van de personen naar wie in de melding wordt verwezen. Die procedures moeten waarborgen dat de identiteit van elke melder, betrokkene en derde die in de melding wordt vermeld — zoals getuigen of collega’s — in elke fase van de procedure wordt beschermd.

(77)

Voor de behandeling van meldingen verantwoordelijke personeelsleden van de bevoegde autoriteit en personeelsleden van de bevoegde autoriteit die worden gemachtigd tot raadpleging van de informatie die een melder aan de bevoegde autoriteit heeft verstrekt, moeten zich houden aan het beroepsgeheim en vertrouwelijkheid wanneer zij de gegevens doorgeven, zowel binnen als buiten de bevoegde autoriteit, ook wanneer de bevoegde autoriteit een onderzoek of een intern onderzoek start of tot handhavingsmaatregelen overgaat in verband met de melding.

(78)

Door middel van regelmatige evaluatie van de procedures van de bevoegde autoriteiten en de uitwisseling van goede praktijken tussen deze autoriteiten moet worden gewaarborgd dat deze procedures toereikend zijn en derhalve hun doel vervullen.

(79)

Personen die overgaan tot een openbaarmaking moeten in aanmerking komen voor bescherming in gevallen waarin er in weerwil van interne en externe meldingen geen reactie komt op een inbreuk, bijvoorbeeld in gevallen waarin de inbreuk niet op gepaste wijze werd beoordeeld of onderzocht, of er geen gepaste herstelmaatregelen zijn genomen. De gepastheid van de opvolging moet worden beoordeeld aan de hand van objectieve criteria, die verband houden met de verplichting van de bevoegde autoriteiten om na te gaan of de beweringen juist zijn en een einde te maken aan eventuele inbreuken op Unierecht. De gepastheid van de opvolging zal dus afhankelijk zijn van de omstandigheden van elk geval en van de aard van de regels waarop een inbreuk is gepleegd. Met name indien de autoriteiten besluiten dat een inbreuk duidelijk van geringe betekenis was en geen verdere opvolging anders dan het sluiten van de procedure was vereist, kan dit op grond van deze richtlijn worden beschouwd als gepaste opvolging.

(80)

Personen die direct overgaan tot een openbaarmaking, moeten ook voor bescherming in aanmerking komen in gevallen waarin zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat er sprake is van een dreigend of kennelijk gevaar voor het algemeen belang of een risico op onherstelbare schade, waaronder de aantasting van iemands fysieke integriteit.

(81)

Evenzo moeten personen die direct overgaan tot een openbaarmaking voor bescherming in aanmerking komen indien zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat er een risico op represailles bestaat bij meldingen via een extern kanaal, dat de kans gering is dat er doeltreffend wordt gereageerd op de inbreuk, wegens de bijzondere omstandigheden van het geval, zoals omstandigheden waarbij bewijsmateriaal zou kunnen worden achtergehouden of vernietigd, of waarin een autoriteit zou kunnen samenspannen met de pleger van de inbreuk of met iemand die daarbij betrokken is.

(82)

Voor het voorkomen van represailles is het een essentiële voorzorgsmaatregel dat de vertrouwelijkheid van de identiteit van de melder tijdens het meldingsproces en het elk onderzoek naar aanleiding van de melding wordt gewaarborgd. De identiteit van de melder mag uitsluitend worden bekendgemaakt indien daartoe een noodzakelijke en evenredige verplichting krachtens het Unie- of het nationale recht bestaat in de context van onderzoeken door de autoriteiten of van gerechtelijke procedures, met name ter waarborging van de rechten van verdediging van de betrokkenen. Een dergelijke verplichting kan met name voortvloeien uit Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad (42). De bescherming van de vertrouwelijkheid mag niet gelden indien de melder zijn identiteit bij een openbaarmaking bewust heeft vrijgegeven.

(83)

Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn, met inbegrip van de uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten, moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (43) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (44). Elke uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door bevoegde instellingen, organen of instanties van de Unie dient in overeenstemming te zijn met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (45). Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens die zijn uiteengezet in artikel 5 van Verordening (EU) 2016/679, artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/680 en artikel 4 van Verordening (EU) 2018/1725, en met het beginsel van gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen vervat in artikel 25 van Verordening (EU) 2016/679, artikel 20 van Richtlijn (EU) 2016/680 en de artikelen 27 en 85 van Verordening (EU) 2018/1725.

(84)

De in deze richtlijn vervatte procedures in verband met de opvolging van meldingen over inbreuken op het Unierecht op de eronder vallende gebieden komen tegemoet aan een belangrijke doelstelling van algemeen belang van de Unie en van de lidstaten in de zin van artikel 23, lid 1, punt e) van Verordening (EU) 2016/679, aangezien daarmee wordt gestreefd naar een betere handhaving van het Unierecht en Uniemaatregelen op specifieke gebieden waar inbreuken het algemeen belang ernstig kunnen schaden. De vertrouwelijkheid van de identiteit van melders moet doeltreffend worden beschermd om de rechten en vrijheden van anderen te beschermen, met name de rechten en vrijheden van de melders, zoals bepaald krachtens artikel 23, lid 1, punt i) van Verordening (EU) 2016/679. De lidstaten moeten zorgen voor de doeltreffendheid van deze richtlijn, onder meer door waar nodig via wetgevingsmaatregelen beperkingen te stellen aan de uitoefening van bepaalde gegevensbeschermingsrechten van de betrokkenen overeenkomstig artikel 23, lid 1, punten e) en i), en artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679 voor zover en zolang zulks noodzakelijk is ter voorkoming van en in reactie op pogingen tot het belemmeren van meldingen of tot het verhinderen, dwarsbomen of vertragen van de opvolging, met name van onderzoeken, of tot het achterhalen van de identiteit van de melders.

(85)

De doeltreffende bescherming van de vertrouwelijkheid van de identiteit van melders is eveneens nodig om de rechten en vrijheden van anderen te beschermen, met name de rechten en vrijheden van de melders, indien de meldingen worden behandeld door autoriteiten in de zin van artikel 3, punt 7, van Verordening (EU) 2016/680. De lidstaten moeten zorgen voor de doeltreffendheid van deze richtlijn, onder meer door waar nodig via wetgevingsmaatregelen beperkingen te stellen aan de uitoefening van bepaalde gegevensbeschermingsrechten van de betrokkenen overeenkomstig artikel 13, lid 3, punten a) en e), artikel 15, lid 1, punten a) en e), artikel 16, lid 4, punten a) en e), en artikel 31, lid 5, van Verordening (EU) 2016/680, voor zover en zolang zulks noodzakelijk is ter voorkoming van en in reactie op pogingen tot het belemmeren van meldingen, tot het verhinderen, dwarsbomen of vertragen van de opvolging, met name van onderzoeken, of tot het achterhalen van de identiteit van de melders.

(86)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat alle meldingen van inbreuken naar behoren worden geregistreerd, dat iedere melding kan worden opgevraagd, en dat informatie die via de meldingen wordt ontvangen, als bewijsmateriaal kan worden gebruikt in het kader van eventuele rechtshandhavingsmaatregelen.

(87)

Melders moeten worden beschermd tegen alle vormen van directe of indirecte represailles die worden genomen, aangemoedigd of geduld door hun werkgever of klant of ontvanger van diensten en door personen die werken voor of optreden namens laatstgenoemden, zoals collega’s en leidinggevenden in dezelfde organisatie of in andere organisaties waarmee de melder contact onderhoudt in het kader van zijn werkgerelateerde activiteiten.

(88)

Als represailles ongebreideld voorkomen en onbestraft blijven, heeft dit een remmend effect op potentiële klokkenluiders. Een duidelijk wettelijk verbod op represailles zou een belangrijk afschrikkend effect hebben, dat nog verder zou worden versterkt door bepalingen inzake persoonlijke aansprakelijkheid en sancties ten aanzien van degenen die zich schuldig maken aan represailles.

(89)

Potentiële klokkenluiders die niet goed weten hoe zij een melding kunnen doen en of zij uiteindelijk zullen worden beschermd, kunnen zich daardoor van melding laten weerhouden. De lidstaten moeten waarborgen dat relevante en nauwkeurige desbetreffende informatie op duidelijke wijze wordt verstrekt en gemakkelijk toegankelijk is voor het grote publiek. Individueel, onpartijdig en vertrouwelijk advies dient kosteloos beschikbaar te zijn over bijvoorbeeld de vraag of de betrokken informatie onder de toepasselijke regels voor de bescherming van klokkenluiders valt, welk meldingskanaal het best kan worden gebruikt en welke alternatieve procedures beschikbaar zijn ingeval de informatie niet onder de toepasselijke regels valt (zogeheten “wegwijs maken”). Toegang tot dergelijk advies kan ertoe bijdragen dat meldingen op een verantwoorde wijze via de gepaste kanalen worden gedaan en dat inbreuken tijdig worden ontdekt of zelfs voorkomen. Een dergelijk advies en dergelijke informatie kunnen worden verstrekt door een informatiecentrum of een onafhankelijke centrale bestuurlijke autoriteit. De lidstaten kunnen ervoor kiezen dit advies uit te breiden tot juridisch advies. Indien dit advies aan melders wordt verstrekt door maatschappelijke organisaties die met betrekking tot de ontvangen informatie gebonden zijn aan een vertrouwelijkheidsplicht, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze organisaties niet worden getroffen door represailles, bijvoorbeeld in de vorm van economische nadelen via een beperking van hun toegang tot financiering of opname op een zwarte lijst die het goede functioneren van de organisatie in het gedrang kan brengen.

(90)

De bevoegde autoriteiten moeten melders de nodige steun verschaffen zodat zij effectief toegang hebben tot bescherming. Meer bepaald moeten zij bewijsmateriaal of andere documentatie verstrekken die vereist is om aan andere autoriteiten of gerechtelijke instanties te bevestigen dat er een externe melding heeft plaatsgevonden. In bepaalde nationale kaders en in bepaalde gevallen komen melders in aanmerking voor vormen van officiële bevestiging dat zij voldoen aan de voorwaarden van de toepasselijke regels. Ondanks dergelijke mogelijkheden moeten zij doeltreffende toegang tot rechterlijke toetsing hebben, waarbij het aan de gerechtelijke instanties is om op grond van de afzonderlijke omstandigheden van de zaak te besluiten of zij aan de voorwaarden van de toepasselijke regels voldoen.

(91)

Wettelijke of contractuele verplichtingen van personen, zoals loyaliteitsclausules in contracten of vertrouwelijkheids- of niet-openbaarmakingsovereenkomsten, mogen niet worden ingeroepen om meldingen te verbieden, bescherming te ontzeggen of melders te bestraffen voor het melden van informatie over of het openbaar maken van inbreuken indien het verstrekken van de onder die clausules en overeenkomsten vallende informatie nodig is voor het onthullen van de inbreuk. Wanneer aan die voorwaarden is voldaan, mag op de melders geen enkele burgerlijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of arbeidsrechtelijke aansprakelijkheid rusten. Het is passend dat er bescherming is tegen aansprakelijkheid voor de melding of openbaarmaking op grond van deze richtlijn van informatie waarvan de melder redelijke gronden had om aan te nemen dat melding of openbaarmaking nodig was voor het onthullen van een inbreuk op grond van deze richtlijn. Die bescherming geldt niet voor overbodige informatie die de persoon heeft onthuld zonder dat hij daarvoor redelijke gronden heeft.

(92)

Indien melders op rechtmatige wijze toegang verwerven of verkrijgen tot de gemelde informatie over inbreuken of de documenten met deze informatie, moeten zij worden vrijgesteld van aansprakelijkheid. Dit moet gelden in zowel gevallen waarin de melders de inhoud onthullen van documenten waartoe zij rechtmatige toegang hebben als gevallen waarin zij kopieën van die documenten maken of deze verwijderen uit de bedrijfsruimten van de organisatie waar zij werkzaam zijn, zulks in strijd met contractuele clausules of andere clausules die bepalen dat de betreffende documenten eigendom van de organisatie zijn. De melders moeten ook worden vrijgesteld van aansprakelijkheid in gevallen waarin de verwerving van of de toegang tot de relevante informatie of documenten burgerrechtelijke, bestuursrechtelijke of arbeidsrechtelijke aansprakelijkheid in het geding brengt. Voorbeelden zijn gevallen waarin de melders de informatie hebben verworven door het raadplegen van het e-mailverkeer van een collega of dossiers waar zij normaal gesproken geen gebruik van maken bij hun werk, door het nemen van foto’s van de bedrijfsruimten van de organisatie of door het betreden van plaatsen waartoe zij doorgaans geen toegang hebben. Indien de melders toegang tot de relevante informatie of documenten hebben verworven of verkregen door het plegen van een strafbaar feit, zoals het fysiek betreden van verboden terreinen of hacking, moet hun strafrechtelijke aansprakelijkheid blijven vallen onder het toepasselijke nationale recht, onverminderd de overeenkomstig artikel 21, lid 7, van onderhavige richtlijn verleende bescherming. Evenzo moet elke andere mogelijke aansprakelijkheid van de melders die voortvloeit uit handelingen of nalatigheden die geen verband houden met de melding of niet noodzakelijk zijn voor het onthullen van een inbreuk op grond van deze richtlijn, onder het toepasselijke Unie- of nationale recht blijven vallen. In die gevallen moet het aan de nationale gerechtelijke instanties zijn om de aansprakelijkheid van de melder te beoordelen aan de hand van alle relevante feitelijke informatie en rekening houdend met de individuele omstandigheden van het geval, waaronder de noodzakelijkheid en evenredigheid van de handeling of nalatigheid in verband met de melding of openbaarmaking.

(93)

Represailles worden dikwijls gerechtvaardigd op andere gronden dan de melding en voor melders kan het zeer moeilijk zijn om het verband tussen de melding en de represailles aan te tonen, terwijl degenen die zich schuldig maken aan de represailles wellicht beschikken over meer macht en middelen om de ondernomen actie en de redenering te staven. Zodra de melder eenmaal prima facie heeft aangetoond dat hij een melding of openbaarmaking heeft verricht van inbreuken overeenkomstig deze richtlijn en schade heeft geleden, dient de bewijslast dan ook te verschuiven naar degene die verantwoordelijk is voor de benadelingshandeling, die dan moet aantonen dat de handeling op geen enkele wijze verband hield met de melding of openbaarmaking.

(94)

Naast een uitdrukkelijk wettelijk verbod op represailles is het van cruciaal belang dat melders die te maken krijgen met represailles, toegang hebben tot wettelijke remedies en schadevergoeding. De passende remedie moet in elke zaak worden bepaald naargelang het soort ondergane represailles, en de in dergelijke gevallen veroorzaakte schade moet volledig worden vergoed overeenkomstig nationaal recht. De passende remedie kan de vorm aannemen van maatregelen tot herplaatsing (bijvoorbeeld bij ontslag, overplaatsing of degradatie, of bij weigering van opleiding of bevordering) of tot herstel van een opgezegde machtiging, vergunning of overeenkomst; vergoeding voor concrete of toekomstige financiële verliezen (zoals gederfd loon, maar ook toekomstige inkomstenderving, met verandering van beroep verband houdende kosten); en vergoeding voor andere economische schade, zoals juridische kosten en medische zorgkosten, en voor immateriële schade zoals pijn en leed.

(95)

Terwijl de soorten remedies kunnen variëren naargelang het rechtsstelsel, moeten zij zorgen voor een werkelijke en doeltreffende compensatie of schadevergoeding die in verhouding staat tot de geleden schade en die afschrikt. Relevant zijn in dit verband de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, met name beginsel 7, dat luidt als volgt: “Voorafgaand aan een ontslag hebben werknemers het recht te worden geïnformeerd over de redenen die eraan ten grondslag liggen en moet hun een redelijke opzegtermijn worden geboden. Zij hebben het recht op toegang tot een doeltreffend en onpartijdig systeem van geschillenbeslechting en, bij een kennelijk onredelijk ontslag, een recht op verhaal, waarbij onder meer een passende schadevergoeding is inbegrepen.”. De op nationaal niveau vastgestelde remedies mogen potentiële toekomstige klokkenluiders niet ontmoedigen. Indien bij ontslag wordt toegestaan dat schadevergoeding wordt betaald als alternatief voor herplaatsing zou dat, zeker in grotere organisaties, tot een stelselmatige praktijk kunnen leiden en zodoende toekomstige klokkenluiders kunnen afschrikken.

(96)

Van bijzonder belang voor melders zijn voorlopige remedies in afwachting van de voltooiing van mogelijk langdurige gerechtelijke procedures. Voor het stopzetten van bedreigingen, pogingen tot represailles of aanhoudende represailles (zoals intimidatie op het werk) of het voorkomen van vormen van represailles zoals ontslag, die na verloop van veel tijd wellicht moeilijk ongedaan zijn te maken en de betrokkene financieel te gronde kunnen richten, een perspectief dat potentiële klokkenluiders sterk kan ontmoedigen, moeten melders met name toegang hebben tot maatregelen in kort geding zoals geregeld bij nationaal recht.

(97)

Voor klokkenluiders kan ook een aanzienlijk afschrikkend effect uitgaan van maatregelen die buiten de werkgerelateerde context tegen melders worden genomen, bijvoorbeeld via procedures wegens laster of schending van auteursrechten, bedrijfsgeheimen, vertrouwelijkheid en de bescherming van persoonsgegevens. In dergelijke procedures moeten melders gemelde of openbaar gemaakte inbreuken op grond van deze richtlijn ter verdediging kunnen inroepen, mits de gemelde of openbaar gemaakte informatie nodig was om de inbreuk te onthullen. In die gevallen moet de bewijslast voor het feit dat de melder niet voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in deze richtlijn, rusten op de persoon die de procedure heeft aangespannen.

(98)

Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad (46) bevat de regels voor het waarborgen van een toereikend en consistent niveau van civiele maatregelen in geval van het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim. De richtlijn bepaalt echter dat het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim als rechtmatig wordt beschouwd voor zover het bij Unierecht is toegestaan. Personen die in een werkgerelateerde context verkregen bedrijfsgeheimen onthullen, mogen alleen onder de door deze richtlijn verleende bescherming vallen — onder meer in de zin dat zij niet burgerrechtelijk aansprakelijk zijn — indien zij aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in deze richtlijn voldoen, onder meer de voorwaarde dat de openbaarmaking nodig was om een onder het materiële toepassingsgebied van deze richtlijn vallende inbreuk te onthullen. Indien aan die voorwaarden is voldaan, moeten openbaarmakingen van bedrijfsgeheimen worden beschouwd als “toegestaan” bij Unierecht in de zin van artikel 3, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/943. Daarnaast moeten deze richtlijn en Richtlijn (EU) 2016/943 als complementair worden beschouwd, en moeten de civiele herstelmaatregelen, procedures, remedies en vrijstellingen waarin Richtlijn (EU) 2016/943 voorziet, toepasselijk blijven op alle openbaarmakingen van bedrijfsgeheimen die buiten het toepassingsgebied van onderhavige richtlijn vallen. Bevoegde autoriteiten die informatie over inbreuken die bedrijfsgeheimen bevat ontvangen moeten ervoor zorgen dat zij niet worden gebruikt of openbaar worden gemaakt voor doeleinden die verder gaan dan nodig is voor correcte opvolging van de meldingen.

(99)

Toepasselijke gerechtskosten kunnen een aanzienlijk deel uitmaken van de kosten voor melders die de tegen hen genomen represailles betwisten door middel van een gerechtelijke procedure. Hoewel zij zulke gerechtskosten aan het eind van de procedure zouden kunnen terugvorderen, kunnen zij die gerechtskosten wellicht niet betalen indien zij bij het begin van de procedure in rekening zijn gebracht, zeker wanneer zij werkloos zijn en op een zwarte lijst staan. Bijstand voor strafrechtelijke procedures, met name indien de melders voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad (47), en meer in het algemeen steun voor wie in ernstige financiële moeilijkheden verkeert, zou in bepaalde gevallen van cruciaal belang kunnen zijn voor het doeltreffend handhaven van hun rechten op bescherming.

(100)

De rechten van de betrokkene dienen te worden beschermd om reputatieschade of andere negatieve gevolgen te voorkomen. Voorts moeten de rechten van de verdediging en de toegang tot rechtsmiddelen van de betrokkene in elke fase van de procedure die volgt op een melding volledig te worden geëerbiedigd overeenkomstig de artikelen 47 en 48 van het Handvest. De lidstaten dienen de vertrouwelijkheid van de identiteit van de betrokkene te beschermen en de rechten van de verdediging te waarborgen, met inbegrip van het recht op toegang tot het dossier, het recht te worden gehoord en het recht op een doeltreffend rechtsmiddel tegen een besluit betreffende de betrokkene overeenkomstig de toepasselijke procedures van nationaal recht in het kader van een onderzoek of de daaropvolgende gerechtelijke procedures.

(101)

Eenieder die als gevolg van de melding of openbaarmaking van onjuiste of misleidende informatie direct of indirect te maken krijgt met vooroordelen, moet onverminderd gebruik kunnen maken van de hem krachtens het gemene nationale recht ter beschikking staande bescherming en rechtsmiddelen. Indien willens en wetens onjuiste of misleidende informatie werd gemeld of openbaar gemaakt, moeten de betrokkenen overeenkomstig nationaal recht recht hebben op schadevergoeding.

(102)

Strafrechtelijke, burgerrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties zijn nodig om de doeltreffendheid van de regels inzake klokkenluidersbescherming te waarborgen. Sancties tegen personen die represailles of andere nadelige maatregelen jegens melders nemen, kunnen een afschrikkende werking hebben. Sancties tegen personen die informatie over inbreuken melden of openbaar maken die aantoonbaar bewust onjuist is, zijn ook nodig om verdere kwaadwillige meldingen te voorkomen en de geloofwaardigheid van het systeem te beschermen. Die sancties moeten evenredig zijn, zodat zij geen afschrikkend effect op potentiële klokkenluiders hebben.

(103)

Door autoriteiten genomen besluiten die negatieve gevolgen hebben voor de bij deze richtlijn verleende rechten, met name besluiten waarbij bevoegde autoriteiten beslissen de procedure inzake een gemelde inbreuk af te sluiten omdat zij duidelijk van geringe betekenis of repetitief is of op een herhaalde melding, of waarbij zij beslissen dat een specifieke melding geen voorkeursbehandeling verdient, zijn overeenkomstig artikel 47 van het Handvest aan rechterlijke toetsing onderworpen.

(104)

Deze richtlijn voert minimumnormen in en het moet voor de lidstaten mogelijk zijn bepalingen vast te stellen of te handhaven die gunstiger zijn voor de melder, mits die bepalingen geen afbreuk doen aan de maatregelen ter bescherming van de betrokkenen. De omzetting van deze richtlijn mag in geen geval een rechtvaardiging vormen voor een verlaging van het beschermingsniveau dat melders reeds wordt geboden uit hoofde van het nationaal recht in de gebieden waar het van toepassing is.

(105)

Overeenkomstig artikel 26, lid 2, VWEU dient de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen te omvatten waarin het vrije verkeer van goederen en diensten gewaarborgd is. De interne markt moet de burgers van de Unie meerwaarde bieden in de vorm van betere en veiligere producten en diensten, door voor hoge normen inzake volksgezondheid en milieubescherming te zorgen en het vrije verkeer van persoonsgegevens te waarborgen. Artikel 114 VWEU is de juiste rechtsgrondslag voor het vaststellen van de maatregelen die nodig zijn voor de instelling en de werking van de interne markt. Naast artikel 114 VWEU moet deze richtlijn worden gebaseerd op een aantal aanvullende specifieke rechtsgronden ter dekking van de gebieden die voor het vaststellen van Uniemaatregelen vallen onder artikel 16, artikel 43, lid 2, artikel 50, artikel 53, lid 1, artikel 91, artikel 100, artikel 168, lid 4, artikel 169, artikel 192, lid 1 en artikel 325, lid 4, VWEU en artikel 31 van het Euratom-Verdrag.

(106)

Het materiële toepassingsgebied van deze richtlijn is gebaseerd op de gebieden waarop de invoering van klokkenluidersbescherming in het licht van de momenteel beschikbare onderbouwing gerechtvaardigd en noodzakelijk lijkt. Dit materiële toepassingsgebied kan worden uitgebreid tot andere gebieden of Uniehandelingen, als dit — in het licht van onderbouwing dat in de toekomst mogelijk naar voren komt, of op grond van de evaluatie van de wijze waarop deze richtlijn is toegepast — nodig blijkt om de handhaving aan te scherpen.

(107)

Wanneer in de toekomst voor de door deze richtlijn bestreken beleidsdomeinen relevante wetgevingshandelingen worden vastgesteld, moet daarin waar passend worden vermeld dat deze richtlijn van toepassing is. Indien nodig moet het materiële toepassingsgebied van deze verordening worden aangepast en moet en de bijlage dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(108)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk klokkenluiders doeltreffend beschermen met het oog op sterkere handhaving op bepaalde beleidsterreinen en met betrekking tot bepaalde rechtshandelingen waarvoor geldt dat inbreuken op het Unierecht het algemeen belang ernstig kunnen schaden, niet afdoende kan worden bereikt als de lidstaten afzonderlijk of op een ongecoördineerde wijze optreden, maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt door het vaststellen van minimumnormen voor klokkenluidersbescherming, en daar enkel optreden van de Unie voor samenhang kan zorgen en de bestaande Unieregels inzake klokkenluidersbescherming kan stroomlijnen, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginselmaatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(109)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die met name zijn erkend in het Handvest, met name artikel 11. Deze richtlijn moet derhalve worden toegepast met inachtneming van deze rechten en beginselen, door de volledige eerbiediging te waarborgen van onder meer de vrijheid van meningsuiting en van informatie, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een hoog niveau van consumentenbescherming, het recht op een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, het recht op een hoog niveau van milieubescherming, het recht op behoorlijk bestuur, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en de rechten van de verdediging.

(110)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN BESCHERMINGSVOORWAARDEN

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn heeft tot doel de tenuitvoerlegging van het Unierecht en -beleid op specifieke gebieden te verbeteren door de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen die zorgen voor een hoog niveau van bescherming van melders van inbreuken op het Unierecht.

Artikel 2

Materieel toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn bevat gemeenschappelijke minimumnormen voor de bescherming van melders van de volgende inbreuken op het Unierecht:

a)

inbreuken die binnen het toepassingsgebied vallen van de in de bijlage vermelde Uniehandelingen en die betrekking hebben op de volgende gebieden:

i)

overheidsopdrachten;

ii)

financiële diensten, producten en markten, voorkoming van witwassen van geld en terrorismefinanciering;

iii)

productveiligheid en productconformiteit;

iv)

veiligheid van het vervoer;

v)

bescherming van het milieu;

vi)

stralingsbescherming en nucleaire veiligheid;

vii)

veiligheid van levensmiddelen en diervoeders, diergezondheid en dierenwelzijn;

viii)

volksgezondheid;

ix)

consumentenbescherming;

x)

bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens, en beveiliging van netwerk- en informatiesystemen;

b)

inbreuken waardoor de financiële belangen van de Unie als bedoeld in artikel 325 VWEU en nader toegelicht in relevante Uniemaatregelen worden geschaad;

c)

inbreuken in verband met de interne markt, als bedoeld in artikel 26, lid 2, VWEU, met inbegrip van inbreuken op de Unieregels inzake mededinging en staatssteun, alsmede inbreuken in verband met de interne markt en die betrekking hebben op handelingen die in strijd zijn met de regels van de vennootschapsbelasting of constructies die erop gericht zijn een belastingvoordeel te verkrijgen dat afbreuk doet aan de strekking of het doel van het toepasselijke vennootschapsbelastingrecht.

2.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om de bescherming uit hoofde van het nationale recht uit te breiden met betrekking tot niet onder lid 1 vallende gebieden of handelingen.

Artikel 3

Verband met andere Uniehandelingen en nationale bepalingen

1.   Indien de in deel II van de bijlage vermelde sectorspecifieke Uniehandelingen specifieke regels inzake het melden van inbreuken bevatten, zijn die regels van toepassing. De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing voor zover een aangelegenheid niet verplicht in die sectorspecifieke Uniehandelingen is geregeld.

2.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van lidstaten om nationale veiligheid te garanderen of hun bevoegdheid om hun essentiële veiligheidsbelangen te beschermen. Zij is met name niet van toepassing op meldingen van inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten waaraan defensie- of veiligheidsaspecten verbonden zijn, tenzij zij onder de desbetreffende Uniehandelingen vallen.

3.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de toepassing van Unie- of nationaal recht in verband met:

a)

de bescherming van gerubriceerde gegevens;

b)

de bescherming van het beroepsgeheim van advocaten en van het medisch beroepsgeheim;

c)

de geheimhouding van rechterlijke beraadslagingen;

d)

strafprocesrecht.

4.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan nationale regels inzake de uitoefening door werknemers van het recht om hun vertegenwoordigers of vakbonden te raadplegen en inzake de bescherming tegen ongerechtvaardigde benadelende maatregelen als gevolg van deze raadplegingen, alsmede inzake de autonomie van de sociale partners en hun recht om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten. Dit doet geen afbreuk aan het bij deze richtlijn verleende beschermingsniveau.

Artikel 4

Persoonlijk toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op in de private of de publieke sector werkzame melders die informatie over inbreuken hebben verkregen in een werkgerelateerde context, met inbegrip van ten minste de volgende personen:

a)

personen met de hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 45, lid 1, VWEU, met inbegrip van ambtenaren;

b)

personen met de hoedanigheid van zelfstandige in de zin van artikel 49 VWEU;

c)

aandeelhouders en personen die behoren tot het bestuurlijk, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een onderneming, met inbegrip van niet bij het dagelijks bestuur betrokken leden, vrijwilligers en bezoldigde of onbezoldigde stagiairs;

d)

eenieder die werkt onder toezicht en leiding van aannemers, onderaannemers en leveranciers.

2.   Deze richtlijn is ook van toepassing op melders, indien zij informatie over inbreuken die is verkregen in een inmiddels beëindigde werkrelatie melden of openbaar maken.

3.   Deze richtlijn is ook van toepassing op melders wier werkrelatie nog moet aanvangen, ingeval informatie over inbreuken is verkregen tijdens de wervingsprocedure of andere precontractuele onderhandelingen.

4.   De in hoofdstuk VI vervatte maatregelen ter bescherming van melders zijn, in voorkomend geval, tevens van toepassing op:

a)

facilitators;

b)

derden die verbonden zijn met de melders en die het slachtoffer kunnen worden van represailles in een werkgerelateerde context, zoals collega’s of familieleden van de melders, en

c)

juridische entiteiten die eigendom zijn van de melders, waarvoor de melders werken of waarmee de melders anderszins in een werkgerelateerde context verbonden zijn.

Artikel 5

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1)

“inbreuken”: handelingen of nalatigheden die:

i)

onrechtmatig zijn en betrekking hebben op de Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen het in artikel 2 bedoelde materiële toepassingsgebied vallen, of

ii)

het doel of de toepassing ondermijnen van de regels in de Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen het in artikel 2 bedoelde materiële toepassingsgebied vallen;

2)

“informatie over inbreuken”: informatie, waaronder redelijke vermoedens, over feitelijke of mogelijke inbreuken, die hebben plaatsgevonden of zeer waarschijnlijk zullen plaatsvinden binnen de organisatie waar de melder werkt of heeft gewerkt of binnen een andere organisatie waarmee de melder uit hoofde van zijn werk in contact is geweest, alsmede over pogingen tot verhulling van dergelijke inbreuken;

3)

“melding” of “melden”: het mondeling of schriftelijk verstrekken van informatie over inbreuken;

4)

“interne melding”: het binnen een juridische entiteit in de private of de publieke sector mondeling of schriftelijk meedelen van informatie over inbreuken;

5)

“externe melding”: het mondeling of schriftelijk aan de bevoegde autoriteiten meedelen van informatie over inbreuken;

6)

“openbaarmaking” of “openbaar maken”: het publiek toegankelijk maken van informatie over inbreuken;

7)

“melder”: een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten verkregen informatie over inbreuken meldt of openbaar maakt;

8)

“facilitator”: een natuurlijke persoon die een melder bijstaat in het meldingsproces in een werkgerelateerde context en wiens bijstand vertrouwelijk moet zijn;

9)

“werkgerelateerde context”: huidige of vroegere arbeidsactiviteiten in de publieke of private sector waardoor, ongeacht de aard van die activiteiten, personen informatie kunnen verkrijgen over inbreuken en waarbij die personen te maken kunnen krijgen met represailles indien zij dergelijke informatie zouden melden;

10)

“betrokkene”: een natuurlijke of rechtspersoon die in de melding of bij de openbaarmaking wordt genoemd als persoon aan wie de inbreuk wordt toegeschreven of met wie die persoon in verband wordt gebracht;

11)

“represaille”: een directe of indirecte handeling of nalatigheid die in een werkgerelateerde context plaatsvindt naar aanleiding van een interne of externe melding of openbaarmaking, en die tot ongerechtvaardigde benadeling van de melder leidt of kan leiden;

12)

“opvolging”: optreden van de ontvanger van een melding of een bevoegde autoriteit om de juistheid van de in de melding gedane beweringen na te gaan en de gemelde inbreuk zo nodig aan te pakken, onder meer via maatregelen zoals een intern vooronderzoek, een onderzoek, vervolging, een terugvordering van middelen of het beëindigen van de procedure;

13)

“feedback”: het aan de melder verstrekken van informatie over de als opvolging geplande of genomen maatregelen en over de redenen voor die opvolging;

14)

“bevoegde autoriteit”: een nationale autoriteit die is aangewezen om meldingen overeenkomstig hoofdstuk III te ontvangen en de melders feedback te geven, en/of die is aangewezen om de in deze richtlijn vervatte plichten te vervullen, met name wat opvolging betreft.

Artikel 6

Voorwaarden voor de bescherming van melders

1.   Melders komen voor bescherming uit hoofde van deze richtlijn in aanmerking mits:

a)

zij gegronde redenen hadden om aan te nemen dat de gemelde informatie over inbreuken op het moment van de melding juist was en dat die informatie binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn viel, en

b)

zij intern overeenkomstig artikel 7 of extern overeenkomstig artikel 10 informatie meldden, of informatie openbaar maakten overeenkomstig artikel 15.

2.   Onverminderd bestaande verplichtingen om te voorzien in anonieme melding op grond van het Unierecht, doet deze richtlijn geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om te beslissen of juridische entiteiten in de private of de publieke sector en bevoegde autoriteiten anonieme meldingen van inbreuken moeten aanvaarden en behandelen.

3.   Personen die anoniem informatie over inbreuken hebben gemeld of openbaar gemaakt maar later zijn geïdentificeerd en het slachtoffer worden van represailles, komen niettemin in aanmerking voor de bescherming op grond van hoofdstuk VI, op voorwaarde dat zij aan de in lid 1 gestelde voorwaarden voldoen.

4.   Personen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende inbreuken melden aan de relevante instellingen, organen of instanties van de Unie, komen in aanmerking voor bescherming overeenkomstig deze richtlijn onder dezelfde voorwaarden als personen die extern melding hebben gedaan.

HOOFDSTUK II

INTERNE MELDING EN OPVOLGING

Artikel 7

Melding via interne meldingskanalen

1.   Als algemeen uitgangspunt en onverminderd de artikelen 10 en 15 mag informatie over inbreuken worden gemeld via de interne meldingskanalen en procedures waarin dit hoofdstuk voorziet.

2.   De lidstaten moedigen het melden via interne meldingskanalen aan boven het melden langs externe meldingskanalen, indien de inbreuk doeltreffend intern kan worden behandeld en indien de melder van mening is dat er geen risico op represailles bestaat.

3.   De nodige informatie over het gebruik van in lid 2 bedoelde interne meldingskanalen maakt deel uit van de informatie die wordt verstrekt door juridische entiteiten in de private en de publieke sector krachtens artikel 9, lid 1, punt g), en door bevoegde autoriteiten krachtens artikel 12, lid 4, punt a), en artikel 13.

Artikel 8

Verplichting tot het opzetten van interne meldingskanalen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat juridische entiteiten in de private en de publieke sector kanalen en procedures voor de interne melding en voor opvolging opzetten, na overleg en in samenspraak met de sociale partners, indien het nationale recht daarin voorziet.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde kanalen en procedures bieden de werknemers van de entiteit de mogelijkheid informatie over inbreuken te melden. Zij kunnen die mogelijkheid ook bieden aan andere, in artikel 4, lid 1, onder b), c) en d), en artikel 4, lid 2, bedoelde personen, die in contact staan met de entiteit in het kader van hun werkgerelateerde activiteiten om eveneens informatie over inbreuken te melden.

3.   Lid 1 geldt voor juridische entiteiten in de private sector met 50 of meer werknemers.

4.   De in lid 3 gestelde drempel geldt niet voor de entiteiten die vallen binnen het toepassingsgebied van de in de delen I.B en II van de bijlage bedoelde Uniehandelingen.

5.   Meldingskanalen kunnen intern worden beheerd door een daartoe aangewezen persoon of afdeling, of extern ter beschikking worden gesteld door derden. De in artikel 9, lid 1, bedoelde waarborgen en vereisten gelden tevens voor derden die het meldingskanaal voor een juridische entiteit in de private sector beheren en aan wie deze taak is toevertrouwd.

6.   Juridische entiteiten in de private sector met 50 tot 249 werknemers mogen middelen delen voor het in ontvangst nemen van meldingen en eventueel te verrichten onderzoeken. Dit doet geen afbreuk aan de bij deze richtlijn aan dergelijke entiteiten opgelegde verplichtingen in verband met geheimhouding, het verstrekken van feedback en het behandelen van de gemelde inbreuk.

7.   Na een passende risicobeoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de activiteiten van de entiteiten en het daaraan verbonden risiconiveau voor met name het milieu en de volksgezondheid, kunnen de lidstaten juridische entiteiten in de private sector met minder dan 50 werknemers verplichten om kanalen en procedures voor interne meldingen op te zetten overeenkomstig hoofdstuk II.

8.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elk besluit dat zij uit hoofde van lid 7 nemen om de juridische entiteiten in de private sector te verplichten om interne meldingskanalen op te zetten. Deze kennisgeving omvat de redenen voor het besluit en de in de in lid 7 bedoelde risicobeoordeling gebruikte criteria. De Commissie stelt de overige lidstaten van dat besluit in kennis.

9.   Lid 1 is van toepassing op alle juridische entiteiten in de publieke sector, met inbegrip van entiteiten die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van dergelijke entiteiten.

De lidstaten kunnen gemeenten met minder dan 10 000 inwoners of minder dan 50 werknemers of andere entiteiten met minder dan 50 werknemers vrijstellen van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde verplichting.

De lidstaten kunnen bepalen dat interne meldingskanalen tussen gemeenten kunnen worden gedeeld of door gezamenlijke gemeentelijke autoriteiten conform het nationale recht worden beheerd, mits de gedeelde interne meldingskanalen gescheiden zijn van, en onafhankelijk zijn in verhouding tot, de relevante externe meldingskanalen.

Artikel 9

Procedures voor interne melding en opvolging

1.   De procedures voor interne melding en de opvolging als bedoeld in artikel 8 omvatten:

a)

kanalen voor het ontvangen van meldingen die door hun ontwerp, opzet en beheer op beveiligde wijze de vertrouwelijkheid van de identiteit van de melder en van eventuele in de melding genoemde derden beschermen en waartoe niet-gemachtigde personeelsleden geen toegang hebben;

b)

een bevestiging van ontvangst van de melding aan de melder, binnen zeven dagen na die ontvangst;

c)

de aanwijzing van een onpartijdige persoon of afdeling die bevoegd is voor de opvolging van de meldingen, en die dezelfde persoon of afdeling kan zijn als de persoon of afdeling die de meldingen ontvangt, en die de communicatie met de melder zal onderhouden en deze zo nodig nadere informatie zal vragen en feedback zal geven;

d)

een zorgvuldige opvolging door de in punt c) bedoelde aangewezen persoon of afdeling;

e)

een zorgvuldige opvolging van anonieme meldingen, indien het nationale recht daarin voorziet;

f)

een redelijke termijn om feedback te geven, van ten hoogste drie maanden na de ontvangstbevestiging of, indien er geen ontvangstbevestiging is verstuurd aan de melder, drie maanden na het verstrijken van de periode van zeven dagen nadat de melding is gedaan;

g)

het verstrekken van duidelijke en gemakkelijk toegankelijke informatie over de procedures voor externe meldingen aan bevoegde autoriteiten krachtens artikel 10 en, in voorkomend geval, aan instellingen, organen en instanties van de Unie.

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde kanalen bieden de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling te melden. Mondelinge melding is mogelijk via de telefoon of via andere spraakberichtsystemen, en op verzoek van de melder door middel van een fysieke ontmoeting binnen een redelijke termijn.

HOOFDSTUK III

EXTERNE MELDING EN OPVOLGING

Artikel 10

Melding via externe meldingskanalen

Onverminderd artikel 15, lid 1, onder b), verstrekken melders informatie over inbreuken door gebruik te maken van de in de artikelen 11 en 12 bedoelde kanalen en procedures nadat zij eerst een melding hebben gedaan via interne meldingskanalen hebben gebruikt dan wel door rechtstreekse melding via de externe meldingskanalen.

Artikel 11

Verplichting tot het opzetten van externe meldingskanalen en tot het bieden van opvolging inzake meldingen

1.   De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn voor het ontvangen van meldingen, het geven van feedback of het bieden van opvolging inzake meldingen, en voorzien hen van voldoende middelen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten:

a)

onafhankelijke en autonome externe meldingskanalen opzetten voor het ontvangen en in behandeling nemen van informatie over inbreuken;

b)

onverwijld, en in ieder geval binnen zeven dagen na de ontvangst van de melding, een bevestiging van die ontvangst verzenden, tenzij melders uitdrukkelijk anders hebben verzocht of de bevoegde autoriteiten op redelijke gronden van oordeel zijn dat een bevestiging van ontvangst van de melding de bescherming van de identiteit van de melder in gevaar zou brengen;

c)

zorgvuldig opvolging geven aan meldingen;

d)

de melder binnen een redelijke termijn, van ten hoogste drie maanden of in naar behoren gemotiveerde gevallen, zes maanden, meedelen welk gevolg er aan de melding is gegeven;

e)

de melder volgens de nationaalrechtelijke procedures in kennis stellen van het eindresultaat van onderzoeken naar aanleiding van de melding;

f)

de informatie in de melding tijdig aan de bevoegde instellingen, organen of instanties van de Unie, naargelang het geval, doorgeven voor verder onderzoek, indien het Unierecht of het nationale recht daarin voorziet.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat bevoegde autoriteiten, na de zaak naar behoren te hebben beoordeeld, kunnen besluiten dat een gemelde inbreuk duidelijk van geringe betekenis is en krachtens deze richtlijn geen andere opvolging dan het afronden van de procedure vereist. Dit geldt onverminderd andere verplichtingen of andere toepasselijke procedures voor het behandelen van de gemelde inbreuk, en onverminderd de door deze richtlijn geboden bescherming in samenhang met interne of externe meldingen. In een dergelijk geval stellen de bevoegde autoriteiten de melder in kennis van hun beslissing en van de motivering daarvan.

4.   De lidstaten kunnen bepalen dat bevoegde autoriteiten kunnen besluiten de procedures af te sluiten met betrekking tot herhaalde meldingen waarvan de inhoud geen nieuwe informatie van betekenis over inbreuken bevat ten opzichte van een eerdere melding ten aanzien waarvan de relevante procedures werden beëindigd, tenzij door nieuwe wettelijke of feitelijke omstandigheden een andere opvolging gerechtvaardigd is. In een dergelijk geval stellen de bevoegde autoriteiten de melder in kennis van hun beslissing en van de motivering daarvan.

5.   De lidstaten kunnen bepalen dat wanneer bevoegde autoriteiten worden geconfronteerd met grote aantallen meldingen, zij voorrang geven aan de behandeling van meldingen van ernstige inbreuken of van inbreuken op essentiële bepalingen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, onverminderd de in punt d) van lid 2 vermelde termijn.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke autoriteit die een melding heeft ontvangen, maar niet bevoegd is om de gemelde inbreuk aan te pakken, de melding binnen een redelijke termijn op veilige wijze doorzendt aan de bevoegde autoriteit en dat de melder onverwijld over deze doorzending wordt geïnformeerd.

Artikel 12

Opzet van externe meldingskanalen

1.   Externe meldingskanalen worden als onafhankelijk en autonoom beschouwd, indien zij aan elk van de volgende criteria voldoen:

a)

door hun ontwerp, opzet en beheer waarborgen de kanalen de volledigheid, integriteit en geheimhouding van de informatie en zijn zij niet toegankelijk voor niet-gemachtigde personeelsleden van de bevoegde autoriteit;

b)

zij bieden de mogelijkheid om, met het oog op verder te verrichten onderzoeken, informatie duurzaam op te slaan overeenkomstig artikel 18.

2.   De externe meldingskanalen bieden de mogelijkheid om meldingen schriftelijk en mondeling te maken. Mondelinge melding kan via de telefoon of via andere spraakberichtsystemen en, op verzoek van de melder, door middel van een fysieke ontmoeting binnen een redelijke termijn.

3.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat, indien een melding wordt ontvangen via andere kanalen dan de in de leden 1 en 2 genoemde meldingskanalen, of door andere personeelsleden dan degenen die verantwoordelijk zijn voor het in behandeling nemen van meldingen, de personeelsleden die deze ontvangen, geen informatie openbaar mogen maken aan de hand waarvan de identiteit van de melder of van de betrokkene kan worden achterhaald, en dat zij de melding onverwijld en ongewijzigd doorzenden aan de voor de behandeling van meldingen verantwoordelijke personeelsleden.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten personeelsleden aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor het behandelen van meldingen, en met name voor:

a)

het verstrekken van informatie over de meldingsprocedures aan belangstellenden;

b)

de ontvangst en de opvolging van meldingen;

c)

het onderhouden van contact met de melder om deze feedback te geven en zo nodig om nadere informatie te verzoeken.

5.   De in lid 4 bedoelde personeelsleden worden specifiek opgeleid voor het behandelen van meldingen.

Artikel 13

Informatie over de ontvangst en de opvolging van meldingen

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten op een afzonderlijke, gemakkelijk herkenbare en toegankelijke pagina van hun website in elk geval de volgende informatie publiceren:

a)

de voorwaarden om in aanmerking te komen voor bescherming krachtens deze richtlijn;

b)

de contactgegevens voor de in artikel 12 bedoelde externe meldingskanalen, met name de elektronische en postadressen, en de telefoonnummers voor dergelijke kanalen, met de vermelding of de telefoongesprekken worden opgenomen;

c)

de procedures die van toepassing zijn op de melding van inbreuken, met inbegrip van de wijze waarop de bevoegde autoriteit de melder kan verzoeken om de gemelde informatie te verduidelijken of om verstrekking van nadere informatie, de termijn voor het geven van feedback alsmede het soort en de inhoud van dergelijke feedback;

d)

de geheimhoudingsregels die van toepassing zijn op meldingen, en met name de informatie over de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 17 van deze richtlijn, de artikelen 5 en 13 van Verordening (EU) 2016/679, artikel 13 van Richtlijn (EU) 2016/680 en artikel 15 van Verordening (EU) 2018/1725, naargelang het geval;

e)

de wijze van de aan meldingen te bieden opvolging;

f)

de remedies en procedures voor bescherming tegen represailles en de beschikbaarheid van vertrouwelijk advies voor personen die overwegen tot melding over te gaan;

g)

een verklaring met een duidelijke toelichting van de voorwaarden waaronder personen die meldingen doen aan de bevoegde autoriteit worden beschermd tegen het oplopen van aansprakelijkheid voor een inbreuk op de geheimhoudingsregels krachtens artikel 21, lid 2; en.

h)

contactgegevens van het informatiecentrum of van de onafhankelijke centrale bestuurlijke autoriteit als bedoeld in artikel 20, lid 3, indien van toepassing.

Artikel 14

Evaluatie van de procedures door de bevoegde autoriteiten

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten hun procedures voor de ontvangst en opvolging van meldingen regelmatig, maar ten minste om de drie jaar, evalueren. Bij de evaluatie van deze procedures houden de bevoegde autoriteiten rekening met hun eigen ervaring en die van andere bevoegde autoriteiten en passen zij hun procedures dienovereenkomstig aan.

HOOFDSTUK IV

OPENBAARMAKING

Artikel 15

Openbaarmaking

1.   Een persoon die een openbaarmaking doet, komt in aanmerking voor bescherming uit hoofde van deze richtlijn indien is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:

a)

de persoon deed eerst een interne en externe melding, of meteen een externe melding overeenkomstig de hoofdstukken II en III, maar er zijn naar aanleiding van die melding geen passende maatregelen genomen binnen de in artikel 9, lid 1, punt f), of artikel 11, lid 2, punt d), genoemde termijn, of

b)

de persoon heeft gegronde redenen om aan te nemen dat:

i)

de inbreuk kan een dreigend of reëel gevaar zijn voor het algemeen belang, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een noodsituatie of een risico op onherstelbare schade, of

ii)

er bestaat een risico op represailles bij externe meldingen, of het is niet waarschijnlijk dat de inbreuk doeltreffend wordt verholpen, wegens de bijzondere omstandigheden van de zaak, omdat bijvoorbeeld bewijsmateriaal kan worden achtergehouden of vernietigd, of een autoriteit kan samenspannen met de pleger van de inbreuk of met iemand die bij de inbreuk is betrokken.

2.   Dit artikel is niet van toepassing op gevallen waarin een persoon rechtstreeks informatie aan de pers verstrekt op grond van specifieke nationale bepalingen tot instelling van een stelsel voor de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en informatie.

HOOFDSTUK V

BEPALINGEN VOOR INTERNE EN EXTERNE MELDING

Artikel 16

Geheimhoudingsplicht

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de identiteit van de melder niet zonder zijn uitdrukkelijke toestemming bekend wordt gemaakt aan anderen dan de gemachtigde personeelsleden die bevoegd zijn voor de ontvangst of de opvolging van meldingen. Dit geldt tevens voor alle andere informatie aan de hand waarvan direct of indirect de identiteit van de melder kan worden achterhaald.

2.   In afwijking van lid 1 mag de identiteit van de melder en enige andere informatie bedoeld in lid 1 uitsluitend worden bekendgemaakt indien het gaat om een noodzakelijke en evenredige verplichting krachtens het Unie- of het nationale recht in het kader van onderzoek door nationale autoriteiten of gerechtelijke procedures, mede ter waarborging van de rechten van verdediging van de betrokkene.

3.   Voor bekendmakingen op grond van de in lid 2 bedoelde afwijking gelden passende waarborgen volgens de toepasselijke Unie- en nationale voorschriften. Meer bepaald worden melders, voordat hun identiteit wordt bekendgemaakt, daarvan in kennis gesteld, tenzij die informatie de gerelateerde onderzoeken of gerechtelijke procedures in gevaar zou brengen. De bevoegde autoriteit stuurt de melders een schriftelijke toelichting over de redenen voor de bekendmaking van de vertrouwelijke gegevens toe.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat bevoegde autoriteiten die informatie over inbreuken met bedrijfsgeheimen ontvangen, die bedrijfsgeheimen niet gebruiken of bekendmaken voor andere doeleinden dan hetgeen noodzakelijk is voor een gedegen opvolging.

Artikel 17

Verwerking van persoonsgegevens

Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn, met inbegrip van de uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten, wordt verricht overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn (EU) 2016/680. Elke uitwisseling of doorgifte van informatie door instellingen, organen en instanties van de Unie geschiedt overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725.

Persoonsgegevens die duidelijk niet relevant zijn voor de behandeling van een specifieke melding, worden niet verzameld, of worden, indien onbedoeld verzameld, onmiddellijk gewist.

Artikel 18

Registratie van de meldingen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat juridische entiteiten in de private en de publieke sector en bevoegde autoriteiten een register bijhouden van elke ontvangen melding, in overeenstemming met de in artikel 16 vastgelegde geheimhoudingsvereisten. Meldingen worden niet langer opgeslagen dan noodzakelijk en evenredig is om te voldoen aan de vereisten die door deze richtlijn zijn opgelegd of aan andere bij Unie- of nationaal recht opgelegde vereisten.

2.   Wanneer voor het melden, met instemming van de melder, een telefoonlijn met gespreksopname of een ander spraakberichtsysteem met gespreksopname wordt gebruikt, hebben juridische entiteiten in de private en de publieke sector en bevoegde autoriteiten het recht om de mondelinge melding te registreren op een van de volgende wijzen:

a)

door het maken van een opname van het gesprek in een duurzame, opvraagbare vorm, of

b)

door een volledige en nauwkeurige schriftelijke weergave van het gesprek, opgesteld door de voor het behandelen van de melding verantwoordelijke personeelsleden.

Juridische entiteiten in de private en de publieke sector en bevoegde autoriteiten bieden de melder de mogelijkheid de schriftelijke weergave van het telefoongesprek te controleren, te corrigeren en voor akkoord te tekenen.

3.   Indien voor de melding een telefoonlijn zonder gespreksopname of een ander spraakberichtsysteem zonder gespreksopname wordt gebruikt, hebben juridische entiteiten in de private en de publieke sector en bevoegde autoriteiten het recht om de mondelinge melding te registreren in de vorm van een nauwkeurig verslag van het gesprek, opgesteld door het voor het behandelen van de melding verantwoordelijke personeelslid. Juridische entiteiten in de private en de publieke sector en bevoegde autoriteiten bieden de melder de mogelijkheid het verslag van het gesprek te controleren, te corrigeren en voor akkoord te tekenen.

4.   Indien een persoon verzoekt om een onderhoud met de personeelsleden van juridische entiteiten in de private en de publieke sector of van bevoegde autoriteiten om een melding te doen overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 12, lid 2, zorgen juridische entiteiten in de private en de publieke sector en bevoegde autoriteiten ervoor, mits de melder hiermee instemt, dat er een volledig en nauwkeurig verslag van het onderhoud wordt bijgehouden in een duurzame en opvraagbare vorm.

Juridische entiteiten in de private en de publieke sector en bevoegde autoriteiten hebben het recht om het onderhoud te registreren op een van de volgende wijzen:

a)

door het maken van een opname van het gesprek in een duurzame en opvraagbare vorm, of

b)

door een nauwkeurig verslag van het onderhoud, opgesteld door de voor het behandelen van de melding verantwoordelijke personeelsleden.

Juridische entiteiten in de private en de publieke sector en bevoegde autoriteiten bieden de melder de mogelijkheid de schriftelijke weergave van het verslag van het onderhoud te controleren, te corrigeren en voor akkoord te tekenen.

HOOFDSTUK VI

BESCHERMINGSMAATREGELEN

Artikel 19

Verbod op represailles

De lidstaten nemen de nodige maatregelen tot het verbieden van elke vorm van represailles tegen in artikel 4 bedoelde personen, waaronder dreigingen met en pogingen tot represailles, met name:

a)

schorsing, ontslag of soortgelijke maatregelen;

b)

degradatie of het onthouden van bevordering;

c)

overdracht van taken, verandering van locatie van de arbeidsplaats, loonsverlaging, verandering van de werktijden;

d)

het onthouden van opleiding;

e)

een negatieve prestatiebeoordeling of arbeidsreferentie;

f)

het opleggen of toepassen van een disciplinaire maatregel, berisping of andere sanctie, zoals een financiële sanctie;

g)

dwang, intimidatie, pesterijen en uitsluiting;

h)

discriminatie, nadelige of ongelijke behandeling;

i)

niet-omzetting van een tijdelijke arbeidsovereenkomst in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in het geval de werknemer de gerechtvaardigde verwachting had dat hem een dienstverband voor onbepaalde tijd zou worden aangeboden;

j)

niet-verlenging of vroegtijdige beëindiging van een tijdelijke arbeidsovereenkomst;

k)

schade, met inbegrip van reputatieschade, met name op sociale media, of financieel nadeel, met inbegrip van omzetderving en inkomstenderving;

l)

opname op een zwarte lijst op basis van een informele of formele overeenkomst voor een hele sector of bedrijfstak, waardoor de melder geen baan meer kan vinden in de sector of de bedrijfstak;

m)

vroegtijdige beëindiging of opzegging van een contract voor de levering van goederen of diensten;

n)

intrekking van een licentie of vergunning.

o)

psychiatrische of medische verwijzingen.

Artikel 20

Ondersteuningsmaatregelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 4 bedoelde personen naargelang het geval toegang hebben tot ondersteuningsmaatregelen, en met name:

a)

volledige en onafhankelijke informatie en adviezen, die gemakkelijk en kosteloos toegankelijk is, over de beschikbare remedies en procedures die bescherming bieden tegen represailles, alsmede over de rechten van de betrokkene.

b)

effectieve ondersteuning van bevoegde autoriteiten ten aanzien van elke autoriteit die betrokken is bij de bescherming van de melder tegen represailles, onder meer, voor zover het nationale recht daarin voorziet, bevestiging dat zij in aanmerking komen voor bescherming uit hoofde van deze richtlijn, en

c)

rechtshulp in strafprocedures en in grensoverschrijdende civiele procedures overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/1919 en Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad (48), en, in overeenstemming met het nationale recht, rechtshulp in verdere procedures en juridisch advies en andere rechtsbijstand.

2.   De lidstaten kunnen voorzien in financiële bijstand en ondersteuningsmaatregelen, met inbegrip van psychologische ondersteuning, voor melders in het kader van gerechtelijke procedures.

3.   De in dit artikel bedoelde ondersteuningsmaatregelen kunnen waar passend worden aangeboden door een informatiecentrum of een afzonderlijke, duidelijk gedefinieerde, onafhankelijke bestuurlijke autoriteit.

Artikel 21

Maatregelen ter bescherming tegen represailles

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de in artikel 4 bedoelde personen worden beschermd tegen represailles. Daarbij gaat het met name om de in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel genoemde maatregelen.

2.   Onverminderd artikel 3, leden 2 en 3, worden personen die informatie over inbreuken melden of een openbaarmaking doen overeenkomstig deze richtlijn niet geacht een inbreuk te hebben gepleegd op enige beperking op de openbaarmaking van informatie, en kunnen zij op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld voor een dergelijke melding of openbaarmaking, mits zij redelijke gronden hadden om aan te nemen dat de melding of de openbaarmaking van zulke informatie noodzakelijk was voor het onthullen van een inbreuk uit hoofde van deze richtlijn.

3.   Melders kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor de verwerving van of de toegang tot de informatie die wordt gemeld of openbaar wordt gemaakt, tenzij die verwerving of die toegang op zichzelf een strafbaar feit vormde. In het geval de verwerving of de toegang een op zichzelf staand strafbaar feit uitmaakt, blijft voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid het toepasselijke nationale recht gelden.

4.   Voor elke andere mogelijke aansprakelijkheid van melders die voortvloeit uit handelingen of nalatigheden die geen verband houden met de melding of openbaarmaking of die niet noodzakelijk zijn voor het onthullen van een inbreuk uit hoofde van deze richtlijn, blijft het toepasselijke Unie- of nationale recht gelden.

5.   In procedures voor een gerechtelijke instantie of een andere autoriteit die verband houden met benadeling waarmee de melder is geconfronteerd, wordt, mits de melder aantoont dat hij een melding of openbaarmaking heeft gemaakt en met benadeling is geconfronteerd, aangenomen dat de benadeling een represaille was voor de melding of de openbaarmaking. In dergelijke gevallen is het aan de persoon die de benadelende maatregel heeft genomen, om aan te tonen dat die maatregel naar behoren is gemotiveerd.

6.   De in artikel 4 bedoelde personen hebben passende toegang tot herstelmaatregelen in verband met represailles, met inbegrip van maatregelen in kort geding in afwachting van de voltooiing van gerechtelijke procedures, overeenkomstig het nationale recht.

7.   In gerechtelijke procedures, onder meer wegens laster, schending van auteursrechten, schending van de geheimhoudingsplicht, schending van de gegevensbeschermingsvoorschriften, openbaarmaking van bedrijfsgeheimen, of wegens eisen tot schadeloosstelling op grond van het privaatrecht, het publiekrecht of het collectief arbeidsrecht, kunnen de in artikel 4 bedoelde personen op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld als gevolg van meldingen of openbaarmakingen overeenkomstig deze richtlijn. Die personen hebben het recht om op grond van die melding of die openbaarmaking om verwerping van de zaak te verzoeken, mits zij redelijke gronden hadden om aan te nemen dat de melding of de openbaarmaking noodzakelijk was voor het onthullen van een inbreuk uit hoofde van deze richtlijn.

Indien een persoon melding maakt van of informatie openbaar maakt over binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende inbreuken, en die informatie omvat bedrijfsgeheimen, en indien die persoon aan de voorwaarden van deze richtlijn voldoet, wordt die melding of die openbaarmaking rechtmatig geacht onder de voorwaarden van artikel 3, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/943.

8.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat remedies en volledige schadevergoeding voor door in artikel 4 bedoelde personen geleden schade beschikbaar zijn overeenkomstig het nationale recht.

Artikel 22

Maatregelen ter bescherming van betrokkenen

1.   De lidstaten zorgen er overeenkomstig het Handvest voor dat de betrokkenen ten volle gebruik kunnen maken van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging, waaronder het recht om te worden gehoord en het recht op toegang tot hun dossier.

2.   De bevoegde autoriteiten zorgen er overeenkomstig het nationale recht voor dat de identiteit van de betrokkenen wordt beschermd zolang onderzoeken naar aanleiding van de melding of openbaarmaking lopen.

3.   De in de artikelen 12, 17 en 18 uiteengezette regels met betrekking tot de bescherming van de identiteit van melders zijn ook van toepassing op de bescherming van de identiteit van de betrokkenen.

Artikel 23

Sancties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat er doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties van toepassing zijn op natuurlijke of rechtspersonen die:

a)

een melding belemmeren of trachten te belemmeren;

b)

represailles nemen tegen in artikel 4 bedoelde personen;

c)

onnodige of tergende procedures aanspannen tegen in artikel 4 bedoelde personen

d)

de in artikel 16 bedoelde verplichting tot geheimhouding van de identiteit van melders schenden.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat er doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties gelden voor melders indien is aangetoond dat zij bewust onjuiste informatie hebben gemeld of openbaar gemaakt. De lidstaten voorzien tevens overeenkomstig het nationale recht in maatregelen tot vergoeding van schade als gevolg van dergelijke meldingen of openbaarmakingen.

Artikel 24

Geen afstand van rechten en remedies

De lidstaten zien erop toe dat van de rechten en remedies waarin deze richtlijn voorziet, geen ontheffing of beperking mogelijk is bij overeenkomst, door beleid, of door arbeidswijze of arbeidsvoorwaarden, en evenmin door aan geschillen voorafgaande arbitrageovereenkomsten.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Gunstigere behandeling en non-regressieclausule

1.   De lidstaten kunnen bepalingen vaststellen of handhaven die gunstiger zijn voor de rechten van melders dan die welke in deze richtlijn zijn vastgelegd, onverminderd artikel 22 en artikel 23, lid 2.

2.   De uitvoering van deze richtlijn vormt onder geen beding een reden voor de verlaging van het in de lidstaten reeds geboden beschermingsniveau op de onder deze richtlijn vallende gebieden.

Artikel 26

Omzetting en overgangsperiode

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 17 december 2021 aan deze richtlijn te voldoen.

2.   In afwijking van lid 1, ten aanzien van juridische entiteiten in de private sector met 50 tot 249 werknemers, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … [vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] te voldoen aan de verplichting om intern meldingskanalen op te zetten uit hoofde van artikel 8, lid 3.

3.   Wanneer de lidstaten de in de leden 1 en 2 bedoelde bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De lidstaten stellen de regels voor deze verwijzing vast. Zij delen de Commissie de tekst van deze bepalingen onverwijld mee.

Artikel 27

Verslaglegging, evaluatie en toetsing

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie alle relevante informatie betreffende de uitvoering en toepassing van deze richtlijn. Uiterlijk op 17 december 2023 dient de Commissie op basis van de verstrekte informatie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering en toepassing van deze richtlijn.

2.   Onverminderd verslagleggingsverplichtingen krachtens andere Unierechtshandelingen, zenden de lidstaten de Commissie jaarlijks, liefst in geaggregeerde vorm, de volgende statistieken over de in hoofdstuk III bedoelde meldingen toe, voor zover die op centraal niveau in de betrokken lidstaat beschikbaar zijn:

a)

het aantal door de bevoegde autoriteiten ontvangen meldingen;

b)

het aantal onderzoeken en procedures dat naar aanleiding van deze meldingen is ingeleid en het resultaat daarvan, en

c)

indien vastgesteld, de geschatte financiële schade en de bedragen die zijn teruggevorderd na onderzoeken en procedures met betrekking tot de gemelde inbreuken.

3.   Uiterlijk op 17 december 2025 dient de Commissie, rekening houdend met haar krachtens lid 1 ingediende verslag en de krachtens lid 2 ingediende statistieken van de lidstaten, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van het effect van de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde nationale wetgeving. In dat verslag wordt de toepassing van deze richtlijn geëvalueerd en nagegaan of er aanvullende maatregelen nodig zijn, waaronder eventuele wijzigingen om het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te breiden tot andere Uniehandelingen of gebieden, met name het verbeteren van de werkomgeving ter bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers en de arbeidsomstandigheden.

Naast de in de eerste alinea bedoelde beoordeling, wordt in dat verslag geëvalueerd hoe de lidstaten de bestaande samenwerkingsmechanismen hebben gebruikt in het kader van hun verplichtingen tot opvolging van meldingen van binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende inbreuken, en meer in het algemeen hoe zij samenwerken bij inbreuken met een grensoverschrijdende dimensie.

4.   De Commissie maakt de in de leden 1 en 3 genoemde verslagen openbaar en gemakkelijk toegankelijk.

Artikel 28

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 29

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 23 oktober 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

T. TUPPURAINEN


(1)  PB C 405 van 9.11.2018, blz. 1.

(2)  PB C 62, 15.2.2019, blz. 155.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 oktober 2019.

(4)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(5)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en productconformiteit en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4).

(8)  Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 18).

(9)  Richtlijn 2013/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende bepaalde verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de naleving en de handhaving van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006 (PB L 329 van 10.12.2013, blz. 1) en Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

(10)  Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

(11)  Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66).

(12)  Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).

(13)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(15)  Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23).

(16)  Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33).

(17)  Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).

(18)  Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1).

(19)  Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).

(20)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(21)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(22)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(23)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49.

(24)  PB C 313 van 23.10.1996, blz. 2.

(25)  PB C 151 van 20.5.1997, blz. 2.

(26)  PB C 221 van 19.7.1997, blz. 2.

(27)  Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18).

(28)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1).

(29)  Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2015/2392 van de Commissie van 17 december 2015 bij Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de melding van daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze verordening aan de bevoegde autoriteiten (PB L 332 van 18.12.2015, blz. 126).

(30)  Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retail-beleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (PB L 352 van 9.12.2014, blz. 1).

(31)  Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).

(32)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(33)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

(34)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(35)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

(36)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1918 van de Commissie van 22 oktober 2015 tot vaststelling van het systeem voor administratieve bijstand en samenwerking (AAC-systeem) krachtens Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 280 van 24.10.2015, blz. 31).

(37)  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.04.2004, blz. 1).

(38)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(39)  Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (“verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming”) (PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1).

(40)  Besluit van de Commissie van 18 januari 2018 tot oprichting van een groep van deskundigen op het gebied van de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance (PB C 19 van 19.1.2018, blz. 3).

(41)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

(42)  Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).

(43)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(44)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(45)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(46)  Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).

(47)  Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (PB L 297 van 4.11.2016, blz. 1).

(48)  Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (PB L 136 van 24.5.2008, blz. 3).


BIJLAGE

Deel I

A.   Artikel 2, lid 1, punt a), i) — overheidsopdrachten:

1.

Procedurele voorschriften voor het plaatsen van overheidsopdrachten en het gunnen van concessies, voor het gunnen van overeenkomsten op het gebied van defensie en veiligheid, en voor het gunnen van overeenkomsten door entiteiten die werkzaam zijn op het gebied van water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, en alle andere overeenkomsten zoals die zijn vervat in:

i)

Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1);

ii)

Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65);

iii)

Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243);

iv)

Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

2.

Beroepsprocedures zoals geregeld bij:

i)

Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 76 van 23.3.1992, blz. 14);

ii)

Richtlijn van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395 van 30.12.1989, blz. 33).

B.   Artikel 2, lid 1, punt a), ii) — financiële diensten, producten en markten, en voorkoming van witwassen van geld en terrorismefinanciering:

Regels tot vaststelling van een regelgevings- en toezichtskader en van consumenten- en beleggersbescherming op het gebied van financiële diensten en kapitaalmarkten van de Unie, bankdiensten, kredietverstrekking, beleggingen, verzekering en herverzekering, individuele en bedrijfspensioenproducten, effecten, beleggingsfondsen, betalingsdiensten, en de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338), zoals die zijn vervat in:

i)

Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7);

ii)

Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1);

iii)

Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1);

iv)

Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 1);

v)

Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 18);

vi)

Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 34);

vii)

Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van Besluit 2005/909/EG van de Commissie (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 77);

viii)

Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84);

ix)

Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35);

x)

Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12);

xi)

Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PB L 184 van 14.7.2007, blz. 17);

xii)

Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38);

xiii)

Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1);

xiv)

Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1);

xv)

Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1);

xvi)

Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190);

xvii)

Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1);

xviii)

Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149);

xix)

Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22);

xx)

Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

C.   Artikel 2, lid 1, punt a), iii) — productveiligheid en productconformiteit:

1.

Veiligheids- en conformiteitsvereisten voor producten die in de Unie in de handel worden gebracht, zoals omschreven en geregeld bij:

i)

Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4);

ii)

Harmonisatiewetgeving van de Unie die van toepassing is op vervaardigde producten, waaronder etiketteringsvoorschriften, met uitzondering van levensmiddelen, diervoeder, geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik, levende planten en dieren, producten van menselijke oorsprong en producten van planten en dieren, rechtstreeks verband houdend met toekomstige vermeerdering ervan, zoals vermeld in de bijlagen I en II bij Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1);

iii)

Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

2.

Regels inzake het op de markt brengen en het gebruik van gevoelige en gevaarlijke producten, zoals die zijn vervat in:

i)

Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (PB L 146 van 10.06.2009, blz. 1);

ii)

Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51);

iii)

Verordening (EU) nr. 98/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven (PB L 39 van 9.2.2013, blz. 1).

D.   Artikel 2, lid 1, punt a), iv) — veiligheid van het vervoer:

1.

Veiligheidsvereisten in de spoorwegsector, zoals geregeld bij Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 102).

2.

Veiligheidsvereisten in de burgerluchtvaart, zoals geregeld bij Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 35).

3.

Veiligheidsvereisten in het wegvervoer, zoals geregeld bij:

i)

Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (PB L 319 van 29.11.2008, blz. 59);

ii)

Richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet (PB L 167 van 30.4.2004, blz. 39);

iii)

Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

4.

Veiligheidsvereisten in de zeevaart, zoals geregeld bij:

i)

Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11);

ii)

Verordening (EG) nr. 392/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 24);

iii)

Richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van Richtlijn 96/98/EG van de Raad (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 146);

iv)

Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector en tot wijziging van de Richtlijn 1999/35/EG van de Raad en Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 114);

v)

Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (PB L 323 van 3.12.2008, blz. 33);

vi)

Richtlijn 98/41/EG van de Raad van 18 juni 1998 inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen (PB L 188 van 2.7.1998, blz. 35);

vii)

Richtlijn 2001/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot vaststelling van geharmoniseerde voorschriften en procedures voor veilig laden en lossen van bulkschepen (PB L 13 van 16.1.2002, blz. 9).

5.

Veiligheidsvereisten als geregeld bij Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).

E.   Artikel 2, lid 1, punt a), v) — bescherming van het milieu:

1.

Strafbare feiten ten aanzien van de bescherming van het milieu, zoals geregeld bij Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28) of onrechtmatige gedragingen waarbij inbreuk wordt gemaakt op de in de bijlagen bij Richtlijn 2008/99/EG vermelde wetgeving;

2.

Regels inzake milieu en klimaat, zoals die zijn vervat in:

i)

Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32);

ii)

Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16);

iii)

Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1);

iv)

Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13);

v)

Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

3.

Regels inzake duurzame ontwikkeling en afvalbeheer, zoals die zijn vervat in:

i)

Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3);

ii)

Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 330 van 10.12.2013, blz. 1);

iii)

Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 60).

4.

Regels inzake betrekking tot zee- en luchtverontreiniging en geluidshinder, zoals die zijn vervat in:

i)

Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij de verbranding van nieuwe personenauto’s (PB L 12 van 18.1.2000, blz. 16);

ii)

Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22);

iii)

Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12);

iv)

Verordening (EG) nr. 782/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 14 april 2003 houdende een verbod op organische tinverbindingen op schepen (PB L 115 van 9.5.2003, blz. 1);

v)

Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56);

vi)

Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en de invoering van sancties, met inbegrip van strafrechtelijke sancties, voor verontreinigingsdelicten (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11);

vii)

Verordening (EG) nr. 166/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1);

viii)

Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5);

ix)

Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2 -emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1);

x)

Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1);

xi)

Richtlijn 2009/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 36);

xii)

Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2 -emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1);

xiii)

Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1);

xiv)

Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 55);

xv)

Richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (PB L 313 van 28.11.2015, blz. 1).

5.

Regels inzake water- en bodembescherming en -beheer, zoals die zijn vervat in:

i)

Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27);

ii)

Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84);

iii)

Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

6.

Regels inzake de bescherming van de natuur en de biodiversiteit, zoals die zijn vervat in:

i)

Verordening (EG) nr. 1936/2001 van de Raad van 27 september 2001 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 263 van 3.10.2001, blz. 1);

ii)

Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad van 26.4.2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de bijvangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 150 van 30.4.2004, blz. 12);

iii)

Verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PB L 286 van 31.10.2009, blz. 36);

iv)

Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig (PB L 201 van 30.7.2008, blz. 8);

v)

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7);

vi)

Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23);

vii)

Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).

7.

Regels inzake chemische stoffen, zoals die zijn vervat in Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

8.

Regels inzake biologische producten, zoals die zijn vervat in Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1).

F.   Artikel 2, lid 1, punt a), vi) — stralingsbescherming en nucleaire veiligheid

Regels inzake nucleaire veiligheid, zoals die zijn vervat in:

i)

Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18);

ii)

Richtlijn 2013/51/Euratom van de Raad van 22 oktober 2013 tot vaststelling van voorschriften voor de bescherming van de volksgezondheid tegen radioactieve stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 296 van 7.11.2013, blz. 12);

iii)

Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PB L 13 van 17.1.2014, blz. 1);

iv)

Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48);

v)

Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PB L 337 van 5.12.2006, blz. 21);

vi)

Verordening (Euratom) 2016/52 van de Raad van 15 januari 2016 tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders ten gevolge van een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 3954/87 en de Verordeningen (Euratom) nr. 944/89 en (Euratom) nr. 770/90 van de Commissie (PB L 13 van 20.1.2016, blz. 2);

vii)

Verordening (Euratom) nr. 1493/93 van de Raad van 8 juni 1993 betreffende de overbrenging van radioactieve stoffen tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap (PB L 148 van 19.6.1993, blz. 1).

G.   Artikel 2, lid 1, punt a), vii) — veiligheid van levensmiddelen en diervoeders, diergezondheid en dierenwelzijn:

1.

Levensmiddelen- en diervoederwetgeving van de Unie waarvoor de algemene beginselen en voorschriften gelden die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

2.

Diergezondheid, als geregeld bij:

i)

Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1);

ii)

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1);

3.

Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

4.

Regels en standaarden inzake dierenbescherming en dierenwelzijn, zoals die zijn vervat in:

i)

Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23);

ii)

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1);

iii)

Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1);

iv)

Richtlijn 1999/22/EG van 29 maart 1999 betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen (PB L 94 van 9.4.1999, blz. 24);

v)

Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33).

H.   Artikel 2, lid 1, punt a), viii) — volksgezondheid:

1.

Maatregelen tot vaststelling van strenge kwaliteits- en veiligheidsnormen voor organen en stoffen van menselijke oorsprong, zoals geregeld bij:

i)

Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG van de Raad (PB L 33 van 8.2.2003, blz. 30);

ii)

Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen (PB L 102 van 7.4.2004, blz. 48);

iii)

Richtlijn 2010/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 inzake kwaliteits- en veiligheidsnormen voor menselijke organen, bestemd voor transplantatie (PB L 207 van 6.8.2010, blz. 14).

2.

Maatregelen tot vaststelling van strenge kwaliteits- en veiligheidsnormen voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, zoals geregeld bij:

i)

Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1);

ii)

Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67);

iii)

Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2014, blz. 43);

iv)

Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1);

v)

Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/20/EG, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 1);

vi)

Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121);

vii)

Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 1).

3.

Patiëntenrechten, zoals geregeld bij Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).

4.

Productie, presentatie en verkoop van tabaks- en aanverwante producten, zoals geregeld bij Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1).

I.   Artikel 2, lid 1, punt a), ix) — consumentenbescherming:

Consumentenrechten en consumentenbescherming, zoals geregeld bij:

i)

Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (PB L 80 van 18.3.1998, blz. 27);

ii)

Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten (PB L 136 van 22.5.2019, blz. 1).

iii)

Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG, en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG (PB L 136 van 22.5.2019, blz. 28).

iv)

Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB L 171 van 7.7.1999, blz. 12);

v)

Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de Richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16);

vi)

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (“Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22);

vii)

Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66);

viii)

Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64);

ix)

Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 214).

J.   Artikel 2, lid 1, punt a), x) — bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens, en beveiliging van netwerk- en informatiesystemen:

i)

Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37);

ii)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1);

iii)

Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).

Deel II

Artikel 3, lid 1, heeft betrekking op de volgende wetgeving van de Unie:

A.   Artikel 2, lid 1, punt a), ii) — financiële diensten, producten en markten, en voorkoming van witwassen van geld en terrorismefinanciering:

1.

Financiële diensten:

i)

Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32);

ii)

Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 37);

iii)

Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87);

iv)

Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1);

v)

Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338);

vi)

Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349);

vii)

Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1);

viii)

Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (PB L 352 van 9.12.2014, blz. 1);

ix)

Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 1);

x)

Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (PB L 26 van 2.2.2016, blz. 19);

xi)

Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PB L 168 van 30.6.2017, blz. 12).

2.

Voorkoming van witwassen van geld en terrorismefinanciering:

i)

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73);

ii)

Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 1).

B.   Artikel 2, lid 1, punt a), iv) — veiligheid van het vervoer:

i)

Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 18);

ii)

Richtlijn 2013/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende bepaalde verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de naleving en de handhaving van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006 (PB L 329 van 10.12.2013, blz. 1);

iii)

Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

C.   Artikel 2, lid 1, punt a), v) — bescherming van het milieu:

i)

Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66).