17.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 130/82


RICHTLIJN (EU) 2019/789 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 april 2019

tot vaststelling van voorschriften inzake de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten die van toepassing zijn op bepaalde online-uitzendingen van omroeporganisaties en doorgifte van televisie- en radioprogramma's en tot wijziging van Richtlijn 93/83/EEG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1, en artikel 62,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om bij te dragen tot de werking van de interne markt, moet worden gezorgd voor een bredere verspreiding in de lidstaten van televisie- en radioprogramma's uit andere lidstaten ten behoeve van gebruikers in de Unie, door het verlenen van licenties van auteursrechten en naburige rechten op werken en ander beschermd materiaal in uitzendingen van bepaalde soorten televisie en radioprogramma's te vergemakkelijken. Televisie- en radioprogramma's vormen immers een belangrijk instrument om de culturele en taalkundige verscheidenheid en de sociale cohesie te bevorderen en om toegang tot informatie te vergroten.

(2)

De ontwikkeling van digitale technologieën en het internet heeft verandering gebracht in de distributie van en de toegang tot televisie- en radioprogramma's. Steeds vaker verwachten gebruikers toegang te krijgen tot dergelijke programma's zowel live als on-demand, langs traditionele weg zoals via satelliet of kabel maar ook via onlinediensten. Omroeporganisaties bieden daarom naast hun eigen uitzendingen van televisie- en radioprogramma's steeds meer onlinediensten aan als dienst ter ondersteuning van dergelijke uitzendingen, zoals simulcasting en catchupdiensten. Exploitanten van doorgiftediensten, die uitzendingen van televisie- en radioprogramma's bundelen in pakketten en deze tegelijkertijd met de eerste uitzending van die programma's ongewijzigd en integraal aan gebruikers aanbieden, maken gebruik van verschillende doorgiftetechnieken zoals kabel, satelliet, digitale ether, IP-netwerken in gesloten circuit of mobiele netwerken alsmede het open internet. Voorts beschikken exploitanten die televisie- en radioprogramma's aan gebruikers distribueren over verschillende manieren om programmadragende signalen van omroeporganisaties te verkrijgen, onder meer door middel van directe injectie. Van de kant van de gebruikers is er een toenemende vraag naar toegang tot uitzendingen van televisie- en radioprogramma's, niet alleen uit hun eigen lidstaat maar ook uit andere lidstaten. Die gebruikers omvatten leden van taalminderheden in de Unie en personen die in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst wonen.

(3)

Omroeporganisaties zenden dagelijks een groot aantal uren televisie- en radioprogramma's uit. Die programma's omvatten een waaier van inhoudelijke items zoals audiovisuele, muzikale, literaire of grafische werken die krachtens het recht van de Unie door auteursrechten en/of naburige rechten worden beschermd. Dit resulteert in een complex proces waarbij rechten worden vereffend van een groot aantal rechthebbenden en voor verschillende categorieën van werken en ander beschermd materiaal. Vaak moeten de rechten worden vereffend in een kort tijdsbestek, met name wanneer programma's zoals nieuws- of actualiteitenprogramma's worden klaargemaakt. Om hun onlinediensten over de grenzen heen ter beschikking te stellen moeten omroeporganisaties de vereiste rechten op werken en ander beschermd materiaal bezitten voor alle betrokken gebieden, hetgeen de vereffening van dergelijke rechten nog complexer maakt.

(4)

Exploitanten van doorgiftediensten bieden gewoonlijk meerdere programma's aan waarin gebruik wordt gemaakt van een groot aantal werken en andere beschermde materialen en beschikken over een zeer korte termijn om de nodige licenties te verkrijgen; bijgevolg houdt het vereffenen van de rechten voor hen een zware last in. Daarnaast lopen auteurs, producenten en andere rechthebbenden het risico dat hun werken en andere beschermde materialen zonder toestemming of betaling van een passende vergoeding worden gebruikt. Een dergelijke vergoeding voor de doorgifte van hun werken en ander beschermd materiaal is belangrijk om een divers aanbod te waarborgen, wat ook in het belang van de consument is.

(5)

De rechten op werken en ander beschermd materiaal zijn geharmoniseerd bij inter alia Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) en Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), die voor een hoog beschermingsniveau van rechthebbenden zorgen.

(6)

Richtlijn 93/83/EEG van de Raad (5) vergemakkelijkt grensoverschrijdende satellietomroep en doorgifte via de kabel van televisie- en radioprogramma's uit andere lidstaten. De bepalingen van die richtlijn inzake uitzendingen van omroeporganisaties betreffen echter enkel uitzendingen via satelliet en zijn derhalve niet van toepassing op onlinediensten ter ondersteuning van uitzendingen. Voorts hebben bepalingen betreffende doorgifte van televisie- en radioprogramma's uit andere lidstaten uitsluitend betrekking op de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte via de kabel of radiogolfsystemen en zijn zij niet van toepassing op doorgiften door middel van andere technologieën.

(7)

Daarom moeten de grensoverschrijdende verstrekking van onlinediensten ter ondersteuning van uitzendingen en de doorgifte van televisie- en radioprogramma's uit andere lidstaten worden bevorderd door een aanpassing van het rechtskader inzake uitoefening van auteursrechten en naburige rechten dat betrekking heeft op deze activiteiten. Bij het doorvoeren van die aanpassing moet rekening gehouden worden met de financiering en de productie van creatieve inhoud, en met name van audiovisuele werken.

(8)

Deze richtlijn moet betrekking hebben op door een omroeporganisatie aangeboden ondersteunende onlinediensten die een duidelijke en ondergeschikte relatie hebben ten opzichte van de uitzendingen van de omroeporganisatie. Het gaat hierbij onder meer om diensten die op strikt lineaire wijze en gelijktijdig met de uitzending toegang geven tot radio- en televisieprogramma's, en diensten die binnen een welbepaalde termijn na de uitzending toegang geven tot eerder door de omroeporganisatie uitgezonden televisie- en radioprogramma's (zogenoemd "uitgesteld kijken" of "catchupdiensten"). Daarnaast bestaan de ondersteunende onlinediensten die onder deze richtlijn vallen ook uit diensten die toegang verlenen tot materiaal dat de door de omroeporganisatie uitgezonden radio- en televisieprogramma's verrijkt of op een andere wijze uitbreidt, onder meer door middel van previews, uitbreidingen, aanvullingen of beoordelingen van de inhoud van het desbetreffende programma. Deze richtlijn moet van toepassing zijn op ondersteunende onlinediensten die door omroeporganisaties samen met de uitzending aan gebruikers worden verstrekt. Tevens moet de richtlijn van toepassing zijn op ondersteunende onlinediensten die, hoewel zij een duidelijke en ondergeschikte relatie met de uitzending hebben, afzonderlijk van de omroepdienst kunnen worden geraadpleegd zonder dat als voorwaarde geldt dat de gebruikers toegang moet worden verleend tot die omroepdienst, bijvoorbeeld middels een abonnement. Dit doet geen afbreuk aan de vrijheid van omroeporganisaties om dergelijke ondersteunende onlinediensten kosteloos of tegen betaling aan te bieden. Het verlenen van toegang tot individuele werken of andere beschermde materialen die in een televisie- of radioprogramma's zijn opgenomen, of werken of andere beschermde materialen die geen verband houden met een door de omroeporganisatie uitgezonden programma, zoals diensten die toegang verlenen tot individuele muziekstukken of audiovisuele werken, muziekalbums of video's, bijvoorbeeld via video-on-demanddiensten, mogen niet onder het toepassingsgebied vallen van de diensten waarop deze richtlijn betrekking heeft.

(9)

Om de vereffening van rechten voor het leveren van ondersteunende onlinediensten over de grenzen heen te vergemakkelijken dient het oorsprongslandbeginsel te worden voorgeschreven, wat betreft de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten die van toepassing zijn voor feiten die bij de verstrekking van, de toegang tot of het gebruik van een ondersteunende onlinedienst plaatsvinden. Onder dit beginsel moet de vereffening vallen van alle rechten die nodig zijn om een omroeporganisatie in staat te stellen haar programma's aan het publiek mede te delen of beschikbaar te stellen bij het leveren van ondersteunende onlinediensten, met inbegrip van de vereffening van alle auteursrechten en naburige rechten in werken of ander beschermd materiaal die gebruikt worden in programma's, zoals de rechten in fonogrammen of uitvoeringen. Dit oorsprongslandbeginsel moet uitsluitend gelden voor de relatie tussen rechthebbenden (of entiteiten die rechthebbenden vertegenwoordigen, zoals organisaties voor collectief beheer) en omroeporganisaties, en uitsluitend voor de levering van, de toegang tot of het gebruik van een ondersteunende onlinedienst. Het oorsprongslandbeginsel mag niet gelden voor iedere volgende mededeling aan het publiek van werken of andere beschermde materialen of iedere daaropvolgende beschikbaarstelling aan het publiek, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat zij voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, noch voor een daaropvolgende reproductie van de werken die of het andere beschermde materiaal dat vervat is in de ondersteunende onlinedienst.

(10)

Gezien de specifieke kenmerken van de financierings- en licentiemechanismen voor bepaalde audiovisuele werken, die vaak gebaseerd zijn op exclusieve territoriale licenties, is het passend, wat televisieprogramma's betreft, het toepassingsgebied van het in deze richtlijn vervatte oorsprongslandbeginsel te beperken tot bepaalde categorieën programma's. Tot die categorieën moeten nieuws- en actualiteitenprogramma's behoren alsook de eigen producties van een omroeporganisatie die uitsluitend door haarzelf gefinancierd zijn, ook indien de fondsen die de omroeporganisatie daarvoor gebruikt afkomstig kunnen zijn uit overheidsmiddelen. Voor de toepassing van deze richtlijn moet onder "eigen producties" van omroeporganisaties worden verstaan producties die worden uitgevoerd door een omroeporganisatie met gebruikmaking van eigen middelen, met uitzondering van producties die in opdracht van de omroeporganisatie geproduceerd worden door van de omroeporganisatie onafhankelijke producenten, en van coproducties. Om diezelfde redenen mag het oorsprongslandbeginsel niet gelden voor televisie-uitzendingen van sportevenementen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Het oorsprongslandbeginsel mag enkel gelden wanneer programma's gebruikt worden voor de eigen ondersteunende onlinediensten van de omroeporganisatie. Het mag niet van toepassing zijn op het in licentie geven van eigen producties van een omroeporganisatie aan derden, waaronder andere omroeporganisaties. Het oorsprongslandbeginsel mag de vrijheid van rechthebbenden en omroeporganisaties niet aantasten om, in overeenstemming met het Unierecht, beperkingen, waaronder geografische beperkingen, van de exploitatie van hun rechten overeen te komen.

(11)

Het in deze richtlijn bepaalde oorsprongslandbeginsel mag geen enkele verplichting in het leven roepen voor omroeporganisaties om in hun ondersteunende onlinediensten programma's aan het publiek mede te delen of beschikbaar te stellen of dergelijke ondersteunende onlinediensten te leveren in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij hun hoofdvestiging hebben.

(12)

Aangezien de verstrekking van, de toegang tot of het gebruik van een ondersteunende onlinedienst krachtens deze richtlijn geacht wordt uitsluitend plaats te vinden in de lidstaat waar de omroeporganisatie haar hoofdvestiging heeft, terwijl de ondersteunende onlinedienst de facto over de grenzen heen in andere lidstaten kan worden aangeboden, moet worden gegarandeerd dat de partijen bij het bepalen van het bedrag van de betalingen voor de betrokken rechten, rekening houden met alle aspecten van de ondersteunende onlinedienst, zoals de kenmerken van de dienst, waaronder de duur van de onlinebeschikbaarheid van de in die dienst verstrekte programma's, het kijkers- en luisteraarspubliek, inclusief het publiek in de lidstaat waar de omroeporganisatie haar hoofdvestiging heeft, en in andere lidstaten waar de toegang tot en het gebruik van de ondersteunende onlinedienst plaatsvindt, alsook de verstrekte taalversies. Niettemin moet ook in de toekomst gebruik kunnen worden gemaakt van specifieke methoden voor de berekening van het bedrag van de betalingen voor de rechten die onder het oorsprongslandbeginsel vallen, zoals methoden op basis van de door de onlinedienst gegenereerde inkomsten van de omroeporganisatie, die met name gebruikt worden door radio-omroepen.

(13)

Wegens het beginsel van contractuele vrijheid blijft het mogelijk de exploitatie te beperken van de rechten die onder het in deze richtlijn bepaalde oorsprongslandbeginsel vallen, op voorwaarde dat een dergelijke beperking in overeenstemming is met het recht van de Unie.

(14)

Exploitanten van doorgiftediensten kunnen van verschillende technologieën gebruikmaken wanneer zij een eerste uitzending van televisie- of radioprogramma's gelijktijdig, ongewijzigd en integraal voor ontvangst door het publiek uit een andere lidstaat doorgeven. Exploitanten van doorgiftediensten van programmadragende signalen van omroeporganisaties die zelf die signalen doorgeven aan het publiek kunnen deze signalen op verschillende manieren verkrijgen van omroeporganisaties, bijvoorbeeld door uitgezonden signalen van omroeporganisaties op te vangen of rechtstreeks van hen de signalen te ontvangen via het technische proces van directe injectie. De diensten van dergelijke exploitanten kunnen via satelliet, digitale ether, IP-netwerken met gesloten circuits, mobiele en soortgelijke netwerken worden aangeboden of via internettoegangsdiensten in de zin van Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad (6). Exploitanten van doorgiftediensten die dergelijke technologieën voor hun doorgifte gebruiken moeten derhalve binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en gebruik kunnen maken van het mechanisme dat verplicht collectief beheer van rechten invoert. Om te zorgen voor voldoende bescherming tegen ongeoorloofd gebruik van werken en ander beschermd materiaal, wat met name belangrijk is in geval van betaalde diensten, moeten doorgiftediensten die via internettoegangsdiensten worden aangeboden, uitsluitend onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen wanneer deze doorgiftediensten worden geleverd in een omgeving waar alleen gemachtigde gebruikers toegang hebben tot de doorgifte en het niveau van de beveiliging van de inhoud vergelijkbaar is met het niveau van beveiliging van inhoud die wordt doorgegeven via gecontroleerde netwerken, zoals kabel of gesloten IP-netwerken, waarin doorgegeven inhoud versleuteld is. Die voorschriften moeten kunnen worden nageleefd en adequaat zijn.

(15)

Om eerste uitzendingen van televisie- en radioprogramma's te kunnen doorgeven moeten exploitanten van doorgiftediensten toestemming verkrijgen van de houders van het exclusieve recht van mededeling aan het publiek van werken of ander beschermd materiaal. Om rechtszekerheid te verlenen aan de exploitanten van doorgiftediensten en om verschillen in nationaal recht met betrekking tot dergelijke doorgiftediensten te ondervangen, moeten voorschriften gelden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor de doorgifte via de kabel in de zin van Richtlijn 93/83/EEG. Een van de voorschriften die gelden krachtens die richtlijn is de verplichting dat het recht om een exploitant van een doorgiftedienst toestemming te verlenen dan wel te weigeren wordt uitgeoefend via een organisatie voor collectief beheer. Op grond van deze regels wordt aan het recht als zodanig om toestemming te verlenen of te weigeren niet geraakt, en wordt uitsluitend de uitoefening van dat recht in bepaalde mate gereguleerd. De rechthebbenden moeten een passende vergoeding krijgen voor de doorgifte van hun werken en ander beschermd materiaal. Bij het bepalen van redelijke licentievoorwaarden, met inbegrip van de licentievergoeding, voor een doorgifte overeenkomstig Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), moet onder meer de economische waarde van het gebruik van de rechten in het handelsverkeer, met inbegrip van de aan de doorgiftemiddelen toegewezen waarde, in aanmerking worden genomen. Dit mag geen afbreuk doen aan de collectieve uitoefening van het recht van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen op een enkele billijke vergoeding voor de mededeling aan het publiek van commerciële fonogrammen, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2006/115/EG, of aan Richtlijn 2014/26/EU, en met name de bepalingen van laatstgenoemde richtlijn die betrekking hebben op rechten van rechthebbenden betreffende de keuze van een organisatie voor collectief beheer.

(16)

Deze richtlijn moet het mogelijk maken dat het toepassingsgebied van overeenkomsten tussen een organisatie voor collectief beheer en exploitanten van doorgiftediensten over de rechten die krachtens deze richtlijn aan verplicht collectief beheer zijn onderworpen, wordt uitgebreid tot de rechten van rechthebbenden die niet vertegenwoordigd worden door die organisatie voor collectief beheer, zonder dat die rechthebbenden de mogelijkheid hebben hun werken of ander materiaal van de toepassing van dit mechanisme uit te sluiten. Ingeval er voor zijn grondgebied meer dan één organisatie voor collectief beheer rechten van de betreffende categorie beheert, moet het de lidstaat zijn voor het grondgebied waarvan de exploitant van een doorgiftedienst rechten voor een doorgifte wenst te vereffenen, die besluit welke organisatie(s) voor collectief beheer gerechtigd is of zijn om al dan niet toestemming voor een doorgifte te verlenen.

(17)

Rechten die omroeporganisaties zelf bezitten ten aanzien van hun uitzendingen, met inbegrip van rechten op de inhoud van de programma's, mogen niet onderworpen zijn aan het verplicht collectief beheer van rechten dat voor de doorgifte geldt. Exploitanten van doorgiftediensten en omroeporganisaties onderhouden over het algemeen doorlopend commerciële betrekkingen en bijgevolg is de identiteit van omroeporganisaties bekend bij exploitanten van doorgiftediensten. Daardoor is het voor die exploitanten relatief eenvoudig de rechten te vereffenen met omroeporganisaties. Als gevolg daarvan ondervinden exploitanten van doorgiftediensten, voor het verkrijgen van de nodige licenties van omroeporganisaties niet dezelfde moeilijkheden als wanneer zij licenties proberen te verkrijgen van houders van rechten op werken of andere beschermde materialen die zijn opgenomen in televisie- en radioprogramma's die zij doorgeven. Daarom is er geen behoefte aan vereenvoudiging van de licentieprocedure ten aanzien van rechten die omroeporganisaties bezitten. Het is echter nodig ervoor te zorgen dat omroeporganisaties en exploitanten van doorgiftediensten die onderhandelingen aangaan, de onderhandelingen over licentieverlening van rechten van doorgifte in het kader van deze richtlijn te goeder trouw voeren. Richtlijn 2014/26/EU voorziet in soortgelijke regels voor organisaties voor collectief beheer.

(18)

De in deze richtlijn vastgestelde regels inzake de door de omroeporganisaties uitgeoefende doorgifterechten met betrekking tot hun eigen uitzendingen, mogen geen beperking vormen voor de keuze van rechthebbenden om hun rechten ofwel aan een omroeporganisatie ofwel aan een organisatie voor collectief beheer over te dragen en hun aldus toe te staan een rechtstreeks aandeel in de door de exploitant van een doorgiftedienst betaalde vergoeding te verkrijgen.

(19)

De lidstaten moeten de bepalingen inzake doorgifte van deze richtlijn en van Richtlijn 93/83/EEG kunnen toepassen op situaties waarin zowel de eerste uitzending als de doorgifte op hun grondgebied plaatsvinden.

(20)

Teneinde rechtszekerheid te waarborgen en een hoog niveau van bescherming van rechthebbenden te handhaven, is het passend te bepalen dat, indien omroeporganisaties via directe injectie hun programmadragende signalen uitsluitend overbrengen aan de distributeurs van signalen, zonder dat zijzelf hun programma's gelijktijdig naar het publiek uitzenden, en de distributeurs van signalen die programmadragende signalen aan hun gebruikers verzenden zodat die de programma's kunnen bekijken of beluisteren, er slechts van een enkele handeling van mededeling aan het publiek geacht wordt sprake te zijn, waaraan zowel de omroeporganisaties als de distributeurs van signalen met hun respectieve bijdragen deelnemen. De omroeporganisaties en de distributeurs van signalen moeten derhalve van de rechthebbenden toestemming verkrijgen voor hun specifieke bijdrage aan de enkele handeling van mededeling aan het publiek. De deelname van een omroeporganisatie en een distributeur van signalen in die enkele handeling van mededeling aan het publiek mag geen aanleiding geven tot gezamenlijke aansprakelijkheid van de omroeporganisatie en de distributeur van signalen voor die handeling van mededeling aan het publiek. De lidstaten moeten de vrijheid behouden om op nationaal niveau de modaliteiten vast te leggen voor het verkrijgen van toestemming voor een dergelijke enkele handeling van mededeling aan het publiek, met inbegrip van de betreffende betalingen aan de rechthebbenden, waarbij zij rekening houden met de respectieve exploitatie van de werken en ander beschermd materiaal door de omroeporganisaties en de distributeurs van signalen in verband met de enkele handeling van mededeling aan het publiek. Distributeurs van signalen worden op dezelfde wijze als exploitanten van doorgiftediensten geconfronteerd met aanzienlijke lasten in verband met vereffening van rechten, behalve wat betreft de door omroeporganisaties gehouden rechten. Bijgevolg moeten de lidstaten kunnen bepalen dat distributeurs van signalen ook gebruik kunnen maken van een mechanisme van verplicht collectief beheer van rechten voor hun uitzendingen, op dezelfde wijze en in dezelfde mate als exploitanten van doorgiftediensten voor onder Richtlijn 93/83/EEG en deze richtlijn vallende doorgifte. In het geval dat distributeurs van signalen louter "technische middelen" verstrekken aan omroeporganisaties, in de zin van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, om te waarborgen dat de uitzending wordt ontvangen of de ontvangst ervan te verbeteren, mogen de distributeurs van signalen niet worden geacht deel te nemen aan een handeling van mededeling aan het publiek.

(21)

Wanneer omroeporganisaties hun programmadragende signalen rechtstreeks aan het publiek uitzenden, en daarmee een eerste uitzending verrichten, en tegelijkertijd die signalen doorgeven aan andere organisaties via het technische proces van directe injectie, bijvoorbeeld om de kwaliteit van de signalen voor doorgiftedoeleinden te waarborgen, vormt de doorgifte door deze andere organisaties een afzonderlijke handeling van mededeling aan het publiek die zich onderscheidt van die door de omroeporganisatie. In die situaties moeten de voorschriften inzake doorgifte in deze richtlijn en in Richtlijn 93/83/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, van toepassing zijn.

(22)

Om te zorgen voor een efficiënt collectief beheer van rechten en correcte verdeling van de inkomsten die in het kader van het bij deze richtlijn ingestelde verplichte collectieve beheersmechanisme worden geïnd, is het van belang dat organisaties voor collectief beheer een goede administratie bijhouden van het lidmaatschap, de licenties en het gebruik van werken en ander beschermd materiaal, in overeenstemming met de transparantieverplichtingen als bedoeld in Richtlijn 2014/26/EU.

(23)

Om te voorkomen dat de toepassing van het oorsprongslandbeginsel wordt omzeild door de looptijd te verlengen van de bestaande overeenkomsten betreffende de uitoefening van de auteursrechten en naburige rechten die van belang zijn voor de verstrekking van een ondersteunende onlinedienst alsmede voor de toegang tot of het gebruik van die dienst, dient het oorsprongslandbeginsel ook op bestaande overeenkomsten te worden toegepast, maar dan met een overgangsperiode. Tijdens die overgangsperiode mag het beginsel niet van toepassing zijn op die bestaande overeenkomsten, hetgeen, indien nodig, de tijd geeft om die overeenkomsten overeenkomstig deze richtlijn aan te passen. Er moet ook worden voorzien in een overgangsperiode om omroeporganisaties, distributeurs van signalen en rechthebbenden in staat te stellen zich aan te passen aan de nieuwe voorschriften inzake de exploitatie van werken en ander beschermd materiaal via directe injectie, zoals vastgelegd in de bepalingen van deze richtlijn betreffende de uitzending van programma's via directe injectie.

(24)

Nadat de richtlijn gedurende een bepaalde termijn van kracht is geweest, moet zij, met inbegrip van de bepalingen inzake directe injectie, in overeenstemming met de beginselen van betere regelgeving aan een evaluatie worden onderworpen om onder meer te beoordelen wat de voordelen ervan zijn voor de consumenten in de Unie, wat de impact ervan is op de creatieve sectoren in de Unie en op het investeringsniveau in nieuwe inhoud en dus ook welke voordelen zijn gerealiseerd op het gebied van een grotere culturele diversiteit in de Unie.

(25)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. Aangezien deze richtlijn kan leiden tot een inmenging in de uitoefening van de rechten van rechthebbenden, voor zover verplicht collectief beheer plaatsvindt voor de uitoefening van het recht van mededeling aan het publiek met betrekking tot doorgiftediensten, dient de toepassing van verplicht collectief beheer op gerichte wijze te worden voorgeschreven voor en beperkt te worden tot specifieke diensten.

(26)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het bevorderen van de grensoverschrijdende verstrekking van ondersteunende onlinediensten voor bepaalde soorten programma's en het vergemakkelijken van de doorgifte van televisie- en radioprogramma's uit andere lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. Wat de grensoverschrijdende verlening van ondersteunende onlinediensten betreft, verplicht deze richtlijn omroeporganisaties er niet toe dergelijke diensten over de grenzen heen aan te bieden. Evenmin verplicht deze richtlijn exploitanten van doorgiftediensten in hun diensten televisie- of radioprogramma's uit andere lidstaten op te nemen. Deze richtlijn betreft alleen de uitoefening van bepaalde doorgifterechten voor zover dit nodig is om het verlenen van licenties van auteursrechten en naburige rechten voor dergelijke diensten te vereenvoudigen en met betrekking tot televisie- en radioprogramma's uit andere lidstaten.

(27)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (8) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

In deze richtlijn worden regels vastgesteld die tot doel hebben de grensoverschrijdende toegang tot meer televisie- en radioprogramma's te vergroten, door de vereffening te vergemakkelijken van de rechten voor het verlenen van onlinediensten ter ondersteuning van de uitzendingen van bepaalde soorten televisie- en radioprogramma's en voor de doorgifte van televisie- en radioprogramma's. In de richtlijn worden ook regels vastgesteld voor de uitzending van televisie- en radioprogramma's via het proces van directe injectie.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   "ondersteunende onlinedienst": een onlinedienst bestaande in het aanbieden aan het publiek, door of onder controle en verantwoordelijkheid van een omroeporganisatie, van televisie- of radioprogramma's gelijktijdig met of voor een bepaalde periode na de uitzending ervan door de omroeporganisatie, alsmede van materiaal dat een ondersteuning vormt voor die uitzending;

2.   "doorgifte": de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte, anders dan de doorgifte via de kabel als bepaald in Richtlijn 93/83/EEG, die bedoeld is voor ontvangst door het publiek van een eerste uitzending uit een andere lidstaat, van televisie- of radioprogramma's die voor ontvangst door het publiek zijn bedoeld, wanneer deze eerste uitzending wordt verricht per draad of via de ether, met inbegrip van satellietuitzending, maar niet via online-uitzending, mits:

a)

de doorgifte wordt verricht door een andere partij dan de omroeporganisatie die de eerste uitzending heeft gedaan of onder controle of verantwoordelijkheid waarvan die eerste uitzending plaatsvond, ongeacht de wijze waarop de partij die de doorgifte verricht de programmadragende signalen van de omroeporganisatie met het oog op doorgifte verkrijgt; en

b)

indien de doorgifte via een internettoegangsdienst als gedefinieerd in artikel 2, tweede alinea, punt 2, van Verordening (EU) 2015/2120 geschiedt, zij in een beheerde omgeving wordt verricht;

3.   "beheerde omgeving": een omgeving waarin een exploitant van een doorgiftedienst een beveiligde doorgifte verricht aan bevoegde gebruikers;

4.   "directe injectie": een technisch proces waarin een omroeporganisatie haar programmadragende signalen overbrengt aan een organisatie die geen omroeporganisaties is, op zodanige wijze dat de programmadragende signalen tijdens die overbrenging niet toegankelijk zijn voor het publiek.

HOOFDSTUK II

Ondersteunende onlinediensten van omroeporganisaties

Artikel 3

Toepassing van het oorsprongslandbeginsel op ondersteunende onlinediensten

1.   De handelingen van mededeling aan het publiek van werken of ander beschermd materiaal, per draad of draadloos, en van beschikbaarstelling aan het publiek van werken of ander beschermd materiaal, op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, die plaatsvinden bij het verstrekken aan het publiek van:

a)

radioprogramma's; en

b)

televisieprogramma's die:

i)

nieuws- en actualiteitenprogramma's betreffen; of

ii)

volledig door de omroeporganisatie zijn gefinancierd

in een ondersteunende onlinedienst door of onder controle en verantwoordelijkheid van een omroeporganisatie, en de handelingen tot reproductie van dergelijke werken of dergelijk ander beschermd materiaal die noodzakelijk zijn voor de verlening van, de toegang tot of het gebruik van een dergelijke onlinedienst voor dezelfde programma's, worden voor de uitoefening van de auteursrechten en naburige rechten die relevant zijn voor deze handelingen, geacht uitsluitend plaats te vinden in de lidstaat waar de omroeporganisatie haar hoofdvestiging heeft.

Punt b) van de eerste alinea is niet van toepassing op de uitzendingen van sportevenementen en werken en ander beschermd materiaal die daarin opgenomen zijn.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat bij de vaststelling van het bedrag van de betalingen voor de rechten waarvoor het in lid 1 bepaalde oorsprongslandbeginsel geldt, de partijen rekening houden met alle aspecten van de ondersteunende onlinedienst, zoals kenmerken van die dienst, waaronder de duur van de onlinebeschikbaarheid van de in die dienst aangeboden programma's, het luisteraars- of kijkerspubliek en de aangeboden taalversies.

De eerste alinea staat er niet aan in de weg dat het bedrag van de betalingen wordt berekend op basis van de inkomsten van de omroeporganisatie.

3.   Het in lid 1 bepaalde oorsprongslandbeginsel doet geen afbreuk aan de contractuele vrijheid van rechthebbenden en omroeporganisaties om, in overeenstemming met het Unierecht, de exploitatie van dergelijke rechten, met inbegrip van die uit hoofde van Richtlijn 2001/29/EG, te beperken.

HOOFDSTUK III

Doorgifte van televisie- en radioprogramma's

Artikel 4

Uitoefening van de rechten bij doorgifte door andere rechthebbenden dan omroeporganisaties

1.   Handelingen van doorgifte van programma's zijn onderworpen aan de toestemming van de houders van het exclusieve recht op mededeling aan het publiek.

De lidstaten dragen er zorg voor dat rechthebbenden hun rechten om al dan niet toestemming voor een doorgifte te verlenen alleen kunnen uitoefenen via een organisatie voor collectief beheer.

2.   Indien een rechthebbende het beheer van het in lid 1, tweede alinea, bedoelde recht niet aan een organisatie voor collectief beheer heeft overgedragen, wordt de organisatie voor collectief beheer die rechten van dezelfde categorie beheert voor het grondgebied van de lidstaat waarvoor de exploitant van een doorgiftedienst rechten voor een doorgifte wenst te vereffenen, geacht gerechtigd te zijn om namens deze rechthebbende de doorgifte toe te staan of te weigeren.

Indien echter meer dan één organisatie voor collectief beheer de rechten van die categorie beheert voor het grondgebied van die lidstaat, besluit de lidstaat voor het grondgebied waarvan de exploitant van een doorgiftedienst rechten voor een doorgifte wenst te vereffenen, welke organisatie(s) voor collectief beheer gerechtigd is of zijn om een doorgifte toe te staan of te weigeren.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat een rechthebbende dezelfde rechten en plichten heeft uit een overeenkomst tussen een exploitant van een doorgiftedienst en de organisatie(s) voor collectief beheer die overeenkomstig lid 2 handelen, als de rechthebbenden die het beheer van hun rechten aan deze organisatie(s) voor collectief beheer hebben overgedragen. De lidstaten zorgen er tevens voor dat die rechthebbende deze rechten kan doen gelden binnen een termijn die door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld en die niet korter mag zijn dan drie jaar vanaf de datum van de doorgifte die hun werk of een ander beschermd materiaal omvat.

Artikel 5

Uitoefening door omroeporganisaties van de rechten op doorgifte

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat artikel 4 niet van toepassing is op de rechten bij doorgifte die door een omroeporganisatie worden uitgeoefend met betrekking tot haar eigen uitzendingen, ongeacht of het om haar eigen rechten gaat dan wel of deze haar door andere rechthebbenden zijn overgedragen.

2.   De lidstaten schrijven voor dat wanneer omroeporganisaties en exploitanten van de doorgiftediensten in het kader van deze richtlijn onderhandelingen over toestemming voor doorgifte aangaan, deze onderhandelingen te goeder trouw worden gevoerd.

Artikel 6

Bemiddeling

De lidstaten zorgen ervoor dat op de bijstand van een of meer bemiddelaars als bedoeld in artikel 11 van Richtlijn 93/83/EEG een beroep kan worden gedaan wanneer er geen overeenkomst is gesloten tussen de organisatie voor collectief beheer en de exploitant van een doorgiftedienst of tussen de exploitant van een doorgiftedienst en de omroeporganisatie, betreffende de toestemming voor doorgifte van uitzendingen.

Artikel 7

Doorgifte van een uit dezelfde lidstaat afkomstige eerste uitzending

De lidstaten kunnen voorschrijven dat de bepalingen van dit hoofdstuk en van hoofdstuk III van Richtlijn 93/83/EEG van toepassing zijn op situaties waarin zowel de eerste uitzending als de doorgifte op hun grondgebied plaatsvinden.

HOOFDSTUK IV

Uitzending van programma's via directe injectie

Artikel 8

Uitzending van programma's via directe injectie

1.   Indien een omroeporganisatie haar programmadragende signalen via directe injectie aan een distributeur van signalen overbrengt, zonder dat zijzelf deze programmadragende signalen gelijktijdig en direct uitzendt naar het publiek, en de distributeur van signalen deze programmadragende signalen aan het publiek uitzendt, worden de omroeporganisatie en de distributeur van signalen geacht samen één enkele handeling van mededeling aan het publiek te verrichten, waarvoor zij toestemming van de rechthebbenden verkrijgen. De lidstaten kunnen voorzien in modaliteiten voor het verkrijgen van toestemming van rechthebbenden.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat de artikelen 4, 5 en 6 van deze richtlijn van overeenkomstige toepassing zijn op de uitoefening door rechthebbenden van het recht om aan distributeurs van signalen al dan niet toestemming te verlenen voor de in lid 1 bedoelde uitzending door middel van een van de technische middelen als bedoeld in artikel 1, lid 3, van Richtlijn 93/83/EEG of artikel 2, punt 2, van deze richtlijn.

HOOFDSTUK V

Slotbepalingen

Artikel 9

Wijziging van Richtlijn 93/83/EEG

In artikel 1 van Richtlijn 93/83/EEG wordt lid 3 vervangen door:

"3.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder "doorgifte via de kabel": de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte, door middel van een kabel- of microgolfsysteem aan het publiek, van een eerste uitzending uit een andere lidstaat, al dan niet via de ether, ook per satelliet, van radio- of televisieprogramma's die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn, ongeacht de wijze waarop de exploitant van een doorgiftedienst via de kabel de programmadragende signalen van de omroeporganisatie met het oog op doorgifte verkrijgt.".

Artikel 10

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 7 juni 2025 verricht de Commissie een evaluatie van deze richtlijn en brengt zij aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de belangrijkste bevindingen. Het verslag wordt gepubliceerd en op de website van de Commissie bekendgemaakt.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie tijdig de relevante en nodige gegevens voor het opstellen van het in lid 1 bedoelde verslag.

Artikel 11

Overgangsbepaling

Op overeenkomsten over de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten voor handelingen van mededeling aan het publiek van werken of ander beschermd materiaal, per draad of draadloos, en de beschikbaarstelling aan het publiek van werken of ander beschermd materiaal, al dan niet draadloos, op zodanige wijze dat werken en ander materiaal voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk kunnen zijn, die plaatsvinden bij het verstrekken van een ondersteunende onlinedienst en handelingen van reproductie die noodzakelijk zijn voor de verlening van, de toegang tot of het gebruik van een dergelijke ondersteunende onlinedienst, die van kracht zijn op 7 juni 2021, is artikel 3 van toepassing met ingang van 7 juni 2023 indien deze overeenkomsten na die datum verstrijken.

Op toestemming die verkregen is voor handelingen van mededeling aan het publiek en welke binnen het toepassingsgebied van artikel 8 valt en die van kracht is op 7 juni 2021 is artikel 8 van toepassing met ingang van 7 juni 2025 indien deze toestemming na die datum verstrijkt.

Artikel 12

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 7 juni 2021 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 17 april 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 27.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 28 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 april 2019.

(3)  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10).

(4)  Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 28).

(5)  Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PB L 248 van 6.10.1993, blz. 15).

(6)  Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang en tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten en Verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (PB L 310 van 26.11.2015, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 72).

(8)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.