5.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/4


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 22 mei 2019

betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang

(2019/C 189/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 165,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

1.

De Europese pijler van sociale rechten (1) bepaalt in het 11e beginsel dat alle kinderen recht hebben op betaalbare en kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie (kleuteronderwijs) en zorg (kinderopvang). Dit stemt overeen met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2), waarin erkend wordt dat onderwijs een recht is, met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind, en met duurzameontwikkelingsdoelstelling 4.2 van de Verenigde Naties, die stelt dat tegen 2030 alle meisjes en jongens in hun vroege kindertijd toegang moeten hebben tot een kwalitatieve ontwikkeling, zorg en voorschoolse educatie.

2.

In de mededeling „De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur” (3) zet de Europese Commissie haar visie voor een Europese onderwijsruimte uiteen, en erkent zij de rol die voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang spelen bij het leggen van een stevige basis voor leren op school en een leven lang leren. In de conclusies van de Raad over ontwikkeling van scholen en uitstekend onderwijs (4) en de aanbeveling van de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (5) wordt nogmaals gewezen op de sleutelrol die voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang kunnen spelen bij het bevorderen van leren voor alle kinderen, hun welzijn en hun ontwikkeling.

3.

Zowel beleidsmakers als onderzoekers erkennen dat kinderen op jonge leeftijd (6) de basis leggen en de vaardigheden verwerven om een leven lang te leren. Leren is een geleidelijk proces: op jonge leeftijd een sterke basis leggen is een eerste voorwaarde om meer competenties te ontwikkelen en succes te boeken in het onderwijs en is evenzeer cruciaal voor de gezondheid en het welzijn van kinderen. Voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang moeten derhalve worden beschouwd als de basis van onderwijs- en opleidingsstelsels en moet integraal deel uitmaken van het onderwijscontinuüm.

4.

Alle kinderen, en in het bijzonder kansarme kinderen, hebben baat bij deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang. Het verhindert het ontstaan van vaardigheidskloven in een vroeg stadium en is dus een essentieel instrument om ongelijkheid en onderwijsarmoede te bestrijden. Voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang moeten deel uitmaken van een geïntegreerd pakket beleidsmaatregelen dat berust op de rechten van het kind, om zodoende de resultaten voor kinderen te verbeteren en de overdracht van achterstand van generatie op generatie een halt toe te roepen. Door voorzieningen te verbeteren, wordt derhalve bijgedragen aan de nakoming van de verbintenissen die werden aangegaan in de aanbeveling van de Commissie „Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” (7) en de aanbeveling van de Raad van 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten (8).

5.

De deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang heeft tal van voordelen (9) voor zowel individuen als de samenleving als geheel, gaande van een beter opleidingsniveau en betere arbeidsmarktresultaten tot minder sociale en educatieve interventies en hechtere en inclusievere samenlevingen. Kinderen die meer dan één jaar deelnamen aan voor- en vroegschoolse educatie, behaalden betere resultaten voor taal en wiskunde in de Pirls- (10) en PISA-studies (11). De deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang blijkt een belangrijke factor te zijn om schooluitval te voorkomen (12).

6.

Educatie en kinderopvang spelen van bij het prille begin een cruciale rol om te leren samenleven in heterogene maatschappijen. Deze voorzieningen kunnen de sociale samenhang en inclusie op verscheidene manieren versterken. Zij kunnen dienen als ontmoetingsplaatsen voor gezinnen. Zij kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van taalcompetenties van kinderen, zowel in de taal van de voorziening als in de eerste taal (13). Aan de hand van ervaringen met voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang kunnen kinderen via sociaal-emotioneel leren aanleren hoe zij empathisch moeten zijn en komen zij meer te weten over hun rechten, gelijkheid, tolerantie en diversiteit.

7.

Het rendement van investeringen is het hoogst in de eerste stadia van het onderwijstraject, in het bijzonder voor kinderen uit kansarme milieus (14). Investeringen in voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang is een vroegtijdige investering in menselijk kapitaal met een hoog rendement.

8.

Verder zijn de beschikbaarheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid van kinderopvangfaciliteiten van hoge kwaliteit belangrijke factoren die vrouwen, en ook mannen, met zorgtaken in staat stellen actief te zijn op de arbeidsmarkt, zoals erkend door de Europese Raad van Barcelona van 2002, het Europees pact voor gendergelijkheid (15) en de op 26 april 2017 aangenomen mededeling van de Commissie betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven (16). De arbeidsparticipatie van vrouwen draagt rechtstreeks bij aan een betere sociaal-economische situatie van het gezin en aan de economische groei.

9.

Voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang is pas een goede investering als de voorzieningen van hoge kwaliteit, toegankelijk, betaalbaar en inclusief zijn. Uit gegevens blijkt dat enkel hoogwaardige voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang voordelen opleveren; voorzieningen van lage kwaliteit hebben een aanzienlijke negatieve invloed op kinderen en de samenleving als geheel (17). In het kader van beleidsmaatregelen en -hervormingen moeten kwaliteitsoverwegingen voorrang krijgen.

10.

Lidstaten geven in het algemeen veel minder uit aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang dan aan basisonderwijs. Zoals wordt aangetoond in het voortgangsverslag met betrekking tot de Barcelona-doelstellingen (18), zijn er op dit moment niet voldoende plaatsen beschikbaar in de voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang en is de vraag in bijna alle landen groter dan het aanbod. Het gebrek aan beschikbaarheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid blijkt een van de grootste hinderpalen te zijn voor het gebruik van deze voorzieningen (19).

11.

In zijn Resolutie van 14 september 2017 over een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa (20) verzoekt het Europees Parlement de lidstaten om de kwaliteit van en de toegang tot onderwijs en opvang voor jonge kinderen te verbeteren en iets te doen aan het gebrek aan infrastructuur op het gebied van hoogwaardige en toegankelijke kinderzorg voor alle inkomensniveaus, en te overwegen de toegang gratis te maken voor arme gezinnen en sociaal uitgesloten gezinnen.

12.

In voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang moet het kind centraal staan; kinderen leren het beste in omgevingen die gericht zijn op hun deelname aan en interesse in leeractiviteiten. De organisatie, de keuze van activiteiten en de leerobjecten worden vaak besproken tussen kinderbegeleiders (pedagogisch medewerkers en kleuteronderwijzers) en kinderen. Voorzieningen moeten een veilige, koesterende en zorgzame omgeving scheppen en een sociale, culturele en fysieke ruimte creëren waar kinderen tal van mogelijkheden krijgen om zichzelf te ontplooien. Die voorzieningen worden het best ontworpen op basis van de fundamentele veronderstelling dat educatie en opvang onlosmakelijk verbonden zijn. Hieraan ten grondslag moet het uitgangspunt liggen dat de kindertijd een waarde op zich is en dat kinderen niet alleen moeten worden voorbereid op de schooltijd en het volwassen leven, maar ook ondersteund en gewaardeerd moeten worden op jonge leeftijd.

13.

Binnen een context die wordt vastgelegd door de nationale, regionale of lokale regelgeving moeten gezinnen worden betrokken bij alle aspecten van educatie en opvang voor hun kinderen. Het gezin is de eerste en belangrijkste plek waar kinderen opgroeien en zich ontplooien. Ouders en voogden zijn verantwoordelijk voor het welzijn, de gezondheid en de ontwikkeling van elk kind. Voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang bieden een ideale kans voor een geïntegreerde benadering aangezien daar een eerste persoonlijk contact met de ouders ontstaat. Ouders die problemen ervaren, kunnen individuele begeleiding krijgen tijdens huisbezoeken. Om hen echt te kunnen betrekken, moeten de voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang worden ontworpen in samenspraak met gezinnen en berusten op vertrouwen en wederzijds respect (21).

14.

De deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang kan een doeltreffend instrument zijn om kansengelijkheid in het onderwijs te bereiken voor kinderen in een kwetsbare situatie, zoals kinderen uit bepaalde migranten- of minderheidsgroepen (bijvoorbeeld Roma) en vluchtelingenkinderen, kinderen met specifieke behoeften, onder wie kinderen met een beperking, kinderen in alternatieve zorgstelsels en straatkinderen, kinderen van gedetineerde ouders en kinderen uit gezinnen die een groot risico lopen op armoede en sociale uitsluiting, zoals eenoudergezinnen of grote gezinnen. Vluchtelingenkinderen hebben vanwege hun kwetsbare situatie meer ondersteuning nodig. Armoede, fysieke en emotionele stressfactoren, trauma’s en ontbrekende taalvaardigheden kunnen een belemmering vormen voor hun toegang tot onderwijs in de toekomst en succesvolle integratie in een nieuwe samenleving. De deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang kan deze risicofactoren helpen beperken.

15.

Inclusieve voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang kunnen bijdragen aan het nakomen van de verbintenissen die de lidstaten zijn aangegaan in het kader van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, die door alle lidstaten werden ondertekend.

16.

De publicatie van een voorstel voor de grondbeginselen van een kwaliteitskader (22) in 2014 was de eerste verklaring van Europese deskundigen uit 25 landen over de kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang. De kwaliteitsindicatoren berusten op vijf dimensies: toegang; personeel; curriculum; toezicht en evaluatie; en beheer en financiering. In totaal werden tien kwaliteitsindicatoren uitgewerkt met het oog op het verhogen van de kwaliteit van voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang. Dit document werd in tal van landen gedeeld door lokale belanghebbenden die betrokken zijn bij beleidscampagnes en onderzoeks- en opleidingsinitiatieven. Het ontwerpkader diende in die landen als een krachtige katalysator voor verandering doordat het een bijdrage leverde aan het raadplegingsproces over het beleid dat de bestaande hervormingstrajecten ondersteunt.

17.

Alle vijf dimensies van het kwaliteitskader zijn cruciaal om de hoge kwaliteit van de voorzieningen te waarborgen. Met name het werk van de beroepsbeoefenaars in de sector van voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang heeft een langdurige impact op het leven van kinderen. In vele landen is het beroep echter eerder onzichtbaar en heeft het eerder een lage status (23).

18.

Om hun professionele taken bij de ondersteuning van kinderen en hun gezin te kunnen uitvoeren, moeten personeelsleden die belast zijn met voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang complexe kennis, vaardigheden en competenties bezitten, een grondig inzicht hebben in de ontwikkeling van het kind evenals kennis bezitten over de pedagogie van het jonge kind. De professionalisering van personeelsleden is van groot belang omdat er een positieve correlatie bestaat tussen hogere niveaus van voorbereiding en een kwaliteitsvollere voorziening, kwalitatief hoogwaardigere interacties tussen personeel en kind en derhalve een betere ontwikkeling van kinderen (24).

19.

Heel wat dienstverleners werken met assistenten die in de eerste plaats ondersteuning bieden aan de kinderbegeleiders en daarbij rechtstreeks met kinderen en gezinnen werken. Zij zijn vaak lager opgeleid dan kinderbegeleiders en in vele landen bestaat er geen opleidingsvereiste om assistent te worden. De professionalisering van personeelsleden, met inbegrip van assistenten, is derhalve noodzakelijk (25). Permanente bijscholing is onmisbaar om de competenties van assistenten naar een hoger niveau te tillen.

20.

Een kwaliteitskader of gelijkwaardig document kan een doeltreffend element van goed beheer zijn in voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang. Volgens een advies van deskundigen en een recente beleidsevaluatie (26) hanteren landen die kwaliteitskaders hebben uitgewerkt en in gebruik genomen een meer holistische en consequente aanpak voor hervormingen. Het is belangrijk dat de relevante belanghebbenden en beroepsbeoefenaren betrokken zijn bij het ontwerp van het kwaliteitskader en dat ze zich er verantwoordelijk voor voelen.

21.

Lidstaten hebben benchmarks en doelen vastgesteld voor de deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang. In 2002 bepaalde (27) de Europese Raad van Barcelona dat minstens 90 % van de kinderen in de Unie tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd toegang moest hebben tot formele kinderopvang, en dat minstens 33 % van de kinderen onder drie jaar toegang moest hebben tegen 2010. Deze doelstellingen werden opnieuw bevestigd in het Europees pact voor gendergelijkheid 2011-2020. Het verslag van de Commissie over de Barcelona-doelstellingen bevat een analyse van de vooruitgang die ten aanzien van deze benchmarks werd geboekt (28). In het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (29) wordt ten aanzien van kinderen tussen vier jaar en de leerplichtige leeftijd voor het basisonderwijs een deelnemingspercentage van 95 % vastgelegd.

22.

De lidstaten boekten de afgelopen jaren in het algemeen goede vooruitgang wat de beschikbaarheid van de voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang betreft. De benchmark Onderwijs en opleiding 2020 en de Barcelona-doelstelling voor kinderen onder drie jaar werden al verwezenlijkt. De Barcelona-doelstelling voor kinderen van drie jaar tot de leerplichtige leeftijd werd nog niet bereikt, ondanks de vooruitgang die sinds 2011 werd geboekt. In 2016 nam 86,3 % van de kinderen in die leeftijdsgroep deel aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang. Achter deze gemiddelden gaan echter grote verschillen tussen lidstaten, regio’s en sociale groepen schuil (30). Er moeten meer inspanningen worden geleverd opdat alle jonge kinderen toegang hebben tot voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang van hoge kwaliteit zodra ouders daarom verzoeken. Er zijn meer bepaald specifieke maatregelen vereist om een betere toegang te bieden aan kinderen uit kansarme milieus (31).

23.

In de aanbeveling wordt getracht om tot een gezamenlijk inzicht te komen over wat in het stelsel voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang wordt verstaan onder kwaliteit. Er worden mogelijke acties uiteengezet die overheden in overweging kunnen nemen, naargelang hun specifieke situatie. Deze aanbeveling richt zich eveneens tot ouders, instellingen en organisaties, waaronder sociale partners, maatschappelijke organisaties en onderzoekers die de sector trachten te versterken.

24.

Onder „voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang” wordt in deze aanbeveling (32) elke regeling voor educatie en opvang voor kinderen vanaf de geboorte tot de leerplichtige leeftijd verstaan — ongeacht het bestel, de financiering, het werk- of lesrooster of de programma-inhoud — met inbegrip van dagopvang in kinderdagverblijven en gezinnen, met private en publieke middelen gefinancierde voorzieningen, en voorschoolse voorzieningen en voorzieningen voor kleuteronderwijs.

25.

Deze aanbeveling is volledig in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en van evenredigheid.

BEVEELT AAN DAT DE LIDSTATEN:

Overeenkomstig de nationale en Europese wetgeving, beschikbare bronnen en nationale omstandigheden, en in nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden:

1.

de toegang tot stelsels voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang van hoge kwaliteit verbeteren in overeenstemming met de indicatoren in het in de bijlage bij deze aanbeveling opgenomen „Quality framework for early childhood education and care”, en in overeenstemming met het 11e beginsel van de Europese pijler van sociale rechten;

2.

alles in het werk stellen opdat voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang toegankelijk, betaalbaar en inclusief zijn. Zij kunnen daarbij het volgende overwegen:

a)

de ontwikkeling van kinderen consistent ondersteunen, en daarmee zo vroeg mogelijk beginnen door gebruik te maken van voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang;

b)

het aanbod en de vraag van gezinnen analyseren om het aanbod van voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang beter af te stemmen op hun behoeften, rekening houdend met de keuze van de ouders;

c)

de obstakels analyseren en wegwerken die gezinnen kunnen tegenkomen wanneer zij toegang krijgen tot en gebruikmaken van voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang, zoals kosten, armoedegerelateerde obstakels, geografische locatie, inflexibele openingsuren, obstakels die verband houden met onaangepaste voorzieningen voor kinderen met specifieke behoeften, culturele en talige obstakels, discriminatie en gebrek aan informatie;

d)

contact opnemen en samenwerken met gezinnen, vooral uit kwetsbare en kansarme milieus, om hen te informeren over de mogelijkheden en voordelen van deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang en, in voorkomend geval, over de beschikbare steun, en op die manier vertrouwen in de voorzieningen op te bouwen en deelname vanaf een jonge leeftijd aan te moedigen;

e)

waarborgen dat alle gezinnen die gebruik willen maken van voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang, toegang hebben tot betaalbare en hoogwaardige voor- en vroegschoolse educatie en opvang, idealiter door op het passende bestuursniveau te werken aan het recht op een plaats in een voorziening voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang van hoge kwaliteit;

f)

inclusieve voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang aanreiken aan alle kinderen, ook aan kinderen met uiteenlopende achtergronden en specifieke onderwijsbehoeften, met inbegrip van kinderen met een beperking, waarbij segregatie wordt tegengegaan en hun deelname wordt aangemoedigd, ongeacht de arbeidsstatus van hun ouders of verzorgers;

g)

ondersteuning bieden aan alle kinderen bij het leren van de onderwijstaal en tegelijk rekening houden met en respect tonen voor hun eerste taal;

h)

preventieve acties versterken, moeilijkheden vroeg opsporen en passende voorzieningen aanbieden voor kinderen met specifieke behoeften en hun gezinnen, waarbij alle relevante actoren zoals dienstverleners op onderwijs-, sociaal en gezondheidsgebied, en ouders worden betrokken;

3.

ondersteuning bieden bij de professionalisering van personeelsleden die belast zijn met voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang, met inbegrip van leiders. Voorbeelden van geslaagde inspanningen, afhankelijk van de bestaande vakbekwaamheid en arbeidsomstandigheden, zijn:

a)

de status van het beroep in de sector voor- en vroegschoolse educatie en opvang naar een hoger niveau tillen dankzij het vaststellen van hoge professionele normen, door kinderbegeleiders die belast zijn met voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang een aantrekkelijke professionele status en carrièrevooruitzichten aan te bieden, waarbij gestreefd wordt naar een beter genderevenwicht en door professionaliseringstrajecten voor laagopgeleide of niet-opgeleide personeelsleden te ontwikkelen en specifieke trajecten voor de opleiding van assistenten uit te werken;

b)

de basisopleiding en permanente bijscholing verbeteren teneinde ten volle rekening te houden met het welzijn en de leer- en ontwikkelingsbehoeften van kinderen, relevante maatschappelijke ontwikkelingen en gendergelijkheid, en een volledig inzicht te krijgen in de rechten van het kind;

c)

personeelsleden de tijd geven voor professionele activiteiten zoals reflectie, planning, contacten met ouders en samenwerking met andere beroepsbeoefenaars en collega’s;

d)

personeelsleden de nodige competenties aanleren om te kunnen inspelen op de individuele behoeften van kinderen met een andere achtergrond en met specifieke onderwijsbehoeften, met inbegrip van kinderen met een beperking, personeelsleden voorbereiden om met diverse groepen te kunnen omgaan;

4.

de ontwikkeling van curricula voor jonge kinderen verbeteren teneinde in te spelen op de interesses van kinderen, hun welzijn te bevorderen en te voldoen aan de unieke behoeften et het potentieel van elk kind, met inbegrip van kinderen met specifieke behoeften of uit kwetsbare of kansarme milieus. Benaderingen die holistisch leren en de ontwikkeling van het kind ondersteunen, kunnen:

a)

een evenwicht waarborgen tussen sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling, waarbij het belang van spel, het contact met de natuur, de rol van muziek, kunst en lichamelijke beweging wordt erkend;

b)

deelname, initiatief, autonomie, probleemoplossend denken en creativiteit bevorderen, en leeropstellingen aanmoedigen die aanzetten tot redeneren, onderzoeken en samenwerken;

c)

empathie, medeleven, wederzijds respect en bewustzijn van gelijkheid en diversiteit bevorderen;

d)

mogelijkheden bieden om het kind spelenderwijs bloot te stellen aan taal en leren; en

e)

waar mogelijk, nadenken over meertalige programma’s op maat voor jonge kinderen, die ook rekening houden met de specifieke behoeften van twee- of meertalige kinderen;

f)

dienstverleners advies verstrekken over het gebruik van digitale hulpmiddelen en opkomende nieuwe technologieën die geschikt zijn voor de verschillende leeftijden;

g)

de verdere integratie van voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang in het onderwijscontinuüm aanmoedigen, de samenwerking tussen personeelsleden die belast zijn met voor- en vroegschoolse educatie en opvang en personeelsleden die belast zijn met het basisonderwijs, ouders en adviesdiensten ondersteunen, om een vlotte overgang voor kinderen naar het basisonderwijs te waarborgen;

h)

een inclusieve, democratische en participatieve leeromgeving bevorderen, waarbij de stem van elk kind wordt gehoord en meetelt;

5.

de transparante en coherente monitoring en evaluatie van de voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang op het passende niveau aanmoedigen, met het oog op de beleidsvorming en -toepassing. Voorbeelden van doeltreffende benaderingen zijn:

a)

het gebruik van zelfbeoordelingsinstrumenten, vragenlijsten en observatierichtsnoeren in het kader van het kwaliteitsbeheer van de stelsels en voorzieningen;

b)

het gebruik van adequate en leeftijdsgeschikte methoden om de deelname van kinderen te bevorderen en gehoor te geven aan hun mening, bezorgdheden en ideeën, en om rekening te houden met hun standpunt bij het beoordelingsproces;

c)

het in gebruik nemen van bestaande instrumenten om voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang inclusiever te maken, zoals het instrument voor zelfreflectie over de inclusieve leeromgeving van voor- en vroegschoolse educatie dat werd ontwikkeld door het Europees Agentschap Ontwikkeling van onderwijs voor leerlingen met specifieke behoeften;

6.

streven naar afdoende financiering en een rechtskader voor de voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang. Zij kunnen daarbij het volgende overwegen:

a)

de investeringen in voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang verhogen, waarbij de nadruk ligt op beschikbaarheid, kwaliteit en betaalbaarheid, onder meer door, in voorkomend geval, gebruik te maken van de financieringskansen die worden geboden door de Europese structuur- en investeringsfondsen;

b)

op maat gemaakte nationale of regionale kwaliteitskaders uitwerken en onderhouden;

c)

een betere samenwerking tussen of verdere integratie van de diensten voor gezinnen en kinderen bevorderen, vooral wat betreft gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening en scholen, op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

d)

een gedegen beleid voor de bescherming/vrijwaring van kinderen verankeren in het stelsel voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang, om zodoende kinderen te beschermen tegen elke vorm van geweld;

e)

een stelsel ontwikkelen dat streeft naar:

(1)

een sterke dialoog- en reflectiecultuur, teneinde een continu ontwikkelings- en leerproces tussen de actoren op alle niveaus aan te moedigen;

(2)

een hoogwaardige infrastructuur voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang en een passende geografische spreiding in verhouding tot de leefomgeving van de kinderen;

7.

aan de hand van de bestaande kaders en instrumenten verslag uitbrengen over ervaringen en vooruitgang met betrekking tot de toegang tot en kwaliteit van stelsels voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang.

IS INGENOMEN MET HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:

8.

de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen lidstaten in het licht van het strategisch kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding en daaropvolgende regelingen, alsook in het Comité voor sociale bescherming, te vergemakkelijken;

9.

de samenwerking tussen lidstaten te ondersteunen op basis van hun vraag, door collegiaal leren en collegiale advisering te organiseren;

10.

de samenwerking met het OESO-netwerk inzake voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang te ondersteunen teneinde de verspreiding van de resultaten te vergemakkelijken en overlappingen te voorkomen;

11.

de ontwikkeling van hoogwaardige, inclusieve voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang te ondersteunen door financiële middelen van de EU beschikbaar te stellen, met name in het kader van het Erasmus+-programma en, in voorkomend geval, de Europese structuur- en investeringsfondsen, zoals Interreg, zonder daarbij afbreuk te doen aan onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader;

12.

na overleg met de lidstaten, een geactualiseerde Europese benchmark of doelstelling voor de voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang voor te stellen, in overeenstemming met de herziene „ET 2020”-benchmark en de Barcelona-doelstellingen. Dit voorstel voor een benchmark moet samen met de andere voorgestelde Europese benchmarks voor onderwijs en opleiding worden besproken door de Raad, die er tevens een besluit over moet nemen in het kader van het opstellen van het nieuwe strategisch kader op het gebied van onderwijs en opleiding na 2020;

13.

verslag uit te brengen aan de Raad over de opvolging van de aanbeveling in overeenstemming met de verslagleggingsmodaliteiten van de bestaande kaders en instrumenten.

Gedaan te Brussel, 22 mei 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

C. B. MATEI


(1)  Document 13129/17.

(2)  PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391.

(3)  Document COM(2017) 673 final.

(4)  PB C 421 van 8.12.2017, blz. 2.

(5)  PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1.

(6)  „Op jonge leeftijd” wordt gedefinieerd als zijnde de leeftijd vanaf de geboorte tot doorgaans 6 jaar, wat overeenstemt met onderwijsniveau ISCED 0.

(7)  PB L 59 van 2.3.2013, blz. 5.

(8)  PB C 378 van 24.12.2013, blz. 1.

(9)  „Benefits of early childhood education and care and the conditions for obtaining them”, verslag van het Europees netwerk van economen en sociale wetenschappers inzake onderwijs (Eenee).

(10)  The Progress in International Reading Literacy Study (Pirls).

(11)  The Programme for International Student Assessment (PISA), OESO (2016), „Education at a Glance”.

(12)  Europese Commissie (2014), „Study on the effective use of early childhood education and care in preventing early school leaving”.

(13)  Eerste taal: in de vroege kinderjaren (vóór de leeftijd van twee of drie jaar ongeveer) verworven taalvariëteit(en) waarin het menselijke vermogen tot taalverwerving voor het eerst tot uiting komt. Deze term wordt verkozen boven de term moedertaal, die vaak onjuist wordt gebruikt, aangezien de eerste taal niet noodzakelijk alleen de taal van de moeder is.

(14)  „The Economics of Human Development and Social Mobility”. Annual Reviews of Economics, Vol. 6 (2014), 689-733.

(15)  PB C 155 van 25.5.2011, blz. 10.

(16)  Document COM(2017) 252 final.

(17)  „A Review of Research on the Effects of Early Childhood Education and Care on Child Development”, CARE projectverslag (2015).

(18)  Document COM(2018) 273 final.

(19)  OESO (2017), „Starting Strong 2017: Key OECD Indicators on Early Childhood Education and Care”. Eurofound (2015) Early childhood care: Accessibility and quality of services.

(20)  Document P8_TA(2017)0360.

(21)  Beleidsnota van Children in Europe (2008), „Young children and their services: developing a European approach”.

(22)  „Proposal for key principles of a Quality Framework for Early Childhood Education and Care” (2014), verslag van de werkgroep voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang onder auspiciën van de Europese Commissie.

(23)  Eurofound (2015), „Voor- en vroegschoolse opvang: arbeidsomstandigheden, opleiding en kwaliteit van de dienstverlening — een systematische evaluatie”.

(24)  European Commission (2011), CoRe: Competence Requirements in Early Childhood Education and Care.

(25)  Professionalisation of Childcare Assistants in Early Childhood Education and Care (ECEC): Pathways towards Qualification, NESET II report (2016).

(26)  „The current state of national ECEC quality frameworks, or equivalent strategic policy documents, governing ECEC quality in EU Member States”, Neset II verslag (4.2017).

(27)  Document SN 100/1/02 REV 1.

(28)  Document COM(2018) 273 final.

(29)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 25.

(30)  Document COM(2018) 273 final.

(31)  Europese Commissie (2017), „Onderwijs- en opleidingsmonitor”.

(32)  ISCED 0.1 en ISCED 0.2.


BIJLAGE

„Kinderen hebben recht op betaalbare en kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie.”

De Europese pijler van sociale rechten

Vanaf hun geboorte beginnen kinderen te leren en zich te ontwikkelen. Het leven van kinderen krijgt het meeste vorm tijdens de eerste levensjaren aangezien in die periode de basis wordt gelegd voor hun levenslange ontwikkeling. Berustend op goede praktijken in de EU-lidstaten en het meest recente onderzoek, verschaft dit kwaliteitskader grondbeginselen en een Europese benadering voor stelsels voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang van hoge kwaliteit. Het bevat tien kwaliteitsindicatoren die zijn gestructureerd volgens vijf ruimere kwaliteitsdimensies: toegang, personeel, curriculum, toezicht en evaluatie, en beheer en financiering. De tien kwaliteitsindicatoren beschrijven de belangrijkste kenmerken van voorzieningen van hoge kwaliteit, zoals zij in de praktijk worden vastgesteld. Het kwaliteitskader is een bestuursinstrument dat gericht is op het aansturen van de ontwikkeling en de handhaving van stelsels voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang.

Hoofddoelstelling van het kader is om een stelsel te beschrijven, evenals de ontwikkeling van een dergelijk stelsel, dat kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang aan alle kinderen kan bieden; het stelt de volgende beginselen voorop:

voorzieningen van hoge kwaliteit zijn van wezenlijk belang om de ontwikkeling en het leerproces van kinderen te bevorderen, en om op lange termijn hun onderwijskansen te vergroten;

het is cruciaal dat ouders worden betrokken als partner van dergelijke voorzieningen — het gezin is de belangrijkste plek waar kinderen opgroeien en zich ontplooien, en ouders (en voogden) zijn verantwoordelijk voor het welzijn, de gezondheid en de ontwikkeling van elk kind;

voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang moeten het kind centraal stellen, kinderen actief betrekken en gehoor geven aan hun mening.

HET EU-KWALITEITSKADER VOOR VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE EN KINDEROPVANG

TOEGANG tot voorzieningen voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang voor alle kinderen draagt bij aan een gezonde ontwikkeling en succes in het onderwijs, en helpt om sociale ongelijkheden terug te dringen en om de vaardigheidskloof tussen kinderen met een verschillende sociaal-economische achtergrond te dichten. Eerlijke toegang is eveneens cruciaal opdat ouders, en met name vrouwen, de flexibiliteit krijgen om (opnieuw) actief te worden op de arbeidsmarkt.

Kwaliteitsindicatoren:

1.   Voorzieningen die voor alle gezinnen en hun kinderen toegankelijk en betaalbaar zijn

Het universele wettelijke recht op voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang vormt een sterke grondslag opdat alle kinderen toegang krijgen tot deze voorzieningen. Demografische gegevens en enquêtes bij ouders over de vraag naar plaatsen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang kunnen als basis dienen om de verdere behoeften in te schatten en de capaciteit aan te passen.

Voorzieningen kunnen barrières die de deelname van gezinnen en kinderen in de weg staan, wegwerken. Zo kunnen de gevraagde prijzen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang worden aangepast opdat ook gezinnen met een laag inkomen toegang krijgen. Het is ook gebleken dat flexibele openingsuren en andere regelingen kunnen zorgen voor de deelname van met name kinderen met werkende moeders, uit éénoudergezinnen en uit minderheden of kansarme milieus.

Voorzieningen die gelijk verdeeld zijn tussen stedelijke en landelijke gebieden, tussen welvarende en achtergestelde buurten en tussen regio’s, kunnen de toegang voor kansarme groepen in de samenleving verruimen. De toegankelijkheid en betaalbaarheid van voorzieningen van hoge kwaliteit in buurten waar arme gezinnen, minderheden of migranten- of vluchtelingengezinnen wonen, blijken de grootste positieve impact te hebben op rechtvaardigheid en sociale integratie.

2.   Voorzieningen die de deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang aanmoedigen, de sociale integratie verstevigen en diversiteit omarmen

Inrichtingen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang kunnen de deelname actief aanmoedigen door ouders, gezinnen en verzorgers bij de besluitvormingsprocessen te betrekken (bv. in oudercomités). Wanneer gezinnen — en in het bijzonder éénoudergezinnen, kansarme gezinnen, gezinnen uit minderheden of migrantengezinnen — met gerichte initiatieven worden betrokken, kunnen zij uiting geven aan hun behoeften en kunnen voorzieningen met die behoeften rekening houden wanneer zij hun diensten afstemmen op de vraag van lokale gemeenschappen.

De werving van personeelsleden uit gemarginaliseerde groepen, migrantengroepen of minderheden kan worden aangemoedigd aangezien is gebleken dat het voordelen kan opleveren als de samenstelling van het personeelsbestand in inrichtingen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang de diversiteit van de gemeenschap weerspiegelt.

Een warme omgeving waarin de taal, cultuur en achtergrond van kinderen worden gewaardeerd, draagt bij aan de ontwikkeling van hun samenhorigheidsgevoel. De juiste permanente bijscholing bereidt personeelsleden dan weer voor om tweetalige kinderen te verwelkomen en te ondersteunen.

Inrichtingen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang kunnen goede praktijken in gezinnen ontwikkelen om de overgang van de thuisomgeving naar de inrichting zo vlot mogelijk te laten verlopen, en kunnen ouders zo veel mogelijk betrekken door specifieke initiatieven te organiseren.

PERSONEEL vormt de belangrijkste factor voor het welzijn, het leerproces en de ontwikkeling van kinderen. Arbeidsomstandigheden en de professionele ontwikkeling van personeelsleden worden derhalve beschouwd als essentiële onderdelen van kwaliteit.

Kwaliteitsindicatoren:

3.   Goed opgeleide personeelsleden die dankzij hun basisopleiding en permanente bijscholing hun professionele taken kunnen uitvoeren

In doeltreffende stelsels voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang wordt overwogen de professionele status van personeelsleden, die in ruime kring als een van de belangrijke kwaliteitsfactoren wordt beschouwd, naar een hoger niveau te tillen door de opleidingsniveaus te verhogen, een aantrekkelijke professionele status en flexibele carrièrevooruitzichten te bieden en assistenten alternatieve trajecten aan te reiken. Zorgen voor pedagogisch personeel dat, naast assistenten, bestaat uit hooggekwalificeerde beroepsbeoefenaars die beschikken over een alomvattende vakbekwaamheid en die gespecialiseerd zijn in voor- en vroegschoolse educatie, kan dit kracht bijzetten.

De meest recente initiële onderwijsprogramma’s zijn ontworpen in samenwerking met praktijkmensen en bieden een goed evenwicht tussen theorie en praktijk. Het is ook een troef als onderwijsprogramma’s het personeel voorbereiden om in groep te werken en hun reflectievaardigheden te versterken. Dergelijke programma’s kunnen er voordeel uit halen dat personeelsleden worden opgeleid om te werken met taalkundig en cultureel diverse groepen, afkomstig van gezinnen uit minderheden, migrantengezinnen en gezinnen met een laag inkomen.

Personeelsleden die de ontwikkelingsbehoeften, de interesses en het potentieel van jonge kinderen kunnen opvolgen en mogelijke ontwikkelings- en leerproblemen kunnen opsporen, kunnen de ontwikkeling en het leren van kinderen beter ondersteunen. Alle personeelsleden, ook assistenten en hulppersoneel, hebben er baat bij om op regelmatige tijdstippen de kans te krijgen om zich bij te scholen aan de hand van opleidingen op maat.

Wat de noodzakelijke elementen van de ontwikkeling en psychologie van het kind betreft, moeten de competenties van personeelsleden, in overeenstemming met de diverse opleidingsstructuren in de lidstaten, ook kennis over kinderbeschermingsstelsels en, algemener, de rechten van het kind bestrijken.

4.   Gunstige arbeidsomstandigheden, waaronder een professioneel leiderschap dat kansen creëert voor observatie, reflectie, planning, teamwerk en samenwerking met ouders

Stelsels voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang die erop gericht zijn de arbeidsomstandigheden, met inbegrip van de loonniveaus, te verbeteren, kunnen de werkgelegenheid in de sector voor- en vroegschoolse educatie en opvang aantrekkelijker maken voor hoger opgeleid personeel dat op zoek is naar de juiste carrièremogelijkheden.

De omvang van groepen en de verhouding tussen volwassenen en kinderen worden bij voorkeur afgestemd op de leeftijd en samenstelling van de groep kinderen, aangezien jongere kinderen meer aandacht en opvang vereisen.

Professionele leergemeenschappen, voor zover die bestaan in en tussen voorzieningen, blijken een positieve invloed te hebben doordat ze personeelsleden tijd en ruimte geven voor collegiale praktijken en gezamenlijk werk.

Begeleiding en supervisie voor nieuw aangeworven personeelsleden tijdens hun integratie kan hen helpen om hun professionele rol snel te kunnen vervullen.

Een CURRICULUM is een krachtig instrument dat het welzijn, de ontwikkeling en het leren van kinderen bevordert. Een uitgebreid pedagogisch kader zet de beginselen uiteen om de ontwikkeling en het leren van kinderen te ondersteunen aan de hand van onderwijs- en opvangpraktijken die inspelen op de interesses, behoeften en mogelijkheden van kinderen.

Kwaliteitsindicatoren:

5.   Een curriculum op basis van pedagogische doelstellingen, waarden en benaderingen dat kinderen in staat stelt om zich volledig te ontplooien en gericht is op hun sociale, emotionele, cognitieve en lichamelijke ontwikkeling en hun welzijn

Pedagogische benaderingen waarin het kind centraal staat, kunnen de algemene ontwikkeling van kinderen beter ondersteunen, dragen bij tot hun leerstrategieën en bevorderen hun cognitieve en niet-cognitieve ontwikkeling door systematischer te vertrouwen op ervaringsleren, spelenderwijs leren en sociale interacties.

Er zijn sterke aanwijzingen dat een duidelijk curriculum een troef is, aangezien het een coherent kader kan bieden voor opvang, onderwijs en socialisatie als integrale onderdelen van voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang. Idealiter worden in een dergelijk kader pedagogische doelstellingen vastgelegd, waarbij kinderbegeleiders de mogelijkheid krijgen hun aanpak af te stemmen op de afzonderlijke behoeften van kinderen, en kunnen in het kader richtsnoeren worden verstrekt voor een leeromgeving van hoge kwaliteit. Er wordt voldoende aandacht geschonken aan de beschikbaarheid van boeken en ander drukwerk dat bijdraagt aan de leesontwikkeling van kinderen.

Een doeltreffend curriculum dat inzet op diversiteit, gelijkheid en taalkundige vaardigheden, bevordert de integratie van migranten en vluchtelingen. Het kan de ontwikkeling van zowel de eerste taal als de onderwijstaal stimuleren.

6.   Een curriculum waarbij personeelsleden moeten samenwerken met kinderen, collega’s en ouders, en moeten nadenken over hun eigen werkwijze

Een curriculum kan helpen om ouders, belanghebbenden en personeelsleden meer te betrekken en om te waarborgen dat er beter wordt ingespeeld op de behoeften, interesses en het potentieel van kinderen.

Een curriculum kan personeelsleden een beschrijving geven van taken en processen met het oog op regelmatige samenwerking met ouders en collega’s uit andere voorzieningen voor kinderen (zoals de sectoren gezondheidszorg, sociale hulpverlening en onderwijs).

Waar mogelijk kan het curriculum richtsnoeren aanreiken aan personeelsleden die belast zijn met voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang om samen met het schoolpersoneel te werken aan de overgang van kinderen naar het lager en/of kleuteronderwijs.

TOEZICHT EN EVALUATIE ondersteunen kwaliteit. Door sterke en zwakke punten aan het licht te brengen, kunnen de procedures ervan belangrijk zijn om de kwaliteit van stelsels voor voor- en vroegschoolse educatie te verbeteren. Zij kunnen belanghebbenden en beleidsmakers ondersteunen bij initiatieven die inspelen op de behoeften van kinderen, ouders en lokale gemeenschappen.

Kwaliteitsindicatoren:

7.   Toezicht en evaluatie verschaffen informatie op het desbetreffende lokale, regionale en/of nationale niveau die bijdraagt aan de voortdurende verbetering van de kwaliteit van het beleid en de werkwijzen.

Transparante informatie over voorzieningen en personeelsleden of over de tenuitvoerlegging van het curriculum op het gepaste — nationale, regionale en lokale — niveau kan de kwaliteit helpen verbeteren.

Periodieke terugkoppeling van informatie kan de beleidsevaluatie vergemakkelijken, onder meer door analyse van het gebruik van overheidsmiddelen en van welke beleidslijnen in welke context doeltreffend zijn, mogelijk te maken.

Leidinggevenden uit voor- en vroegschoolse educatie kunnen beter tijdig de relevante gegevens verzamelen teneinde de leerbehoeften van personeelsleden vast te stellen en de juiste beslissingen te nemen over de manier waarop de kwaliteit van de voorzieningen en de beroepsontwikkeling het best kunnen worden verbeterd.

8.   Toezicht en evaluatie in het belang van het kind

Om de rechten van het kind te beschermen, moet een gedegen beleid voor de bescherming/vrijwaring van kinderen worden verankerd in het stelsel voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang om zodoende kinderen te beschermen tegen elke vorm van geweld. Een doeltreffend kinderbeschermingsbeleid moet vier ruime gebieden bestrijken: 1) beleid, 2) mensen, 3) procedures en 4) verantwoordelijkheid. Meer informatie over deze gebieden kan worden teruggevonden in „Child safeguarding standards and how to implement them”, uitgegeven door Keeping Children Safe.

De toezicht- en evaluatieprocedures kunnen de actieve betrokkenheid van en samenwerking tussen alle belanghebbenden bevorderen. Iedereen die betrokken is bij de kwaliteitsontwikkeling kan bijdragen aan — en profiteren van — de werkwijzen voor toezicht en evaluatie.

Beschikbare gegevens tonen aan dat met een mix van toezichtmethoden (bv. observatie, documentatie, beschrijvende beoordeling van de competenties en het leren van kinderen) nuttige informatie kan worden verkregen en verslag kan worden uitgebracht over de ervaringen en ontwikkeling van kinderen, en onder meer kan worden bijgedragen tot een vlotte overgang naar het basisonderwijs.

Toezichtinstrumenten en participatieve evaluatieprocedures kunnen worden uitgewerkt om kinderen de kans te geven gehoord te worden en zich uit te spreken over hun leer- en socialisatie-ervaringen binnen inrichtingen.

BEHEER EN FINANCIERING zijn cruciaal opdat voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling en het leren van kinderen, aan het verkleinen van de vaardigheidskloof en het bevorderen van de sociale samenhang. Kwaliteitsvolle resultaten van een alomvattend en coherent overheidsbeleid bestaan erin dat voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang wordt gekoppeld aan andere voorzieningen voor het welzijn van jonge kinderen en hun gezinnen.

Kwaliteitsindicatoren:

9.   Belanghebbenden hebben een duidelijke en gedeelde opvatting over hun taken en verantwoordelijkheden, en weten dat van hen wordt verwacht dat ze samenwerken met partnerorganisaties.

Voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang trekken voordeel van nauwe samenwerking met alle diensten die zich inzetten voor kinderen, zoals maatschappelijke en gezondheidsdiensten, scholen en lokale belanghebbenden. Deze samenwerkingsverbanden tussen verschillende instanties blijken doeltreffender te zijn als ze worden beheerst door een coherent beleidskader dat de samenwerking en langetermijninvestering in lokale gemeenschappen proactief bevordert.

De betrokkenheid van belanghebbenden blijkt cruciaal te zijn bij het ontwerp en de tenuitvoerlegging van voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang.

De integratie en coördinatie van diensten die met verschillende regelingen inzake voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang zijn belast, kan een positief effect hebben op de kwaliteit van het stelsel.

10.   Wetgeving, regelgeving en/of financiering ondersteunen de vooruitgang in de richting van een universeel recht op betaalbare en kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang, en over die vooruitgang wordt regelmatig verslag uitgebracht aan belanghebbenden.

Een hogere kwaliteit van de dienstverlening aan alle kinderen kan beter worden bereikt door het universele wettelijke recht geleidelijk aan op te bouwen. Dit houdt onder meer in dat de deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang vanaf jonge leeftijd wordt aangemoedigd. Het kan nuttig zijn te beoordelen of marktgerichte voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang een ongelijke toegang creëren of de kwaliteit voor kinderen uit kansarme milieus verlagen en, indien nodig, de nodige corrigerende maatregelen voor te bereiden.

Een nauw verband met het arbeids-, gezondheids- en maatschappelijk beleid zou duidelijk een troef vormen aangezien dit een efficiëntere herverdeling van de middelen kan bevorderen door extra geld uit te trekken voor kansarme groepen en buurten.

Image 1