28.8.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 224/6 |
BESLUIT (EU) 2019/1377 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 31 juli 2019
houdende benoeming van hoofden van arbeidseenheden voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten inzake paspoortprocedures, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen en de intrekking van vergunningen van kredietinstellingen (ECB/2019/26)
DE DIRECTIE VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 11.6,
Gezien Besluit (EU) 2017/933 van de Europese Centrale Bank van 16 november 2016 betreffende een algemeen kader voor de delegatie van besluitvormingsbevoegdheden voor met toezichttaken verband houdende rechtsinstrumenten (ECB/2016/40) (1), en met name de artikelen 4 en 5,
Gezien Besluit (EU) 2019/1376 van de Europese Centrale Bank van 23 juli 2019 houdende de delegatie van de bevoegdheid tot de vaststelling van besluiten inzake paspoortprocedures, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen en de intrekking van vergunningen van kredietinstellingen (2), en met name artikel 3,
Gezien Besluit ECB/2004/2 van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (3), en met name artikel 10,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om het hoofd te kunnen bieden aan het aanzienlijk aantal besluiten dat de Europese Centrale Bank (ECB) voor de vervulling van haar toezichttaken moet vaststellen, is een procedure ingericht voor de vaststelling van specifieke gedelegeerde besluiten. |
(2) |
Een delegatiebesluit is van toepassing vanaf de vaststelling van een besluit door de directie waarbij één of meerdere hoofden van arbeidseenheden worden benoemd om besluiten op basis van een gedelegeerd besluit te nemen. |
(3) |
De directie houdt bij de benoeming van hoofden van arbeidseenheden rekening met het belang van het delegatiebesluit en het aantal geadresseerden aan wie gedelegeerde besluiten gestuurd moeten worden. |
(4) |
De voorzitter van de raad van toezicht werd geraadpleegd over de hoofden van arbeidseenheden aan wie de bevoegdheid tot de vaststelling van besluiten inzake paspoortprocedures, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen en de intrekking van vergunningen van kredietinstellingen moet worden gedelegeerd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van dit besluit gelden de in artikel 1 van Besluit (EU) 2019/1376 (ECB/2019/23) opgenomen definities.
Artikel 2
Gedelegeerde besluiten inzake gekwalificeerde deelnemingen
1. Gedelegeerde besluiten krachtens de artikelen 3 en 4 van Besluit (EU) 2019/1376 (ECB/2019/23) waarbij belangrijke onder toezicht staande entiteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 16, van Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (4) zijn betrokken worden vastgesteld door de directeur-generaal of de plaatsvervangend directeur-generaal van het directoraat-generaal Secretariaat van de raad van toezicht, of bij ontstentenis van deze personen, door het hoofd van de Autorisatiedivisie, en een van de volgende hoofden van arbeidseenheden:
a) |
de directeur-generaal of een plaatsvervangend directeur-generaal van het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht I, indien toezicht op de betrokken onder toezicht staande entiteit of groep wordt uitgeoefend door het directoraat-Generaal Microprudentieel Toezicht I; |
b) |
de directeur-generaal of een plaatsvervangend directeur-generaal van het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht II, indien toezicht op de betrokken onder toezicht staande entiteit of groep wordt uitgeoefend door het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht II. |
Indien bij een gedelegeerd besluit krachtens de artikelen 3 en 4 van Besluit (EU) 2019/1376 (ECB/2019/23) meer dan één belangrijke onder toezicht staande entiteit betrokken is, is de belangrijke onder toezicht staande entiteit de onder toezicht staande entiteit of groep waarin de gekwalificeerde deelneming wordt verworven.
2. Gedelegeerde besluiten krachtens de artikelen 3 en 4 van Besluit (EU) 2019/1376 (ECB/2019/23) en waarbij geen belangrijke onder toezicht staande entiteiten zijn betrokken, worden vastgesteld door de directeur-generaal of de plaatsvervangend directeur-generaal van het directoraat-generaal Microprudentieel toezicht III.
Artikel 3
Gedelegeerde intrekkingsbesluiten
1. Gedelegeerde intrekkingsbesluiten krachtens de artikelen 3 en 5 van Besluit (EU) 2019/1376 (ECB/2019/23) aangaande belangrijke onder toezicht staande entiteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 16, van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17) worden vastgesteld door de directeur-generaal of een plaatsvervangend directeur-generaal van het directoraat-generaal Secretariaat van de raad van toezicht, of bij ontstentenis van deze personen, door het hoofd van de Autorisatiedivisie, en een van de volgende hoofden van arbeidseenheden:
a) |
de directeur-generaal of een plaatsvervangend directeur-generaal van het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht I, indien toezicht op de betrokken onder toezicht staande entiteit of groep wordt uitgeoefend door het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht I; |
b) |
de directeur-generaal of een plaatsvervangend directeur-generaal van het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht II, indien toezicht op de betrokken onder toezicht staande entiteit of groep wordt uitgeoefend door het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht II |
2. Gedelegeerde intrekkingsbesluiten krachtens de artikelen 3 en 5 van Besluit (EU) 2019/1376 (ECB/2019/23) aangaande minder belangrijke onder toezicht staande entiteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17) worden vastgesteld door de directeur-generaal of de plaatsvervangend directeur-generaal van het directoraat-generaal Microprudentieel toezicht III.
Artikel 4
Gedelegeerde besluiten inzake paspoortprocedures
Gedelegeerde besluiten krachtens de artikelen 3 en 6 van Besluit (EU) 2019/1376 (ECB/2019/23) worden aangenomen door een van de volgende hoofden van arbeidseenheden:
a) |
de directeur-generaal of een plaatsvervangend directeur-generaal van het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht I, indien toezicht op de betrokken onder toezicht staande entiteit of groep wordt uitgeoefend door het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht I; |
b) |
de directeur-generaal of een plaatsvervangend directeur-generaal van het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht II, indien toezicht op de betrokken onder toezicht staande entiteit of groep wordt uitgeoefend door het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht II. |
Artikel 5
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Frankfurt am Main, 31 juli 2019.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) PB L 141 van 1.6.2017, blz. 14.
(2) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
(3) PB L 80 van 18.3.2004, blz. 33
(4) Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening)(ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).