23.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/1


VERORDENING (EU) 2016/2336 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2016

tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) moeten visserijactiviteiten uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) dient op het visserijbeheer zowel de voorzorgsbenadering als de ecosysteemgerichte benadering te worden toegepast, om ervoor te zorgen dat visserijactiviteiten het mariene ecosysteem zo min mogelijk schaden en om te trachten te voorkomen dat visserijactiviteiten het mariene milieu aantasten. In dat verband zijn artikel 2, lid 2, en de artikelen 7, 20 en 22 van die verordening ook van bijzonder belang.

(2)

De Unie is vast van plan om de resoluties uit te voeren die door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zijn aangenomen, met name de Resoluties 61/105 en 64/72, waarin de staten en de regionale organisaties voor visserijbeheer ertoe worden opgeroepen te garanderen dat kwetsbare mariene diepzee-ecosystemen worden beschermd tegen de effecten van bodemvistuig, en dat de diepzeevisbestanden duurzaam worden geëxploiteerd.

(3)

De Commissie heeft Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (4) geëvalueerd en zij was met name van mening dat de omvang van de betrokken vloot te groot was, dat er te weinig aanwijzingen werden gegeven voor de controle in de aangewezen havens en voor de bemonsteringsprogramma's, en dat de kwaliteit van de rapportage door de lidstaten over de inspanningsniveaus te sterk varieerde. Voorts is uit de evaluatie van de Commissie geconcludeerd dat het capaciteitsmaximum, dat sinds 2002 van toepassing is en bestaat uit de totale capaciteit van alle vaartuigen die meer dan 10 ton, in ongeacht welke verhouding, diepzeesoorten hebben gevangen tussen 1998 en 2000, geen wezenlijk positief effect heeft gehad. Derhalve dient, in het kader van de maatregelen voor het verhelpen van de in die verordening vastgestelde tekortkomingen, het beleid inzake het capaciteitsmaximum te worden aangepast.

(4)

Om de noodzakelijke vermindering van de vangstcapaciteit bij de diepzeevisserij te handhaven en uitgebreidere informatie over diepzeevisserijactiviteiten en het effect daarvan op het mariene milieu te verkrijgen, moet er een vismachtiging worden vereist om op diepzeesoorten te mogen vissen. Elke aanvraag voor een vismachtiging dient vergezeld te gaan van een gedetailleerde beschrijving van het beoogde visserijgebied, inclusief deelgebieden, sectoren en deelsectoren van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Cecaf), alsmede van het type vistuig, de voorgenomen diepte, de voorgenomen frequentie en duur van de visserijactiviteit en de namen van de betrokken diepzeesoorten.

Het systeem van vismachtigingen moet ook bijdragen tot het beperken van de capaciteit van vaartuigen die op diepzeesoorten mogen vissen. Om de beheersmaatregelen sterker te richten op dat deel van de vloot dat het meest betrokken is bij de diepzeevisserij, moeten voor visserijtakken waarbij diepzeesoorten doelsoort zijn, andere vismachtigingen worden afgegeven dan voor de visserijtakken waarin zij bijvangst zijn. De toepassing van de bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerde aanlandingsverplichting mag vaartuigen die kleine hoeveelheden diepzeesoorten vangen en die momenteel niet in het bezit hoeven te zijn van een diepzeevisdocument, echter niet verhinderen hun traditionele visserijactiviteiten voort te zetten.

(5)

Houders van een vismachtiging waarmee op diepzeesoorten mag worden gevist, moeten meewerken aan wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten ter verbetering van de beoordeling van de situatie van diepzeebestanden en van het onderzoek naar diepzee-ecosystemen.

(6)

Met het oog op verdere verbetering van de bescherming van het mariene milieu is het passend gerichte visserijactiviteiten alleen toe te laten in die gebieden waar diepzeevisserij heeft plaatsgevonden tijdens de referentieperiode 2009-2011. Echter, ten behoeve van experimentele visserij moet het mogelijk zijn voor vaartuigen die op diepzeesoorten vissen om buiten het bestaande visserijgebied te vissen, mits op basis van een volgens richtsnoeren van de Food and Agriculture Organisation (FAO) verrichte effectbeoordeling is geconcludeerd dat de uitbreiding van het visserijgebied geen aanmerkelijk risico op een negatief gevolg voor kwetsbare mariene ecosystemen (vulnerable marine ecosystems — VME's) inhoudt.

(7)

Van de verschillende soorten vistuig brengt de diepzeevisserij met bodemtrawls een groter risico voor VME's mee; voor dat vistuig worden bovendien de hoogste percentages onbedoelde vangst van diepzeesoorten gerapporteerd. Om ervoor te zorgen dat dergelijke diepzeevisserijactiviteiten het mariene ecosysteem zo min mogelijk schaden, moet de visserij met bodemtrawls beperkt worden tot wateren boven een bepaalde diepte, en moet het vissen met bodemvistuig onderworpen worden aan specifieke voorschriften voor de bescherming van VME's. Het gebruik van bodemvistuig dient voorts na 13 januari 2021 te worden geëvalueerd. Daarnaast is het gebruik van geankerde kieuwnetten in de diepzeevisserij momenteel aan banden gelegd op grond van Verordening (EG) nr. 1288/2009 van de Raad (5).

(8)

Teneinde de mogelijke schadelijke gevolgen van het vissen met bodemtrawls te beperken, is het dienstig de visserij met bodemtrawls alleen op een diepte van 800 meter of minder toe te staan. Deze limiet is gebaseerd op bestaande sectorgestuurde vrijwillige maatregelen in de Uniewateren, en de specifieke kenmerken van diepzeevisserij in de Uniewateren worden daarbij in aanmerking genomen.

(9)

Om de effecten van visserijactiviteiten in diepzeewateren op VME's zo veel mogelijk te beperken, is het passend te voorzien in een reeks maatregelen ter vermindering van het aantreffen van VME's. Met name een afstandregel en een rapportageverplichting dienen te worden toegepast bij het aantreffen van een VME. Voorts moet een lijst van gebieden waar VME's voorkomen of waarschijnlijk voorkomen worden opgesteld waar een verbod op visserij met bodemvistuig geldt.

(10)

Aangezien biologische informatie het best kan worden verzameld door middel van geharmoniseerde normen voor gegevensverzameling, is het passend de gegevensverzameling inzake diepzeemetiers te integreren in het algemene kader van de wetenschappelijkegegevensverzameling, waarbij tevens moet worden gegarandeerd dat er aanvullende informatie wordt verstrekt die nodig is om de dynamiek van de visserij te begrijpen. Financiering voor het verzamelen van gegevens uit hoofde van deze verordening is beschikbaar onder de voorwaarden en volgens de beginselen van het kader voor gegevensverzameling van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (6).

(11)

Bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (7) zijn strengere controle- en handhavingseisen vastgesteld die van toepassing zijn in specifieke omstandigheden. De visserij op diepzeesoorten, die van nature kwetsbaar zijn voor bevissing, moet derhalve meer worden gecontroleerd. Het is ook passend te voorzien in specifieke gevallen van inbreuken op de GVB-regels, die moeten leiden tot de intrekking van een vismachtiging.

(12)

Het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan is bij Besluit 81/608/EEG van de Raad (8) goedgekeurd, en is op 17 maart 1982 in werking getreden. Dat verdrag biedt een passend kader voor multilaterale samenwerking inzake rationele instandhouding en rationeel beheer van visbestanden in de internationale wateren in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan. De door de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (North-East Atlantic Fisheries Commission — NEAFC) vastgestelde beheersmaatregelen omvatten een specifiek systeem van maatregelen voor de bescherming van VME's in het gereglementeerde gebied van de NEAFC. Echter, om de continuïteit van de huidige werkwijze van Unievissersvaartuigen in NEAFC-wateren te verzekeren, dienen de regels van Verordening (EG) nr. 2347/2002 die thans met betrekking tot het diepzeevisdocument, de aangewezen havens en de informatieverstrekking door lidstaten gelden, op diepzeevisserijactiviteiten in het gereglementeerde gebied van de NEAFC van toepassing te blijven. Voorts is het, teneinde de wetenschappelijke kennis over die bestanden te blijven verbeteren, en aangezien de toepasselijke NEAFC-maatregelen geen waarnemerstoezicht omvatten, passend om hetzelfde waarnemerstoezicht toe te passen in alle gebieden in de Noordzee en van de Cecaf waar op diepzeesoorten wordt gevist.

(13)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de lijst van VME-indicatoren vervat in bijlage III teneinde die lijst aan te passen aan de meest recente wetenschappelijke adviezen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (9). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(14)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening wat betreft de bepaling van de bestaande visserijgebieden en de vaststelling en aanpassing van de lijst van gebieden waar VME's voorkomen of waarschijnlijk voorkomen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(15)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening wat betreft de goedkeuring van experimentele diepzeevisserij, en wat betreft de aanpassing van de bepaling van de bestaande diepzeevisserijgebieden teneinde de plaatsen van de visserijactiviteiten uit hoofde van een overeenkomstig deze verordening afgegeven vismachtiging toe te voegen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend zonder dat Verordening (EU) nr. 182/2011 wordt toegepast.

(16)

Daarom zijn nieuwe regels noodzakelijk om de visserij op diepzeebestanden te reguleren in de Uniewateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de internationale wateren binnen het bevoegdheidsgebied van de Cecaf,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen

Deze verordening draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vermeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 met betrekking tot diepzeesoorten en -habitats. Daarnaast heeft zij het volgende ten doel:

a)

het verbeteren van wetenschappelijke kennis inzake diepzeesoorten en hun habitats;

b)

het voorkomen van aanzienlijke nadelige gevolgen voor VME's in het kader van de diepzeevisserij en het garanderen van de instandhouding van diepzeevisbestanden op de lange termijn;

c)

het waarborgen dat de maatregelen van de Unie die gericht zijn op het duurzame beheer van diepzeevisbestanden in overeenstemming zijn met de door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen resoluties, met name de Resoluties 61/105 en 64/72.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Deze verordening is van toepassing op visserijactiviteiten of voorgenomen visserijactiviteiten in de volgende wateren:

a)

door Unievissersvaartuigen en vissersvaartuigen van derde landen in de Uniewateren van de Noordzee, van de noordwestelijke wateren en de zuidwestelijke wateren alsmede de Uniewateren van ICES-gebied IIa;

b)

door Unievissersvaartuigen in internationale wateren van Cecaf-gebieden 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.

2.   Lid 1 van dit artikel laat artikel 16, lid 5, onverlet.

Artikel 3

Onderwerp

1.   Deze verordening is van toepassing op soorten die voorkomen in diepzeewateren en gekenmerkt worden door een combinatie van de volgende biologische factoren: rijping op betrekkelijk hoge leeftijd, trage groei, hoge levensverwachting, lage natuurlijke sterftegraad, onregelmatige populatietoename van succesvolle jaarklassen en paaien dat niet noodzakelijk elk jaar voorkomt („diepzeesoorten”).

2.   Voor de toepassing van deze verordening worden de diepzeesoorten en de meest kwetsbare soorten in die categorie vermeld in bijlage I.

Artikel 4

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad (11).

2.   Bovendien gelden de volgende definities:

a)   „ICES-gebieden”: de gebieden omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12);

b)   „de Cecaf-gebieden”: de gebieden omschreven in Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad (13);

c)   „het gereglementeerde gebied van de NEAFC”: de wateren die onder het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan vallen en die buiten de wateren onder de visserijjurisdictie van de partijen bij dat verdrag liggen;

d)   „meest kwetsbare soorten”: de in de derde kolom, „Meest kwetsbaar (x)”, van de tabel in bijlage I opgenomen diepzeesoorten;

e)   „metier”: met een bepaald vistuig in een bepaald gebied op een bepaalde soort gerichte visserijactiviteiten;

f)   „diepzeemetier”: een metier dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, op diepzeesoorten is gericht;

g)   „visserijcontrolecentrum”: een operationeel centrum dat door een vlaggenlidstaat is opgericht en dat beschikt over computerapparatuur en -programmatuur waarmee gegevens automatisch kunnen worden ontvangen en verwerkt en elektronisch kunnen worden doorgestuurd;

h)   „aantreffen”: vangsten van indicatorsoorten voor VME's, in hoeveelheden die boven de in bijlage IV vermelde drempels liggen;

i)   „onbedoelde vangst”: incidentele vangst van mariene organismen die op grond van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangeland en op de quota in mindering gebracht moet worden omdat de organismen kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of omdat de vangst de uit hoofde van de vangstsamenstellings- en bijvangstvoorschriften toegestane hoeveelheden overschrijdt;

j)   „VME-indicatoren”: de indicatoren die zijn opgenomen in bijlage III;

k)   „bestaande diepzeevisserijgebieden”: het deel van het in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde gebied, waarin in het verleden diepzeevisserij heeft plaatsgevonden en dat wordt bepaald in overeenstemming met artikel 7.

Artikel 5

Vismachtigingen

1.   Op diepzeesoorten gerichte visserij is onderworpen aan een vismachtiging (de „machtiging voor gerichte visserij”). De machtiging voor gerichte visserij geeft aan op welke diepzeesoorten het vaartuig zich mag richten.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt een visserijactiviteiten uitvoerend vissersvaartuig geacht op diepzeesoorten te zijn gericht indien de vangstmededelingen (in het logboek, aanvoeraangiften, verkoopdocumenten of gelijkaardige documenten) in een bepaald kalenderjaar minstens 8 % diepzeesoorten in een bepaalde visreis bevatten.

Echter, dit is niet van toepassing op vissersvaartuigen waarvan de totale registratie van diepzeesoorten in dat kalenderjaar minder dan 10 ton bedraagt. Deze alinea geldt onverminderd lid 6.

3.   Visserijactiviteiten van vissersvaartuigen die, hoewel zij zich niet richten op diepzeesoorten, deze soorten toch als bijvangst vangen, zijn onderworpen aan een vismachtiging (de „machtiging voor bijvangsten”). De machtiging voor bijvangsten geeft aan welke diepzeesoorten het vaartuig mag aantreffen als bijvangst, terwijl het zich op andere soorten richt.

4.   De beide in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde soorten vismachtigingen zijn duidelijk te onderscheiden in het in artikel 116 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde elektronische gegevensbestand.

5.   Vissersvaartuigen die niet in het bezit zijn van een vismachtiging uit hoofde van dit artikel, mogen diepzeesoorten niet bevissen tenzij tot een vangst van 100 kg per visreis. De hoeveelheid door dergelijke vaartuigen gevangen diepzeesoorten die de 100 kg overschrijdt, wordt niet aan boord gehouden, overgeladen of aangeland, behalve voor onbedoelde vangst van diepzeesoorten, waarvoor de aanlandingsverplichting van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geldt; deze vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt.

6.   Een vissersvaartuig dat in het bezit is van een vismachtiging voor bijvangsten en dat toegang heeft tot een quotum voor de bijvangst van diepzeesoorten dat de in lid 2 van dit artikel vermelde drempel van 10 ton met niet meer dan 15 % overschrijdt, wordt niet geacht op diepzeesoorten te zijn gericht. Het vaartuig landt deze vangsten aan en boekt ze af op de quota. Onbedoelde vangst van diepzeesoorten waarvoor de aanlandingsverplichting van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geldt, worden aangeland en op de quota afgeboekt.

7.   Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op de afgifte van vismachtigingen aan vissersvaartuigen van derde landen krachtens Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (14).

Artikel 6

Capaciteitsbeheer

1.   De totale vangstcapaciteit, gemeten in brutotonnage en in kilowatt, van alle Unievissersvaartuigen waarvoor een lidstaat een machtiging voor gerichte visserij heeft afgegeven, mag op geen enkel moment meer bedragen dan de totale vangstcapaciteit, in de periode 2009-2011, uitgaand van het jaar met het hoogste cijfer, van de vaartuigen van die lidstaat die:

a)

10 ton of meer diepzeesoorten hebben gevangen tijdens een van de drie kalenderjaren 2009-2011, uitgaand van het jaar met het hoogste cijfer, en

b)

geregistreerd zijn in een van de ultraperifere gebieden, in de zin van artikel 349 VWEU, van die lidstaat, waarbij de vangsten van diepzeesoorten door elk van die vaartuigen in een van de drie kalenderjaren 2009-2011 tenminste 10 % van hun totale jaarlijkse vangst uitmaakte, uitgaand van het jaar met het hoogste cijfer.

2.   In afwijking van lid 1, onder a), mag, indien vóór 12 januari 2017 aan een lidstaat vangstmogelijkheden voor de in bijlage I vermelde soorten zijn toegewezen, maar de vaartuigen van die lidstaat in geen van de referentiejaren 10 ton of meer diepzeesoorten hebben gevangen, de totale vangstcapaciteit van die lidstaat op geen enkel moment meer bedragen dan de totale vangstcapaciteit van zijn vaartuigen in een van de drie laatste jaren waarin minstens een van zijn vaartuigen 10 ton of meer diepzeesoorten heeft gevangen, uitgaand van het jaar met het hoogste cijfer.

Artikel 7

Bestaande diepzeevisserijgebieden

1.   Uiterlijk op 13 juli 2017 stellen lidstaten voor de vaartuigen waarvan overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2347/2002 een diepzeevisdocument is toegekend en voor zover het betrekking heeft op visserijactiviteiten van vaartuigen die in elk kalenderjaar meer dan 10 ton vangen, de Commissie in kennis van de plaatsen waar deze vaartuigen tijdens de referentiejaren 2009-2011 op diepzeesoorten hebben gevist; zij doen dat door middel van VMS-aangiften of, indien VMS-aangiften niet beschikbaar zijn, door middel van andere relevante en verifieerbare informatie.

2.   Op basis van de uit hoofde van lid 1 verstrekte informatie, alsmede op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke en technische informatie, bepaalt de Commissie uiterlijk op 13 januari 2018 door middel van uitvoeringshandelingen het bestaande diepzeevisserijgebied. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 8

Algemene voorwaarden voor vismachtigingsaanvragen

1.   Elke aanvraag voor een vismachtiging gaat vergezeld van een gedetailleerde beschrijving van het gebied waar het vissersvaartuig voornemens is visserijactiviteiten te verrichten, van het type vistuig, van de diepte waarop de activiteiten worden verricht, van de voorgenomen frequentie en duur van de visserijactiviteit, en van de namen van de betrokken diepzeesoorten.

2.   Machtigingen voor gerichte visserij worden enkel afgegeven voor visserijactiviteiten in de bestaande diepzeevisserijgebieden.

3.   In afwijking van lid 2 van dit artikel, en in afwachting van de bepaling van de bestaande diepzeevisserijgebieden overeenkomstig artikel 7, kunnen machtigingen voor gerichte visserij worden afgegeven op voorwaarde dat het vaartuig heeft aangetoond dat het gedurende ten minste drie jaar vóór de indiening van de aanvraag voor een vismachtiging visserijactiviteiten in het diepzeemetier heeft uitgevoerd. Een dergelijke vismachtiging mag slechts worden afgegeven met betrekking tot de plaatsen waar die eerdere visserijactiviteiten zijn uitgevoerd.

4.   Er worden geen vismachtigingen afgegeven voor het vissen met bodemtrawls op een diepte van meer dan 800 meter.

5.   In afwijking van lid 2 kan een lidstaat een verzoek indienen voor experimentele visserij op plaatsen die buiten de bestaande diepzeevisserijgebieden liggen. Een dergelijk verzoek gaat vergezeld van een effectbeoordeling, verricht volgens de normen in de internationale richtsnoeren voor het beheer van diepzeevisserij op volle zee van de FAO uit 2008. Wanneer een lidstaat een dergelijk verzoek indient, vermeldt hij de geraamde duur van de experimentele visserij, het geschatte aantal deelnemende vaartuigen en de capaciteit daarvan. Hij stelt verzachtende maatregelen voor om het aantreffen van VME's te voorkomen of deze systemen doeltreffend te beschermen.

6.   De Commissie kan, na beoordeling van de door de lidstaten verstrekte informatie en op basis van advies van een wetenschappelijk adviesorgaan, de gevraagde experimentele visserij door middel van een uitvoeringshandeling goedkeuren. In haar goedkeuring kan de Commissie met name het volgende bepalen:

a)

het gebied voor experimentele visserij;

b)

het maximale aantal vaartuigen en de maximumcapaciteit;

c)

de duur van die visserijactiviteiten, ten hoogste één jaar, eenmaal verlengbaar;

d)

het maximumpercentage van de totaal toegestane vangst van diepzeesoorten dat in het kader van de experimentele visserij mag worden gevangen, en

e)

verzachtende maatregelen die moeten worden nageleefd om VME's te beschermen.

7.   Om te zorgen voor een verzameling van representatieve gegevens die adequaat zijn voor de beoordeling en het beheer van diepzeevisbestanden en van het aantreffen van VME's, is voor elke overeenkomstig lid 6 afgegeven vismachtiging de aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers of elektronische monitoring op afstand op het betrokken vaartuig vereist gedurende de eerste twaalf maanden van de looptijd van de vismachtiging.

8.   Op verzoek van de betrokken lidstaat en op basis van de door die lidstaat verstrekte informatie kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de bepaling van het bestaande diepzeevisserijgebied aanpassen, teneinde de plaatsen van de visserijactiviteiten uit hoofde van een overeenkomstig leden 5 en 6 van dit artikel afgegeven vismachtiging, toe te voegen.

Artikel 9

Specifieke vereisten voor de bescherming van VME's

1.   Dit artikel is van toepassing op visserijactiviteiten met bodemvistuig beneden een diepte van 400 meter.

2.   Indien de hoeveelheid VME-indicatoren, als omschreven in bijlage III, tijdens de visserijactiviteiten de in bijlage IV vastgelegde drempels overschrijdt, wordt verondersteld dat een VME is aangetroffen. Het vissersvaartuig staakt onmiddellijk de visserijactiviteiten in het betrokken gebied. De activiteiten worden pas hervat wanneer een alternatief gebied is bereikt op minimaal vijf zeemijl afstand van het gebied waar het VME werd aangetroffen.

3.   Het vissersvaartuig meldt elk aangetroffen VME onmiddellijk aan de bevoegde nationale autoriteiten, die onverwijld de Commissie in kennis stellen.

4.   De lidstaten gebruiken de beste beschikbare wetenschappelijke en technische informatie, met inbegrip van biogeografische gegevens en de in lid 3 bedoelde gegevens, om na te gaan waar kwetsbare VME's voorkomen of waarschijnlijk zullen voorkomen. Daarnaast beoordeelt het bevoegde wetenschappelijk adviesorgaan op verzoek van de Commissie jaarlijks in welke gebieden VME's voorkomen of waarschijnlijk zullen voorkomen.

Die beoordeling wordt verricht volgens de normen in de internationale richtsnoeren voor het beheer van diepzeevisserij op volle zee van de FAO uit 2008, onder toepassing van de voorzorgsbenadering op het visserijbeheer als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en wordt openbaar gemaakt.

5.   Indien op basis van de in lid 4 bedoelde procedure gebieden zijn geïdentificeerd waarin VME's voorkomen of waarschijnlijk voorkomen, stellen de lidstaten en het bevoegde wetenschappelijk adviesorgaan de Commissie daarvan tijdig in kennis.

6.   Uiterlijk op 13 januari 2018 stelt de Commissie op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke en technische informatie en op basis van de beoordelingen en vaststellingen van de lidstaten en het wetenschappelijk adviesorgaan, uitvoeringshandelingen vast met het oog op het vastleggen van een lijst van gebieden waar VME's voorkomen of waarschijnlijk zullen voorkomen. De Commissie evalueert de lijst jaarlijks op basis van het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij en wijzigt de lijst in voorkomend geval door middel van uitvoeringshandelingen. De Commissie kan een gebied van de lijst schrappen mits zij, op basis van een effectbeoordeling en na raadpleging van het bevoegde wetenschappelijk adviesorgaan, vaststelt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor het feit dat er zich in dat gebied geen VME's bevinden, of dat er passende instandhoudings- en beheersmaatregelen zijn getroffen om aanzienlijke nadelige gevolgen voor VME's in dat gebied te voorkomen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

7.   De Commissie kan de VME-indicatoren op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie evalueren en zij wordt gemachtigd de lijst in bijlage III overeenkomstig artikel 17 door middel van gedelegeerde handelingen te wijzigen.

8.   Er moeten nieuwe effectbeoordelingen worden verricht indien zich aanzienlijke veranderingen voordoen in de technieken voor het vissen met bodemvistuig, of indien uit nieuwe wetenschappelijke informatie blijkt dat er in een bepaald gebied VME's aanwezig zijn.

9.   Vissen met bodemvistuig is verboden in alle overeenkomstig lid 6 op de lijst geplaatste gebieden.

Artikel 10

Toepassing van specifieke controlebepalingen

Visserij en visserijactiviteiten die onder deze verordening vallen, zijn tevens onderworpen aan het bepaalde in de artikelen 7, 17, 42, 43, 45, artikel 84, lid 1, onder a), artikel 95, lid 3, artikel 104, lid 1, artikel 105, lid 3, onder c), artikel 107, lid 1, artikel 108, lid 1, en artikel 115, onder c), van en bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1224/2009, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Artikel 11

Aangewezen havens

1.   De lidstaten wijzen de havens aan waar aanlandingen of overladingen van diepzeesoorten, of een combinatie van beide, van meer dan 100 kg moeten plaatsvinden. De lidstaten doen de lijst van die aangewezen havens uiterlijk op 13 maart 2017 toekomen aan de Commissie.

2.   Er mag maximaal 100 kg diepzeesoorten, ongeacht welke, worden aangeland op andere plaatsen dan de havens die door de lidstaten overeenkomstig lid 1 zijn aangewezen.

Artikel 12

Voorafgaande kennisgeving

In afwijking van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 zijn de kapiteins van alle Unievissersvaartuigen van welke lengte dan ook die voornemens zijn om 100 kg of meer diepzeesoorten aan te landen, verplicht de bevoegde autoriteit van hun vlaggenlidstaat van dat voornemen in kennis te stellen, ten minste vier uur vóór het geplande tijdstip van aankomst in de haven. De kapitein of een andere persoon die verantwoordelijk is voor de activiteiten van vaartuigen met een lengte van 12 meter of minder, stelt de bevoegde autoriteiten hiervan ten minste één uur vóór het geplande tijdstip van aankomst in de haven in kennis.

Artikel 13

In het logboek te noteren gegevens bij diepzeevisserij

1.   Wanneer het bijhouden van een logboek verplicht is, moeten kapiteins van Unievissersvaartuigen met een vismachtiging overeenkomstig artikel 5, lid 1 of lid 3, wanneer zij actief zijn in een diepzeemetier of wanneer zij op een diepte van meer dan 400 meter vissen:

a)

na elke trek een nieuwe regel in het papieren logboek aanbrengen, of

b)

wanneer zij het elektronische registratie- en meldsysteem moeten toepassen, na elke trek afzonderlijk de gegevens registreren.

2.   Kapiteins van Unievissersvaartuigen registreren in het logboek van het vaartuig tevens de hoeveelheden van de in bijlage I vermelde diepzeesoorten die zijn gevangen, aan boord gehouden, overgeladen of aangeland overeenkomstig artikel 5, lid 5, en de hoeveelheden van de in bijlage III vermelde VME-indicatoren boven de in bijlage IV opgenomen drempelwaarden, waaronder soortensamenstelling en gewicht, en brengen over deze hoeveelheden verslag uit aan de bevoegde autoriteiten.

Artikel 14

Intrekking van vismachtigingen

Onverminderd artikel 7, lid 4, en artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1224/2009, worden, overeenkomstig artikel 90, lid 1, van die verordening, de in artikel 5, leden 1 en 3, van deze verordening bedoelde vismachtigingen in de volgende gevallen voor de duur van ten minste twee maanden ingetrokken:

a)

het niet voldoen aan de in de vismachtiging vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de beperkingen voor het gebruik van bepaalde soorten vistuig, toegestane visgebieden of vangstbeperkingen ten aanzien van de soorten waarop gericht mag worden gevist, of

b)

het niet aan boord nemen van een wetenschappelijk waarnemer of het niet toestaan van het nemen van monsters voor wetenschappelijke doeleinden, zoals gespecificeerd in artikel 16 van deze verordening.

Artikel 15

Regels inzake gegevensverzameling en rapportage

1.   Behoudens specifiekere bepalingen in deze verordening is Verordening (EG) nr. 199/2008 van toepassing.

2.   Bij het verzamelen van gegevens over diepzeemetiers overeenkomstig de algemene regels inzake gegevensverzameling en de niveaus van precisie die zijn vastgesteld in het toepasselijke meerjarenprogramma van de Unie voor de verzameling en het beheer van biologische, technische, milieugerelateerde, sociale en economische gegevens, nemen de lidstaten de specifieke verplichtingen op het gebied van gegevensverzameling en rapportage van bijlage II voor het diepzeemetier in acht.

3.   De lidstaten nemen in alle overeenkomstig artikel 5 afgegeven vismachtigingen de nodige bepalingen op om te garanderen dat het betrokken vaartuig in samenwerking met de betrokken wetenschappelijke instelling deelneemt aan gegevensverzamelingsregelingen die onder meer betrekking hebben op de visserijactiviteiten waarvoor machtigingen worden afgegeven.

4.   De kapitein van een vaartuig of iedere andere persoon die verantwoordelijk is voor de activiteiten van het vaartuig, is verplicht de wetenschappelijk waarnemer aan boord te nemen die de lidstaat voor zijn vaartuig heeft aangewezen, tenzij dit om veiligheidsredenen niet mogelijk is. De kapitein faciliteert de uitoefening van de taken van de wetenschappelijk waarnemer.

5.   Op verzoek van de Commissie dient een lidstaat jaarlijks een rapport in met geaggregeerde gegevens over het aantal vaartuigen die zijn vlag voeren en aan diepzeevisserij doen, hun visserijgebied, het vistuigtype, de afmetingen, het nummer van elk type afgegeven vismachtiging, de haven van herkomst, de totale diepzeevangstmogelijkheden die beschikbaar zijn voor zijn vaartuigen en het totale percentage van de benutting van die vangstmogelijkheden. Die rapporten worden openbaar gemaakt.

Artikel 16

Waarnemerstoezicht

1.   De lidstaten stellen een programma voor waarnemerstoezicht vast om ervoor te zorgen dat er relevante, actuele en accurate gegevens worden vergaard over vangsten en bijvangsten van diepzeesoorten en aangetroffen VME's, alsmede andere informatie die relevant is voor de effectieve uitvoering van deze verordening. Vaartuigen die bodemtrawls of geankerde kieuwnetten gebruiken en een machtiging voor het vissen op diepzeesoorten hebben, zijn onderworpen aan ten minste 20 % waarnemerstoezicht, met uitzondering van vaartuigen die om veiligheidsredenen geen waarnemer aan boord kunnen nemen. Alle andere vaartuigen die een machtiging voor het vissen op diepzeesoorten hebben, zijn onderworpen aan ten minste 10 % waarnemerstoezicht, met uitzondering van vaartuigen die om veiligheidsredenen geen waarnemer aan boord kunnen nemen.

2.   Wanneer een exploitant door zijn lidstaat is verzocht een waarnemer aan boord van zijn vaartuig te nemen, belet de afwezigheid van een waarnemer om buiten de macht van de exploitant liggende redenen dat vaartuig niet om de haven te verlaten.

3.   Vóór 1 januari 2018 zal de Commissie wetenschappelijk advies op basis van de uit hoofde van deze verordening verzamelde gegevens hebben ingewonnen over de vraag of het in lid 1 van dit artikel bedoelde waarnemerstoezicht voldoende is om de doelstellingen van artikel 1 te verwezenlijken, met name het voorkomen van aanzienlijke nadelige gevolgen voor VME's in het kader van de diepzeevisserij, en of het waarnemerstoezicht moet worden aangepast op basis van een geactualiseerde steekproefmethode. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld in kennis van de resultaten van het ingewonnen wetenschappelijk advies.

4.   Wanneer de Commissie op grond van het in lid 3 bedoelde wetenschappelijk advies van oordeel is dat de in lid 1 vermelde percentages waarnemerstoezicht aangepast moeten worden, kan de Commissie bij wijze van urgentie een voorstel indienen voor de herziening van die percentages.

5.   In afwijking van artikel 2 is dit artikel van overeenkomstige toepassing op de visserij op diepzeesoorten door vaartuigen die bodemtrawls of geankerde kieuwnetten gebruiken in het gereglementeerde gebied van de NEAFC.

Artikel 17

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9, lid 6, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 12 januari 2017. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 9, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 18

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor visserij en aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 19

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 13 januari 2021 evalueert de Commissie op basis van de rapporten van de lidstaten en van daartoe door haar ingewonnen wetenschappelijk advies het effect van de in deze verordening vastgestelde maatregelen, en bepaalt zij in hoeverre de in artikel 1, onder a) en b), bedoelde doelstellingen zijn verwezenlijkt.

2.   De evaluatie richt zich op trends met betrekking tot de volgende onderwerpen:

a)

alle voor het vissen op diepzeesoorten gebruikte soorten vistuig, met bijzondere nadruk op het effect op de meest kwetsbare soorten en op VME's;

b)

de vaartuigen die zijn overgeschakeld op het gebruik van vistuig met een verminderd effect op de zeebodem, en de vooruitgang met betrekking tot het voorkomen, tot een minimum beperken en, indien mogelijk, uitbannen van onbedoelde vangst;

c)

de visserijactiviteiten van bij elk diepzeemetier betrokken vaartuigen;

d)

de volledigheid en de betrouwbaarheid van de gegevens die de lidstaten aan de wetenschappelijke instanties of, in het geval van specifieke gegevensoproepen, aan de Commissie verstrekken om de bestanden te evalueren;

e)

de diepzeebestanden waarvoor het wetenschappelijk advies is verbeterd;

f)

de doeltreffendheid van de begeleidende maatregelen om de teruggooi uit te bannen en de vangst van de meest kwetsbare soorten te verminderen;

g)

de kwaliteit van de krachtens artikel 8 uitgevoerde effectbeoordelingen;

h)

het aantal vaartuigen en havens van de Unie waarvoor de uitvoering van deze verordening rechtstreeks gevolgen heeft;

i)

de doeltreffendheid van maatregelen die zijn vastgesteld ter waarborging van de duurzaamheid van de diepzeevisbestanden op lange termijn en ter voorkoming van de bijvangst van niet-doelsoorten, met name de meest kwetsbare soorten;

j)

de mate waarin VME's daadwerkelijk beschermd zijn dankzij de beperking van toegelaten visserijactiviteiten tot bestaande diepzeevisserijgebieden, de afstandregel en/of andere maatregelen;

k)

de toepassing van de dieptelimiet van 800 meter.

3.   Op grond van de in lid 1 van dit artikel bedoelde evaluatie kan de Commissie voorstellen tot wijziging van deze verordening doen, voor zover nodig. Als met name uit die evaluatie blijkt dat vissen met bodemvistuig niet in overeenstemming is met de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen, kan de Commissie een voorstel indienen tot wijziging van deze verordening waarbij wordt beoogd ervoor te zorgen dat machtigingen voor gerichte visserij voor vaartuigen die bodemtrawls of geankerde kieuwnetten gebruiken, komen te vervallen of worden ingetrokken, en dat alle nodige maatregelen inzake bodemvistuig, waaronder beugvaartuigen, worden genomen om de bescherming van de meest kwetsbare soorten en VME's te waarborgen.

Artikel 20

Intrekking en overgangsbepalingen

1.   Verordening (EG) nr. 2347/2002 wordt ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

3.   In afwijking van lid 1 van dit artikel blijven de artikelen 3, 7 en 9 van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van toepassing op Unievissersvaartuigen die visserijactiviteiten uitvoeren in het gereglementeerde gebied van de NEAFC.

4.   Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2347/2002 afgegeven speciale visdocumenten blijven geldig voor een maximumperiode van één jaar na 12 januari 2017.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

I. KORČOK


(1)  PB C 133 van 9.5.2013, blz. 41.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 18 oktober 2016 (PB C 433 van 23.11.2016, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 13 december 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(4)  Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften (PB L 351 van 28.12.2002, blz. 6).

(5)  Verordening (EG) nr. 1288/2009 van de Raad van 27 november 2009 tot vaststelling van technische overgangsmaatregelen van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2011 (PB L 347 van 24.12.2009, blz. 6).

(6)  Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(8)  Besluit 81/608/EEG van de Raad van 13 juli 1981 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (PB L 227 van 12.8.1981, blz. 21).

(9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig (PB L 201 van 30.7.2008, blz. 8).

(12)  Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).

(13)  Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 1).

(14)  Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad van 29 september 2008 betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren, en houdende wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93 en (EG) nr. 1627/94 en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 3317/94 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33).


BIJLAGE I

Diepzeesoorten

Wetenschappelijke benaming

Gewone benaming

Meest kwetsbaar (x)

Centrophorus spp.

Zwelghaaien

 

Centroscyllium fabricii

Zwarte lantaarnhaai

x

Centroscymnus coelolepis

Portugese ijshaai

x

Centroscymnus crepidater

Langsnuitijshaai

x

Dalatias licha

Zwarte haai

x

Etmopterus princeps

Grote lantaarnhaai

x

Apristuris spp.

IJslandse hondshaai

 

Chlamydoselachus anguineus

Franjehaai

 

Deania calcea

Spitssnuitsnavelhaai

 

Galeus melastomus

Zwartmondhondshaai

 

Galeus murinus

Muiskathaai

 

Hexanchus griseus

Stompsnuitzeskieuwshaai

x

Etmopterus spinax

Zwarte doornhaai

 

Oxynotus paradoxus

Zeilvinruwhaai

 

Scymnodon ringens

Mestandijshaai

 

Somniosus microcephalus

Groenlandse haai

 

Alepocephalidae

Gladkopvissen

 

Alepocephalus bairdii

Glijkop

 

Alepocephalus rostratus

Risso's gladkopvis

 

Aphanopus carbo

Zwarte haarstaartvis

 

Argentina silus

Grote zilvervis

 

Beryx spp.

Beryciden

 

Chaceon (Geryon) affinis

Rode diepzeekrab

 

Chimaera monstrosa

Draakvis

 

Hydrolagus mirabilis

Kortneusdraakvis van de soort Hydrolagus mirabilis

 

Rhinochimaera atlantica

Atlantische speersnuitdraakvis

 

Coryphaenoides rupestris

Rondneusgrenadiervis

 

Epigonus telescopus

Zwarte kardinaalvis

x

Helicolenus dactilopterus

Blauwkeeltje

 

Hoplostethus atlanticus

Atlantische slijmkop

x

Macrourus berglax

Noordelijke grenadiervis

 

Molva dypterigia

Blauwe leng

 

Mora moro

Atlantische kabeljauw

 

Antimora rostrata

Blauwe diepzeekabeljauw

 

Pagellus bogaraveo

Rode zeebrasem

 

Polyprion americanus

Wrakbaars

 

Reinhardtius hippoglossoides

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

 

Cataetyx laticeps

 

 

Hoplosthetus mediterraneus

Middellandse Zeeslijmkop

 

Macrouridae andere dan Coryphaenoides rupestris en Macrourus berglax

Grenadiervissen andere dan rondneusgrenadiervis en noordelijke grenadiervis

 

Nesiarchus nasutus

Slangmakreel van de soort Nesiarchus nasutus

 

Notocanthus chemnitzii

Rugstekelaal van de soort Notocanthus chemnitzii

 

Raja fyllae

Fylla's rog

 

Raja hyperborea

Arctische rog

 

Raja nidarosiensus

Noorse rog

 

Trachyscorpia cristulata

Schorpioenvis van de soort Trachyscorpia cristulata echinata

 

Lepidopus caudatus

Zilveren degenvis

 

Lycodes esmarkii

Puitaal van de soort Lycodes esmarkii

 

Sebastes viviparus

Kleine roodbaars

 


BIJLAGE II

Specifieke, in artikel 15, lid 2, bedoelde vereisten inzake gegevensverzameling en rapportage

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat gegevens die zijn verzameld voor een gebied dat zowel Uniewateren als internationale wateren omvat, verder worden uitgesplitst zodat zij apart betrekking hebben op ofwel Uniewateren ofwel internationale wateren.

2.

Wanneer de activiteit van een diepzeemetier overlappingen heeft met de activiteit van een ander metier in hetzelfde gebied, worden de gegevens inzake de eerstgenoemde activiteit apart van de gegevens inzake de andere activiteit verzameld.

3.

Bij alle diepzeemetiers wordt de teruggooi bemonsterd. De bemonsteringsstrategie voor de aanlandingen en de teruggooi heeft betrekking op alle in bijlage I vermelde soorten, alsmede op soorten die tot het ecosysteem van de zeebodem behoren, zoals diepzeekoralen, sponzen en andere tot datzelfde ecosysteem behorende organismen.

4.

Een waarnemer die actief is aan boord wordt verzocht het gewicht vast te stellen en te documenteren van alle steenkoralen, zachte koralen, sponzen en andere tot datzelfde ecosysteem behorende organismen die door het vistuig van het vaartuig aan boord zijn gebracht.

5.

Wanneer op grond van het toepasselijke meerjarenprogramma inzake gegevensverzameling visserijinspanningsgegevens wat betreft het aantal visuren voor trawls en de uitzettijd voor passief vistuig, moeten worden verzameld, verzamelen de lidstaten tevens de onderstaande aanvullende gegevens en zijn zij bereid die samen met dergelijke visserijinspanningsgegevens te verstrekken:

a)

de geografische locatie van de visserijactiviteiten per trek, op basis van de VMS-gegevens die door het vaartuig aan het visserijcontrolecentrum zijn doorgegeven;

b)

de dieptes waarop is gevist met het betrokken vistuig, wanneer het vaartuig via een elektronisch logboek moet rapporteren. De kapitein van het vaartuig deelt de diepte waarop is gevist mee aan de hand van het gestandaardiseerde format voor rapportage.


BIJLAGE III

VME-indicatorsoorten

Hieronder volgt een lijst van VME-habitattypes, met de taxa waarbij de kans het grootst is dat zij worden aangetroffen in die habitats die als VME-indicatoren worden beschouwd.

VME-habitattype

Representatieve taxa

1.

Koudwaterkoraalrif

 

a)

Lophelia pertusarif

Lophelia pertusa

b)

Solenosmilia variabilisrif

Solenosmilia variabilis

2.

Koraaltuin

 

a)

Tuin op harde ondergrond

 

i)

Gorgoonkoraal- en zwartkoraaltuinen op harde ondergrond

Anthothelidae

Chrysogorgiidae

Isididae, Keratoisidinae

Plexauridae

Acanthogorgiidae

Coralliidae

Paragorgiidae

Primnoidae

Schizopathidae

ii)

Kolonievormende scleractinia op rotsachtige dagzomen

Lophelia pertusa

Solenosmilia variabilis

iii)

Scleractinia-aggregaties die geen rif vormen

Enallopsammia rostrata

Madrepora oculata

b)

Koraaltuinen op zachte ondergrond

 

i)

Gorgoonkoraal- en zwartkoraaltuinen op zachte ondergrond

Chrysogorgiidae

ii)

Bekerkoraalvelden

Caryophylliidae

iii)

Pocillopora-meandrinavelden

Flabellidae

Nephtheidae

3.

Aggregaties van diepzeesponzen

 

a)

Aggregaties van andere sponssoorten

Geodiidae

Ancorinidae

Pachastrellidae

b)

Sponzentuin op harde ondergrond

Axinellidae

Mycalidae

Polymastiidae

Tetillidae

c)

Gemeenschappen van glassponzen

Rossellidae

Pheronematidae

4.

Velden van zeeveren

Anthoptilidae

Pennatulidae

Funiculinidae

Halipteridae

Kophobelemnidae

Protoptilidae

Umbellulidae

Vigulariidae

5.

Afzettingen van kokeranemonen

Cerianthidae

6.

Boven modder en zand uitstekende fauna

Bourgetcrinidae

Antedontidae

Hyocrinidae

Xenophyophora

Syringamminidae

7.

Afzettingen van mosdiertjes

 


BIJLAGE IV

Het aantreffen van een mogelijk VME wordt gedefinieerd als:

a)

voor een trawl en ander vistuig dan beuglijnen: de aanwezigheid van meer dan 30 kg levend koraal en/of 400 kg levende sponzen van VME-indicatoren, en

b)

voor een uitgezette beuglijn: de aanwezigheid van VME-indicatoren aan tien haken per segment van duizend haken of per beuglijnsectie van 1 200 meter, al naargelang welke van de twee het kortst is.