6.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 90/66


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/545 VAN DE COMMISSIE

van 4 april 2018

tot vaststelling van de praktische regelingen voor het proces voor de afgifte van typegoedkeuringen en vergunningen voor spoorvoertuigen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (1), en met name artikel 21, lid 9,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De praktische regelingen voor het proces voor de vergunning van voertuigen als bedoeld in Richtlijn (EU) 2016/797, moeten het proces voor de afgifte van voertuigvergunningen eenvoudiger, sneller en goedkoper maken, uniforme voorwaarden creëren voor de harmonisatie van de voertuigtypegoedkeuring en/of vergunningen om voertuigen in de Unie in de handel te brengen en de samenwerking bevorderen tussen alle partijen die bij het proces voor de vergunning van voertuigen zijn betrokken. Om de duur en kosten van het proces voor de vergunning van voertuigen te verminderen, moeten de termijnen in de praktijk zo kort mogelijk worden gehouden.

(2)

Rekening houdend met de ervaring die de nationale veiligheidsinstanties (hierna „NVI's” genoemd) hebben opgedaan in het kader van het vergunningsproces en bij het opstellen van de samenwerkingsovereenkomsten als bedoeld in artikel 21, lid 14, van Richtlijn (EU) 2016/797, is voorafgaand overleg met de aanvrager om een en ander in een vroeg stadium te coördineren („vooroverleg”) een goede praktijk om de samenwerking te bevorderen tussen alle bij het proces voor de vergunning van voertuigen betrokken partijen. Dergelijk vooroverleg moet worden aangeboden voordat de aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen wordt ingediend zodat de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's een beeld krijgen van het project. Om ervoor te zorgen dat de aanvrager weet wat er van hem wordt verwacht, moet het vooroverleg hem duidelijkheid verschaffen over de toepasselijke regels, het precieze verloop van het proces voor de vergunning van voertuigen, met inbegrip van het besluitvormingsproces, en moet worden nagegaan of hij voldoende informatie heeft gekregen. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om ervoor te zorgen dat bij het indienen van een aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen aan alle voorwaarden is voldaan. Bij de uitvoering van zijn taken wordt hij bijgestaan door andere entiteiten zoals conformiteitsbeoordelingsinstanties, leveranciers en dienstverleners.

(3)

Om schaalvoordelen te creëren en de administratieve lasten te verminderen, moet een voertuigtypegoedkeuring een aanvrager in staat stellen een serie voertuigen van hetzelfde ontwerp te produceren en de vergunning daarvan faciliteren. Het voertuigtype geeft aan volgens welk ontwerp alle voertuigen van een bepaald voertuigtype zullen worden gebouwd. Voor elk nieuw voertuigtype moet een vergunningsprocedure worden gevolgd en er mag slechts een nieuw voertuigtype worden gecreëerd nadat het is goedgekeurd.

(4)

De begrippen „variant” en „versie” van een voertuigtype moeten worden ingevoerd om tijdens de levenscyclus van voertuigen van een bestaand voertuigtype configuratie- of wijzigingsmogelijkheden te creëren; het verschil tussen varianten en versies is dat voor een nieuwe variant een vergunning is vereist, terwijl dat voor een nieuwe versie niet het geval is.

(5)

Om te waarborgen dat een voertuigtype steeds aan de eisen blijft voldoen en dat eventuele wijzigingen van het ontwerp met een invloed op de fundamentele ontwerpkenmerken als nieuwe varianten of versies van dat voertuigtype worden aangeduid, moet gebruik worden gemaakt van een proces voor het beheer van de voertuigconfiguratie. De aanvrager die de voertuigtypegoedkeuring heeft ontvangen, is verantwoordelijk voor het configuratiebeheer van het voertuigtype.

(6)

Voor voertuigen mag het configuratiebeheersproces uitsluitend betrekking hebben op wijzigingen die niet middels het configuratiebeheersproces van een goedgekeurd voertuigtype worden beheerd.

(7)

Het Spoorwegbureau van de Europese Unie („het Bureau”) dient richtsnoeren op te stellen met een beschrijving van en, waar nodig, toelichting bij de in deze verordening vastgestelde eisen. De richtsnoeren moeten worden bijgewerkt en gepubliceerd en gratis voor het publiek toegankelijk zijn. Met het oog op de harmonisatie van het beleid inzake de uitwisseling en het bewaren van informatie via het éénloketsysteem als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad (2), moeten die richtsnoeren modellen bevatten die door het Bureau worden ontwikkeld in samenwerking met de NVI's.

(8)

Het Bureau en de NVI's dienen interne regelingen of procedures in te stellen om te waarborgen dat de eisen van het proces voor de vergunning van voertuigen worden nageleefd.

(9)

Aangezien lering trekken uit ervaring als een goede praktijk wordt erkend, moeten de NVI's en het Bureau worden aangemoedigd om alle relevante informatie uit te wisselen. Met het oog op het aanbieden van die dienstverlening dient het Bureau een protocol en procedures op te stellen voor de registratie en uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de NVI's.

(10)

Om overlap tussen beoordelingen te voorkomen en de administratieve lasten en kosten voor de aanvragers te drukken, dienen het Bureau en de NVI's rekening te houden met de op grond van artikel 21, leden 14 en 15, van Richtlijn (EU) 2016/797 gesloten multilaterale en samenwerkingsovereenkomsten, voor zover relevant.

(11)

Het Bureau en de NVI's dienen alle relevante informatie en de gedocumenteerde motivering die aan hun besluiten ten grondslag ligt, te registreren in het éénloketsysteem om de besluiten in elke fase van het proces voor de vergunning van voertuigen te rechtvaardigen. Indien het Bureau en de NVI's voor de beoordeling over eigen informatiebeheersystemen beschikken, moeten zij alle relevante informatie om dezelfde redenen doorsturen naar het éénloketsysteem. Om de communicatie tussen de belanghebbenden te vergemakkelijken, moeten in de richtsnoeren van het Bureau en de NVI's praktische regelingen worden opgenomen voor communicatie die niet relevant is voor het besluitvormingsproces en die derhalve dus niet via het éénloketsysteem hoeft te verlopen.

(12)

Wanneer het beoogde gebruiksgebied slechts een of meer netwerken binnen één lidstaat omvat, is de vergunning zonder uitbreiding van het gebruiksgebied geldig voor het gebruik van voertuigen tot stations in aangrenzende lidstaten met vergelijkbare netkenmerken, voor zover die stations in de nabijheid van de grens liggen. In dergelijke gevallen kan de aanvrager zijn aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen indienen bij het Bureau of de NVI. Wanneer het Bureau als vergunningverlenende instantie optreedt, dient het de bevoegde NVI's te raadplegen overeenkomstig artikel 21, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797, rekening houdend met de relevante grensoverschrijdende overeenkomsten.

(13)

Wanneer het Bureau optreedt als vergunningverlenende instantie, moet de aanvrager, onverminderd punt 2.6 van bijlage IV bij Richtlijn (EU) 2016/797, het recht hebben zijn aanvraag bij het Bureau in te dienen in een officiële taal van de Unie. In de loop van de beoordeling moeten de NVI's documenten in verband met de beoordeling bij het Bureau kunnen indienen in een taal van hun lidstaat, zonder verplichting die stukken te vertalen.

(14)

Het Bureau en de NVI's moeten interne regelingen of procedures opstellen voor het beheer van de afgifte van voertuigtypegoedkeuringen en/of vergunningen om voertuigen in de handel te brengen teneinde de administratieve lasten en kosten voor de aanvrager te verminderen. In dit kader moeten aanvragers in het aanvraagdossier kopieën van de documenten kunnen indienen. Na de afgifte van de voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen moeten de originele documenten beschikbaar blijven voor controle door het Bureau en de NVI's.

(15)

De categorisering van de knelpunten in de beoordelingsprocedure moet worden geharmoniseerd om te waarborgen dat de aanvrager de ernst van de door het Bureau of een NVI opgeworpen knelpunten begrijpt. Die categorisering is met name belangrijk wanneer verschillende NVI's bij dat proces zijn betrokken. Om het proces voor de afgifte van voertuigvergunningen te faciliteren en de administratieve lasten te beperken in gevallen waarin er geen nationale voorschriften gelden, dient het Bureau de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's uitsluitend te raadplegen om na te gaan of de afbakening van het gebruiksgebied voor de betrokken lidstaat correct is. Wanneer de technische specificaties inzake interoperabiliteit („TSI”) specifieke bepalingen bevatten, moet het gebruiksgebied het hele EU-netwerk kunnen omvatten en zouden de door het Bureau uitgevoerde controles moeten volstaan.

(16)

Onverminderd artikel 21, lid 12, en artikel 24, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797 moeten overeenkomstig artikel 54, lid 2, van die richtlijn afgegeven vergunningen voor voertuigen en voertuigtypen geldig blijven. In geval van de vernieuwing of verbetering van die voertuigen moet deze verordening worden toegepast overeenkomstig artikel 21, lid 12, van Richtlijn (EU) 2016/797.

(17)

Op grond van artikel 54, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 moet de nieuwe regeling voor de vergunning van voertuigen op 16 juni 2019 in werking treden. Op grond van artikel 57, lid 2, van die richtlijn kunnen de lidstaten het Bureau en de Commissie er echter van in kennis stellen dat zij de omzettingstermijn hebben verlengd en mogen zij typegoedkeuringen en/of vergunningen om voertuigen in de handel te brengen tot en met 16 juni 2020 blijven afgeven overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad (3). Tussen 16 juni 2019 en 15 juni 2020 kunnen twee verschillende wettelijke regelingen met verschillende vergunningverlenende instanties naast elkaar bestaan. Daarom moet worden verduidelijkt hoe de nieuwe regeling naast de oude moet worden toegepast wanneer het beoogde gebruiksgebied een of meer lidstaten omvat die de omzettingstermijn hebben verlengd.

(18)

Wanneer een nationale veiligheidsinstantie erkent dat zij vóór 16 juni 2019, dan wel vóór 16 juni 2020 voor lidstaten die overeenkomstig artikel 57, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797 een kennisgeving hebben ingediend bij het Bureau en de Commissie, geen voertuigtypegoedkeuring of voertuigvergunning zal kunnen afgeven overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG, dient het Bureau, wanneer het als vergunningverlenende instantie optreedt, de resultaten van de door de NVI's uitgevoerde beoordeling te aanvaarden teneinde overlap tussen beoordelingen en extra lasten en vertraging voor de aanvrager te vermijden.

(19)

Om het in de handel brengen van de voertuigen te faciliteren en de administratieve lasten te verminderen, moet een door het Bureau afgegeven voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen worden erkend als gelijkwaardig met de vergunning voor voertuigtypen als bedoeld in artikel 26 van Richtlijn 2008/57/EG, en de vergunning voor de indienststelling van voertuigen als bedoeld in de artikelen 22 en 24 van Richtlijn 2008/57/EG.

(20)

Overeenkomstig artikel 4, lid 3, onder f), van Richtlijn (EU) 2016/797, alsmede overeenkomstig de nationale voorschriften, moeten TSI's voorzien in een stapsgewijze transitie, met name rekening houdend met projecten in een vergevorderd stadium als gedefinieerd in artikel 2, lid 23, van Richtlijn (EU) 2016/797.

(21)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 21 van Richtlijn 96/48/EG van de Raad (4) ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   De in deze verordening vastgestelde voorschriften moeten worden nageleefd door:

a)

de aanvrager, bij het indienen van een aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen via het éénloketsysteem als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2016/796;

b)

het Bureau en de NVI's, bij de behandeling van aanvragen van voertuigtypegoedkeuringen en/of vergunningen om een voertuig in de handel te brengen en bij het vooroverleg in dat kader;

c)

de vergunningverlenende instantie, bij haar besluitvorming over de afgifte van voertuigtypegoedkeuringen of vergunningen om voertuigen in de handel te brengen;

d)

de infrastructuurbeheerders, bij de vaststelling van voorwaarden voor het uitvoeren van tests op hun netwerk(en) en bij het verstrekken van informatie over het gebruiksgebied in het kader van het vergunningsproces.

2.   Deze verordening is van toepassing onverminderd artikel 21, leden 16 en 17, van Richtlijn (EU) 2016/797.

Artikel 2

Definities

In deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

1.   „vergunningverlenende instantie”: de instantie die de voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen afgeeft;

2.   „fundamentele ontwerpkenmerken”: de parameters aan de hand waarvan een voertuigtype in de afgegeven voertuigtypegoedkeuring is geïdentificeerd en die in het Europees register van goedgekeurde voertuigen („het ERATV”) zijn geregistreerd;

3.   „configuratiebeheer”: een systematisch organisatorisch, technisch en administratief proces dat tijdens de hele levenscyclus van een voertuig en/of voertuigtype wordt toegepast om de samenhang van de documentatie en de traceerbaarheid van de wijzigingen te waarborgen en in stand te houden, zodat:

a)

de toepasselijke EU-regelgeving en de nationale voorschriften worden nageleefd;

b)

wijzigingen worden gecontroleerd en gedocumenteerd in de technische dossiers of in het dossier bij de afgegeven vergunning;

c)

de informatie en gegevens actueel en accuraat blijven;

d)

de betrokken partijen waar passend op de hoogte worden gebracht van wijzigingen;

4.   „datum van ontvangst van de aanvraag”:

a)

wanneer het Bureau als vergunningverlenende instantie optreedt, de eerste gemeenschappelijke werkdag van het Bureau en de voor het beoogde gebruiksgebied bevoegde NVI's na de ontvangstbevestiging van de aanvraag;

b)

wanneer de NVI als vergunningverlenende instantie optreedt, de eerste werkdag in de betrokken lidstaat na de ontvangstbevestiging van de aanvraag;

5.   „entiteit die de wijziging beheert”: de houder van de voertuigtypegoedkeuring, de houder of de entiteit die door hen is aangesteld;

6.   „de houder van de voertuigtypegoedkeuring”: de natuurlijke of rechtspersoon die de voertuigtypegoedkeuring heeft aangevraagd en ontvangen, of zijn rechtsopvolger;

7.   „gerechtvaardigde twijfel”: een knelpunt dat overeenkomstig artikel 41, lid 1, onder d), is geclassificeerd als „type 4”, gestaafd door een motivering en bewijsstukken, en dat door de vergunningverlenende instantie en/of de voor het betrokken gebruiksgebied bevoegde NVI's met betrekking tot de door de aanvrager in zijn aanvraag verstrekte informatie is opgeworpen;

8.   „voor het gebruiksgebied bevoegde nationale veiligheidsinstantie” of „bevoegde NVI”: de nationale veiligheidsinstantie wanneer zij een of meer van de volgende taken vervult:

a)

de beoordeling als gespecificeerd in artikel 21, lid 5, onder b), van Richtlijn (EU) 2016/797;

b)

de raadplegingen als vereist bij artikel 21, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797;

c)

afgeven van de vereiste tijdelijke vergunningen om een voertuig te gebruiken voor tests op het netwerk en maatregelen nemen om te waarborgen dat de tests op het netwerk kunnen plaatsvinden overeenkomstig artikel 21, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797;

9.   „vooroverleg”: een op verzoek van de aanvrager ingelaste procedurele fase voorafgaand aan de indiening van een vergunningaanvraag;

10.   „vooroverlegstandpunt”: het standpunt van de vergunningverlenende instantie en van de bevoegde NVI's over het vooroverlegdossier;

11.   „inventaris van eisen”: de inventarisatie, toewijzing, toepassing en validatie van de eisen door de aanvrager om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de toepasselijke EU-regelgeving en de nationale voorschriften. De inventaris van eisen kan in de productontwikkelingsprocessen worden geïntegreerd;

12.   „veilige integratie”: het vervullen van de essentiële veiligheidseisen als gespecificeerd in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797 wanneer onderdelen worden samengevoegd tot één geïntegreerd geheel, zoals een voertuig of subsysteem of een voertuig op het netwerk, wat de technische compatibiliteit betreft;

13.   „variant van een voertuigtype”: een optie voor de configuratie van een voertuigtype die is vastgesteld bij de eerste vergunning voor dat voertuigtype overeenkomstig artikel 24, lid 1, of wijzigingen aan een bestaand voertuigtype in de loop van zijn levenscyclus waarvoor een nieuwe vergunning vereist is overeenkomstig de artikel 24, lid 1, en artikel 21, lid 12, van Richtlijn (EU) 2016/797;

14.   „versie van een voertuigtype”: een optie voor de configuratie van een voertuigtype of typevariant of wijzigingen binnen een bestaand voertuigtype of een bestaande variant van een voertuigtype tijdens de levenscyclus daarvan, in het leven geroepen als aanduiding van de wijzigingen van de fundamentele ontwerpkenmerken waarvoor geen nieuwe vergunning vereist is overeenkomstig artikel 24, lid 1, en artikel 21, lid 12, van Richtlijn (EU) 2016/797;

15.   „vergunning om een voertuig in de handel te brengen”: het besluit van de vergunningverlenende instantie op basis van een redelijke zekerheid dat de aanvrager en de entiteiten die betrokken zijn bij het ontwerp, de bouw en de verificatie en validatie van het voertuig, hun respectieve verplichtingen en verantwoordelijkheden hebben vervuld om de overeenstemming met de essentiële eisen van de geldende regelgeving te waarborgen of om de conformiteit met het goedgekeurde voertuigtype te waarborgen zodat een voertuig in de handel mag worden gebracht en veilig in het gebruiksgebied mag worden gebruikt met inachtneming van de eventuele in de voertuigvergunning en voertuigtypegoedkeuring gespecificeerde gebruiksvoorwaarden en andere beperkingen;

16.   „voertuigtypegoedkeuring”: het besluit van de vergunningverlenende instantie op basis van een redelijke zekerheid dat de aanvrager en de entiteiten die betrokken zijn bij het ontwerp, de bouw en de verificatie en validatie van het voertuigtype hun respectieve verplichtingen en verantwoordelijkheden hebben vervuld om de overeenstemming met de essentiële eisen van de geldende regelgeving te waarborgen, zodat een conform een voertuigtype geproduceerd voertuig in de handel mag worden gebracht en veilig in het gebruiksgebied van dat voertuigtype mag worden gebruikt met inachtneming van eventuele in de voertuigtypegoedkeuring gespecificeerde gebruiksvoorwaarden en andere beperkingen die voor alle conform dit voertuigtype geproduceerde voertuigen gelden;

17.   „relevante datum”: 16 juni 2019, behalve voor lidstaten die overeenkomstig artikel 57, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797 aan het Bureau en de Commissie hebben meegedeeld dat zij de omzettingsperiode van die richtlijn hebben verlengd; voor die lidstaten is de relevante datum 16 juni 2020.

Artikel 3

Verantwoordelijkheden van de aanvrager

De aanvrager dient zijn aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen in overeenkomstig het bepaalde in deze verordening.

De aanvrager dient bij de indiening van een aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen een overzicht te geven van de eisen van de toepasselijke regelgeving en ervoor te zorgen dat daaraan is voldaan.

Artikel 4

Verantwoordelijkheid van de vergunningverlenende instantie

1.   De vergunningverlenende instantie verleent voertuigtypegoedkeuringen en/of vergunningen om een voertuig in de handel te brengen (hierna „vergunningen” genoemd) overeenkomstig de artikelen 21, 24 en 25 van Richtlijn (EU) 2016/797 en het bepaalde in deze verordening.

2.   Met het oog op de afgifte of weigering van een vergunning verricht de vergunningverlenende instantie de volgende taken:

a)

het coördineren van de toewijzing van de taken aan de betrokken partijen coördineren en het instellen van regelingen voor de coördinatie tussen die partijen;

b)

aanvraagdossiers beoordelen om met redelijke zekerheid te kunnen vaststellen dat het voertuigtype en/of het voertuig aan de toepasselijke regelgeving voldoet;

c)

het bundelen van bewijsstukken, van resultaten van alle relevante beoordelingen en de gedocumenteerde motivering van haar besluit tot afgifte of weigering van een vergunning overeenkomstig deze verordening.

3.   Als het Bureau als vergunningverlenende instantie optreedt, coördineert het de activiteiten van de NVI's die bevoegd zijn voor het aan de voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen gekoppelde gebruiksgebied.

4.   De vergunningverlenende instantie organiseert op verzoek van de aanvrager een vooroverleg.

5.   De vergunningverlenende instantie verricht haar taken op open, niet-discriminerende en transparante wijze, velt professionele oordelen, handelt onpartijdig en proportioneel en motiveert al haar besluiten.

6.   De vergunningverlenende instantie stelt interne regelingen of procedures vast om de afgifte van voertuigtypegoedkeuringen of vergunningen om voertuigen in de handel te brengen te beheren. Bij de vaststelling van die regelingen of procedures wordt rekening gehouden met de overeenkomsten als bedoeld in artikel 21, lid 14, van Richtlijn (EU) 2016/797, en, indien relevant, met multilaterale overeenkomsten als bedoeld in artikel 21, lid 15, van Richtlijn (EU) 2016/797.

7.   Wanneer de aanvrager op grond van artikel 5, lid 2, melding maakt van een invloed op de geldigheid van de typegoedkeuring, past de vergunningverlenende instantie het ERATV dienovereenkomstig aan.

8.   Indien de aanvrager in zijn aanvraag vermeldt dat het beoogde gebruiksgebied van het voertuig, de voertuigen of de voertuigtypes stations in aangrenzende lidstaten met soortgelijke netkenmerken omvat en die stations dicht bij de grens liggen:

a)

informeert de vergunningverlenende instantie alvorens een voertuigtypegoedkeuring en/of een voertuigvergunning af te geven bij de NVI's van de aangrenzende lidstaten, of voldaan is aan de relevante aangemelde nationale voorschriften en de verplichtingen in verband met de relevante grensoverschrijdende overeenkomsten, en

b)

vermeldt de vergunningverlenende instantie in de verleende voertuigtypegoedkeuring en/of voertuigvergunning dat deze zonder uitbreiding van het gebruiksgebied ook geldig is tot die stations.

Artikel 5

Verantwoordelijkheden van de houder van de voertuigtypegoedkeuring

1.   De houder van de voertuigtypegoedkeuring is verantwoordelijk voor het configuratiebeheer van het voertuigtype en het aanvraagdossier voor het besluit overeenkomstig artikel 46.

2.   Onverminderd de artikelen 53 en 54 stelt de houder van de voertuigtypegoedkeuring, als onderdeel van het configuratiebeheer van het voertuigtype, de vergunningverlenende instantie die de voertuigtypegoedkeuring heeft afgegeven, in kennis van elke wijziging van de EU-regelgeving die een invloed heeft op de geldigheid van de typegoedkeuring.

Artikel 6

Verantwoordelijkheden van de infrastructuurbeheerder

1.   In het gebruiksgebied is de infrastructuurbeheerder in het kader van de voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen op basis van de door de aanvrager overeenkomstig artikel 18 verstrekte informatie, uitsluitend verantwoordelijk voor de inventarisatie en de uitvoering van:

a)

de na te leven operationele voorwaarden voor het uitvoeren van tests met voertuigen op het net;

b)

de infrastructurele maatregelen die moeten worden genomen om een veilige en betrouwbare exploitatie tijdens het uitvoeren van tests op het netwerk te waarborgen;

c)

de maatregelen die in de infrastructurele installaties moeten worden genomen voor het uitvoeren van tests op het net.

2.   De voor het betrokken gebruiksgebied bevoegde infrastructuurbeheerders:

a)

verlenen de aanvrager ondersteuning in verband met de voorwaarden voor het uitvoeren van tests met voertuigen op het net;

b)

verstrekken op niet-discriminerende wijze informatie over de infrastructuur met het oog op het uitvoeren van tests met voertuigen op het net;

c)

bepalen en voorzien in de voorwaarden en maatregelen voor het uitvoeren van tests met voertuigen op het netwerk binnen de termijnen als bepaald in artikel 21, leden 3 en 5, van Richtlijn (EU) 2016/797, op basis van de door de aanvrager verstrekte informatie;

d)

nemen, mits de aanvrager daarmee instemt, deel aan het vooroverleg.

Artikel 7

Verantwoordelijkheden van de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's

1.   In het kader van de afgifte van een voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen zijn de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's verantwoordelijk voor:

a)

hun deel van de beoordeling overeenkomstig artikel 40;

b)

het overleggen van een beoordelingsdossier aan de vergunningverlenende instantie overeenkomstig artikel 40, lid 6.

2.   In het kader van hun verantwoordelijkheden verrichten de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's hun taken op open, niet-discriminerende en transparante wijze, vellen zij professionele oordelen, handelen zij op onpartijdige en proportionele wijze en motiveren zij hun conclusies.

3.   De voor het betrokken gebruiksgebied bevoegde NVI's organiseren op verzoek van de aanvrager een vooroverleg.

4.   De voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's stellen het Bureau en alle andere NVI's in kennis van alle informatie die voortvloeit uit ervaringen met betrekking tot operationele en technische aangelegenheden die relevant kan zijn voor de afgifte van een voertuigtypegoedkeuring, en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen, zoals:

a)

overeenkomstig artikel 4, lid 5, onder b), van Richtlijn (EU) 2016/798 ontvangen informatie;

b)

gevallen van niet-naleving van de essentiële eisen die aanleiding kunnen geven tot de wijziging of intrekking van een vergunning overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn (EU) 2016/797;

c)

tekortkomingen in een TSI overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn (EU) 2016/797.

5.   De voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's stellen interne regelingen of procedures vast voor het beheersen van het proces van afgifte van voertuigtypegoedkeuringen en/of vergunningen om voertuigen in de handel te brengen. Bij de vaststelling van die regelingen of procedures wordt rekening gehouden met de overeenkomsten als bedoeld in artikel 21, lid 14, van Richtlijn (EU) 2016/797 en, indien relevant, met multilaterale overeenkomsten als bedoeld in artikel 21, lid 15, van Richtlijn (EU) 2016/797.

6.   De voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's stellen richtsnoeren op met een beschrijving van hun taal- en communicatiebeleid en van het proces voor tijdelijke vergunningen wanneer die op grond van de toepasselijke nationale regelgeving vereist zijn; zij publiceren die richtsnoeren, werken ze bij en stellen ze gratis ter beschikking van het publiek.

Artikel 8

Verantwoordelijkheden van het Bureau

1.   Het Bureau stelt richtsnoeren op met een beschrijving en toelichting van de eisen in deze verordening, werkt die richtsnoeren bij en stelt ze gratis in alle officiële talen van de Unie ter beschikking van het publiek. De richtsnoeren bevatten ook modellen die de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's kunnen gebruiken voor de uitwisseling en registratie van informatie en modellen die de aanvrager kan gebruiken voor de indiening van een aanvraag.

2.   Het Bureau stelt een protocol en procedures vast voor de registratie en uitwisseling van de in artikel 7, lid 4, bedoelde informatie. Andere betrokken partijen kunnen toegang krijgen tot relevante informatie, mits de vertrouwelijkheid van die informatie wordt gewaarborgd.

Artikel 9

Gebruik van een vergund voertuig

Na het uitvoeren van de controles als bedoeld in artikel 23 van Richtlijn (EU) 2016/797, mag een spoorwegonderneming of een infrastructuurbeheerder een voertuig in het gebruiksgebied gebruiken overeenkomstig de gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere in de voertuigtypegoedkeuring en de vergunning om een voertuig in de handel te brengen opgenomen beperkingen.

Artikel 10

Taal

1.   Indien de voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen moet worden afgegeven overeenkomstig artikel 21, leden 5 tot en met 7, van Richtlijn (EU) 2016/797, dient de aanvrager:

a)

de aanvraag en het aanvraagdossier in te dienen in een officiële taal van de Unie;

b)

delen van het aanvraagdossier bij de aanvraag op verzoek te vertalen overeenkomstig punt 2.6 van bijlage IV bij Richtlijn (EU) 2016/797. In dit geval wordt de taal die moet worden gebruikt bepaald door de NVI en aangegeven in de richtsnoeren als bedoeld in artikel 7, lid 6.

2.   Elk door het Bureau genomen besluit betreffende de afgifte van een voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen, met inbegrip van de motivering van dat besluit en, in voorkomend geval, de afgegeven voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen wordt meegedeeld in de taal als bedoeld in lid 1, onder a).

Artikel 11

Vergunningsverleningsproces voor tramtreinen in de eengemaakte Europese spoorwegruimte

1.   Voor de afgifte van een voertuigtypegoedkeuring voor een tramtrein en/of een vergunning om een tramtrein in de handel te brengen met het oog op gebruik op het spoorwegsysteem van de Unie, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van Richtlijn (EU) 2016/797, en wanneer op het betrokken tramtreinvoertuig of tramtreintype geen technische specificatie inzake interoperabiliteit („TSI”) van toepassing is als omschreven in artikel 1, lid 5, onder b), van Richtlijn (EU) 2016/797, kunnen de lidstaten een in hun nationale regelgeving vastgestelde procedure gebruiken voor de voertuigtypegoedkeuring van een tramtrein en/of de vergunning om een tramtrein in de handel te brengen. In dat geval is de nationale regelgeving van de betrokken lidstaat van toepassing wat betreft de procedure voor de aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring voor een tramtrein en/of de vergunning om een tramtrein in de handel te brengen.

2.   Wanneer het de bedoeling is de tramtrein te gebruiken voor grensoverschrijdend verkeer op het spoornet van de Unie en wanneer er geen TSI op het tramtreintype van toepassing is, richt de aanvrager zich voor de voertuigtypegoedkeuring voor een tramtrein en/of de vergunning om een tramtrein in de handel te brengen tot de door de betrokken lidstaten aangewezen vergunningverlenende instanties, die samenwerken met het oog op de afgifte van een voertuigtypegoedkeuring voor een tramtrein en/of de vergunning om een tramtrein in de handel te brengen.

3.   In andere gevallen geldt voor de vergunning van tramtreinen en de goedkeuring van tramtreintypes die onder Richtlijn (EU) 2016/797 vallen de in deze verordening vastgestelde procedure.

Artikel 12

Grensoverschrijdende overeenkomsten

1.   De NVI's publiceren op hun website de procedure die moet worden gevolgd met betrekking tot grensoverschrijdende overeenkomsten voor vergunningen die stations in aangrenzende lidstaten omvatten overeenkomstig artikel 21, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797 en met name:

a)

alle bestaande grensoverschrijdende overeenkomsten tussen NVI's die moeten worden toegepast;

b)

de procedure die moet worden gevolgd wanneer er geen grensoverschrijdende overeenkomsten bestaan.

2.   Voor grensoverschrijdende overeenkomsten inzake de procedure voor de afgifte van vergunningen die overeenkomstig artikel 21, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797 ook geldig zijn voor stations in aangrenzende lidstaten, stellen de NVI's de procedures vast die moeten worden gevolgd en bepalen zij minstens de volgende aspecten:

a)

de procedurele fasen;

b)

de termijnen;

c)

het technische en geografische toepassingsgebied;

d)

de rollen en taken van de betrokken partijen, en

e)

de praktische regelingen voor de raadpleging van de betrokken partijen.

HOOFDSTUK 2

VOORBEREIDEN VAN DE AANVRAAG

Artikel 13

Inventaris van eisen

1.   Overeenkomstig de algemene doelstelling om de geïnventariseerde risico's te beheersen en tot een aanvaardbaar niveau te herleiden, inventariseren aanvragers, alvorens een aanvraag in te dienen, alle eisen en waarborgen zij dat alle eisen met betrekking tot het ontwerp van het voertuig gedurende zijn levenscyclus:

a)

naar behoren zijn geïnventariseerd;

b)

toegewezen aan functies of subsystemen of worden beantwoord door gebruiksvoorwaarden of andere beperkingen, en

c)

zijn toegepast en gevalideerd.

2.   De door de aanvrager opgestelde inventaris van eisen heeft met name betrekking op de volgende eisen:

a)

essentiële eisen voor de subsystemen als bedoeld in artikel 3 en genoemd in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797;

b)

de technische compatibiliteit van die subsystemen in het voertuig;

c)

de veilige integratie van die subsystemen in het voertuig, en

d)

de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het netwerk in het gebruiksgebied.

3.   Het in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 402/2013 van de Commissie (5) beschreven risicobeheersingsproces wordt door de aanvrager toegepast als methode voor de inventarisatie van de essentiële eisen inzake „veiligheid” van het voertuig en subsystemen, en voor de veilige integratie tussen subsystemen voor aspecten die niet onder de TSI's en de nationale voorschriften vallen.

Artikel 14

Soorten vergunningsaanvragen

1.   De aanvrager bepaalt of de aanvraag van een vergunning of typegoedkeuring betrekking heeft op:

a)

eerste vergunning: een door de vergunningverlenende instantie afgegeven voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen voor een nieuw voertuigtype, met inbegrip van zijn varianten en/of versies, en, in voorkomend geval, het eerste voertuig van een voertuigtype overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/797;

b)

hernieuwing van een voertuigtypegoedkeuring: de hernieuwing van de voertuigtypegoedkeuring overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797, waarvoor het ontwerp van het voertuigtype niet moet worden gewijzigd;

c)

uitbreiding van het gebruiksgebied: een door de vergunningverlenende instantie afgegeven voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen voor een reeds goedgekeurd voertuigtype en/of een vergund voertuig met het oog op een uitbreiding van het gebruiksgebied zonder wijziging van het ontwerp overeenkomstig artikel 21, lid 13, van Richtlijn (EU) 2016/797;

d)

nieuwe vergunning: een door de vergunningverlenende instantie afgegeven voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen na een wijziging van een reeds vergund voertuig en/of een goedgekeurd voertuigtype overeenkomstig artikel 21, lid 12, of artikel 24, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797;

e)

vergunning op basis van conformiteit met een voertuigtype: de vergunning voor het in de handel brengen van een voertuig of een serie van voertuigen die conform zijn met een reeds goedgekeurd en geldig voertuigtype op basis van een verklaring van conformiteit met een voertuigtype overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/797. Waar passend, wordt duidelijk aangegeven met welke versie en/of variant van een voertuigtype een voertuig of serie van voertuigen conform is.

2.   Voor voertuigtypegoedkeuringen als bedoeld in lid 1, onder c) en d), beslist de aanvrager, voor zover hij de houder van de bestaande typegoedkeuring is, of de vergunning zal leiden tot:

a)

een nieuw voertuigtype, of

b)

een nieuwe variant binnen het bestaande voertuigtype waarop die variant is gebaseerd.

Als de aanvrager niet de houder van de bestaande typegoedkeuring is, wordt naar aanleiding van de vergunning een nieuw voertuigtype gecreëerd overeenkomstig artikel 15, lid 4.

3.   De aanvrager kan het volgende combineren:

a)

een aanvraag van een nieuwe vergunning met een aanvraag van de uitbreiding van het gebruiksgebied waarvoor de vergunning geldt, of

b)

een aanvraag van een eerste vergunning met een aanvraag van een vergunning op basis van de conformiteit met een type.

De termijnen van artikel 34, leden 1 en 2, gelden ook voor gecombineerde aanvragen. In voorkomend geval kan de vergunningverlenende instantie op basis van die aanvraag meerdere vergunningsbesluiten nemen.

Artikel 15

Wijzigingen van een reeds goedgekeurd voertuigtype

1.   Elke wijziging van een goedgekeurd voertuigtype wordt geanalyseerd en ingedeeld als slechts één van de volgende wijzigingen en doorloopt een vergunningverleningsprocedure zoals hierna uiteengezet:

a)

een wijziging waarvoor niet wordt afgeweken van de technische dossiers bij de EG-keuringsverklaringen voor de subsystemen. In dit geval is geen keuring door een conformiteitsbeoordelingsinstantie vereist en blijven de oorspronkelijke EU-keuringsverklaringen voor de subsystemen en de voertuigtypegoedkeuring geldig en ongewijzigd;

b)

een wijziging waarbij wordt afgeweken van de technische dossiers bij de EG-keuringsverklaringen van subsystemen die nieuwe controles kan vergen en waarvoor derhalve een nieuwe keuring vereist is overeenkomstig de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsmodules maar die geen gevolgen heeft voor de fundamentele ontwerpkenmerken van het voertuigtype en waarvoor op grond van artikel 21, lid 12, van Richtlijn (EU) 2016/797 geen nieuwe vergunning vereist is;

c)

een wijziging van de fundamentele ontwerpkenmerken van het voertuigtype waarvoor op grond van de criteria van artikel 21, lid 12, van Richtlijn (EU) 2016/797 geen nieuwe vergunning vereist is;

d)

een wijziging waarvoor op grond van de criteria van artikel 21, lid 12, van Richtlijn (EU) 2016/797 een nieuwe vergunning vereist is.

2.   Voor wijzigingen als bedoeld in lid 1, onder b) of c), worden de technische dossiers bij de EG-keuringsverklaringen voor de subsystemen bijgewerkt en verstrekt de houder van de voertuigtypegoedkeuring de relevante informatie op verzoek aan de vergunningverlenende instantie en/of de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's.

3.   Voor wijzigingen als bedoeld in lid 1, onder c), creëert de houder van de voertuigtypegoedkeuring een nieuwe versie van het voertuigtype of een nieuwe variant van het voertuigtype en verstrekt hij de relevante informatie aan de vergunningverlenende instantie. De vergunningverlenende instantie registreert de nieuwe versie van het voertuigtype of de nieuwe versie van de variant van het voertuigtype overeenkomstig artikel 50 in het ERATV.

4.   Indien de entiteit die de wijziging beheert, niet de houder van de voertuigtypegoedkeuring is en de wijzigingen van het bestaande voertuigtype worden gecategoriseerd onder lid 1, onder b), c) of d), geldt het volgende:

a)

er wordt een nieuw voertuigtype gecreëerd;

b)

de entiteit die de wijziging beheert, wordt de aanvrager, en

c)

de aanvraag van een nieuwe voertuigtypegoedkeuring kan gebaseerd zijn op het bestaande voertuigtype en de aanvrager kiest het in artikel 14, lid 1, onder d), genoemde soort vergunningsaanvraag.

Artikel 16

Wijzigingen van een reeds vergund voertuig

1.   Voor wijzigingen aan een reeds vergund voertuig die verband houden met een vervanging in het kader van onderhoud en die in het kader van preventief of correctief onderhoud van het voertuig beperkt blijven tot de vervanging van onderdelen door onderdelen die dezelfde functies en prestaties bieden, hoeft geen vergunning om een voertuig in de handel te brengen worden aangevraagd.

2.   Alle andere wijzigingen aan een voertuig worden geanalyseerd en gecategoriseerd overeenkomstig artikel 15, lid 1.

3.   De entiteit die de wijziging beheert, vraagt een nieuwe vergunning om een voertuig in de handel te brengen aan overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder d), wanneer een wijziging onder artikel 15, lid 1, onder d), valt.

4.   Indien de entiteit die de overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b) en c), gecategoriseerde wijzigingen van een goedgekeurd voertuigtype beheert, niet de houder van de voertuigtypegoedkeuring is, dient deze entiteit:

a)

de afwijkingen van de technische dossiers bij de EG-keuringsverklaringen voor de subsystemen te beoordelen;

b)

vast te stellen of geen van de in artikel 21, lid 12, van Richtlijn (EU) 2016/797 genoemde criteria van toepassing is;

c)

de technische dossiers bij de EG-keuringsverklaringen voor de subsystemen bij te werken;

d)

de vergunningverlenende instantie in kennis te stellen van de wijzigingen.

Dit kan zowel gelden voor een voertuig als voor een serie identieke voertuigen.

De vergunningverlenende instantie kan, binnen vier maanden, een gemotiveerd besluit nemen dat een aanvraag moet worden ingediend in geval van een foute categorisering of onvoldoende gestaafde informatie.

5.   Elke wijziging aan een voertuig valt onder het configuratiebeheer onder de verantwoordelijkheid van de houder of de entiteit die daarmee is belast.

Artikel 17

Inventarisatie van voorschriften, waaronder de niet-toepassing van TSI's

1.   Op basis van de keuze van de soort aanvraag overeenkomstig artikel 14 en de in artikel 13 uiteengezette inventarisatie van eisen bepaalt de aanvrager alle toepasselijke regels, in het bijzonder de TSI's en nationale voorschriften.

De aanvrager raadpleegt en houdt rekening met de op de website van het Bureau gepubliceerde lijst van tekortkomingen in de TSI's.

In dat geval bepaalt de aanvrager welke door het Bureau opgestelde aanvaardbare wijze van naleving in combinatie met de TSI's moet worden toegepast in het kader van het proces voor de afgifte van voertuigtypegoedkeuringen en/of vergunningen om voertuigen in de handel te brengen om de conformiteit met de TSI's te bepalen.

2.   De aanvrager identificeert alle gevallen die de niet-toepassing van de TSI's vereisen en dient zijn aanvraag bij de betrokken lidstaten in overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797. Wanneer de niet-toepassing van TSI's betrekking heeft op voertuigen waarvan het gebruiksgebied meer dan één lidstaat bestrijkt, maken de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's met de aanvrager afspraken over alternatieve maatregelen om de uiteindelijke interoperabiliteit van het project te bevorderen.

3.   Wanneer een nieuwe versie van een TSI in overgangsmaatregelen voorziet, kan de aanvrager er tijdens de overgangsperiode voor opteren reeds eisen uit de nieuwe versie van die TSI toe te passen indien deze nieuwe versie dat uitdrukkelijk toestaat.

4.   Wanneer overeenkomstig lid 3 eisen van een nieuwere versie van de TSI worden geselecteerd, is het volgende van toepassing:

a)

de aanvrager kan ervoor kiezen eisen van verschillende versies van een TSI toe te passen en:

i)

rechtvaardigt en documenteert de samenhang tussen de volledige selectie van eisen uit de verschillende versies van een TSI die moeten worden toegepast;

ii)

specificeert de gedeeltelijke selectie van eisen uit verschillende versies van een TSI in de vergunningsaanvraag als vereist uit hoofde van bijlage I;

iii)

indien er een vooroverlegstandpunt is uitgebracht en indien dat relevant is, vraagt de aanvrager de vergunningverlenende instantie om een wijziging of actualisering van dit vooroverlegstandpunt voor de betrokken TSI's overeenkomstig artikel 24, lid 4;

b)

bij de beoordeling van de aanvraag controleert de vergunningverlenende instantie de volledigheid van de door de aanvrager voorgestelde TSI-eisen;

c)

de aanvrager wordt voor die eisen niet verplicht overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797 een verzoek tot niet-toepassing van de TSI in te dienen.

5.   Wanneer de wetgeving van de lidstaat in die mogelijkheid voorziet, kan de aanvrager, op dezelfde manier als waarin lid 3 voorziet voor TSI's, eisen uit verschillende nationale voorschriften selecteren.

6.   In het kader van de EG-conformiteitsbeoordeling en in afwachting van de vaststelling van de betrokken TSI's mogen de aanvrager en de aangemelde instantie(s) gebruikmaken van de aanvaardbare wijzen van naleving als bedoeld in artikel 6, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797.

7.   Om aan te tonen dat de nationale voorschriften worden nageleefd, mogen de aanvrager en de aangewezen instantie(s) gebruikmaken van de aanvaardbare wijzen van naleving als bedoeld in artikel 13, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797.

Artikel 18

Bepalen en definiëren van de maatregelen die nodig zijn voor het gebruik van een voertuig voor tests op het netwerk

De aanvrager bepaalt en definieert op basis van nationale voorschriften voor tests de maatregelen die nodig zijn voor het gebruik van een voertuig voor tests op het netwerk.

Artikel 19

Tijdelijke vergunningen voor het gebruik van een voertuig voor tests op het netwerk

1.   Tijdelijke vergunningen voor het gebruik van een voertuig voor tests op het netwerk mogen alleen door de NVI worden afgegeven wanneer die vereist en gespecificeerd zijn in de regelgeving van de lidstaat.

2.   NVI's beoordelen aanvragen van tijdelijke vergunningen voor het gebruik van voertuigen voor tests op het netwerk overeenkomstig het toepasselijke nationale regelgevingskader.

Artikel 20

Bepalen van de beoogde gebruiksvoorwaarden van een voertuig en andere beperkingen

De aanvrager bepaalt de beoogde gebruiksvoorwaarden van een voertuig en andere aan een voertuigtype gekoppelde beperkingen

Artikel 21

Vereiste conformiteitsbeoordelingen

De aanvrager gaat na welke conformiteitsbeoordelingen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage IV bij Richtlijn (EU) 2016/797.

HOOFDSTUK 3

VOOROVERLEG

Artikel 22

Vooroverleg

1.   Op verzoek van de aanvrager behandelen de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's aanvragen tot vooroverleg ter vaststelling van een vooroverlegstandpunt voordat een formele aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen wordt ingediend. De aanvrager dient de aanvraag tot vooroverleg formeel in via het éénloketsysteem, vergezeld van een dossier dat ten minste de in artikel 23 genoemde informatie bevat.

2.   De termijn tussen het vaststellen van het standpunt als bedoeld in artikel 24, lid 2, en het indienen van de aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen bedraagt maximaal 84 maanden.

3.   De door de aanvrager met het oog op het vooroverleg gemaakte keuze van de vergunningverlenende instantie is bindend tot:

a)

de aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen door de aanvrager is ingediend;

b)

de in lid 2 genoemde termijn tussen het vaststellen van het standpunt als bedoeld in artikel 24, lid 2, en de indiening van de aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen is verstreken, of

c)

de aanvrager heeft gevraagd het vooroverleg te beëindigen.

4.   Wanneer de aanvrager tijdens het vooroverleg een beroep wenst te doen op een andere vergunningverlenende instantie, verzoekt hij het lopende vooroverleg te beëindigen. Daarna kan de aanvrager bij een andere vergunningverlenende instantie een nieuwe aanvraag tot vooroverleg indienen.

5.   De aanvrager kan op elk moment tijdens het vooroverleg via het éénloketsysteem een vergunningsaanvraag indienen. In dat geval wordt het vooroverleg beëindigd.

6.   Wanneer er vooroverleg plaatsvindt, wordt de in artikel 41 genoemde inventarisatie en categorisering van knelpunten gebruikt om de follow-up te waarborgen van de door de vergunningverlenende instantie en, waar passend, de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's aan de aanvrager gemelde knelpunten.

Artikel 23

Vooroverlegdossier

In het vooroverlegdossier dat samen met de aanvraag tot vooroverleg wordt ingediend, wordt het volgende opgenomen:

a)

een beschrijving van het voertuigtype en/of het voertuig waarvoor de aanvrager een vergunning aanvraagt, met vermelding van eventuele geplande varianten en/of versies en een beschrijving van de taken en activiteiten voor de ontwikkeling daarvan;

b)

de door de aanvrager gekozen vergunningverlenende instantie en de soort vergunningsaanvraag overeenkomstig artikel 14;

c)

een omschrijving van het beoogde gebruiksgebied;

d)

een omschrijving van de verwachte gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen overeenkomstig artikel 20;

e)

de planning van het door de aanvrager uit te voeren deel van het vergunningsproces, met inbegrip van de planning van eventuele tests op het netwerk;

f)

een beschrijving van de methode voor het opstellen van de inventaris van eisen overeenkomstig artikel 13;

g)

de lijst van de door de aanvrager geïnventariseerde voorschriften en eisen die overeenkomstig de artikelen 17 en 18 moeten worden toegepast;

h)

een lijst van de overeenkomstig artikel 21 bepaalde conformiteitsbeoordelingen, met inbegrip van de modules die moeten worden toegepast en desgevallend het gebruik van tussentijdse keuringsverklaringen (TKV's);

i)

een beschrijving van de praktische regelingen voor het gebruik van het voertuig voor eventuele tests op het netwerk;

j)

een lijst van de inhoud van de documenten die de aanvrager voornemens is in te dienen bij de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's voor de aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen;

k)

een voorstel betreffende de taal die moet worden gebruikt in het kader van het proces voor de vergunning van voertuigen als bedoeld in artikel 10;

l)

een beschrijving van de organisatie van de aanvrager voor zijn deel van het proces voor de vergunning van het voertuig, met onder meer een vermelding van contactgegevens van de aanvrager, de contactpersonen, verzoeken om coördinatie en overleg met de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's.

Artikel 24

Vooroverlegstandpunt

1.   Binnen een maand na de datum van ontvangst van de aanvraag tot vooroverleg delen de vergunningverlenende instantie en de bevoegde NVI's de aanvrager mee of zijn vooroverlegdossier volledig is of vragen zij hem, binnen een redelijke termijn, aanvullende informatie te verstrekken.

2.   Nadat de aanvrager ervan in kennis is gesteld dat zijn dossier volledig is, formuleren de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's binnen twee maanden na de ontvangstbevestiging via het éénloketsysteem een standpunt over de door de aanvrager in het vooroverleg voorgestelde aanpak. Dat standpunt geldt als vooroverlegstandpunt, waarin bepaald wordt welke versie van de TSI's en nationale voorschriften bij de latere aanvraag van een vergunning of goedkeuring moet worden toegepast, onverminderd lid 4.

3.   In het vooroverlegstandpunt wordt vermeld welke taal moet worden gebruikt overeenkomstig artikel 10.

4.   In geval van wijzigingen van het vooroverlegdossier die relevant zijn voor het vooroverlegstandpunt, dient de aanvrager een gewijzigde en bijgewerkte aanvraag tot vooroverleg in die uitsluitend betrekking heeft op de wijzigingen en de raakvlakken daarvan met de ongewijzigde delen. Dit kan het geval zijn in de volgende situaties:

a)

wijzigingen in het ontwerp of de beoordelingsmethodologie die voortvloeien uit belangrijke veiligheidskwesties;

b)

veranderingen in de wettelijke vereisten waardoor het vooroverlegstandpunt niet langer geldig is, of

c)

alle op eigen initiatief van de aanvrager aangebrachte wijzigingen.

5.   De vergunningverlenende instantie en, in voorkomend geval, de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's analyseren de gewijzigde en bijgewerkte aanvraag tot vooroverleg binnen één maand en formuleren daarover een standpunt; dat standpunt wordt opgenomen in een gewijzigd en bijgewerkt vooroverlegstandpunt.

HOOFDSTUK 4

CONFORMITEITSBEOORDELING

Artikel 25

Conformiteitsbeoordeling

Elke conformiteitsbeoordelingsinstantie is verantwoordelijk voor het verzamelen van de documenten en het opstellen van de nodige rapporten in verband met de conformiteitsbeoordelingen die zij overeenkomstig artikel 26 heeft verricht.

Artikel 26

Uitvoeren van keuringen en bewijsmateriaal

1.   De aanvrager voert, indien van toepassing per soort vergunningsaanvraag, de nodige controles uit om het in bijlage I genoemde bewijs te leveren.

2.   De vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's schrijven niet voor aan welke eisen de bewijsstukken die in de technische dossiers bij de EG-keuringsverklaringen moeten worden opgenomen, moeten voldoen maar kunnen de aanvrager in geval van gerechtvaardigde twijfel verzoeken aanvullende keuringen te verrichten.

Artikel 27

Correctie van afwijkingen

1.   Afwijkingen van de TSI's en/of de nationale voorschriften moeten door de aanvrager worden gecorrigeerd tenzij het overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797 toestemming is verleend om de TSI niet toe te passen. Dat kan, mutatis mutandis, ook voor nationale voorschriften gelden wanneer het regelgevingskader van de lidstaat in die mogelijkheid voorziet.

2.   Om afwijkingen te mitigeren, kan een aanvrager opteren voor een of meer van de volgende mogelijkheden:

a)

het ontwerp wijzigen; in dat geval begint de procedure opnieuw vanaf de inventaris van eisen als beschreven in artikel 13, zij het uitsluitend voor de gewijzigde aspecten en de aspecten waarop die wijzigingen een invloed hebben;

b)

het vaststellen van gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen overeenkomstig artikel 20; in dat geval worden de gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen gedefinieerd door de aanvrager en gecontroleerd door de bevoegde conformiteitsbeoordelingsinstantie.

3.   Op basis van de noodzakelijke conformiteitsbeoordelingen overeenkomstig artikel 25 formuleert de aanvrager een voorstel met gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen overeenkomstig artikel 20 om een afwijking weg te werken.

HOOFDSTUK 5

INDIENEN VAN EEN AANVRAAG

Artikel 28

Onderbouwing van de aanvraag

De aanvrager van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen staaft zijn aanvraag door:

a)

de EG-keuringsverklaringen van subsystemen die deel uitmaken van het voertuig te bundelen en door in de technische dossiers bij die EG-keuringsverklaringen, bewijs te leveren van de conclusies van de conformiteitsbeoordelingen die zijn uitgevoerd na de inventarisatie overeenkomstig artikel 21;

b)

ervoor te zorgen dat de interfaces tussen subsystemen die niet in de TSI's en/of de nationale voorschriften zijn gedefinieerd, worden gedekt door de inventaris van eisen als bedoeld in artikel 13, en voldoen aan de essentiële eisen als bepaald in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/797.

Artikel 29

Opstellen van het aanvraagdossier

1.   De aanvrager stelt een dossier op waarin de informatie die overeenkomstig bijlage I in het aanvraagdossier moet worden opgenomen, op gestructureerde wijze is weergegeven.

2.   Voor vergunningen als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b) tot en met e), controleert de aanvrager de geldigheid van de bestaande typegoedkeuring.

3.   Voor de vergunning als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder c) en d), verstrekt de aanvrager de nodige documentatie die de vergunningverlenende instantie in staat stelt een besluit te nemen, indien beschikbaar aangevuld met de documentatie die bij de vorige vergunningsaanvraag was gevoegd.

Artikel 30

Inhoud en volledigheid van de aanvraag

1.   Om de aanvraag door de vergunningverlenende instantie en, in voorkomend geval, de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's als volledig te kunnen beschouwen, moet deze de in bijlage I genoemde informatie bevatten.

2.   Voor een vergunning voor een uitbreiding van het gebruiksgebied als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder c), geldt het volgende:

a)

de documentatie die door de aanvrager moet worden toegevoegd aan het oorspronkelijke volledige aanvraagdossier voor het overeenkomstig artikel 46 genomen besluit heeft uitsluitend betrekking op aspecten in verband met de relevante nationale voorschriften en de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het netwerk voor de uitbreiding van het gebruiksgebied;

b)

wanneer de oorspronkelijke voertuigtypegoedkeuring in de niet-toepassing van de TSI's voorzag, voegt de aanvrager met het oog op het besluit overeenkomstig artikel 46 aan het oorspronkelijke volledige aanvraagdossier de relevante besluiten tot niet-toepassing van de TSI's overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797 die betrekking hebben op het uitgebreide gebruiksgebied toe;

c)

voor overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG of nog eerder vergunde voertuigen en/of goedgekeurde voertuigtypes dient de aanvrager aan het oorspronkelijke dossier voor de aspecten die onder a) vallen, ook de toepasselijke nationale voorschriften toe te voegen.

Artikel 31

Indiening van een vergunningsaanvraag via het éénloketsysteem

1.   De aanvrager dient de aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen formeel in het éénloketsysteem als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2016/796, en zorgt ervoor dat die aanvraag de in bijlage I vermelde gegevens bevat.

2.   Bij het indienen van zijn aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen, selecteert de aanvrager de vergunningverlenende instantie overeenkomstig artikel 21, lid 5, en artikel 21, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797.

3.   De keuze van de vergunningverlenende instantie door de aanvrager is bindend tot een besluit is genomen over de afgifte van een voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen, tot de aanvraag door de vergunningverlenende is geweigerd of tot de aanvrager zijn aanvraag intrekt.

4.   Het dossier van de aanvrager wordt via het éénloketsysteem doorgestuurd naar de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's.

HOOFDSTUK 6

VERWERKEN VAN DE AANVRAAG

Artikel 32

Controle van de volledigheid

1.   De vergunningverlenende instantie gaat na of de door de aanvrager overeenkomstig artikel 30 bij de aanvraag verstrekte informatie en documentatie volledig is.

2.   De voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's:

a)

controleren of het deel van het gebruiksgebied waarvoor zij bevoegd zijn, correct is omschreven;

b)

wijzen op eventuele lacunes in de informatie en documentatie die verstrekt zijn met het oog op de beoordeling van de toepasselijke nationale voorschriften als gespecificeerd in bijlage III.

3.   De controle op volledigheid als bedoeld in de leden 1 en 2, geldt als een verificatie door de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's dat:

a)

de aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen alle vereiste informatie en documenten bevat als bedoeld in artikel 30;

b)

de verstrekte informatie en documentatie relevant is om de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's in staat te stellen hun beoordelingen te verrichten overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 40.

Artikel 33

Ontvangstbevestiging van aanvragen

1.   Het éénloketsysteem genereert een automatische ontvangstbevestiging van de aanvraag ten behoeve van de aanvrager.

2.   De beoordeling van de aanvraag begint op de ontvangstdatum van de aanvraag.

Artikel 34

Termijn voor de beoordeling van de aanvraag

1.   De vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's beoordelen, elk voor hun deel, binnen één maand na de ontvangstdatum van de aanvraag de volledigheid van de aanvraag als bedoeld in artikel 32. De vergunningverlenende instantie stelt de aanvrager in kennis van haar beoordeling.

2.   Nadat de aanvrager ervan in kennis is gesteld dat zijn dossier volledig is, wordt het definitieve besluit over de afgifte van de voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen uiterlijk vier maanden na de ontvangstbevestiging genomen.

3.   De vergunningverlenende instantie neemt een besluit binnen één maand na de ontvangstdatum van de aanvraag in geval van een aanvraag van een vergunning op basis van conformiteit met een voertuigtype overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder e).

4.   Indien de aanvrager ervan in kennis wordt gesteld dat zijn aanvraag niet volledig is, wordt uiterlijk vier maanden nadat de aanvrager de ontbrekende informatie heeft ingediend, een definitief besluit genomen over de afgifte van de voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen, tenzij de aanvraag fundamentele tekortkomingen vertoont; in dat geval wordt ze geweigerd.

5.   In de loop van de beoordeling, zelfs indien de aanvraag volledig is als bedoeld in lid 2, kunnen de vergunningverlenende instantie of de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's te allen tijde verzoeken binnen een redelijke termijn aanvullende informatie te verstrekken, wordt de beoordelingsprocedure niet geschorst, tenzij lid 6 van toepassing is.

6.   Wanneer de vergunningverlenende instantie of de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's gerechtvaardigde twijfels hebben geuit en de aanvrager wordt verzocht aanvullende informatie in te dienen, kan de vergunningverlenende instantie de beoordeling schorsen en de termijn in een naar behoren geregistreerde in overeenstemming met de aanvrager verlengen ten opzichte van de in artikel 21, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 vastgestelde termijn. De termijn waarbinnen de aanvullende informatie moet worden verstrekt, moet in verhouding staan tot de inspanningen die de aanvrager moet leveren om de gevraagde informatie te verstrekken. De beoordeling en de termijn lopen verder nadat de aanvrager de gevraagde informatie heeft verstrekt. Indien er geen overeenstemming met de aanvrager wordt bereikt, nemen de vergunningverlenende instantie of de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's een besluit op basis van de beschikbare informatie.

Artikel 35

Communicatie tijdens de beoordeling van de aanvraag

1.   De communicatie tussen de vergunningverlenende instantie, de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's en de aanvrager over de in artikel 41 bedoelde kwesties verloopt via het éénloketsysteem.

2.   De status van alle fasen van het proces voor de vergunning van voertuigen, het besluit over de aanvraag en de motivering van dat besluit worden aan de aanvrager meegedeeld via het éénloketsysteem.

3.   In de richtsnoeren van het Bureau en de NVI's worden regelingen opgenomen voor de onderlinge communicatie en de communicatie met de aanvrager.

Artikel 36

Informatiebeheer inzake de beoordeling van de aanvraag

1.   De vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's registreren in het éénloketsysteem de resultaten van de verschillende fasen van de vergunningsprocedure waarbij zij betrokken zijn, waar passend elk voor hun deel van de beoordeling, met inbegrip van alle documenten in verband met de aanvraag inzake:

a)

de ontvangst;

b)

de behandeling;

c)

de beoordeling;

d)

conclusies van de beoordeling van de aanvraag als bedoeld in artikel 45;

e)

het definitieve besluit tot afgifte of weigering van de typegoedkeuring of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen;

f)

de definitieve documenten voor de typegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel brengen overeenkomstig artikel 47.

2.   Het definitieve besluit om al dan niet een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen af te geven, wordt aan de aanvrager meegedeeld via het éénloketsysteem.

3.   Voor de in lid 1 genoemde documenten maken de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's gebruik van het proces voor documentenbeheer waarin het éénloketsysteem voorziet.

4.   Indien de NVI's de bij hen ingediende aanvragen middels een informatiebeheersysteem afhandelen, sturen zij alle relevante informatie daarover naar het éénloketsysteem.

Artikel 37

Coördinatie tussen de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's met het oog op de beoordeling van de aanvraag

1.   Met het oog op de beoordeling van de aanvraag maken de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's de nodige afspraken en treffen zij regelingen om rekening te houden met de classificatie van de nationale voorschriften en wederzijdse aanvaarding als bedoeld in artikel 14, lid 10, van Richtlijn (EU) 2016/797. De vergunningverlenende instantie en de aanvrager worden in kennis gesteld van de regelingen voor de beoordeling van de aanvraag.

2.   De vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's zoeken in onderling overleg naar oplossingen voor eventuele knelpunten, zoals kwesties die een wijziging van de aanvraag en/of een verzoek om aanvullende informatie vereisen, indien die aanvullende informatie een invloed heeft op het tijdschema voor de beoordeling of hun werkzaamheden kan beïnvloeden, en maken afspraken over het verdere verloop.

3.   Bij het afronden van het onderling overleg als bedoeld in lid 2, beslissen de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's elk voor hun deel om de aanvrager via het éénloketsysteem in kennis te stellen van kwesties die een wijziging van de aanvraag en/of een verzoek om aanvullende informatie vereisen.

4.   Alvorens de vergunningverlenende instantie een definitief besluit neemt en alvorens de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's hun beoordelingsdossiers indienen, dienen de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's:

a)

de resultaten van hun respectieve beoordelingen te bespreken, en

b)

afspraken te maken over de gebruiksvoorwaarden en andere beperkingen en/of uitsluitingen van het gebruiksgebied die in de voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen, moeten worden opgenomen.

5.   Op basis van de resultaten van de coördinatiewerkzaamheden als bedoeld in lid 4 van dit artikel, motiveert de vergunningverlenende instantie haar besluit ten aanzien van de aanvrager. Daarbij houdt zij rekening met de beoordelingsdossiers van de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's, als bedoeld in artikel 40, lid 6, in verband met de afgifte of weigering van de voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen, met inbegrip van daarin opgenomen gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen en uitsluitingen van het gebruiksgebied.

6.   De verslagen van de coördinatieactiviteiten worden opgesteld door de vergunningverlenende instantie en overeenkomstig artikel 36 bewaard in het éénloketsysteem.

Artikel 38

Beoordeling van de aanvraag

De aanvraag wordt beoordeeld door de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's teneinde met redelijke zekerheid te kunnen bepalen dat de aanvraag en de actoren die de aanvrager bijstaan, hun verplichtingen in het kader van de ontwerp-, bouw-, verificatie- en validatiefasen van het voertuig en/of voertuigtype zijn nagekomen om de conformiteit met de essentiële eisen van de toepasselijke wetgeving te waarborgen zodat het voertuig vlot in de handel kan worden gebracht en veilig kan worden gebruikt in het gebruiksgebied van het voertuigtype, met inachtneming van de in de aanvraag gespecificeerde gebruiksvoorwaarden en beperkingen.

Artikel 39

Beoordeling van de aanvraag door de vergunningverlenende instantie

1.   De vergunningverlenende instantie beoordeelt de in bijlage II genoemde aspecten.

2.   Indien een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen, moet worden afgegeven voor een gebruiksgebied dat slechts netwerken binnen één lidstaat omvat, en indien de aanvrager de nationale veiligheidsinstantie gevraagd heeft als vergunningverlenende instantie op te treden overeenkomstig artikel 21, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797, beoordeelt de vergunningverlenende instantie, boven op de in lid 1 genoemde aspecten, de in bijlage III bedoelde aspecten. In dat geval gaat de vergunningverlenende instantie na of er, naast de in bijlage III genoemde aspecten, relevante informatie geregistreerd is overeenkomstig artikel 8, lid 2, en houdt zij daar rekening mee bij de beoordeling van de aanvraag. Alle besproken knelpunten worden geregistreerd in de logboeken als vermeld in artikel 41.

3.   Wanneer de aanvrager een niet-gestandaardiseerde methode voor de inventarisatie van eisen heeft gebruikt, beoordeelt de vergunningverlenende instantie die methode aan de hand van de criteria in bijlage II.

4.   De vergunningverlenende instantie verifieert de volledigheid, relevantie en consistentie van de documenten inzake de voor de inventarisatie van eisen gehanteerde methode, ongeacht de gebruikte methode. Voor een nieuwe vergunning als gedefinieerd in artikel 14, lid 1, onder d), heeft de door de vergunningverlenende instantie verrichte beoordeling uitsluitend betrekking op de delen van het voertuig die zijn gewijzigd en op de invloed daarvan op de ongewijzigde delen van het voertuig. De controles die een vergunningverlenende instantie dient te verrichten voor de „uitbreiding van het gebruiksgebied”, als omschreven in artikel 14, lid 1, onder c), hebben uitsluitend betrekking op de toepasselijke nationale voorschriften en de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het netwerk in het uitgebreide gebruiksgebied. De vergunningverlenende instantie voert geen controles uit die reeds tijdens een vorige vergunningsprocedure zijn uitgevoerd.

5.   De vergunningverlenende instantie stelt een beoordelingsdossier op waarin de volgende informatie wordt opgenomen:

a)

een duidelijke vermelding van het positieve of negatieve resultaat van de beoordeling van de door de aanvrager voor het betrokken gebruiksgebied ingediende aanvraag en, waar passend, van de gebruiksvoorwaarden of beperkingen;

b)

een samenvatting van de uitgevoerde beoordelingen;

c)

een rapport uit het knelpuntenlogboek voor het betreffende gebruiksgebied;

d)

een ingevulde checklist waaruit blijkt dat alle aspecten van bijlage II en, indien van toepassing, bijlage III zijn beoordeeld.

Artikel 40

Beoordeling van de aanvraag door de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's

1.   De voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's beoordelen de in bijlage III genoemde aspecten. De beoordelingen worden uitgevoerd door de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's en hebben uitsluitend betrekking op voor het gebruiksgebied relevante nationale voorschriften, rekening houdend met de overeengekomen regelingen als bedoeld in artikel 37, lid 1.

2.   Bij de beoordeling van de inventaris van eisen controleren de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's de volledigheid, relevantie en consistentie van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken betreffende de voor de inventaris van eisen toegepaste methode.

3.   Voor een nieuwe vergunning als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder d), heeft de door de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's verrichte beoordeling uitsluitend betrekking op de delen van het voertuig die zijn gewijzigd en op de invloed daarvan op de ongewijzigde delen van het voertuig.

4.   De controles die de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's dienen te verrichten voor een „uitbreiding van het gebruiksgebied” als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder c), hebben uitsluitend betrekking op de toepasselijke nationale voorschriften en de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het netwerk in het uitgebreide gebruiksgebied. De voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's voeren geen controles uit die reeds tijdens een vorige vergunningsprocedure zijn uitgevoerd.

5.   Overeenkomstig de artikelen 6 en 14 van Richtlijn (EU) 2016/797 verifiëren de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's, naast de in bijlage III genoemde aspecten, of er relevante informatie geregistreerd is overeenkomstig artikel 8, lid 2, en houdt zij daar rekening mee bij de beoordeling van de aanvraag. Alle besproken knelpunten worden geregistreerd in het knelpuntenlogboek als bedoeld in artikel 41.

6.   De voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's stellen een beoordelingsdossier op waarin de volgende informatie wordt opgenomen:

a)

een duidelijke vermelding van het positieve of negatieve resultaat van de beoordeling van de door de aanvrager voor het betrokken gebruiksgebied ingediende aanvraag en, desgevallend, van de gebruiksvoorwaarden of beperkingen;

b)

een samenvatting van de uitgevoerde beoordelingen;

c)

een rapport op basis van het logboek van knelpunten voor het betreffende gebruiksgebied;

d)

een ingevulde checklist waaruit blijkt dat alle in bijlage III genoemde aspecten zijn beoordeeld.

Artikel 41

Categorisering van knelpunten

1.   De vergunningverlenende instantie en, indien van toepassing, de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's houden een knelpuntenlogboek bij met de tijdens de beoordeling van het aanvraagdossier geconstateerde knelpunten en categoriseren die knelpunten als volgt:

a)   „type 1”: knelpunt waarvoor een antwoord van de aanvrager nodig is om het aanvraagdossier te kunnen begrijpen;

b)   „type 2”: knelpunt dat kan leiden tot een wijziging van het aanvraagdossier of beperkte maatregelen door de aanvrager. de aanvrager moet beoordelen welke actie moet worden ondernomen maar er is geen reden om geen voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen af te geven;

c)   „type 3”: knelpunt dat een wijziging van het aanvraagdossier door de aanvrager vereist, maar geen belemmering vormt voor de afgifte van de voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen, met aanvullende en/of strengere gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen in vergelijking met die welke de aanvrager in zijn aanvraag heeft gespecificeerd; het knelpunt moet evenwel worden aangepakt met het oog op de afgifte van de voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen; alle door de aanvrager voor te stellen en te nemen maatregelen om het knelpunt weg te werken, moeten worden overeengekomen met de partij die het knelpunt heeft geconstateerd;

d)   „type 4”: een knelpunt dat een wijziging van het aanvraagdossier door de aanvrager vereist; er wordt geen voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen afgegeven voordat het knelpunt is opgelost; alle door de aanvrager voor te stellen en te nemen maatregelen om het knelpunt weg te werken, moeten worden overeengekomen met de partij die het knelpunt heeft geconstateerd; knelpunten van type 4 omvatten met name gevallen van niet-naleving overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797.

2.   Op basis van het antwoord of de door de aanvrager genomen maatregelen naar aanleiding van het knelpunt heeft genomen, herbekijken de vergunningverlenende instantie of de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's hun beoordeling van de geconstateerde knelpunten, herzien zij waar passend de categorisering en kennen zij aan elk knelpunt een van de volgende statussen toe:

a)   „openstaand knelpunt”: de door de aanvrager verstrekte bewijzen zijn ontoereikend en er is aanvullende informatie vereist;

b)   „opgelost knelpunt”: er is een adequaat antwoord verstrekt en alle resterende knelpunten zijn opgelost.

Artikel 42

Gerechtvaardigde twijfel

1.   Wanneer er gerechtvaardigde twijfel bestaat, kunnen de vergunningverlenende instantie en/of de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's een of meer van de volgende stappen nemen:

a)

de in de aanvraag verstrekte informatie grondiger en diepgaander analyseren;

b)

de aanvrager om aanvullende informatie verzoeken;

c)

de aanvrager verzoeken tests op het netwerk uit te voeren.

2.   In het verzoek van de vergunningverlenende instantie en/of de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's wordt vermeld welk probleem de aanvrager dient op te lossen, maar de vorm of inhoud van de door de aanvrager te nemen corrigerende maatregelen wordt niet gespecificeerd. De aanvrager beslist wat de meest adequate manier is om het verzoek van de vergunningverlenende instantie en/of de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's te beantwoorden.

3.   De vergunningverlenende instantie pleegt met de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's overleg over de door de aanvrager voorgestelde maatregelen.

4.   Voor het beheer van gevallen van gerechtvaardigde twijfel maken de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's, onverminderd artikel 35, gebruik van het knelpuntenlogboek als bedoeld in artikel 41. Een gerechtvaardigde twijfel wordt steeds:

a)

overeenkomstig artikel 41, lid 1, onder d), geclassificeerd als type 4;

b)

gemotiveerd, en

c)

toegelicht met een duidelijke beschrijving van de kwesties die door de aanvrager moeten worden beantwoord.

5.   Wanneer de aanvrager bereid is aanvullende informatie te verstrekken, overeenkomstig lid 1, onder b) en c), en op verzoek van de vergunningverlenende instantie en/of de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's, wordt de termijn waarbinnen die informatie moet worden verstrekt, bepaald overeenkomstig artikel 34, leden 5 en 6.

6.   Wanneer de gerechtvaardigde twijfel kan worden weggenomen door aanvullende en/of strengere gebruiksvoorwaarden van een voertuig en andere beperkingen op te leggen dan die welke de aanvrager in zijn aanvraag had vermeld, en de aanvrager daarmee instemt, kan een voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel brengen, worden afgegeven onder die gebruiksvoorwaarden van het voertuig en gekoppeld aan andere beperkingen.

7.   Wanneer de aanvrager weigert aanvullende informatie te verstrekken om de door de vergunningverlenende instantie en/of de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's opgeworpen gerechtvaardigde twijfel weg te nemen, neemt de vergunningverlenende instantie een besluit op basis van de beschikbare informatie.

Artikel 43

Door de vergunningverlenende instantie uit te voeren controles betreffende de door de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's uitgevoerde beoordelingen

1.   De vergunningverlenende instantie controleert of de beoordelingen van de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's onderling consistent zijn en stroken met de resultaten van de beoordelingen als bedoeld in artikel 40, lid 6, onder a).

2.   Wanneer uit de in lid 1 bedoelde controle blijkt dat de beoordelingen van de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's consistent zijn, controleert de vergunningverlenende instantie of:

a)

de checklists als bedoeld in artikel 40, lid 6, onder d), volledig zijn ingevuld;

b)

alle relevante knelpunten zijn opgelost.

3.   Indien uit het resultaat van de in lid 1 bedoelde controle blijkt dat de beoordelingen niet consistent zijn, verzoekt de vergunningverlenende instantie de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's om een nader onderzoek van de redenen daarvoor. Het resultaat van dit onderzoek leidt tot een van de volgende twee mogelijkheden:

a)

de vergunningverlenende instantie kan haar beoordeling als bedoeld in artikel 39 herzien;

b)

de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's kunnen hun beoordeling herzien.

4.   De resultaten van de onderzoeken door de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's, als bedoeld in lid 3, worden meegedeeld aan alle voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's die betrokken zijn bij de aanvraag van een typegoedkeuring en/of een voertuigvergunning.

5.   Wanneer een checklist als bedoeld in lid 2, onder a), onvolledig is of wanneer er knelpunten zijn die nog niet zijn opgelost overeenkomstig lid 2, onder b), verzoekt de vergunningverlenende instantie de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's om de redenen daarvoor nader te onderzoeken.

6.   De voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's beantwoorden verzoeken van de vergunningverlenende instantie in verband met tegenstrijdigheden in de beoordelingen als bedoeld in lid 3, ontbrekende informatie in de checklists als bedoeld in lid 2, onder a), en/of knelpunten die nog niet zijn opgelost overeenkomstig lid 2, onder b). De vergunningverlenende instantie houdt ten volle rekening met de door de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's uitgevoerde beoordelingen in verband met de toepasselijke nationale voorschriften. De reikwijdte van de controles door de vergunningverlenende instantie blijft beperkt tot de consistentie tussen de beoordelingen en de volledigheid van de beoordelingen als bedoeld in de leden 1 en 2.

7.   Indien de vergunningverlenende instantie en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's het onderling oneens zijn, wordt de arbitrageprocedure als bedoeld in artikel 21, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/797, toegepast.

Artikel 44

Arbitrage overeenkomstig artikel 21, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/797 en artikel 12, lid 4, onder b), van Verordening (EU) 2016/796

Wanneer het Bureau als vergunningverlenende instantie optreedt, kan het, in overleg met de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's, de vergunningsprocedure schorsen tijdens de samenwerking die vereist is om overeenstemming te bereiken over een voor alle partijen aanvaardbare beoordeling en, indien van toepassing, tot de kamer van beroep een besluit neemt binnen de termijnen als vermeld in artikel 21, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/797. Het Bureau stelt de aanvrager in kennis van de redenen voor de schorsing.

Artikel 45

Conclusie van de beoordeling van de aanvraag

1.   De vergunningverlenende instantie waarborgt de correcte uitvoering van het proces voor de beoordeling van de aanvraag door op een onafhankelijke manier te controleren dat:

a)

de verschillende stappen van het proces voor de beoordeling van de aanvraag correct zijn uitgevoerd;

b)

er toereikend bewijs is waaruit blijkt dat alle relevante aspecten van de aanvraag zijn beoordeeld;

c)

de aanvrager schriftelijk heeft geantwoord op knelpunten van de types 3 en 4, en dat hij de gevraagde aanvullende informatie heeft verstrekt;

d)

alle knelpunten van type 3 en 4 zijn opgelost of niet zijn opgelost vanwege een duidelijk omschreven reden;

e)

de beoordelingen en besluiten zijn gedocumenteerd en dat deze billijk en samenhangend zijn;

f)

de conclusies gebaseerd zijn op de beoordelingsdossiers en een correcte weerspiegeling zijn van de beoordeling als geheel.

2.   Wanneer wordt geconcludeerd dat het proces voor de beoordeling van de aanvraag correct is verlopen, volstaat een bevestiging van de correcte toepassing van lid 1, aangevuld met eventuele opmerkingen.

3.   Wanneer wordt geconcludeerd dat het proces voor de beoordeling van de aanvraag niet correct is verlopen, moet die conclusie worden onderbouwd met duidelijke en specifieke argumenten.

4.   Ter afsluiting van de beoordeling vult de vergunningverlenende instantie een beoordelingsdossier in dat lid 2 of lid 3 bestrijkt op basis van de overeenkomstig artikel 39, lid 5, en artikel 40, lid 6, opgestelde beoordelingsdossiers.

5.   De vergunningverlenende instantie documenteert haar conclusie in het beoordelingsdossier als bedoeld in lid 4.

Artikel 46

Besluit tot afgifte of weigering van een vergunning

1.   De vergunningverlenende instantie besluit binnen één week na de afronding van de beoordeling en onverminderd het bepaalde in artikel 34 of zij al dan niet een voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen afgeeft. Dit besluit wordt genomen op basis van de gedocumenteerde argumenten als bedoeld artikel 45, lid 5.

2.   De vergunningverlenende instantie geeft een voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen af wanneer de beoordeling van de in bijlage II en, indien van toepassing, bijlage III genoemde aspecten redelijke zekerheid bieden dat de aanvrager en de partijen die de aanvrager bijstaan hun verantwoordelijkheden in de vereiste mate hebben vervuld overeenkomstig artikel 38.

3.   Wanneer op basis van de beoordeling van de in bijlage II en, indien van toepassing, bijlage III genoemde aspecten geen zekerheid kan worden geboden dat de aanvrager en de partijen die hem bijstaan hun verplichtingen en verantwoordelijkheden in de vereiste mate hebben vervuld overeenkomstig artikel 38, verwerpt de vergunningverlenende instantie de aanvraag.

4.   De vergunningverlenende instantie vermeldt in haar besluit de volgende elementen:

a)

alle gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen;

b)

de redenen die aan het besluit ten grondslag liggen;

c)

de mogelijkheid en de wijze waarop bezwaar kan worden gemaakt tegen het besluit en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren.

5.   De gebruiksvoorwaarden van een voertuig en andere beperkingen worden gedefinieerd aan de hand van de fundamentele ontwerpkenmerken van dat voertuigtype.

6.   In het vergunningsbesluit worden geen tijdelijke gebruiksvoorwaarden van voertuigen en andere beperkingen opgenomen, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

dit is noodzakelijk omdat de conformiteit met de TSI's of nationale voorschriften niet volledig kan worden aangetoond vóór de afgifte van de vergunning, en/of

b)

de TSI's en/of de nationale voorschriften vereisen dat de aanvrager een plausibele inschatting van naleving verstrekt.

In de vergunning kan in dit geval de voorwaarde worden opgenomen dat gedurende een bepaalde termijn aan de hand van het reële gebruik moet worden aangetoond dat de prestaties overeenstemmen met die inschatting.

7.   Het definitieve besluit om de voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen af te geven of de aanvraag te weigeren, wordt geregistreerd in het éénloketsysteem en samen met de beoordelingsdossiers via het éénloketsysteem meegedeeld aan de aanvrager en de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's.

8.   Wanneer wordt besloten de aanvraag af te wijzen of de voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen af te geven onder andere gebruiksvoorwaarden van het voertuig en met andere beperkingen dan die welke door de aanvrager in zijn aanvraag waren gespecificeerd, kan de aanvrager de vergunningverlenende instantie verzoeken haar besluit te herzien overeenkomstig artikel 51 van deze verordening. Indien de aanvrager geen genoegen neemt met het antwoord van de vergunningverlenende instantie, kan zij overeenkomstig artikel 21, lid 11, van Richtlijn (EU) 2016/797 beroep aantekenen bij de bevoegde instantie.

HOOFDSTUK 7

DEFINITIEVE DOCUMENTEN

Artikel 47

Definitieve documenten betreffende de voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel brengen

1.   Voertuigtypegoedkeuringen van voertuigen en/of vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen worden verleend in de vorm van een document dat de informatie bevat als bedoeld in artikel 48 en/of artikel 49.

2.   Aan elke voertuigtypegoedkeuring en/of vergunning om een voertuig in de handel te brengen wordt een uniek Europees identificatienummer (EIN) toegekend waarvan de structuur en de inhoud door het Bureau worden vastgesteld en beheerd.

3.   In de voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen kunnen andere gebruiksvoorwaarden van het voertuig en beperkingen worden opgenomen dan die welke de aanvrager in zijn aanvraag had gespecificeerd.

4.   De vergunningverlenende instantie dateert en ondertekent de voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen.

5.   De vergunningverlenende instantie waarborgt dat het overeenkomstig artikel 46 genomen besluit en het volledige aanvraagdossier voor dat besluit worden gearchiveerd overeenkomstig artikel 52.

Artikel 48

In de voertuigtypegoedkeuringen op te nemen informatie

De door de vergunningverlenende instantie voor een voertuig afgegeven typegoedkeuring moet de volgende informatie bevatten:

a)

de rechtsgrondslag op grond waarvan de vergunningverlenende instantie de typegoedkeuring voor het voertuig afgeeft;

b)

de identificatie van:

i)

de vergunningverlenende instantie;

ii)

de aanvraag;

iii)

de soort vergunning als gedefinieerd in artikel 14;

iv)

de aanvrager van de voertuigtypegoedkeuring;

v)

het aan de voertuigtypegoedkeuring toegewezen EIN;

c)

een omschrijving van de fundamentele ontwerpkenmerken van het voertuig:

i)

vermeld in het type- en/of ontwerpkeuringscertificaat;

ii)

het gebruiksgebied van het voertuig;

iii)

de gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen;

iv)

de referentie, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 402/2013, met vermelding van het identificatienummer en de versie van de schriftelijke verklaring van de initiatiefnemer, als bedoeld in artikel 3, lid 11, van Verordening (EU) nr. 402/2013, voor het voertuigtype;

d)

een identificatie van:

i)

het voertuigtype overeenkomstig bijlage II bij Uitvoeringsbesluit 2011/665/EU van de Commissie (6);

ii)

de varianten van het voertuigtype, indien van toepassing;

iii)

de versies van het voertuigtype, indien van toepassing;

iv)

de waarden van de parameters in de TSI's en, in voorkomend geval, in de nationale voorschriften, voor de controle van de technische compatibiliteit van het voertuig met het gebruiksgebied;

v)

de conformiteit van het voertuig met de relevante TSI's en nationale voorschriften, met betrekking tot de parameters in lid 1, onder d), iv);

e)

de referenties van de EG-keuringsverklaringen voor de subsystemen;

f)

verwijzing naar andere EU-regelgeving of nationale wetgeving waaraan het voertuigtype voldoet;

g)

verwijzing naar gedocumenteerde redenen voor het besluit als bedoeld in artikel 45, lid 5;

h)

datum en plaats van afgifte van de voertuigtypegoedkeuring;

i)

ondertekening van het besluit tot afgifte van de voertuigtypegoedkeuring, en

j)

de mogelijkheid en manier waarop bezwaar kan worden gemaakt tegen het besluit en de termijnen waarbinnen dat moet worden gebeuren, met inbegrip van informatie over de nationale bezwaarprocedure.

Artikel 49

In vergunningen om voertuigen in de handel te brengen op te nemen informatie

De door de vergunningverlenende instantie afgegeven vergunning om een voertuig in de handel te brengen moet de volgende informatie bevatten:

a)

de rechtsgrondslag op grond waarvan de vergunningverlenende instantie de vergunning om een voertuig in de handel te brengen afgeeft;

b)

de identificatie van:

i)

de vergunningverlenende instantie;

ii)

de aanvraag;

iii)

de soort vergunning als gedefinieerd in artikel 14;

iv)

de aanvrager van de vergunning om een voertuig in de handel te brengen;

v)

het aan de vergunning om een voertuig in de handel te brengen toegekende EIN;

c)

de referenties van de inschrijving van het voertuigtype in het ERATV, met inbegrip van de informatie over de eventuele variant en/of versie van het voertuigtype;

d)

de identificatie van:

i)

de voertuigen;

ii)

het gebruiksgebied;

iii)

de gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen;

e)

de referenties van de EG-keuringsverklaringen voor de subsystemen;

f)

verwijzing naar andere EU-regelgeving of nationale wetgeving waaraan het voertuig voldoet;

g)

verwijzing naar gedocumenteerde redenen voor het besluit als bedoeld in artikel 45, lid 5;

h)

in geval van een vergunning op basis van conformiteit met een voertuigtype overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder e), de referentie van de verklaring van conformiteit met een goedgekeurd voertuigtype, met inbegrip van informatie over de eventuele variant en/of versie van het voertuigtype;

i)

de datum en plaats van afgifte van de vergunning om een voertuig in de handel te brengen;

j)

de ondertekening van de vergunning om een voertuig in de handel te brengen, en

k)

de mogelijkheid en manier waarop bezwaar kan worden gemaakt tegen het besluit en de termijnen waarbinnen dat moet gebeuren, met inbegrip van informatie over de nationale bezwaarprocedure.

Artikel 50

Inschrijving in het ERATV en ERADIS

1.   Het ERATV wordt door de vergunningverlenende instantie aangevuld met de door de aanvrager als onderdeel van de aanvraag van een voertuigtypegoedkeuring verstrekte informatie. De aanvrager is aansprakelijk voor de integriteit van de aan de vergunningverlenende instantie meegedeelde gegevens. De vergunningverlenende instantie controleert de consistentie van door de aanvrager verstrekte gegevens en maakt de gegevens in het ERATV publiek toegankelijk.

2.   De vergunningverlenende instantie zorgt ervoor dat de gegevensbank over interoperabiliteit en veiligheid van het Europees Spoorwegbureau (Eradis) vóór de afgifte van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen naar behoren is bijgewerkt.

3.   Voor wijzigingen overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder c), en artikel 15, lid 3, registreert de vergunningverlenende instantie de nieuwe versie van een voertuigtype of van een variant van een voertuigtype in het ERATV aan de hand van de door de houder van de voertuigtypegoedkeuring verstrekte informatie. De houder van de typegoedkeuring is aansprakelijk voor de integriteit van de aan de vergunningverlenende instantie meegedeelde gegevens. De vergunningverlenende instantie controleert de consistentie van door de houder van de voertuigtypegoedkeuring verstrekte gegevens en maakt de gegevens in het ERATV voor het publiek toegankelijk.

In afwachting van de registratie van de nieuwe versie van een voertuigtype of de nieuwe versie van een voertuigtypevariant, mogen de conform de nieuwe versie gewijzigde voertuigen alvast worden gebruikt.

Artikel 51

Herziening op grond van artikel 21, lid 11, van Richtlijn (EU) 2016/797

1.   Wanneer de vergunningverlenende instantie de aanvraag weigert of in haar besluit andere gebruiksvoorwaarden van het voertuig en beperkingen oplegt dan die welke de aanvrager in zijn aanvraag had gespecificeerd, kan de aanvrager binnen één maand vanaf de datum van ontvangst om een herziening van dat besluit verzoeken. De aanvrager dient een dergelijk verzoek in via het éénloketsysteem.

2.   De aanvrager vermeldt in zijn verzoek de lijst van punten waarmee, naar zijn oordeel, tijdens de vergunningsprocedure van het voertuig niet op passende wijze rekening is gehouden.

3.   Alle aanvullende informatie die is ontwikkeld en via het éénloketsysteem is ingediend na de vaststelling van het besluit over de vergunning wordt niet als bewijsmateriaal in aanmerking genomen.

4.   De vergunningverlenende instantie waarborgt, in voorkomend geval in overleg met de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's, de onpartijdigheid van het herzieningsproces.

5.   Tijdens het herzieningsproces wordt gefocust op de knelpunten die aan de basis liggen van het negatieve besluit van de vergunningverlenende instantie overeenkomstig het verzoek van de aanvrager.

6.   Wanneer het Bureau als vergunningverlenende instantie optreedt, wordt het besluit om zijn eerste besluit al dan niet te herroepen in voorkomend geval genomen in overleg met de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's.

7.   De vergunningverlenende instantie bevestigt of herziet haar eerste besluit binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek tot herziening. Dit besluit wordt via het éénloketsysteem aan de belanghebbende partijen meegedeeld.

Artikel 52

Archivering van een besluit en van het volledige aanvraag dossier voor de vaststelling van dat besluit overeenkomstig artikel 46

1.   Het overeenkomstig artikel 46 genomen besluit en het volledige aanvraagdossier voor de vaststelling van dat besluit worden gedurende ten minste 15 jaar bewaard in het éénloketsysteem.

2.   Het overeenkomstig artikel 46 genomen besluit en het volledige aanvraagdossier voor de vaststelling van dat besluit bevat alle documenten waarop de vergunningverlenende instantie zich heeft gebaseerd en de beoordelingsdossiers van de voor het gebruiksgebied bevoegde NVI's.

3.   Na het verstrijken van de in lid 1 bepaalde bewaringstermijn worden het overeenkomstig artikel 46 vastgestelde besluit tot afgifte van voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen en het volledige aanvraagdossier overgebracht naar een historisch archief en bewaard tot vijf jaar na het verstrijken van de in het register als bedoeld in artikel 47 van Richtlijn (EU) 2016/797 opgenomen levensduur van het voertuig.

HOOFDSTUK 8

SCHORSING, INTREKKING OF WIJZIGING VAN VERGUNNINGEN

Artikel 53

Schorsing, intrekking of wijziging van vergunningen

1.   De vergunningverlenende instantie kan overeenkomstig artikel 26, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797 tijdelijke veiligheidsmaatregelen opleggen in de vorm van een schorsing van de voertuigtypegoedkeuring.

2.   In de gevallen als bedoeld in artikel 26, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/797 en na een evaluatie van de maatregelen die zijn genomen om het ernstige veiligheidsrisico aan te pakken, kan de vergunningverlenende instantie besluiten de vergunning overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797 in te trekken of te wijzigen.

3.   De aanvrager kan beroep aantekenen tegen een besluit tot intrekking of wijziging van een vergunning overeenkomstig artikel 26, lid 5, van Richtlijn (EU) 2016/797.

4.   De vergunningverlenende instantie stelt het Bureau in kennis van elk besluit tot intrekking of wijziging van een vergunning en van de redenen die aan haar besluit ten grondslag liggen. Het Bureau stelt alle NVI's in kennis van elk besluit tot intrekking of wijziging van een vergunning en van de redenen die aan het besluit ten grondslag liggen.

Artikel 54

Het effect van een schorsing, intrekking of wijziging van een afgegeven vergunning op de in het ERATV, Eradis en de voertuigregisters geregistreerde gegevens

1.   Wanneer de vergunningverlenende instantie besluit een voertuigtypegoedkeuring in te trekken, te schorsen of te wijzigen, werkt zij het ERATV dienovereenkomstig bij, met inachtneming van artikel 26, lid 4, van Richtlijn (EU) 2016/797, en zorgt zij ervoor dat het Eradis dienovereenkomstig wordt aangepast.

2.   De lidstaat waar een voertuig is geregistreerd, zorgt ervoor dat elk besluit tot intrekking of wijziging van een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen wordt opgenomen in het register als bedoeld in artikel 47 van Richtlijn (EU) 2016/797.

HOOFDSTUK 9

SLOTBEPALINGEN

Artikel 55

Overgangsbepalingen

1.   Wanneer een NVI erkent dat zij vóór de relevante datum in de betrokken lidstaat geen voertuigvergunning zal kunnen afgeven overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG, stelt zij de aanvrager en het Bureau daar onmiddellijk van in kennis.

2.   In het in artikel 21, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797 bedoelde geval beslist de aanvrager of hij voor de beoordeling een beroep blijft doen op de NVI, dan wel een aanvraag indient bij het Bureau. De aanvrager stelt beide in kennis van zijn beslissing en het volgende is van toepassing:

a)

indien de aanvrager beslist een aanvraag in te dienen bij het Bureau, draagt de NVI het aanvraagdossier en de resultaten van haar beoordeling over aan het Bureau. Het Bureau aanvaardt de resultaten van de reeds door de nationale veiligheidsinstantie uitgevoerde beoordeling;

b)

indien de aanvrager beslist de samenwerking met de NVI voort te zetten, voltooit de NVI de beoordeling van de aanvraag en neemt zij een besluit over de afgifte van de voertuigtypegoedkeuring en/of de vergunning om een voertuig in de handel te brengen overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn (EU) 2016/797 en deze verordening.

3.   Wanneer het gebruiksgebied meer dan één lidstaat omvat, treedt het Bureau op als vergunningverlenende instantie en is de procedure van lid 2, onder a), van toepassing.

4.   In de in de leden 2 en 3 bedoelde gevallen dient de aanvrager overeenkomstig deze verordening via het éénloketsysteem een herziene aanvraag in voor een voertuigtypegoedkeuring en/of een vergunning om een voertuig in de handel te brengen. De aanvrager kan de betrokken vergunningverlenende instanties om bijstand vragen om het dossier te vervolledigen.

5.   In door het Bureau tussen 16 juni 2019 en 16 juni 2020 afgegeven voertuigvergunningen en/of voertuigtypegoedkeuringen wordt vermeld dat deze niet gelden voor het netwerk of de netwerken van lidstaten die overeenkomstig artikel 57, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797 kennisgeving hebben gedaan aan het Bureau en de Commissie, en die deze richtlijn nog niet hebben omgezet en waar nog geen nationale omzettingsmaatregelen van kracht zijn. De NVI's van de lidstaten die een dergelijke kennisgeving hebben gedaan:

a)

behandelen een door het Bureau afgegeven voertuigtypegoedkeuring als gelijkwaardig aan een overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn 2008/57/EG afgegeven vergunning voor voertuigtypen en passen artikel 26, lid 3, van Richtlijn 2008/57/EG toe met betrekking tot dit voertuigtype;

b)

aanvaarden een door het Bureau afgegeven voertuigvergunning als gelijkwaardig aan de overeenkomstig artikel 22 of 24 van Richtlijn 2008/57/EG afgegeven eerste vergunning en verlenen een aanvullende vergunning overeenkomstig artikel 23 of 25 van Richtlijn 2008/57/EG.

6.   In de gevallen als bedoeld in lid 2, onder a), en in lid 5 beoordeelt de NVI de in artikel 21, lid 5, onder a), van Richtlijn (EU) 2016/797 genoemde elementen in samenwerking en overleg met het Bureau.

7.   Goederenwagons die in overeenstemming zijn met punt 7.1.2 van de bijlage van de bij Verordening (EU) nr. 321/2013 vastgestelde TSI WAG en met een vergunning om een voertuig in de handel te brengen, worden tussen 16 juni 2019 en 16 juni 2020 door de lidstaten die overeenkomstig artikel 57, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797 kennisgeving hebben gedaan aan Bureau en de Commissie en die deze richtlijn nog niet hebben omgezet en waar nog geen nationale omzettingsmaatregelen van kracht zijn, behandeld als voertuigen waarvoor een vergunning voor indienststelling is afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG.

Artikel 56

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met ingang van 16 juni 2019 van toepassing in de lidstaten die geen kennisgeving hebben gedaan aan het Bureau of de Commissie overeenkomstig artikel 57, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797. Met ingang van 16 juni 2020 is zij in alle lidstaten van toepassing.

Artikel 55, lid 1, is echter met ingang van 16 februari 2019 van toepassing in alle lidstaten. De faciliterende maatregelen waarin artikel 55, leden 2, 3, 4 en 6, voorziet, worden vanaf 16 februari 2019 gewaarborgd. Artikel 55, lid 5, is met ingang van 16 juni 2019 van toepassing in alle lidstaten.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 april 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking) (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).

(2)  Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1).

(4)  Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 6).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 402/2013 van de Commissie van 30 april 2013 betreffende de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 352/2009 (PB L 121 van 3.5.2013, blz. 8).

(6)  Uitvoeringsbesluit 2011/665/EU van de Commissie van 4 oktober 2011 inzake het Europees register van goedgekeurde spoorwegvoertuigtypen (PB L 264 van 8.10.2011, blz. 32).


BIJLAGE I

Inhoud van de aanvraag

(V) verplicht: informatie die door de aanvrager moet worden verstrekt.

(F) facultatief: informatie die de aanvrager mag verstrekken.

1.   Soort aanvraag (V):

1.1.

Typegoedkeuring

a)

Varianten van het voertuigtype (indien van toepassing)

b)

Versies van het voertuigtype (indien van toepassing)

1.2.

Vergunning om een voertuig in de handel te brengen

a)

één enkel voertuig, of

b)

een serie voertuigen

2.   Soort vergunningsaanvraag (V):

2.1.

Eerste vergunning

2.2.

Nieuwe vergunning

2.3.

Uitbreiding van het gebruiksgebied

2.4.

Hernieuwing typegoedkeuring

2.5.

Conformiteit met een voertuigtype

3.   Gebruiksgebied (V):

3.1.

Lidstaten

3.2.

Netwerken (per lidstaat)

3.3.

Stations met soortgelijke netkenmerken in aangrenzende lidstaten, voor zover deze in dicht bij de grens liggen als gespecificeerd in artikel 21, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797 (indien van toepassing)

3.4.

Omschrijving van het uitgebreide gebruiksgebied (alleen van toepassing indien een vergunning voor de „uitbreiding van het gebruiksgebied” wordt gevraagd)

3.5.

Volledige EU-netwerk

4.   Vergunningverlenende instantie (V):

4.1.

Het Bureau, of

4.2.

De nationale veiligheidsinstantie van de lidstaat (uitsluitend van toepassing indien het gebruiksgebied slechts één lidstaat bestrijkt en op verzoek van de aanvrager als bedoeld in artikel 21, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797)

5.   Informatie over de aanvrager:

5.1.

Wettelijke naam (V)

5.2.

Naam van de aanvrager (V)

5.3.

Acroniem (F)

5.4.

Volledig postadres (V)

5.5.

Telefoonnummer (V)

5.6.

Fax (F)

5.7.

E-mail (V)

5.8.

Website (F)

5.9.

Btw-nummer (F)

5.10.

Andere relevante informatie (F)

6.   Informatie betreffende de contactpersoon:

6.1.

Voornaam (V)

6.2.

Familienaam (V)

6.3.

Titel of functie (V)

6.4.

Volledig postadres (V)

6.5.

Telefoonnummer (V)

6.6.

Fax (F)

6.7.

E-mail (V)

6.8.

Te gebruiken talen (V)

7.   Huidige bezitter van de voertuigtypegoedkeuring (niet van toepassing voor een eerste vergunning) (V):

7.1.

Wettelijke naam (V)

7.2.

Naam houder typegoedkeuring (V)

7.3.

Acroniem (F)

7.4.

Volledig postadres (V)

7.5.

Telefoonnummer (V)

7.6.

Fax (F)

7.7.

E-mail (V)

7.8.

Website (F)

7.9.

Btw-nummer (V)

7.10.

Andere relevante informatie (F)

8.   Gegevens beoordelingsinstanties (V):

8.1.

Aangemelde instantie(s):

a)

Wettelijke naam (V)

b)

Naam aangemelde instantie (V)

c)

Identificatienummer aangemelde instantie (V)

d)

Acroniem (F)

e)

Volledig postadres (V)

f)

Telefoonnummer (V)

g)

Fax (F)

h)

E-mail (V)

i)

Website (F)

j)

Btw-nummer (V)

k)

Andere relevante informatie (F)

8.2.

Aangewezen instantie(s):

a)

Wettelijke naam (V)

b)

Naam aangewezen instantie (M)

c)

Acroniem (F)

d)

Volledig postadres (V)

e)

Telefoonnummer (V)

f)

Fax (F)

g)

E-mail (V)

h)

Website (F)

i)

Btw-nummer (V)

j)

Andere relevante informatie (F)

8.3.

Beoordelingsinstantie (GVM voor risicobeoordeling), geldt niet voor vergunning op basis van conformiteit met een voertuigtype:

a)

Wettelijke naam (V)

b)

Naam beoordelingsinstantie (GVM voor risicobeoordeling) (V)

c)

Acroniem (F)

d)

Volledig postadres (V)

e)

Telefoonnummer (V)

f)

Fax (F)

g)

E-mail (V)

h)

Website (F)

i)

Btw-nummer (V)

j)

Andere relevante informatie (F)

9.   Vooroverleg:

9.1.

Referentie naar het vooroverlegstandpunt (F)

9.2.

Andere relevante informatie over het project (F)

10.   Beschrijving van het voertuigtype ((*) te omschrijven overeenkomstig bijlage II bij Besluit 2011/665/EU) (V):

10.1.

Type ID (*)

10.2.

Versies van het voertuigtype (indien van toepassing)

10.3.

Varianten van het voertuigtype (indien van toepassing)

10.4.

Datum van registratie in het ERATV (*) (niet van toepassing voor een eerste vergunning)

10.5.

Typeaanduiding (*)

10.6.

Alternatieve typeaanduiding (*) (indien van toepassing)

10.7.

Categorie (*)

10.8.

Subcategorie (*)

11.   Informatie over de voertuigen (te omschrijven overeenkomstig Beschikking 2007/756/EG  (1) , indien beschikbaar) (V):

11.1.

EVN-nummers of gereserveerde voertuignummers

11.2.

Andere specificaties van de voertuigen wanneer er geen EVN of gereserveerde voertuignummers beschikbaar zijn

12.   Referentie van de bestaande voertuigtypegoedkeuring (niet van toepassing voor een eerste vergunning) (V)

13.   Beschrijving van de wijzigingen ten opzichte van het goedgekeurde voertuigtype (uitsluitend van toepassing voor een nieuwe vergunning) (V)

14.   Gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen (te omschrijven overeenkomstig bijlage II bij Besluit 2011/665/EU) (V):

14.1.

Gecodeerde beperkingen

14.2.

Niet-gecodeerde beperkingen

15.   Extra CCS-functies (V)

16.   Toepasselijke voorschriften (V):

16.1.

TSI's, met vermelding van de juridische referentie in het Publicatieblad van de Europese Unie

16.2.

Specifieke TSI-clausules voor een gebruiksgebied dat de hele EU omvat (indien van toepassing)

16.3.

Specificatie van de selectie van eisen uit een recentere versie van een TSI ten opzichte van de voor de beoordeling toepasselijke TSI (met inbegrip van de ingetrokken eisen) (indien van toepassing)

16.4.

Nationale voorschriften (indien van toepassing)

16.5.

Niet-toepassing van TSI's overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797 (indien van toepassing)

16.6.

Toepassingsregels voor het uitgebreide gebruiksgebied

16.7.

Herziene TSI's en/of nationale voorschriften (alleen voor de hernieuwing van typegoedkeuringen)

17.   Bevestiging en handtekening van de aanvrager (V)

18.   Bijlagen (V):

De in de aanvraag te verstrekken informatie wordt gespecificeerd naargelang van de soort vergunningsaanvraag. Een (X) in de kolom met de soort aanvraag betekent dat de informatie verplicht (V) is voor een dergelijke aanvraag.

 

 

Eerste vergunning

Hernieuwing typegoedkeuring

Uitbreiding gebruiksgebied

Nieuwe vergunning

Conformiteit met een voertuigtype

18.1

De documenten betreffende de inventaris van eisen overeenkomstig artikel 13, lid 1.

Indien de aanvrager de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 402/2013 beschreven methode toepast, omvat het bewijsmateriaal de verklaring van de initiatiefnemer als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 402/2013 en het veiligheidsbeoordelingsverslag als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 402/2013.

Indien een andere methode wordt toegepast, moet het bewijs worden geleverd dat die dezelfde zekerheid biedt als de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 402/2013 beschreven methode.

X

 

X

X

 

18.2

Overzichtstabel met de vermelding waar de informatie die nodig is voor de beoordeling van de aspecten overeenkomstig de bijlagen II en III, kan worden gevonden

X

X

X

X

 

18.3

De relevante besluiten tot ontheffing van de TSI's overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797 (indien van toepassing)

X

X

X

X

X

18.4

De verklaring van conformiteit met het voertuigtype en de bijbehorende documentatie (artikel 24 van Richtlijn (EU) 2016/797)

 

 

 

 

X

18.5

EG-keuringsverklaringen voor mobiele subsystemen, met inbegrip van de bijhorende technische dossiers (artikel 15 van Richtlijn (EU) 2016/797)

X

X

X

X

 

18.6

Het begeleidende dossier bij de aanvraag en het besluit van de vorige vergunning of, indien van toepassing, de referentie van het overeenkomstig artikel 46 genomen besluit en het volledige begeleidende dossier bij het in het éénloketsysteem gearchiveerde besluit

 

X

X

X

 

18.7

Specificatie van en, in voorkomend geval (2), een beschrijving van de voor de inventaris van eisen gebruikte methode:

a)

essentiële eisen voor subsystemen als gespecificeerd in artikel 3 en bijlage III bij Richtlijn (EU) 2016/797;

b)

technische compatibiliteit van de subsystemen in het voertuig;

c)

veilige integratie van de subsystemen in het voertuig, en

d)

de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het netwerk in het gebruiksgebied

X

 

X

X

 

18.8

De GVM voor risicobeoordeling, het veiligheidsbeoordelingsverslag (artikel 15 van Verordening (EU) nr. 402/2013) met betrekking tot de inventaris van de essentiële eisen inzake „veiligheid” voor de subsystemen en de veilige integratie van subsystemen

X

 

X

X

 

18.9

Wanneer de technische compatibiliteit van het voertuig met het netwerk in het gebruiksgebied niet volledig door TSI's en/of de nationale voorschriften wordt gedekt, andere bewijsstukken om die compatibiliteit te staven

X

 

X

X

 

18.10

Risicoverklaring (artikel 16 van Verordening (EU) nr. 402/2013) met betrekking tot de inventaris van de essentiële eisen inzake „veiligheid” voor de subsystemen en de veilige integratie tussen subsystemen voor aspecten die niet onder de TSI's en de nationale voorschriften vallen

X

 

X

X

 

18.11

De GVM voor risicobeoordeling, het veiligheidsbeoordelingsverslag (artikel 15 van Verordening (EU) nr. 402/2013) met betrekking tot de wijziging van het algemene veiligheidsniveau van het voertuig

 

 

X

X

 

18.12

Risicoverklaring (artikel 16 van Verordening (EU) nr. 402/2013) met betrekking tot de potentiële wijziging van het algemene veiligheidsniveau van het voertuig

 

 

X

X

 

18.13

Informatie die nodig is voor het ERATV (overeenkomstig bijlage II bij Besluit 2011/665/EU)

X

 

X

X

 

18.14

Documentatie inzake onderhoud en exploitatie (met inbegrip van noodhulp), die niet onder punt 18.4 en/of punt 18.5 valt

X

 

X

X

 


(1)  Beschikking 2007/756/EG van de Commissie van 9 november 2007 tot vaststelling van de gemeenschappelijke specificatie van het nationaal voertuigregister als bedoeld in de artikelen 14, leden 4 en 5, van de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG (PB L 305 van 23.11.2007, blz. 30).

(2)  Niet-gestandaardiseerde methode.


BIJLAGE II

Aspecten die door de vergunningverlenende instantie worden beoordeeld

De informatie die door de vergunningverlenende instantie moet worden beoordeeld, is gespecificeerd naargelang van de soort vergunningsaanvraag. Een (X) in de kolom met de soort aanvraag betekent dat de beoordeling van dit aspect voor een dergelijke aanvraag verplicht is.

 

 

Eerste vergunning

Hernieuwing typegoedkeuring

Uitbreiding gebruiksgebied

Nieuwe vergunning

Conformiteit met een voertuigtype

1

Consistentie met het vooroverlegstandpunt (indien van toepassing)

X

X

X

X

X

2

Keuze van de juiste soort aanvraag door de aanvrager

X

X

X

X

X

3

Correcte selectie van de TSI's en de toepasselijke EU-wetgeving door de aanvrager

X

X

X

X

 

4

De gekozen conformiteitsbeoordelingsinstanties (aangemelde instantie(s), beoordelingsinstanties (GVM voor risicobeoordeling)) beschikken over de vereiste accreditatie of erkenning, naargelang het geval

X

X

X

X

 

5

Niet-toepassing van TSI's overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797:

5.1.

geldigheid (in tijd en ruimte);

5.2.

van toepassing op het project, en

5.3.

coherent met de geïnventariseerde en toegepaste voorschriften

X

X

X

X

X

6

6.1.

Is de voor de inventarisatie van de eisen toegepaste methode adequaat met betrekking tot de volgende aspecten:

a)

is een gestandaardiseerde erkende methode gebruikt, en

b)

is de methode bedoeld en geschikt voor de essentiële eisen waarop ze betrekking heeft?

6.2.

Wanneer de toegepaste methode niet gestandaardiseerd is of betrekking heeft op andere essentiële eisen dan waarvoor ze is bedoeld, worden de volgende aspecten gecontroleerd om na te gaan of deze door die methode op voldoende wijze in aanmerking zijn genomen en worden gedekt:

a)

onafhankelijkheid van de uitgevoerde beoordeling

b)

systeemdefinitie

c)

inventarisatie en classificatie van risico's

d)

risicoaanvaardingsbeginselen

e)

risicobeoordeling

f)

vastgestelde eisen

g)

aantonen van de conformiteit met de eisen

h)

gevarenbeheer (log)

X

 

X

X

 

7

Toereikend bewijs van de voor de inventaris van eisen gebruikte methode:

7.1.

Wanneer voor de inventarisatie van eisen het risicobeheerproces als beschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 402/2013 als methode is gebruikt, wordt het volgende gecontroleerd:

a)

de GVM betreffende risicobeoordeling, de verklaring van de initiatiefnemer (artikel 16 van Verordening (EU) nr. 402/2013) is ondertekend door de initiatiefnemer en bevestigt dat alle bekende gevaren en daaraan gekoppelde risico's worden beheerst zodat ze tot een aanvaardbaar niveau worden herleid;

b)

de GVM inzake risicobeoordeling, het veiligheidsbeoordelingsverslag (artikel 15 van Verordening (EU) nr. 402/2013) ondersteunt de verklaring van de initiatiefnemer in verband met het overeenkomstig artikel 13 gespecificeerde toepassingsgebied en ten minste de essentiële eis inzake de veiligheid voor subsystemen en de veilige integratie tussen subsystemen in het voertuig.

7.2.

Wanneer voor de inventaris van eisen een andere methode is gebruikt dan het risicobeheerproces als beschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 402/2013, wordt het volgende gecontroleerd:

a)

Is de systeemdefinitie volledig en consistent met het ontwerp van het voertuig?

b)

Is de inventaris en classificatie van risico's consistent en realistisch?

c)

Worden alle risico's adequaat beheerst en beperkt?

d)

Zijn de uit het risicobeheer afgeleide eisen op adequate wijze gekoppeld aan het specifieke risico en aan het bewijs van conformiteit met de eis?

e)

Worden de gevaren tijdens het hele proces op een gestructureerde en consistente manier beheerd?

f)

Is er een positief advies van de onafhankelijke beoordeling?

X

 

X

X

 

8

EG-keuringsverklaringen en EG-certificaten (artikel 15 van Richtlijn (EU) 2016/797), het volgende controleren:

8.1.

Handtekeningen

8.2.

Geldigheid

8.3.

Toepassingsgebied

8.4.

De voorwaarden voor het gebruik van het voertuig en andere beperkingen, afwijkingen

8.5.

Niet-toepassing van de TSI's (indien van toepassing)

8.6.

Alle toepasselijke regelgeving wordt bestreken, met inbegrip van andere niet-spoorgebonden regelgeving

8.7.

Interoperabiliteitsonderdelen (geldigheid, werkingssfeer, gebruiksvoorwaarden en andere beperkingen):

a)

EG-conformiteitscertificaat

b)

EG-certificaat van geschiktheid voor gebruik

X

X

X

X

 

9

Verslagen van conformiteitsbeoordelingsinstanties (artikel 15 van Richtlijn (EU) 2016/797), het volgende controleren:

9.1.

Consistentie met de EG-keuringsverklaringen en EG-certificaten

9.2.

Alle toepasselijke regels zijn gedekt

9.3.

Afwijkingen en gevallen van niet-conformiteit (indien van toepassing) worden vastgesteld en stemmen overeen met verzoeken tot niet-toepassing

9.4.

De gebruikte combinatie van modules is toegestaan

9.5.

De gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen zijn naar behoren bepaald en consistent met de in de vergunningsaanvraag vermelde voorwaarden

9.6.

Het bewijsmateriaal dat door de conformiteitsbeoordelingsinstanties wordt gebruikt, sluit aan bij de in de TSI's beschreven beoordelingsfases (beoordeling van het ontwerp, typekeuring enz.)

X

X

X

X

 

10

Controle van de beoordelingen van de voor het gebruiksgebied bevoegde nationale veiligheidsinstanties, als omschreven in artikel 43

X

X

X

X

 

11

Geldigheid van de oorspronkelijke voertuigtypegoedkeuring

 

X

X

X

X

12

De oorspronkelijke voertuigtypegoedkeuring is geldig voor het betrokken gebruiksgebied

 

X

 

X

X

13

De bestaande gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen

 

X

X

X

 

14

De GVM voor risicobeoordeling, positief advies in het veiligheidsbeoordelingsverslag (artikel 15 van Verordening (EU) nr. 402/2013) met betrekking tot de inventaris van de essentiële eisen inzake „veiligheid” voor de subsystemen en de veilige integratie tussen subsystemen

X

 

X

X

 

15

De GVM voor risicobeoordeling, het veiligheidsbeoordelingsverslag (artikel 15 van Verordening (EU) nr. 402/2013) met betrekking tot de wijziging van het algemene veiligheidsniveau van het voertuig (ingrijpende wijziging), positief advies

 

 

X

X

 

16

Wijzigingen ten opzichte van het goedgekeurde voertuigtype zijn voldoende omschreven en stemmen overeen met de GVM voor risicobeoordeling, veiligheidsbeoordelingsverslag (artikel 15 van Verordening (EU) nr. 402/2013)

 

 

 

X

 

17

De EG-keuringsverklaringen en EG-certificaten zijn naar behoren bijgewerkt naar aanleiding van gewijzigde en/of bijgewerkte voorschriften

 

X

 

 

 

18

De rapporten van de conformiteitsbeoordelingsinstanties zijn naar behoren bijgewerkt naar aanleiding van gewijzigde en/of bijgewerkte voorschriften

18.1.

De gewijzigde en/of geactualiseerde voorschriften worden behandeld

18.2.

Er is aangetoond dat het voertuigtype aan de eisen voldoet

 

X

 

 

 

19

Bewijs dat het ontwerp van het voertuigtype niet is gewijzigd

 

X

X

 

 

20

Identificatie van het voertuig of de serie voertuigen die onder de conformiteitsverklaring van het voertuigtype vallen

 

 

 

 

X

21

De verklaring van conformiteit met het type en de bijbehorende documentatie (artikel 24 van Richtlijn (EU) 2016/797)

 

 

 

 

X


BIJLAGE III

Aspecten die worden beoordeeld door de voor het gebruiksgebied bevoegde nationale veiligheidsinstanties

Deze bijlage is niet van toepassing wanneer het gebruiksgebied het hele EU-netwerk bestrijkt en de TSI's daarvoor specifieke voorwaarden bevatten.

Voor de verschillende soorten aanvragen wordt gespecificeerd welke informatie de voor het gebruiksgebied bevoegde nationale veiligheidsinstanties aan de relevante nationale voorschriften dienen te toetsen. Een (X) in de kolom van de soort aanvraag betekent dat de beoordeling van dit aspect voor een dergelijke aanvraag verplicht is.

 

 

Eerste vergunning

Nieuwe vergunning

Uitbreiding gebruiksgebied

Hernieuwing typegoedkeuring

1

De aanvraag is coherent met het vooroverlegstandpunt (indien van toepassing)

X

X

X

X

2

Het gebruiksgebied voor de betrokken lidstaat is correct omschreven

X

X

X

X

3

De door de aanvrager genoemde nationale voorschriften en eisen voor het betrokken gebruiksgebied zijn correct

X

X

X

 

4

De voor het betrokken gebruiksgebied gekozen conformiteitsbeoordelingsinstanties (aangemelde instantie(s), de beoordelingsinstanties (GVM voor risicobeoordeling)) beschikken over de vereiste accreditatie of erkenning

X

X

X

X

5

Toereikend bewijs dankzij de voor de inventarisatie van eisen gebruikte methode in verband met de voor het gebruiksgebied geldende nationale voorschriften:

5.1.

Wanneer voor de inventarisatie van eisen een andere methode is gebruikt dan het risicobeheerproces als beschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 402/2013, wordt het volgende gecontroleerd:

a)

Is de systeemdefinitie volledig en consistent met het ontwerp van het voertuig?

b)

Is de inventaris en classificatie van risico's consistent en realistisch?

c)

Worden alle risico's adequaat beheerd en beperkt?

d)

Zijn de uit het risicobeheer afgeleide eisen op adequate wijze gekoppeld aan het specifieke risico en aan het bewijs van conformiteit met de eis?

X

X

X

 

6

In verband met de EG-keuringsverklaringen en EG-certificaten (nationale voorschriften) (artikel 15 van Richtlijn (EU) 2016/797) het volgende controleren:

6.1.

Handtekeningen

6.2.

Geldigheid

6.3.

Toepassingsgebied

6.4.

De gebruiksvoorwaarden van het voertuig, andere beperkingen, afwijkingen

X

X

X

X

7

In verband met de rapporten van conformiteitsbeoordelingsinstanties (artikel 15 van Richtlijn (EU) 2016/797), het volgende controleren:

7.1.

De consistentie met de EG-keuringsverklaringen en EG-certificaten

7.2.

Eventuele geconstateerde afwijkingen en tekortkomingen

7.3.

De gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen zijn naar behoren omschreven en consistent met de in de vergunningsaanvraag vermelde voorwaarden

7.4.

Het door de conformiteitsbeoordelingsinstanties gebruikte bewijsmateriaal stemt overeen met de toepasselijke in de nationale voorschriften beschreven beoordelingsfasen

X

X

X

X

8

De bestaande gebruiksvoorwaarden van het voertuig en andere beperkingen

 

X

X

X

9

De GVM voor risicobeoordeling, positief advies in het veiligheidsbeoordelingsverslag (artikel 15 van Verordening (EU) nr. 402/2013) met betrekking tot de inventaris van de essentiële eisen inzake „veiligheid” voor de subsystemen en de veilige integratie tussen subsystemen

X

X

X

 

10

De GVM voor risicobeoordeling, het veiligheidsbeoordelingsverslag (artikel 15 van Verordening (EU) nr. 402/2013) met betrekking tot de potentiële wijziging van het algemene veiligheidsniveau van het voertuig (ingrijpende wijziging), positief advies

 

X

X

 

11

De wijzigingen ten opzichte van het goedgekeurde voertuigtype zijn voldoende omschreven en stemmen overeen met de GVM voor risicobeoordeling, veiligheidsbeoordelingsverslag (artikel 15 van Verordening (EU) nr. 402/2013)

 

X

 

 

12

De EG-keuringsverklaringen en EG-certificaten zijn naar behoren bijgewerkt naar aanleiding van wijzigingen of de actualisering van de nationale voorschriften

 

 

 

X

13

De rapporten van de conformiteitsbeoordelingsinstanties zijn naar behoren geactualiseerd naar aanleiding van gewijzigde of geactualiseerde voorschriften:

13.1.

De gewijzigde/bijgewerkte nationale voorschriften worden behandeld

13.2.

Er is aangetoond dat het voertuigtype aan de eisen voldoet

 

 

 

X