27.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/96


RICHTLIJN (EU) 2017/2399 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 december 2017

tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU wat betreft de rang van ongedekte schuldinstrumenten in de insolventierangorde

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank, (1)

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 9 november 2015 publiceerde de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) de Total Loss-Absorbing Capacity (TLAC) Termsheet, die door de G-20 werd bekrachtigd in november 2015 (hierna „TLAC-norm”). Doel van de TLAC-norm is ervoor te zorgen dat mondiaal systeemrelevante banken (global systemically important banks — G-SIB’s), die in het regelgevingskader van de Unie als mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI’s) worden gedefinieerd, de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit aanhouden die nodig is om ervoor te zorgen dat, bij afwikkeling en onmiddellijk daarna, de kritieke functies kunnen worden voortgezet zonder dat het geld van de belastingbetaler (overheidsmiddelen) of de financiële stabiliteit in gevaar komt. In haar mededeling van 24 november 2015 getiteld „Naar de voltooiing van de Bankenunie”, heeft de Commissie toegezegd dat zij vóór het einde van 2016 een wetgevingsvoorstel zou indienen om ervoor te zorgen dat de TLAC-norm in Unierecht kan worden omgezet binnen de internationaal overeengekomen termijn, dit wil zeggen uiterlijk in 2019.

(2)

Voor de invoering van de TLAC-norm in het Unierecht moet rekening worden gehouden met het bestaande instellingsspecifieke minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL), dat van toepassing is op alle instellingen in de Unie als bedoeld in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (4). Aangezien met TLAC en MREL hetzelfde doel wordt beoogd, namelijk ervoor zorgen dat instellingen in de Unie voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit hebben, moeten deze twee vereisten als complementaire elementen van een gemeenschappelijk kader worden beschouwd. Concreet stelt de Commissie voor dat het geharmoniseerde minimumniveau van de TLAC-norm voor MSI’s („TLAC-minimumvereiste”) en de toelaatbaarheidscriteria waaraan passiva moeten voldoen om aan deze norm te beantwoorden, in het Unierecht zouden worden opgenomen door wijzigingen aan te brengen in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5), terwijl de instellingsspecifieke opslagfactor voor MSI’s, het instellingsspecifieke vereiste voor niet-MSI’s en de toepasselijke toelaatbaarheidscriteria in het Unierecht zouden worden opgenomen middels gerichte wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6).

Deze richtlijn, die betrekking heeft op de rang van ongedekte schuldinstrumenten in de insolventierangorde, is complementair ten opzichte van bovengenoemde wetgevingshandelingen, zoals voorgesteld deze te wijzigen, en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (7).

(3)

In het licht van deze voorstellen en met het oog op het waarborgen van de rechtszekerheid ten behoeve van de markten en de aan de MREL en de TLAC onderworpen entiteiten, is van belang dat tijdig duidelijkheid wordt gecreëerd omtrent de toelaatbaarheidscriteria waaraan passiva moeten voldoen om aan de MREL te beantwoorden en in overeenstemming te zijn met de Uniewetgeving ter uitvoering van de TLAC, alsmede dat in de tekst passende grandfatheringbepalingen worden opgenomen ter regeling van de toelaatbaarheid van passiva die vóór de inwerkingtreding van de herziene toelaatbaarheidscriteria zijn uitgegeven.

(4)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat instellingen voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit hebben opdat de absorptie van verliezen en de herkapitalisatie soepel en snel geschieden en een zo gering mogelijke impact hebben op de financiële stabiliteit, waarbij beoogd wordt te voorkomen dat een beroep wordt gedaan op de belastingbetaler. Dit moet worden bereikt door voortdurende naleving, door instellingen, van het TLAC-minimumvereiste dat middels een wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 in het Unierecht zal worden omgezet, alsmede van het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva in de zin van Richtlijn 2014/59/EU.

(5)

De TLAC-norm vereist dat MSI’s, op bepaalde uitzonderingen na, aan het TLAC-minimumvereiste moeten voldoen met achtergestelde schulden die, bij insolventie, lager gerangschikt zijn dan schulden die van de TLAC zijn uitgesloten („achterstellingsverplichting”). De TLAC-norm schrijft voor dat achterstelling dient te worden verwezenlijkt door middel van de rechtsgevolgen van een overeenkomst (bekend als „contractuele achterstelling”), de wetgeving van een bepaald rechtsgebied (bekend als „wettelijke achterstelling”) of een bepaalde bedrijfsstructuur (bekend als „structurele achterstelling”). Indien Richtlijn 2014/59/EU zulks voorschrijft, moeten onder die richtlijn vallende instellingen aan hun ondernemingsspecifieke vereiste voldoen met achtergestelde passiva, zulks met het oog op een zo gering mogelijk risico op juridische betwistingen waarbij schuldeisers zouden aanvoeren dat de verliezen van de schuldeisers bij afwikkeling hoger zijn dan de verliezen die zij onder normale insolventieprocedures zouden hebben geleden (beginsel dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn).

(6)

Een aantal lidstaten heeft de regels betreffende de plaats in de rangorde bij insolventie van ongedekte niet-achtergestelde schuld in zijn nationale insolventierecht gewijzigd, of is daar momenteel mee bezig, teneinde hun instellingen in staat te stellen op een efficiëntere manier aan de achterstellingsverplichting te voldoen en aldus afwikkeling te vergemakkelijken.

(7)

De tot dusver vastgestelde nationale voorschriften vertonen grote verschillen. Het ontbreken van geharmoniseerde Unieregels leidt tot onzekerheid voor uitgevende instellingen en beleggers en zou de toepassing van het bail-in-instrument voor grensoverschrijdende instellingen wellicht bemoeilijken. Het ontbreken van geharmoniseerde Unieregels zal wellicht ook leiden tot verstoringen van de concurrentie op de interne markt, aangezien de kosten voor instellingen om te voldoen aan de achterstellingsverplichting en de kosten die beleggers op zich nemen bij de aankoop van door instellingen uitgegeven schuldinstrumenten, binnen de Unie aanzienlijke verschillen kunnen vertonen.

(8)

In zijn resolutie van 10 maart 2016 over de bankenunie (8) riep het Europees Parlement de Commissie op voorstellen in te dienen ter verdere vermindering van de juridische risico’s van vorderingen op grond van het beginsel dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn, en in zijn conclusies van 17 juni 2016 verzocht de Raad de Commissie om een voorstel voor een gemeenschappelijke aanpak van de bankcrediteurenrangorde ter verbetering van de rechtszekerheid in geval van afwikkeling.

(9)

Het is dan ook noodzakelijk de aanzienlijke belemmeringen voor de werking van de interne markt weg te werken, de verstoringen van de mededinging ten gevolge van het ontbreken van geharmoniseerde Unieregels over de rangorde van crediteuren van banken te voorkomen en ervoor te zorgen dat dergelijke belemmeringen en verstoringen zich in de toekomst niet meer voordoen. Derhalve is de rechtsgrond voor deze richtlijn artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(10)

Om de kosten voor de naleving van de achterstellingsverplichting en eventuele negatieve gevolgen voor de financieringskosten tot een minimum te beperken, moet deze richtlijn de lidstaten de mogelijkheid bieden, waar passend, tot behoud van de bestaande categorie gewone ongedekte niet-achtergestelde schuld, waarvan de uitgifte voor instellingen minder kosten met zich brengt dan andere achtergestelde schuld. Om de afwikkelbaarheid van instellingen te verbeteren, moet deze richtlijn de lidstaten evenwel verplichten tot de invoering van een nieuwe categorie niet-preferente niet-achtergestelde schuld, die, bij insolventie, hoger gerangschikt is dan de eigenvermogensinstrumenten en achtergestelde passiva die niet als eigenvermogensinstrumenten gelden, maar na de overige niet-achtergestelde schuld komt. instellingen moeten de vrijheid behouden schuld uit te geven in zowel de categorie concurrente schuld als de categorie niet-preferente niet-achtergestelde schuld. Van deze twee categorieën, en onverminderd andere mogelijkheden en uitzonderingen waarin voorzien wordt door de TLAC-norm om aan de achterstellingsverplichting te voldoen, mag alleen de categorie niet-preferente niet-achtergestelde schuld worden aangewend om te voldoen aan de achterstellingsverplichting. Dit moet het voor instellingen mogelijk maken om voor hun financiering of om andere operationele redenen minder dure gewone concurrente schuld uit te geven en schuld in de nieuwe niet-preferente niet-achtergestelde categorie uit te geven om financiering te verkrijgen en tegelijk aan de achterstellingsverplichting te voldoen. De lidstaten moet de mogelijkheid worden geboden voor andere gewone ongedekte passiva verscheidene categorieën in het leven te roepen, mits zij ervoor zorgen, onverminderd andere mogelijkheden en uitzonderingen waarin de TLAC-norm voorziet, dat uitsluitend de categorie niet-preferente niet-achtergestelde schuldinstrumenten aangewend wordt om aan de achterstellingsverplichting te voldoen.

(11)

Om te garanderen dat de nieuwe categorie niet-preferente niet-achtergestelde schuldinstrumenten aan de toelaatbaarheidscriteria als omschreven in de TLAC-norm en in Richtlijn 2014/59/EU voldoet, en aldus meer rechtszekerheid te bieden, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat die schuldinstrumenten een oorspronkelijke contractuele looptijd van ten minste één jaar hebben, geen verankerde derivaten bevatten en zelf geen derivaten zijn, en dat de desbetreffende contractuele documentatie en, in voorkomend geval, het prospectus met betrekking tot de uitgifte uitdrukkelijk melding maakt van hun lagere rang in een normale insolventieprocedure. Op voorwaarde dat hoofdsom, terugbetaling en rente in dezelfde valuta zijn uitgedrukt, mogen schuldinstrumenten met variabele rente die zijn afgeleid van een algemeen gebruikte referentierente zoals Euribor of Libor en schuldinstrumenten die niet luiden in de nationale valuta van de emittent niet louter op basis van dit kenmerk worden beschouwd als schuldinstrumenten die verankerde derivaten zijn. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan mogelijke plichten krachtens nationaal recht tot registratie van schuldinstrumenten in het ondernemingsregister voor schulden van de uitgevende instelling, dit met het oog op vervulling van de voorwaarden voor niet-preferente niet-achtergestelde schuldinstrumenten als bedoeld in deze richtlijn.

(12)

Om de rechtszekerheid voor beleggers te vergroten, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat gewone ongedekte schuldinstrumenten en andere gewone ongedekte schulden die geen schuldinstrumenten zijn, in hun nationale insolventiewetten een hogere rang bekleden dan de nieuwe categorie niet-preferente niet-achtergestelde schuldinstrumenten. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat de nieuwe categorie niet-preferente niet-achtergestelde schuldinstrumenten een hogere rang bekleedt dan eigenvermogensinstrumenten en dan overige achtergestelde passiva die niet als eigen vermogen gelden.

(13)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk geharmoniseerde voorschriften voor de rangorde van ongedekte schuldinstrumenten bij insolventie vaststellen voor de toepassing van het kader van de Unie inzake herstel en afwikkeling en in het bijzonder de doeltreffendheid van de bail-in-regeling verbeteren, niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang van de maatregelen beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. In het bijzonder mag deze richtlijn geen afbreuk doen aan andere mogelijkheden en uitzonderingen waarin de TLAC-norm voorziet om te voldoen aan de achterstellingsverplichting.

(14)

Het verdient aanbeveling dat de wijzigingen in Richtlijn 2014/59/EU overeenkomstig deze richtlijn worden toegepast op ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die op of na de datum van toepassing van deze richtlijn zijn uitgegeven. Ter wille van de rechtszekerheid en om de overgangskosten zo veel mogelijk te beperken, dient te worden voorzien in passende waarborgen wat betreft de plaats in de rangorde, bij insolventie, van vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die vóór die datum zijn uitgegeven. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de plaats in de rangorde, bij insolventie, van alle uitstaande ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die instellingen vóór die datum hebben uitgegeven, wordt geregeld door de stand van de wetgeving van de betrokken lidstaat op 31 december 2016. Voor zover bepaalde nationale wetten zoals zij luiden op 31 december 2016 reeds instellingen de mogelijkheid geven om achtergestelde schuld uit te geven, moeten alle of een deel van de uitstaande ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die zijn uitgegeven vóór de datum van toepassing van deze richtlijn, bij insolventie dezelfde rang kunnen hebben als de niet-preferente niet-achtergestelde schuldinstrumenten die onder de voorwaarden van deze richtlijn zijn uitgegeven. Daarnaast moeten de lidstaten, na 31 december 2016 en vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, hun nationale wetgeving betreffende de rang, in een normale insolventieprocedure, van ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die zijn uitgegeven na de datum van toepassing van die wetten, kunnen aanpassen om te voldoen aan de in deze richtlijn neergelegde voorwaarden. In dat geval mogen alleen de ongedekte vorderingen die voortvloeien uit de schuldinstrumenten die vóór de toepassing van die nieuwe nationale wetten zijn uitgegeven, blijven vallen onder de wetten van de lidstaten zoals deze luidden op 31 december 2016.

(15)

Deze richtlijn mag de lidstaten niet beletten te bepalen dat deze richtlijn van toepassing moet blijven wanneer de uitgevende entiteiten niet langer onderworpen zijn aan het kader van de Unie inzake herstel en afwikkeling, met name na afstoting van hun kredietverlenings- of beleggingsactiviteiten aan een derde partij.

(16)

Deze richtlijn harmoniseert de rangorde die geldt in de normale insolventieprocedure van ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten, en heeft geen betrekking op de rang van deposito’s bij insolventie buiten de bestaande toepasselijke bepalingen van Richtlijn 2014/59/EU. Deze richtlijn doet derhalve geen afbreuk aan bestaande of toekomstige nationale wetten van de lidstaten betreffende de normale insolventieprocedure die betrekking hebben op de rang van deposito’s bij insolventie, voor zover deze rangorde niet is geharmoniseerd door Richtlijn 2014/59/EU, ongeacht de datum waarop de deposito’s zijn gestort. Uiterlijk op 29 december 2020 evalueert de Commissie de toepassing van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot de rang van deposito’s bij insolventie en beraadt zij zich op de noodzaak van eventuele verdere wijzigingen daarvan.

(17)

Ter waarborging van de rechtszekerheid ten behoeve van de markten en de individuele instellingen en ter facilitering van de effectieve toepassing van het bail-in-instrument dient deze richtlijn in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU

Richtlijn 2014/59/EU wordt als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 2, lid 1, wordt punt 48 vervangen door:

„48.

„schuldinstrumenten”:

i)

voor de toepassing van artikel 63, lid 1, onder g) en j), obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten, en

ii)

voor de toepassing van artikel 108, obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld en instrumenten die een schuld creëren of erkennen;”;

2.

Artikel 108 wordt vervangen door:

„Artikel 108

Rang in de insolventierangorde

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat in hun nationale, op normale insolventieprocedures toepasselijk recht:

a)

de volgende onderdelen dezelfde rang hebben die hoger is dan de rang van vorderingen van gewone concurrente schuldeisers:

i)

het gedeelte van in aanmerking komende deposito’s afkomstig van natuurlijke personen en van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen dat het in artikel 6 van Richtlijn 2014/49/EU bepaalde dekkingsniveau overschrijdt;

ii)

deposito’s afkomstig van natuurlijke personen en van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen die in aanmerking komende deposito’s zouden zijn indien zij niet waren verricht in zich buiten de Unie bevindende bijkantoren van in de Unie gevestigde instellingen.

b)

de volgende onderdelen dezelfde rang hebben die hoger is dan de onder a) bepaalde rang:

i)

gedekte deposito’s;

ii)

depositogarantiestelsels die middels subrogatie in de rechten en verplichtingen van de gedekte deposanten getreden zijn, bij insolventie.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat ten aanzien van de entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a) tot en met d), gewone ongedekte vorderingen in hun nationale op gewone insolventieprocedures toepasselijke recht een hogere rang hebben dan die van ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten welke aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de oorspronkelijke contractuele looptijd van de schuldinstrumenten bedraagt ten minste één jaar;

b)

de schuldinstrumenten bevatten geen verankerde derivaten en zijn zelf geen derivaten;

c)

de relevante contractuele documentatie en, in voorkomend geval, het prospectus met betrekking tot de uitgifte ervan maakt uitdrukkelijk melding van de lagere rang op grond van dit lid.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die voldoen aan de in lid 2 van dit artikel, onder a), b) en c), gestelde voorwaarden, in hun nationale op gewone insolventieprocedures toepasselijke recht een hogere rang hebben dan die van vorderingen die voortvloeien uit de instrumenten bedoeld in de punten a) tot en met d) van artikel 48, lid 1.

4.   Onverminderd de leden 5 en 7 dragen de lidstaten er zorg voor dat hun nationale op normale insolventieprocedures toepasselijke recht zoals vastgesteld op 31 december 2016, van toepassing is op de rang in normale insolventieprocedures van ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten uitgegeven door entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a) tot en met d), van deze richtlijn, vóór de datum van inwerkingtreding van maatregelen krachtens nationaal recht tot omzetting van Richtlijn (EU) 2017/2399 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

5.   Indien een lidstaat, na 31 december 2016 en vóór 28 december 2017, een nationale wet heeft vastgesteld met betrekking tot de rang in normale insolventieprocedures van ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die zijn uitgegeven na de datum van toepassing van die nationale wet, geldt lid 4 van dit artikel niet voor vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die zijn uitgegeven na de datum van toepassing van die nationale wet, mits aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

die nationale wet bepaalt dat ten aanzien van de entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a) tot en met d), gewone ongedekte vorderingen in normale insolventieprocedures een hogere rang hebben dan die van ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten welke aan de volgende voorwaarden voldoen:

i)

de oorspronkelijke contractuele looptijd van de schuldinstrumenten bedraagt ten minste één jaar;

ii)

de schuldinstrumenten bevatten geen verankerde derivaten en zijn zelf geen derivaten, en

iii)

de desbetreffende contractuele documentatie en, in voorkomend geval, het prospectus met betrekking tot de uitgifte ervan maakt uitdrukkelijk melding van de lagere rang op grond van het nationale recht;

b)

die nationale wet bepaalt dat ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die aan de voorwaarden bedoeld in punt a) van deze alinea voldoen, in normale insolventieprocedures een hogere rang hebben dan die van vorderingen die voortvloeien uit de instrumenten bedoeld in artikel 48, lid 1, onder a) tot en met d).

Op de datum van inwerkingtreding van maatregelen krachtens nationaal recht tot omzetting van Richtlijn (EU) 2017/2399, hebben de ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten als bedoeld in de eerste alinea, onder b), dezelfde rang als die bedoeld in lid 2, onder a), b) en c), en lid 3 van dit artikel.

6.   Voor de toepassing van lid 2, onder b), en lid 5, eerste alinea, onder a), ii), mogen schuldinstrumenten met variabele rente die zijn afgeleid van een algemeen gebruikte referentierente en schuldinstrumenten die niet luiden in de nationale valuta van de emittent, mits hoofdsom, terugbetaling en rente in dezelfde valuta zijn uitgedrukt, niet louter op basis van deze kenmerken worden beschouwd als schuldinstrumenten die verankerde derivaten bevatten.

7.   Lidstaten die vóór 31 december 2016 een nationale wet met betrekking tot normale insolventieprocedures hebben vastgesteld waarbij gewone ongedekte vorderingen die voortvloeien uit schuldinstrumenten die zijn uitgegeven door entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a) tot en met d), worden gesplitst in twee of meer verschillende rangen, of waarbij de rang van gewone ongedekte vorderingen die voortvloeien uit dergelijke schuldinstrumenten, wordt gewijzigd met betrekking tot alle andere gewone ongedekte vorderingen van dezelfde rang, kunnen bepalen dat schuldinstrumenten met de laagste rang onder deze gewone ongedekte vorderingen dezelfde rang hebben als die van vorderingen die voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in lid 2, onder a), b) en c), en lid 3 van dit artikel.

(*1)  Richtlijn (EU) 2017/2399 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU wat betreft de rang van ongedekte schuldinstrumenten in de insolventierangorde (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 96).”."

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 29 december 2018, aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De lidstaten passen die maatregelen toe met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan in hun nationaal recht.

2.   Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.   Lid 2 is niet van toepassing indien de nationale maatregelen van lidstaten die reeds van kracht waren voor de inwerkingtreding van deze richtlijn, aan deze richtlijn voldoen. De lidstaten stellen de Commissie in dat geval daarvan in kennis.

4.   De lidstaten delen de Commissie en de Europese Bankautoriteit de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Evaluatie

Uiterlijk op 29 december 2020 evalueert de Commissie de toepassing van artikel 108, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU. De Commissie beraadt zich met name over de noodzaak van eventuele verdere wijzigingen met betrekking tot de rang van deposito’s bij insolventie. De Commissie legt hierover een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 12 december 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB C 132 van 26.4.2017, blz. 1.

(2)  PB C 173 van 31.5.2017, blz. 41.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 30 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad 7 december 2017.

(4)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(5)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(8)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.