29.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 323/1


VERORDENING (EU) 2016/2067 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2016

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard (IFRS) 9 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) is een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 24 juli 2014 heeft de International Accounting Standard Board (IASB) International Financial Reporting Standard (IFRS) 9 Financiële instrumenten gepubliceerd. Deze standaard beoogt de financiële rapportage van financiële instrumenten te verbeteren door het aanpakken van punten van zorg die zich op dit gebied tijdens de financiële crisis hebben aangediend. IFRS 9 beantwoordt met name aan de G20-oproep om tot een meer toekomstgericht model voor de opname van verwachte verliezen op financiële activa te komen.

(3)

De goedkeuring van IFRS 9 brengt met zich dat International Accounting Standard (IAS) 1, IAS 2, IAS 8, IAS 10, IAS 12, IAS 20, IAS 21, IAS 23, IAS 28, IAS 32, IAS 33, IAS 36, IAS 37, IAS 39, IFRS 1, IFRS 2, IFRS 3, IFRS 4, IFRS 5, IFRS 7, IFRS 13, Interpretatie van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) 2, IFRIC 5, IFRIC 10, IFRIC 12, IFRIC 16, IFRIC 19 en Interpretatie van het Standing Interpretations Committee (SIC) 27 moeten worden gewijzigd teneinde de samenhang tussen de internationale standaarden voor jaarrekeningen te waarborgen. Om te zorgen voor samenhang met het recht van de Unie is een wijziging dienovereenkomstig van IAS 39 met betrekking tot administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties niet bewerkstelligd in deze verordening. Voorts trekt IFRS 9 IFRIC 9 in.

(4)

Na overleg met de European Financial Reporting Advisory Group en na inaanmerkingneming van de kwesties die voortvloeien uit dat overleg, met name betreffende de impact van de toepassing van IFRS 9 op de verzekeringssector, wordt geconcludeerd dat IFRS 9 voldoet aan de goedkeuringscriteria vervat in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002.

(5)

De goedkeuring van internationale standaarden voor jaarrekeningen door de Commissie moet tijdig gebeuren zodat het begrip en vertrouwen van de beleggers niet wordt ondermijnd. Niettemin wordt, hoewel IFRS 9 wordt goedgekeurd, de noodzaak van een facultatieve opschorting van de toepassing ervan voor de verzekeringssector in aanmerking genomen. De IASB heeft een initiatief ondernomen om deze kwestie aan te pakken en zal naar verwachting een voorstel indienen om één enkele internationaal erkende oplossing zeker te stellen. Ingeval echter de door de IASB tegen 31 juli 2016 goedgekeurde bepalingen niet bevredigend worden geacht, is de Commissie voornemens de verzekeringssector de mogelijkheid te bieden IFRS 9 niet toe te passen voor een beperkte periode.

(6)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de in de bijlage bij deze verordening opgenomen International Financial Reporting Standard (IFRS) 9 Financiële instrumenten wordt ingevoegd;

b)

de volgende in de bijlage bij deze verordening opgenomen internationale standaarden voor jaarrekeningen worden gewijzigd in overeenstemming met IFRS 9 Financiële instrumenten:

i)

IAS 1 Presentatie van de jaarrekening;

ii)

IAS 2 Voorraden;

iii)

IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten;

iv)

IAS 10 Gebeurtenissen na de verslagperiode;

v)

IAS 12 Winstbelastingen;

vi)

IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun;

vii)

IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen;

viii)

IAS 23 Financieringskosten;

ix)

IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures;

x)

IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie;

xi)

IAS 33 Winst per aandeel;

xii)

IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa;

xiii)

IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa;

xiv)

IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering;

xv)

IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards;

xvi)

IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betaling;

xvii)

IFRS 3 Bedrijfscombinaties;

xviii)

IFRS 4 Verzekeringscontracten;

xix)

IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten;

xx)

IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing;

xxi)

IFRS 13 Waardering tegen reële waarde;

xxii)

Interpretatie van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) 2 Aandelen van leden in coöperatieve entiteiten en soortgelijke instrumenten;

xxiii)

IFRIC 5 Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen;

xxiv)

IFRIC 10 Tussentijdse financiële verslaggeving en bijzondere waardevermindering;

xxv)

IFRIC 12 Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten;

xxvi)

IFRIC 16 Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit;

xxvii)

IFRIC 19 Aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten;

xxviii)

Interpretatie van het Standing Interpretations Committee SIC 27 Evaluatie van de economische realiteit van transacties in de juridische vorm van een leaseovereenkomst;

c)

IFRIC 9 Herbeoordeling van in contracten besloten derivaten wordt ingetrokken overeenkomstig IFRS 9 als vervat in de bijlage bij deze verordening.

2.   Geen enkele onderneming past nog de volgende bepalingen betreffende verwijzingen naar IFRS 9 toe vanaf de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2018 van start gaat:

a)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1254/2012 van de Commissie (3);

b)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1255/2012 van de Commissie (4);

c)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 183/2013 van de Commissie (5);

d)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 313/2013 van de Commissie (6);

e)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1174/2013 van de Commissie (7);

f)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1361/2014 van de Commissie (8);

g)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2015/28 van de Commissie (9);

h)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2173 van de Commissie (10);

i)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2441 van de Commissie (11);

j)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1703 van de Commissie (12);

k)

artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1905 van de Commissie (13).

3.   Als een onderneming ervoor kiest IFRS 9 Financiële instrumenten voor haar boekjaren die vóór 1 januari 2018 aanvangen toe te passen, past zij de bepalingen van lid 2 voor die boekjaren toe.

Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1 bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2018 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1254/2012 van de Commissie van 11 december 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van International Financial Reporting Standard 10, International Financial Reporting Standard 11, International Financial Reporting Standard 12, International Accounting Standard 27 (2011) en International Accounting Standard 28 (2011) (PB L 360 van 29.12.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1255/2012 van de Commissie van 11 december 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot International Accounting Standard 12, International Financial Reporting Standards 1 en 13 en Interpretatie 20 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (PB L 360 van 29.12.2012, blz. 78).

(5)  Verordening (EU) nr. 183/2013 van de Commissie van 4 maart 2013 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 betreft (PB L 61 van 5.3.2013, blz. 6).

(6)  Verordening (EU) nr. 313/2013 van de Commissie van 4 april 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van Geconsolideerde jaarrekening, Gezamenlijke overeenkomsten en Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten: Overgangsleidraden (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12) (PB L 95 van 5.4.2013, blz. 9).

(7)  Verordening (EU) nr. 1174/2013 van de Commissie van 20 november 2013 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standards 10 en 12 en International Accounting Standard 27 betreft (PB L 312 van 21.11.2013, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1361/2014 van de Commissie van 18 december 2014 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standards 3 en 13 en International Accounting Standard 40 betreft (PB L 365 van 19.12.2014, blz. 120).

(9)  Verordening (EU) 2015/28 van de Commissie van 17 december 2014 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standards 2, 3 en 8 en International Accounting Standards 16, 24 en 38 betreft (PB L 5 van 9.1.2015, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2015/2173 van de Commissie van 24 november 2015 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard (IFRS) 11 betreft (PB L 307 van 25.11.2015, blz. 11).

(11)  Verordening (EU) 2015/2441 van de Commissie van 18 december 2015 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard 27 betreft (PB L 336 van 23.12.2015, blz. 49).

(12)  Verordening (EU) 2016/1703 van 22 september 2016 van de Commissie houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standards 10 en 12 en International Accounting Standard 28 betreft (PB L 257 van 23.9.2016, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2016/1905 van 22 september 2016 van de Commissie houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 15 betreft (PB L 295 van 29.10.2016, blz. 19).


BIJLAGE

IFRS 9   Financiële instrumenten

International Financial Reporting Standard 9

Financiële instrumenten

HOOFDSTUK 1   Doel

1.1.   Het doel van deze standaard is het vastleggen van beginselen voor de financiële verslaggeving over financiële activa en financiële verplichtingen op grond waarvan gebruikers van jaarrekeningen relevante en nuttige informatie wordt verschaft voor de beoordeling van de bedragen, tijdstippen en onzekerheid van toekomstige kasstromen van een entiteit.

HOOFDSTUK 2   Toepassingsgebied

2.1.   Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen wordt door IFRS 10, IAS 27 of IAS 28 echter voorgeschreven of toegestaan dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde onderneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig sommige of alle vereisten van deze standaard. Entiteiten moeten deze standaard eveneens toepassen op derivaten gekoppeld aan belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures, tenzij de derivaten aan de in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie opgenomen definitie van een eigenvermogensinstrument van de entiteit voldoen;

b)

rechten en verplichtingen uit hoofde van leaseovereenkomsten waarvoor IAS 17 Leaseovereenkomsten geldt. Daarbij geldt echter het volgende:

i)

door een lessor opgenomen leasevorderingen vallen onder de vereisten van deze standaard inzake het niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie en bijzondere waardevermindering;

ii)

door een lessee opgenomen schulden uit hoofde van financiële leases vallen onder de vereisten van deze standaard inzake het niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie; en

iii)

derivaten die in leaseovereenkomsten zijn besloten, zijn onderworpen aan de vereisten van deze standaard inzake in contracten besloten derivaten;

c)

rechten en verplichtingen van werkgevers uit hoofde van beloningsregelingen voor het personeel, waarop IAS 19 Personeelsbeloningen van toepassing is;

d)

door de entiteit uitgegeven financiële instrumenten die voldoen aan de in IAS 32 vermelde definitie van een eigenvermogensinstrument (met inbegrip van opties en warrants) of die overeenkomstig de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D van IAS 32 als eigenvermogensinstrumenten moeten worden geclassificeerd. De houder van dergelijke eigenvermogensinstrumenten moet deze standaard echter op die instrumenten toepassen, tenzij deze op grond van punt (a) hierboven zijn uitgezonderd;

e)

rechten en verplichtingen die voortvloeien uit: (i) een verzekeringscontract zoals gedefinieerd in IFRS 4 Verzekeringscontracten, met uitzondering van rechten en verplichtingen van een emittent uit hoofde van een verzekeringscontract dat aan de definitie van een financiëlegarantiecontract voldoet, of (ii) een contract dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt omdat het een discretionairewinstdelingselement bevat. Deze standaard is echter wel van toepassing op een derivaat dat is besloten in een contract dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt indien het derivaat zelf geen contract is dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt. Indien een emittent van een financiëlegarantiecontract bovendien eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, mag hij ervoor kiezen ofwel deze standaard, ofwel IFRS 4 op dergelijke financiëlegarantiecontracten toe te passen (zie de alinea's B2.5 en B2.6). De emittent mag deze keuze per contract maken, maar de voor elk contract gemaakte keuze is onherroepelijk;

f)

alle termijncontracten tussen een overnemende partij en een verkopende aandeelhouder tot aankoop of verkoop van een overgenomen partij welke op een toekomstige overnamedatum zullen resulteren in een bedrijfscombinatie die binnen het toepassingsgebied van IFRS 3 Bedrijfscombinaties valt. De looptijd van het termijncontract mag niet langer zijn dan de redelijke termijn die normaliter noodzakelijk is om alle vereiste goedkeuringen te verkrijgen en de transactie te voltooien;

g)

andere leningtoezeggingen dan die welke in alinea 2.3 zijn beschreven. Een emittent van leningtoezeggingen moet de vereisten van deze standaard inzake bijzondere waardevermindering echter toepassen op leningtoezeggingen die anders niet binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen. Ook zijn alle leningtoezeggingen onderworpen aan de vereisten van deze standaard inzake het niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie;

h)

financiële instrumenten, contracten en verplichtingen uit hoofde van op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, behoudens contracten die binnen het toepassingsgebied van de alinea's 2.4 tot en met 2.7 van deze standaard vallen, waarop deze standaard van toepassing is;

i)

rechten van de entiteit op vergoedingen voor uitgaven die zij diende te maken om een verplichting af te wikkelen die zij opneemt als een voorziening in overeenstemming met IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, of waarvoor zij in een vroegere periode een voorziening heeft opgenomen in overeenstemming met IAS 37;

j)

binnen het toepassingsgebied van IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten vallende rechten en verplichtingen die financiële instrumenten zijn, behalve die waarvoor in IFRS 15 is bepaald dat zij administratief worden verwerkt overeenkomstig deze standaard.

2.2.   Met het oog op het opnemen van bijzonderewaardeverminderingswinsten of -verliezen worden de vereisten van deze standaard inzake bijzondere waardevermindering toegepast op de rechten waarvoor in IFRS 15 is bepaald dat zij administratief worden verwerkt overeenkomstig deze standaard.

2.3.   De volgende leningtoezeggingen vallen binnen het toepassingsgebied van deze standaard:

a)

leningtoezeggingen die de entiteit aanwijst als financiële verplichtingen die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (zie alinea 4.2.2). Een entiteit waarbij het gangbare praktijk is om activa die uit leningtoezeggingen voortvloeien kort na creatie te verkopen, moet deze standaard op alle tot dezelfde categorie behorende leningtoezeggingen toepassen;

b)

leningtoezeggingen die op nettobasis kunnen worden afgewikkeld in geldmiddelen, dan wel door levering of uitgifte van een ander financieel instrument. Deze leningtoezeggingen zijn derivaten. Een leningtoezegging wordt echter niet louter als op nettobasis afgewikkeld beschouwd omdat de lening in termijnen wordt verstrekt (bijvoorbeeld een bouwhypotheeklening die in termijnen wordt verstrekt naarmate de bouw vordert);

c)

toezeggingen tot het verstrekken van een lening tegen een rente die lager is dan de marktrente (zie alinea 4.2.1(d)).

2.4.   Deze standaard moet worden toegepast op contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed die op nettobasis kunnen worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, dan wel door ruil van financiële instrumenten, alsof de contracten financiële instrumenten waren, met uitzondering van contracten die zijn gesloten en worden gehouden in verband met de ontvangst of levering van een niet-financieel goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik. Deze standaard moet echter wel worden toegepast op de contracten die een entiteit in overeenstemming met alinea 2.5 aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

2.5.   Een contract tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed dat op nettobasis kan worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, dan wel door ruil van financiële instrumenten, alsof het contract een financieel instrument was, mag onherroepelijk worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, zelfs als het is gesloten in verband met de ontvangst of levering van een niet-financieel goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik. Deze aanwijzing is slechts mogelijk bij het afsluiten van het contract en alleen als het een inconsistentie in de opname (soms een „accounting mismatch” genoemd) elimineert of aanzienlijk beperkt die anders uit het niet opnemen van dat contract zou ontstaan omdat het buiten het toepassingsgebied van deze standaard valt (zie alinea 2.4).

2.6.   Er zijn verschillende manieren waarop een contract tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed op nettobasis kan worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, dan wel door financiële instrumenten te ruilen. Deze omvatten:

a)

gevallen waarin de contractvoorwaarden elk van de partijen toestaan het contract op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel instrument, dan wel door financiële instrumenten te ruilen;

b)

gevallen waarin de mogelijkheid om het contract op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel instrument, dan wel door financiële instrumenten te ruilen, niet expliciet in de contractvoorwaarden is opgenomen, maar het voor de entiteit gangbare praktijk is om vergelijkbare contracten op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel instrument, dan wel door financiële instrumenten te ruilen (hetzij met de tegenpartij, hetzij door het afsluiten van tegengestelde contracten, hetzij door het contract vóór de uitoefening of het verlopen ervan te verkopen);

c)

gevallen waarin het bij de entiteit voor vergelijkbare contracten gangbare praktijk is dat de onderliggende waarde wordt ontvangen om deze kort na ontvangst met winst te verkopen door te profiteren van prijsschommelingen op de korte termijn, of van de handelsmarge; en

d)

gevallen waarin het niet-financiële goed waarop het contract betrekking heeft onmiddellijk in geldmiddelen kan worden omgezet.

Een contract waarop (b) of (c) van toepassing zijn, wordt niet gesloten met het oog op de ontvangst of levering van het niet-financiële goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik, en valt derhalve binnen het toepassingsgebied van deze standaard. Andere contracten waarvoor alinea 2.4 geldt, worden beoordeeld om te bepalen of zij zijn gesloten en worden gehouden om het niet-financiële goed te ontvangen of te leveren overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik, en dus of zij binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen.

2.7.   Een geschreven optie tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed die op nettobasis kan worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, dan wel door financiële instrumenten te ruilen, valt overeenkomstig alinea 2.6(a) of (d) binnen het toepassingsgebied van deze standaard. Een dergelijk contract kan niet worden gesloten met het oog op de ontvangst of levering van het niet-financiële goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik.

HOOFDSTUK 3   Opname en niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie

3.1   EERSTE OPNAME

3.1.1.

Een entiteit moet een financieel actief of financiële verplichting in het overzicht van de financiële positie opnemen als en alleen als de entiteit partij wordt bij de contractuele bepalingen van het instrument (zie de alinea's B3.1.1 en B3.1.2). Wanneer een entiteit een financieel actief voor het eerst opneemt, moet zij dat classificeren in overeenstemming met de alinea's 4.1.1 tot en met 4.1.5 en waarderen in overeenstemming met de alinea's 5.1.1, 5.1.2 en 5.1.3. Wanneer een entiteit een financiële verplichting voor het eerst opneemt, moet zij deze classificeren in overeenstemming met de alinea's 4.2.1 en 4.2.2 en waarderen in overeenstemming met alinea 5.1.1.

Aankoop of verkoop volgens standaardmarktconventies van financiële activa

3.1.2.

Een aankoop of verkoop volgens standaardmarktconventies van financiële activa moet, afhankelijk van de situatie, worden opgenomen of niet langer worden opgenomen op de transactiedatum of de afwikkelingsdatum (zie de alinea's B3.1.3 tot en met B3.1.6).

3.2   NIET LANGER OPNEMEN VAN FINANCIËLE ACTIVA

3.2.1.

In de geconsolideerde jaarrekening worden de alinea's 3.2.2 tot en met 3.2.9, B3.1.1, B3.1.2 en B3.2.1 tot en met B3.2.17 op geconsolideerd niveau toegepast. Daarom consolideert een entiteit eerst alle dochterondernemingen overeenkomstig IFRS 10 en past zij vervolgens op de hieruit voortvloeiende groep de genoemde alinea's toe.

3.2.2.

Voordat wordt beoordeeld of, en in hoeverre, niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie op grond van de alinea's 3.2.3 tot en met 3.2.9 gepast is, bepaalt een entiteit of die alinea's op een deel van een financieel actief (of een deel van een groep van vergelijkbare financiële activa) moeten worden toegepast, dan wel op een financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa) in zijn geheel. Dit geschiedt als volgt:

a)

de alinea's 3.2.3 tot en met 3.2.9 worden uitsluitend toegepast op een deel van een financieel actief (of een deel van een groep van vergelijkbare financiële activa) als en alleen als het deel waarvan wordt overwogen het niet langer in het overzicht van de financiële positie op te nemen, één van de volgende drie voorwaarden vervult:

i)

het deel omvat alleen specifiek geïdentificeerde kasstromen van een financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa). Bijvoorbeeld indien een entiteit een „interest rate strip” aangaat waarbij de tegenpartij het recht verkrijgt op rentekasstromen, maar niet op de hoofdsomkasstromen van een schuldbewijs, worden de alinea's 3.2.3 tot en met 3.2.9 op de rentekasstromen toegepast;

ii)

het deel omvat alleen een geheel proportioneel (pro rata) deel van de kasstromen van een financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa). Indien een entiteit bijvoorbeeld een overeenkomst aangaat op grond waarvan de tegenpartij het recht verwerft op een 90 %-belang in alle kasstromen van een schuldbewijs, dan worden de alinea's 3.2.3 tot en met 3.2.9 toegepast op 90 % van die kasstromen. Indien er meer dan één tegenpartij is, is het niet noodzakelijk dat iedere tegenpartij een evenredig belang in de kasstromen heeft, mits de overdragende entiteit een geheel evenredig belang heeft;

iii)

het deel omvat alleen een geheel proportioneel (pro rata) belang in specifiek geïdentificeerde kasstromen van een financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa). Indien een entiteit bijvoorbeeld een overeenkomst aangaat op grond waarvan de tegenpartij het recht verwerft op een 90 %-belang in de rentekasstromen van een financieel actief, dan worden de alinea's 3.2.3 tot en met 3.2.9 toegepast op 90 % van die kasstromen. Indien er meer dan één tegenpartij is, is het niet noodzakelijk dat iedere tegenpartij een evenredig belang in de specifiek geïdentificeerde kasstromen heeft, mits de overdragende entiteit een geheel evenredig belang heeft;

b)

in alle overige gevallen worden de alinea's 3.2.3 tot en met 3.2.9 toegepast op het financiële actief in zijn geheel (of op de groep van vergelijkbare financiële activa in hun geheel). Indien een entiteit bijvoorbeeld (i) de rechten op de eerste of de laatst 90 % van geldontvangsten uit een financieel actief (of een groep van financiële activa) overdraagt, of (ii) de rechten op 90 % van de kasstromen van een groep van vorderingen overdraagt, maar een garantie verstrekt ter compensatie van de koper voor eventuele kredietverliezen tot en met 8 % van het hoofdsombedrag van de vorderingen, dan worden de alinea's 3.2 tot en met 3.2.9 toegepast op het financiële actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa) in zijn geheel.

Het begrip „financieel actief” in de alinea's 3.2.3 tot en met 3.2.12 heeft betrekking op hetzij een deel van een financieel actief (of een deel van een groep van vergelijkbare financiële activa), zoals hiervoor onder (a) vermeld, hetzij een financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa) in zijn geheel.

3.2.3.

Een entiteit mag een financieel actief niet langer opnemen als en alleen als:

a)

de contractuele rechten op de kasstromen van het financiële actief aflopen; of

b)

de entiteit het financiële actief overeenkomstig de alinea's 3.2.4 en 3.2.5 overdraagt en de overdracht op grond van alinea 3.2.6 voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie in aanmerking komt.

(Zie alinea 3.1.2 voor verkopen volgens standaardmarktconventies van financiële activa.)

3.2.4.

Er is sprake van de overdracht van een financieel actief door een entiteit als en alleen als zij:

a)

de contractuele rechten op de ontvangst van de kasstromen van het financiële actief overdraagt; of

b)

de contractuele rechten op de ontvangst van de kasstromen van het financiële actief behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan één of meer ontvangende partijen te betalen volgens een afspraak die aan de voorwaarden in alinea 3.2.5 voldoet.

3.2.5.

Indien een entiteit het contractuele recht op de ontvangst van de kasstromen van een financieel actief (het „oorspronkelijke actief”) behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om die kasstromen aan een of meer entiteiten (de „uiteindelijke ontvangers”) te betalen, behandelt de entiteit de transactie als een overdracht van een financieel actief als en alleen als alle volgende drie voorwaarden zijn vervuld:

a)

de entiteit heeft geen verplichting om bedragen te betalen aan uiteindelijke ontvangers, tenzij de entiteit equivalente bedragen uit het oorspronkelijke actief ontvangt. Door de entiteit tegen marktrente verstrekte kortlopende voorschotten met het recht op volledige terugontvangst van het uitgeleende bedrag plus opgelopen rente zijn niet in strijd met deze voorwaarde;

b)

het is de entiteit op grond van de bepalingen van het overdrachtscontract niet toegestaan om het oorspronkelijke actief te verkopen of tot zekerheid te stellen op een andere wijze dan als zekerheid voor de uiteindelijke ontvangers voor de verplichting om hun kasstromen te betalen;

c)

de entiteit heeft een verplichting om eventuele kasstromen die zij namens de uiteindelijke ontvangers ontvangt, onverwijld over te maken. Bovendien mag de entiteit dergelijke kasstromen niet herbeleggen, behalve in geldmiddelen of kasequivalenten (zoals gedefinieerd in IAS 7 Het Kasstroomoverzicht), tijdens de korte afwikkelingsperiode tussen de inningsdatum en de datum waarop de betaling aan de uiteindelijke ontvangers moet geschieden; op dergelijke beleggingen verdiende rente wordt aan de uiteindelijke ontvangers doorgegeven.

3.2.6.

Indien een entiteit een financieel actief overdraagt (zie alinea 3.2.4), moet zij beoordelen in welke mate zij de risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief behoudt. In dit geval:

a)

mag de entiteit het financiële actief niet langer opnemen en moet ze eventueel bij de overdracht gecreëerde of behouden rechten en verplichtingen afzonderlijk als activa of verplichtingen opnemen indien de entiteit nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief overdraagt;

b)

moet de entiteit het financiële actief blijven opnemen indien ze nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief behoudt;

c)

moet de entiteit bepalen of zij de beschikkingsmacht over het financiële actief heeft behouden indien ze nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief noch overdraagt, noch behoudt. In dit geval:

i)

mag zij het financiële actief niet langer opnemen en moet ze eventuele bij de overdracht gecreëerde of behouden rechten en verplichtingen afzonderlijk opnemen als rechten en verplichtingen indien de entiteit de beschikkingsmacht niet heeft behouden;

ii)

moet zij het financiële actief blijven opnemen overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid bij het financiële actief (zie alinea 3.2.16) indien de entiteit de beschikkingsmacht heeft behouden.

3.2.7.

De overdracht van risico's en voordelen (zie alinea 3.2.6) wordt beoordeeld door vergelijking van de positie van de entiteit, vóór en na de overdracht, uitgaande van de variabiliteit van de bedragen en tijdstippen van de nettokasstromen van het overgedragen actief. Een entiteit heeft nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van een financieel actief behouden indien de blootstelling aan de variabiliteit van de contante waarde van de toekomstige nettokasstromen van het financiële actief niet in significante mate verandert als gevolg van de overdracht (bijvoorbeeld omdat de entiteit een financieel actief heeft verkocht onder voorbehoud van een overeenkomst om het tegen een vaste prijs of de verkoopprijs plus een rendementsopslag van een leninggever terug te kopen. Een entiteit heeft nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van een financieel actief overgedragen indien haar blootstelling aan een dergelijke variabiliteit niet langer significant is in verhouding tot de totale variabiliteit van de contante waarde van de aan het financiële actief verbonden toekomstige nettokasstromen (bijvoorbeeld omdat de entiteit een financieel actief heeft verkocht onder voorbehoud van een optie om het terug te kopen tegen de reële waarde op het moment van de terugkoop, of een volkomen evenredig deel van de kasstromen van een groter financieel actief heeft overgedragen op grond van een overeenkomst, zoals bij een „loan sub-participation” (waarbij (een deel van) de aan een lening verbonden rechten en verplichtingen aan een nieuwe leninggever worden (wordt) overgedragen), die aan de voorwaarden in alinea 3.2.5 voldoet).

3.2.8.

Het zal vaak duidelijk zijn of de entiteit nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom heeft overgedragen of behouden zonder dat het noodzakelijk is om berekeningen uit te voeren. In andere gevallen zal het wel noodzakelijk zijn om berekeningen uit te voeren en de blootstelling van de entiteit aan de variabiliteit van de contante waarde van de toekomstige nettokasstromen vóór en na de overdracht te vergelijken. De berekening en vergelijking worden uitgevoerd met een relevante actuele marktrente als disconteringsvoet. Alle redelijkerwijs mogelijke variabiliteit van de nettokasstromen wordt in aanmerking genomen, waarbij aan de meer waarschijnlijke uitkomsten het meeste gewicht wordt toegekend.

3.2.9.

Of de entiteit de beschikkingsmacht over het overgedragen actief heeft behouden (zie alinea 3.2.6(c)) is afhankelijk van de mogelijkheid van de verkrijger om het actief te verkopen. De entiteit heeft de beschikkingsmacht verloren indien de verkrijger in de praktijk de mogelijkheid heeft om het actief in zijn geheel aan een derde te verkopen en in staat is om eenzijdig van deze mogelijkheid gebruik te maken, zonder daarvoor aanvullende beperkingen op de overdracht te hoeven opleggen. In alle overige gevallen heeft de entiteit de beschikkingsmacht behouden.

Overdrachten die voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie in aanmerking komen

3.2.10.

Indien een entiteit een financieel actief overdraagt via een overdracht die in zijn geheel voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie in aanmerking komt en het recht behoudt om tegen een provisie beheersdiensten („servicing”) met betrekking tot het financiële actief te verlenen, moet zij hetzij een servicingactief, hetzij een servicingverplichting opnemen voor dat servicingcontract. Indien de te ontvangen provisie naar verwachting ontoereikend is om de entiteit te compenseren voor het verlenen van de beheersdiensten, moet een servicingverplichting tegen reële waarde worden opgenomen uit hoofde van de plicht de dienst te verzorgen. Indien de te ontvangen provisie naar verwachting een meer dan toereikende vergoeding voor de beheersdiensten is, moet voor het servicingrecht een servicingactief worden opgenomen tegen een bedrag dat overeenkomstig alinea 3.2.13 wordt bepaald op basis van een toerekening van de boekwaarde van het grotere financiële actief.

3.2.11.

Indien een financieel actief als gevolg van een overdracht in zijn geheel niet langer wordt opgenomen, maar de overdracht ertoe leidt dat de entiteit een nieuw financieel actief verkrijgt, dan wel een nieuwe financiële verplichting of een servicingverplichting aangaat, moet de entiteit het nieuwe financiële actief, dan wel de nieuwe financiële of servicingverplichting tegen reële waarde opnemen.

3.2.12.

Bij het niet langer in zijn geheel opnemen van een financieel actief moet het verschil tussen:

a)

de boekwaarde (bepaald op de datum van verwijdering uit het overzicht van de financiële positie) en

b)

de ontvangen vergoeding (vermeerderd met elk nieuw verkregen actief en verminderd met elke nieuw aangegane verplichting)

in winst of verlies worden opgenomen.

3.2.13.

Indien het overgedragen actief deel uitmaakt van een groter financieel actief (bijvoorbeeld indien een entiteit rentekasstromen overdraagt die onderdeel zijn van een schuldbewijs, zie alinea 3.2.2(a)) en het overgedragen deel in zijn geheel voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie in aanmerking komt, moet de vorige boekwaarde van het grotere financiële actief worden verdeeld over het deel dat in het overzicht van de financiële positie opgenomen blijft en het deel dat niet langer wordt opgenomen, op basis van de relatieve reële waarde van die delen op de datum van de overdracht. In dit verband moet een behouden servicingactief worden behandeld als een deel dat verder wordt opgenomen. Het verschil tussen:

a)

de aan het niet langer opgenomen deel toegerekende boekwaarde (bepaald op de datum van verwijdering uit het overzicht van de financiële positie) en

b)

de voor het niet langer opgenomen deel ontvangen vergoeding (vermeerderd met elk nieuw verkregen actief en verminderd met elke nieuw aangegane verplichting)

moet in winst of verlies worden opgenomen.

3.2.14.

Wanneer een entiteit de vorige boekwaarde van een groter financieel actief verdeelt tussen het deel dat verder wordt opgenomen en het deel dat niet langer wordt opgenomen, moet de reële waarde van het verder opgenomen deel worden bepaald. Indien de entiteit in het verleden vaak delen heeft verkocht die vergelijkbaar zijn met het deel dat verder wordt opgenomen, of als er andere markttransacties voor dergelijke delen bestaan, bieden recente prijzen van werkelijke transacties de beste schatting van de reële waarde. Indien er geen prijsnoteringen of recente markttransacties zijn om de reële waarde te bepalen van het deel dat verder wordt opgenomen, dan is de beste schatting van de reële waarde het verschil tussen de reële waarde van het grotere financiële actief als geheel en de van de verkrijger ontvangen vergoeding voor het niet langer in het overzicht van de financiële positie opgenomen deel.

Overdrachten die niet voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie in aanmerking komen

3.2.15.

Indien een overdracht niet resulteert in het niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie omdat de entiteit nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het overgedragen actief heeft behouden, moet de entiteit het overgedragen actief in zijn geheel blijven opnemen en moet zij voor de ontvangen vergoeding een financiële verplichting opnemen. De entiteit moet in daaropvolgende perioden baten uit het overgedragen actief en lasten in verband met de financiële verplichting opnemen.

Aanhoudende betrokkenheid bij overdragen activa

3.2.16.

Indien een entiteit nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van een overgedragen actief noch overdraagt, noch behoudt, en de beschikkingsmacht over het overgedragen actief behoudt, blijft de entiteit het overgedragen actief opnemen overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid. De omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit bij het overgedragen actief is gelijk aan de mate waarin zij blootstaat aan waardeveranderingen van het overgedragen actief. Bijvoorbeeld:

a)

bij aanhoudende betrokkenheid van de entiteit in de vorm van het afgeven van een garantie met betrekking tot het overgedragen actief is de omvang van de aanhoudende betrokkenheid gelijk aan de laagste van (i) het bedrag van het actief en (ii) het deel van de ontvangen vergoeding dat de entiteit ten hoogste verplicht zou kunnen worden terug te betalen („het garantiebedrag”);

b)

bij aanhoudende betrokkenheid van de entiteit in de vorm van een geschreven of gekochte optie (of beide) op het overgedragen actief is de omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit gelijk aan het bedrag van het overgedragen actief dat de entiteit kan terugkopen. Bij een geschreven putoptie op een actief dat tegen reële waarde wordt gewaardeerd, is de omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit echter beperkt tot de laagste waarde van de reële waarde van het overgedragen actief en de uitoefenprijs van de optie (zie alinea B3.2.13);

c)

bij aanhoudende betrokkenheid van de entiteit in de vorm van een in geldmiddelen afgewikkelde optie of een vergelijkbaar instrument op het overgedragen actief, wordt de omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit op dezelfde wijze bepaald als die welke voortvloeit uit niet in geldmiddelen afgewikkelde opties, zoals uiteengezet in punt (b) hierboven.

3.2.17.

Indien een entiteit een actief overeenkomstig de omvang van haar aanhoudende betrokkenheid blijft opnemen, neemt de entiteit tevens een gerelateerde verplichting op. Ondanks de overige waarderingsvereisten van deze standaard worden het overgedragen actief en de gerelateerde verplichting gewaardeerd op een basis die een afspiegeling is van de rechten en verplichtingen die de entiteit heeft behouden. De gerelateerde verplichting wordt op zodanige wijze gewaardeerd dat de nettoboekwaarde van het overgedragen actief en de gerelateerde verplichting gelijk is aan:

a)

de geamortiseerde kostprijs van de door de entiteit behouden rechten en verplichtingen, indien het overgedragen actief tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd; dan wel

b)

de reële waarde van de door de entiteit behouden rechten en verplichtingen (gewaardeerd op losstaande basis), indien het overgedragen actief tegen reële waarde wordt gewaardeerd.

3.2.18.

De entiteit moet eventuele baten uit het overgedragen actief blijven opnemen voor zover deze overeenkomen met de omvang van de aanhoudende betrokkenheid. Tevens moet zij eventuele lasten in verband met de gerelateerde verplichting opnemen.

3.2.19.

Voor de waardering na eerste opname geldt dat opgenomen veranderingen in de reële waarde van het overgedragen actief en de gerelateerde verplichting administratief op consistente wijze worden verwerkt, overeenkomstig alinea 5.7.1, en niet mogen worden gesaldeerd.

3.2.20.

Indien de aanhoudende betrokkenheid van een entiteit slechts een deel van een financieel actief betreft (bijvoorbeeld indien een entiteit een optie behoudt om een deel van een overgedragen actief terug te kopen, of een overblijvend belang behoudt dat niet neerkomt op het behoud van nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom, en de entiteit de beschikkingsmacht behoudt), verdeelt de entiteit de vorige boekwaarde van het financiële actief tussen het deel dat zij op grond van aanhoudende betrokkenheid blijft opnemen en het deel dat zij niet langer opneemt. Dit geschiedt op basis van de relatieve reële waarde van die delen op de datum van de overdracht. Hierbij gelden de vereisten in alinea 3.2.14. Het verschil tussen:

a)

de aan het niet langer opgenomen deel toegerekende boekwaarde (bepaald op de datum van verwijdering uit het overzicht van de financiële positie) en

b)

de voor het niet langer opgenomen deel ontvangen vergoeding

moet in winst of verlies worden opgenomen.

3.2.21.

Indien het overgedragen actief tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd, kan voor de gerelateerde verplichting geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid in deze standaard om een financiële verplichting te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

Alle overdrachten

3.2.22.

Indien een overgedragen actief verder wordt opgenomen, mogen het actief en de gerelateerde verplichting niet worden gesaldeerd. Evenzo mag de entiteit eventuele baten uit het overgedragen actief niet salderen met eventuele kosten in verband met de gerelateerde verplichting (zie IAS 32, alinea 42).

3.2.23.

Indien een overdragende partij andere zekerheden dan geldmiddelen (zoals schuldbewijzen of eigenvermogensinstrumenten) aan de verkrijger verstrekt, is de administratieve verwerking van de zekerheden door de overdragende partij en de verkrijger afhankelijk van het feit of de verkrijger het recht heeft om de zekerheden te verkopen of tot zekerheid aan derden te verstrekken, en of de overdragende partij in gebreke is gebleven. De administratieve verwerking van de zekerheden door de overdragende partij en de verkrijger wordt hieronder beschreven:

a)

indien de verkrijger op grond van een overeenkomst of gebruikelijke praktijk het recht heeft om de zekerheden te verkopen of als zekerheid aan derden te verstrekken, dan moet de overdragende partij dat actief in het overzicht van de financiële positie in een afzonderlijke post onderbrengen (bijvoorbeeld als een geleend actief, als zekerheid aan derden verstrekte eigenvermogensinstrumenten of als terugkoopvordering);

b)

indien de verkrijger aan hem verstrekte zekerheden als zekerheid verstrekt aan derden, moet hij de verkoopopbrengst opnemen, alsook een verplichting tegen reële waarde in verband met de plicht om de zekerheid terug te leveren;

c)

indien de overdragende partij volgens de contractvoorwaarden in gebreke blijft en niet langer gerechtigd is de zekerheden terug te nemen, mag zij de zekerheden niet langer opnemen. De verkrijger moet de zekerheden als actief opnemen, waarbij de waardering bij eerste opname geschiedt tegen reële waarde, of hij moet, indien hij de zekerheden reeds heeft verkocht, de verplichting tot teruglevering van de zekerheden uit het overzicht van de financiële positie verwijderen;

d)

behoudens het vermelde in punt (c) moet de overdragende partij de zekerheden als haar actief blijven opnemen, en mag de verkrijger de zekerheden niet als actief opnemen.

3.3   NIET LANGER OPNEMEN VAN FINANCIËLE VERPLICHTINGEN

3.3.1.

Een entiteit mag een financiële verplichting (of een deel daarvan) niet langer opnemen als en alleen als de financiële verplichting tenietgaat, dat wil zeggen wanneer de in het contract vastgelegde verplichting nagekomen of ontbonden wordt, dan wel afloopt.

3.3.2.

Een ruil tussen een bestaande leningnemer en leninggever van schuldbewijzen met aanzienlijk verschillende voorwaarden moet worden verwerkt als een delging van de oorspronkelijke financiële verplichting en de opname van een nieuwe financiële verplichting. Evenzo moet een aanzienlijke wijziging van de voorwaarden van een bestaande financiële verplichting of een deel daarvan (al dan niet als gevolg van financiële problemen van de debiteur) administratief worden verwerkt als een delging van de oorspronkelijke financiële verplichting en de opname van een nieuwe financiële verplichting.

3.3.3.

Het verschil tussen de boekwaarde van de financiële verplichting (of deel van een financiële verplichting) die is gedelgd of aan een derde is overgedragen en de betaalde vergoeding, met inbegrip van eventueel overgedragen activa niet zijnde geldmiddelen of aangegane verplichtingen, moet in winst of verlies worden opgenomen.

3.3.4.

Indien een entiteit een deel van een financiële verplichting terugkoopt, moet de entiteit de vorige boekwaarde van de financiële verplichting verdelen tussen het deel dat zij blijft opnemen en het deel dat niet langer wordt opgenomen op basis van de relatieve reële waarde van die delen op de terugkoopdatum. Het verschil tussen (a) de boekwaarde die aan het niet langer opgenomen deel is toegerekend en (b) de voor het niet langer opgenomen deel betaalde vergoeding, met inbegrip van overgedragen activa niet zijnde geldmiddelen of aangegane verplichtingen, moet in winst of verlies worden opgenomen.

HOOFDSTUK 4   Classificatie

4.1   CLASSIFICATIE VAN FINANCIËLE ACTIVA

4.1.1.

Tenzij alinea 4.1.5 van toepassing is, moet een entiteit financiële activa classificeren als activa die na eerste opname worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, dan wel tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies op basis van:

a)

zowel het bedrijfsmodel van de entiteit voor het beheer van de financiële activa,

b)

als de eigenschappen van de contractuele kasstromen van het financiële actief.

4.1.2.

Een financieel actief moet tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd als beide volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het financiële actief wordt aangehouden binnen een bedrijfsmodel dat erop gericht is financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen, en

b)

de contractvoorwaarden van het financiële actief geven op bepaalde data aanleiding tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen.

De alinea's B4.1.1 tot en met B4.1.26 verschaffen leidraden voor de toepassing van deze voorwaarden.

4.1.2A

Een financieel actief moet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd als beide volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het financiële actief wordt aangehouden binnen een bedrijfsmodel waarvan het doel wordt bereikt door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen, en

b)

de contractvoorwaarden van het financiële actief geven op bepaalde data aanleiding tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen.

De alinea's B4.1.1 tot en met B4.1.26 verschaffen leidraden voor de toepassing van deze voorwaarden.

4.1.3.

Voor de toepassing van de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b):

a)

is de hoofdsom de reële waarde van het financiële actief bij eerste opname. Alinea B4.1.7B verschaft aanvullende leidraden voor wat onder hoofdsom moet worden verstaan;

b)

bestaat rente uit een vergoeding voor de tijdswaarde van geld, voor het tijdens een bepaalde periode aan het uitstaande hoofdsombedrag verbonden kredietrisico, en voor andere met kredietverlening samenhangende basisrisico's en -kosten, alsook uit een winstmarge. De alinea's B4.1.7A en B4.1.9A tot en met B4.1.9E verschaffen aanvullende leidraden voor wat onder rente en tijdswaarde van geld moet worden verstaan.

4.1.4.

Een financieel actief moet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies worden gewaardeerd, tenzij het overeenkomstig alinea 4.1.2 tegen geamortiseerde kostprijs of overeenkomstig alinea 4.1.2A tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt gewaardeerd. Bij eerste opname mag een entiteit evenwel de onherroepelijke keuze maken om voor bepaalde beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die anders tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies zouden worden gewaardeerd, latere veranderingen in de reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren (zie de alinea's 5.7.5 en 5.7.6).

Mogelijkheid om een financieel actief aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

4.1.5.

Niettegenstaande de alinea's 4.1.1 tot en met 4.1.4 mag een entiteit bij eerste opname de onherroepelijke keuze maken om een financieel actief aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies indien een dergelijke keuze een inconsistentie in waardering of opname (soms een „accounting mismatch” genoemd) elimineert of aanzienlijk beperkt die anders zou ontstaan mocht de waardering van activa of verplichtingen of de opname van de winsten en verliezen hierop op basis van verschillende grondslagen plaatsvinden (zie de alinea's B4.1.29 tot en met B4.1.32).

4.2   CLASSIFICATIE VAN FINANCIËLE VERPLICHTINGEN

4.2.1.

Een entiteit moet alle financiële verplichtingen classificeren als verplichtingen die na eerste opname tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd, uitgezonderd:

a)

financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Dergelijke verplichtingen, waaronder derivaten die verplichtingen zijn, moeten na eerste opname tegen reële waarde worden gewaardeerd;

b)

financiële verplichtingen die ontstaan wanneer de overdracht van een financieel actief niet in aanmerking komt voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie of wanneer de benadering bij aanhoudende betrokkenheid van toepassing is. De alinea's 3.2.15 en 3.2.17 zijn van toepassing bij de waardering van dergelijke financiële verplichtingen;

c)

financiëlegarantiecontracten. Na eerste opname moet een emittent van een dergelijk contract (tenzij alinea 4.2.1(a) of alinea 4.2.1(b) van toepassing is) dit waarderen tegen het hoogste van de volgende bedragen:

i)

het bedrag van de voorziening voor verliezen dat overeenkomstig afdeling 5.5 is bepaald; en

ii)

het oorspronkelijk opgenomen bedrag (zie alinea 5.1.1), verminderd met, in voorkomend geval, het cumulatieve bedrag van de baten dat in overeenstemming met de beginselen van IFRS 15 is opgenomen;

d)

verplichtingen tot het verstrekken van een lening tegen een lagere rente dan de marktrente. Een emittent van een dergelijke verplichting moet deze (tenzij alinea 4.2.1(a) van toepassing is) na eerste opname waarderen tegen het hoogste van de volgende bedragen:

i)

het bedrag van de voorziening voor verliezen dat overeenkomstig afdeling 5.5 is bepaald; en

ii)

het oorspronkelijk opgenomen bedrag (zie alinea 5.1.1), verminderd met, in voorkomend geval, het cumulatieve bedrag van de baten dat in overeenstemming met de beginselen van IFRS 15 is opgenomen;

e)

een voorwaardelijke vergoeding die wordt opgenomen door een overnemende partij in een bedrijfscombinatie waarop IFRS 3 van toepassing is. Een dergelijke voorwaardelijke vergoeding wordt bij eerste opname gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

Mogelijkheid om een financiële verplichting aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

4.2.2.

Bij eerste opname mag een entiteit een financiële verplichting onherroepelijk aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies indien dit op grond van alinea 4.3.5 is toegestaan of indien dit tot meer relevante informatie leidt, omdat:

a)

het een inconsistentie in waardering of opname (soms een „accounting mismatch” genoemd) elimineert of aanzienlijk beperkt die anders zou ontstaan mocht de waardering van activa of verplichtingen of de opname van de winsten en verliezen hierop op basis van verschillende grondslagen plaatsvinden (zie de alinea's B4.1.29 tot en met B4.1.32); of

b)

een groep van financiële verplichtingen of van financiële activa en financiële verplichtingen wordt beheerd en de prestaties ervan worden beoordeeld op basis van de reële waarde, in overeenstemming met een gedocumenteerde risicobeheer- of beleggingsstrategie, en informatie over de groep intern op die basis wordt verstrekt aan managers van de entiteit op sleutelposities (zoals gedefinieerd in IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen), bijvoorbeeld de raad van bestuur en de „chief executive officer” van de entiteit (zie de alinea's B4.1.33 tot en met B4.1.36).

4.3   IN CONTRACTEN BESLOTEN DERIVATEN

4.3.1.

Een in een contract besloten derivaat is een component van een hybride contract dat tevens een niet-afgeleid basisinstrument omvat. Het gevolg is dat sommige kasstromen van het samengestelde instrument op dezelfde wijze veranderen als die van een losstaand derivaat. Een in een contract besloten derivaat veroorzaakt herzieningen in sommige of alle kasstromen die anders door het contract zouden zijn vereist, op basis van een bepaalde rente, prijs van een financieel instrument, commodityprijs, wisselkoers, index van prijzen of rentevoeten, creditrating of kredietwaardigheidsindex, of andere variabele, mits, in geval van een niet-financiële variabele, de variabele niet specifiek voor een contractpartij is. Een derivaat dat aan een financieel instrument is gekoppeld, maar contractueel onafhankelijk van dat instrument overdraagbaar is, of waarbij een andere tegenpartij is betrokken, is geen in een contract besloten derivaat, maar een afzonderlijk financieel instrument.

Hybride contracten met financiële activa als basisinstrument

4.3.2.

Indien een hybride contract een basisinstrument omvat dat een actief is dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt, dan moet een entiteit de vereisten in de alinea's 4.1.1 tot en met 4.1.5 op het gehele hybride contract toepassen.

Overige hybride contracten

4.3.3.

Indien een hybride contract een basisinstrument omvat dat geen actief is dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt, moet een in een contract besloten derivaat van het basisinstrument worden afgescheiden en administratief overeenkomstig deze standaard worden verwerkt als een derivaat als en alleen als:

a)

er geen nauw verband bestaat tussen de economische kenmerken en risico's van het in het contract besloten derivaat en de economische kenmerken en risico's van het basisinstrument (zie de alinea's B3.5 en B4.3.8);

b)

een afzonderlijk instrument met dezelfde voorwaarden als het in het contract besloten derivaat zou voldoen aan de definitie van een derivaat; en

c)

het hybride contract niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (dat wil zeggen dat een derivaat dat is besloten in een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies niet wordt afgescheiden).

4.3.4.

Indien een in een contract besloten derivaat wordt afgescheiden, dan moet het basiscontract administratief worden verwerkt in overeenstemming met de toepasselijke standaarden. Deze standaard gaat niet in op de vraag of een in een contract besloten derivaat afzonderlijk in het overzicht van de financiële positie moet worden gepresenteerd.

4.3.5.

Als een contract één of meer daarin besloten derivaten omvat en het basisinstrument geen actief is dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt, mag een entiteit, niettegenstaande de alinea's 4.3.3 en 4.3.4, het gehele hybride contract aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, tenzij:

a)

het (de) in een contract besloten deriva(a)t(en) niet leid(t)(en) tot een significante herziening van de kasstromen die anders door het contract vereist zouden zijn; dan wel

b)

het bij een eerste onderzoek van een vergelijkbaar hybride instrument na weinig of geen analyse duidelijk is dat de afscheiding van het (de) in een contract besloten deriva(a)t(en) niet is toegestaan, zoals een optie tot vervroegde aflossing die besloten is in een lening die de houder ervan toestaat om de lening vervroegd af te lossen voor ongeveer de geamortiseerde kostprijs ervan.

4.3.6.

Als een entiteit op grond van deze standaard verplicht is een in een contract besloten derivaat van het basisinstrument af te scheiden, maar bij verwerving of aan het einde van een latere verslagperiode de waarde van dat derivaat niet individueel kan bepalen, moet zij het gehele hybride contract aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

4.3.7.

Als een entiteit niet in staat is om de reële waarde van een in een contract besloten derivaat betrouwbaar te bepalen op basis van de voorwaarden van dat derivaat, is de reële waarde van het in het contract besloten derivaat het verschil tussen de reële waarde van het hybride contract en de reële waarde van het basisinstrument. Als de entiteit niet in staat is om via deze methode de reële waarde van het in het contract besloten derivaat te bepalen, is alinea 4.3.6 van toepassing en wordt het hybride contract aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

4.4   HERCLASSIFICATIE

4.4.1.

Als en alleen als een entiteit haar bedrijfsmodel voor het beheer van financiële activa wijzigt, moet zij alle betrokken financiële activa herclassificeren in overeenstemming met de alinea's 4.1.1 tot en met 4.1.4. Zie de alinea's 5.6.1 tot en met 5.6.7, B4.4.1, B4.4.2, B4.4.3, B5.6.1 en B5.6.2 voor aanvullende leidraden voor de herclassificatie van financiële activa.

4.4.2.

Een entiteit mag geen enkele financiële verplichting herclassificeren.

4.4.3.

De volgende veranderingen in omstandigheden zijn geen herclassificaties in de zin van de alinea's 4.4.1 en 4.4.2:

a)

een post die voorheen was aangewezen als afdekkingsinstrument en effectief was bij een kasstroomafdekking of afdekking van een netto-investering, maar dat niet langer is;

b)

een post wordt aangewezen als afdekkingsinstrument en is effectief bij een kasstroomafdekking of afdekking van een netto-investering; en

c)

veranderingen in waardering in overeenstemming met afdeling 6.7.

HOOFDSTUK 5   Waardering

5.1   EERSTE WAARDERING

5.1.1.

Behalve bij handelsvorderingen die binnen het toepassingsgebied van alinea 5.1.3 vallen, moet een entiteit een financieel actief of financiële verplichting bij eerste opname waarderen tegen de reële waarde ervan plus of minus, in het geval van een financieel actief dat, of een financiële verplichting die, niet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies wordt gewaardeerd, de transactiekosten die direct aan de verwerving of uitgifte van het financiële actief of de financiële verplichting kunnen worden toegerekend.

5.1.1A

Als de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting bij eerste opname echter verschilt van de transactieprijs, moet een entiteit alinea B5.1.2A toepassen.

5.1.2.

Indien een entiteit een actief dat administratief op basis van de afwikkelingsdatum wordt verwerkt, na eerste opname tegen geamortiseerde kostprijs waardeert, wordt het actief eerst tegen de reële waarde op de transactiedatum opgenomen (zie de alinea's B3.1.3 tot en met B3.1.6).

5.1.3.

Ondanks het vereiste in alinea 5.1.1 moet een entiteit handelsvorderingen die geen significante financieringscomponent hebben (bepaald in overeenstemming met IFRS 15) bij eerste opname tegen hun transactieprijs waarderen.

5.2   WAARDERING VAN FINANCIËLE ACTIVA NA EERSTE OPNAME

5.2.1.

Na eerste opname moet een entiteit een financieel actief in overeenstemming met de alinea's 4.1.1 tot en met 4.1.5 waarderen tegen:

a)

geamortiseerde kostprijs;

b)

reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat; of

c)

reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

5.2.2.

Een entiteit moet de vereisten van afdeling 5.5 inzake bijzondere waardevermindering toepassen op financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2 tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd, alsook op financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd.

5.2.3.

Een entiteit moet de vereisten in de alinea's 6.5.8 tot en met 6.5.14 inzake hedge accounting (en, indien van toepassing, de alinea's 89 tot en met 94 van IAS 39 voor de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties („fair value hedge accounting”) ter afdekking van het renterisico van een portefeuille) toepassen op een financieel actief dat als afgedekte positie is aangewezen  (1) .

5.3   WAARDERING VAN FINANCIËLE VERPLICHTINGEN NA EERSTE OPNAME

5.3.1.

Na eerste opname moet een entiteit een financiële verplichting in overeenstemming met de alinea's 4.2.1 en 4.2.2 waarderen.

5.3.2.

Een entiteit moet de vereisten in de alinea's 6.5.8 tot en met 6.5.14 inzake hedge accounting (en, indien van toepassing, de alinea's 89 tot en met 94 van IAS 39 voor de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties ter afdekking van het renterisico van een portefeuille) toepassen op een financiële verplichting die als afgedekte positie is aangewezen.

5.4   WAARDERING TEGEN GEAMORTISEERDE KOSTPRIJS

Financiële activa

Effectieverentemethode

5.4.1.

Renteopbrengsten moeten worden berekend volgens de effectieverentemethode (zie bijlage A en de alinea's B5.4.1 tot en met B5.4.7). Deze opbrengsten moeten worden berekend door de effectieverentemethode toe te passen op de brutoboekwaarde van een financieel actief, behalve voor:

a)

verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid. Voor die financiële activa moet de entiteit de voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet toepassen op de geamortiseerde kostprijs van het financiële actief bij eerste opname;

b)

financiële activa die geen verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zijn, maar die nadien financiële activa met verminderde kredietwaardigheid geworden zijn. Voor die financiële activa moet de entiteit de effectieve rentevoet toepassen op de geamortiseerde kostprijs van het financiële actief in latere verslagperioden.

5.4.2.

Een entiteit die tijdens een verslagperiode de renteopbrengsten berekent door overeenkomstig alinea 5.4.1(b) de effectieverentemethode op de geamortiseerde kostprijs van een financieel actief toe te passen, moet in latere verslagperioden de renteopbrengsten berekenen door de effectieverentemethode op de brutoboekwaarde toe te passen indien het aan het financiële instrument verbonden kredietrisico zodanig verbetert dat het financiële actief niet langer door een verminderde kredietwaardigheid wordt gekenmerkt en de verbetering objectief in verband kan worden gebracht met een gebeurtenis die na de toepassing van de vereisten in alinea 5.4.1(b) plaatsvond (zoals een verbetering van de creditrating van de leningnemer).

Herziening van contractuele kasstromen

5.4.3.

Wanneer de contractuele kasstromen van een financieel actief na heronderhandeling of anderszins worden herzien en de heronderhandeling of herziening overeenkomstig deze standaard niet in het niet langer opnemen van het betrokken financiële actief resulteert, moet een entiteit de brutoboekwaarde van het financiële actief herberekenen en een herzieningswinst of -verlies in winst of verlies opnemen. De brutoboekwaarde van het financiële actief moet worden herberekend als de contante waarde van de heronderhandelde of herziene contractuele kasstromen, gedisconteerd tegen de oorspronkelijke effectieve rentevoet van het financiële actief (of de voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet voor verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid), dan wel, in voorkomend geval, de herziene effectieve rentevoet berekend overeenkomstig alinea 6.5.10. De gemaakte kosten of betaalde provisies vormen een aanpassing van de boekwaarde van het herziene financiële actief en worden geamortiseerd over de resterende looptijd van het herziene financiële actief.

Afschrijving

5.4.4.

Een entiteit moet de brutoboekwaarde van een financieel actief direct verminderen wanneer zij niet in redelijkheid verwacht dat een financieel actief geheel of gedeeltelijk realiseerbaar zal zijn. Een afschrijving is een verwijderingsgebeurtenis (zie alinea B3.2.16(r)).

5.5   BIJZONDERE WAARDEVERMINDERING

Opname van te verwachten kredietverliezen

Algemene benadering

5.5.1.

Een entiteit moet een voorziening voor verliezen opnemen voor te verwachten kredietverliezen op een financieel actief dat overeenkomstig alinea 4.1.2 of alinea 4.12A wordt gewaardeerd, een leasevordering, een contractactief of een leningtoezegging en een financiëlegarantiecontract waarop overeenkomstig de alinea's 2.1(g), 4.2.1(c) of 4.2.1(d) de vereisten inzake bijzondere waardevermindering van toepassing zijn.

5.5.2.

Een entiteit moet de vereisten inzake bijzondere waardevermindering voor de opname en waardering van een voorziening voor verliezen toepassen op financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat. De voorziening voor verliezen moet echter in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden opgenomen en mag de boekwaarde van het financiële actief in het overzicht van de financiële positie niet verminderen.

5.5.3.

Behoudens de alinea's 5.5.13 tot en met 5.5.16 moet een entiteit de waarde van de voorziening voor verliezen op een financieel instrument op elke verslagdatum bepalen op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen indien het aan het financiële instrument verbonden kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen.

5.5.4.

Het doel van de vereisten inzake bijzondere waardevermindering is te voorzien in de opname van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen op alle financiële instrumenten waarvoor het kredietrisico — hetzij op individuele, hetzij op collectieve basis — sinds de eerste opname significant is toegenomen, rekening houdend met alle redelijke en gefundeerde informatie, met inbegrip van toekomstgerichte informatie.

5.5.5.

Behoudens de alinea's 5.5.13 tot en met 5.5.16 moet een entiteit, indien het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico op de verslagdatum niet significant is toegenomen sinds de eerste opname, de waarde van de voorziening voor verliezen op dat financiële instrument bepalen op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen.

5.5.6.

Wat leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten betreft, moet de datum waarop de entiteit partij wordt bij de onherroepelijke toezegging, worden beschouwd als de datum van eerste opname voor de toepassing van de vereisten inzake bijzondere waardevermindering.

5.5.7.

Indien een entiteit de waarde van de voorziening voor verliezen op een financieel instrument tijdens de voorgaande verslagperiode heeft bepaald op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, maar op de actuele verslagdatum vaststelt dat niet langer aan alinea 5.5.3 is voldaan, moet de entiteit de waarde van de voorziening voor verliezen op de actuele verslagdatum bepalen op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen.

5.5.8.

Een entiteit moet het bedrag van de te verwachten kredietverliezen (of terugboeking) dat vereist is om de vergoeding voor verliezen op de verslagdatum aan te passen aan het bedrag dat overeenkomstig deze standaard moet worden opgenomen, als een bijzonderewaardeverminderingswinst of -verlies in winst of verlies opnemen.

Bepaling van significante toenamen van het kredietrisico

5.5.9.

Op elke verslagdatum moet een entiteit beoordelen of het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico niet significant is toegenomen sinds de eerste opname. Bij de beoordeling moet een entiteit gebruikmaken van de verandering in het risico dat er tijdens de verwachte looptijd van het financiële instrument een wanbetaling plaatsvindt en niet van de verandering in het bedrag van de te verwachten kredietverliezen. Bij het verrichten van de beoordeling moet een entiteit het op de verslagdatum bestaande risico dat er een wanbetaling met betrekking tot het financiële instrument plaatsvindt, vergelijken met het op de datum van eerste opname bestaande risico dat er een wanbetaling met betrekking tot het financiële instrument plaatsvindt, waarbij rekening wordt gehouden met redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie die indicatief is voor significante toenamen van het kredietrisico sinds de eerste opname.

5.5.10.

Een entiteit mag aannemen dat het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico sinds de eerste opname niet significant is toegenomen als op de verslagdatum wordt vastgesteld dat aan het financiële instrument een laag kredietrisico verbonden is (zie de alinea's B5.5.22, B5.5.23 en B5.5.24).

5.5.11.

Indien er redelijke en gefundeerde toekomstgerichte informatie beschikbaar is die geen ongerechtvaardigde kosten of inspanningen vereist, mag een entiteit niet alleen op achterstalligheidsinformatie vertrouwen bij het uitmaken of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen. Wanneer informatie die meer op de toekomst is gericht dan achterstalligheidsinformatie (hetzij op individuele, hetzij op collectieve basis) echter niet zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbaar is, mag een entiteit achterstalligheidsinformatie gebruiken om uit te maken of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen. Ongeacht op welke wijze een entiteit significante toenamen van het kredietrisico beoordeelt, is er een weerlegbaar vermoeden dat het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen wanneer contractuele betalingen meer dan 30 dagen achterstallig zijn. Een entiteit kan dit vermoeden weerleggen als zij beschikt over redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie die aantoont dat het kredietrisico sinds de eerste opname niet significant is toegenomen, ook al zijn de contractuele betalingen meer dan 30 dagen achterstallig. Wanneer een entiteit voordat contractuele betalingen meer dan 30 dagen achterstallig zijn, vaststelt dat het kredietrisico significant is toegenomen, is het weerlegbaar vermoeden niet van toepassing.

Herziene financiële activa

5.5.12.

Indien de contractuele kasstromen van een financieel actief heronderhandeld en herzien zijn en het financiële actief niet uit het overzicht van de financiële positie is verwijderd, moet een entiteit overeenkomstig alinea 5.5.3 beoordelen of het aan het financiële instrument verbonden kredietrisico significant is toegenomen door een vergelijking te maken tussen:

a)

het op de verslagdatum bestaande risico dat er een wanbetaling plaatsvindt (op basis van de herziene contractvoorwaarden); en

b)

het bij eerste opname bestaande risico dat er een wanbetaling plaatsvindt (op basis van de oorspronkelijke, niet-herziene contractvoorwaarden).

Verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid

5.5.13.

Niettegenstaande de alinea's 5.5.3 en 5.5.5 moet een entiteit op de verslagdatum alleen de cumulatieve veranderingen in de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen sinds de eerste opname opnemen als een voorziening voor verliezen op verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid.

5.5.14.

Op elke verslagdatum moet een entiteit het bedrag van de veranderingen in de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen als een bijzonderewaardeverminderingswinst of -verlies in winst of verlies opnemen. Een entiteit moet positieve veranderingen in de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen als een bijzonderewaardeverminderingswinst opnemen, ook al zijn de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen kleiner dan het bedrag van de te verwachten kredietverliezen die bij eerste opname in de geschatte kasstromen waren opgenomen.

Vereenvoudigde benadering voor handelsvorderingen, contractactiva en leasevorderingen

5.5.15.

Niettegenstaande de alinea's 5.5.3 en 5.5.5 moet een entiteit de voorziening voor verliezen steeds waarderen op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen op:

a)

handelsvorderingen of contractactiva die voortvloeien uit transacties die binnen het toepassingsgebied van IFRS 15 vallen, en die:

i)

geen significante financieringscomponent bevatten (of wanneer de entiteit het praktisch hulpmiddel voor contracten met een looptijd van ten hoogste een jaar toepast) in overeenstemming met IFRS 15; of

ii)

een significante financieringscomponent bevatten in overeenstemming met IFRS 15, indien de entiteit de waardering van de voorziening voor verliezen op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen als grondslag voor financiële verslaggeving kiest. Die grondslag voor financiële verslaggeving moet op alle dergelijke handelsvorderingen of contractactiva worden toegepast, maar mag afzonderlijk op handelsvorderingen en contractactiva worden toegepast;

b)

leasevorderingen die resulteren uit transacties die binnen het toepassingsgebied van IAS 17 vallen, indien de entiteit de waardering van de voorziening voor verliezen op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen als grondslag voor financiële verslaggeving kiest. Deze grondslag voor financiële verslaggeving moet op alle leasevorderingen worden toegepast, maar mag afzonderlijk op vorderingen uit hoofde van financiële en operationele leases worden toegepast.

5.5.16.

Een entiteit mag haar grondslagen voor financiële verslaggeving over handelsvorderingen, leasevorderingen en contractactiva onafhankelijk van elkaar kiezen.

Waardering van te verwachten kredietverliezen

5.5.17.

Een entiteit moet te verwachten kredietverliezen op een financieel instrument op zodanige wijze waarderen dat het volgende wordt weergegeven:

a)

een onvertekend en kansgewogen bedrag dat is bepaald door een reeks van mogelijke uitkomsten te evalueren;

b)

de tijdswaarde van geld; en

c)

redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen op de verslagdatum beschikbare informatie over gebeurtenissen uit het verleden, de heersende omstandigheden en prognoses van toekomstige economische omstandigheden.

5.5.18.

Bij de waardering van te verwachten kredietverliezen hoeft een entiteit niet noodzakelijkerwijze elk mogelijk scenario in aanmerking te nemen. De entiteit moet echter wel het risico of de kans onderzoeken dat er zich een kredietverlies voordoet door de mogelijkheid in aanmerking te nemen dat er zich een kredietverlies voordoet en de mogelijkheid dat er zich geen kredietverlies voordoet, ook al is de mogelijkheid dat er zich een kredietverlies voordoet zeer gering.

5.5.19.

De maximumperiode die bij de waardering van te verwachten kredietverliezen in aanmerking moet worden genomen, is de maximale contractuele periode (inclusief verlengingsopties) gedurende welke de entiteit aan kredietrisico is blootgesteld en geen langere periode, ook al sluit die langere periode aan bij de bedrijfspraktijken.

5.5.20.

Sommige financiële instrumenten omvatten echter zowel een leninggedeelte als een niet-opgenomen gedeelte van de toegezegde lening en de blootstelling van de entiteit aan kredietverliezen tijdens de contractuele opzegtermijn wordt niet beperkt door de contractuele mogelijkheid van de entiteit om terugbetaling te eisen en het niet-opgenomen gedeelte te annuleren. Voor dergelijke financiële instrumenten, en alleen voor dergelijke financiële instrumenten, moet de entiteit de te verwachten kredietverliezen waarderen over de periode waarin de entiteit aan kredietrisico is blootgesteld en de te verwachten kredietverliezen niet door kredietrisicobeheermaatregelen zouden worden beperkt, ook al is deze periode langer dan de maximale contractuele periode.

5.6   HERCLASSIFICATIE VAN FINANCIËLE ACTIVA

5.6.1.

Indien een entiteit financiële activa in overeenstemming met alinea 4.4.1 herclassificeert, moet zij de herclassificatie prospectief toepassen vanaf de herclassificatiedatum. De entiteit mag voorheen opgenomen winsten, verliezen (met inbegrip van bijzonderewaardeverminderingswinsten of -verliezen) of rente niet aanpassen. In de alinea's 5.6.2 tot en met 5.6.7 worden de herclassificatievereisten uiteengezet.

5.6.2.

Indien een entiteit een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs herclassificeert naar de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, wordt de reële waarde bepaald op de herclassificatiedatum. Elke winst die of elk verlies dat uit het verschil tussen de eerder gehanteerde geamortiseerde kostprijs van het financiële actief en de reële waarde voortvloeit, wordt in winst of verlies opgenomen.

5.6.3.

Indien een entiteit een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies herclassificeert naar de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, wordt de reële waarde van het financiële actief op de herclassificatiedatum de nieuwe brutoboekwaarde ervan. (Zie alinea B5.6.2 voor leidraden betreffende de bepaling van een effectieve rentevoet en van een voorziening voor verliezen op de herclassificatiedatum.)

5.6.4.

Indien een entiteit een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs herclassificeert naar de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, wordt de reële waarde bepaald op de herclassificatiedatum. Elke winst die of elk verlies dat uit het verschil tussen de eerder gehanteerde geamortiseerde kostprijs van het financiële actief en de reële waarde voortvloeit, wordt in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen. De effectieve rentevoet en de waardering van te verwachten kredietverliezen worden niet aangepast als gevolg van de herclassificatie. (Zie alinea B5.6.1)

5.6.5.

Indien een entiteit een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat herclassificeert naar de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, wordt het financiële actief geherclassificeerd tegen de reële waarde ervan op de herclassificatiedatum. De cumulatieve winst die of het cumulatieve verlies dat voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat was opgenomen, wordt uit het eigen vermogen overgeboekt en verwerkt in de reële waarde van het financiële actief op de herclassificatiedatum. Dit heeft tot gevolg dat het financiële actief op de herclassificatiedatum wordt gewaardeerd alsof het altijd tegen geamortiseerde kostprijs was gewaardeerd. Deze aanpassing is van invloed op de overige onderdelen van het totaalresultaat maar niet op winst of verlies en is bijgevolg geen herclassificatieaanpassing (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening). De effectieve rentevoet en de waardering van te verwachten kredietverliezen worden niet aangepast als gevolg van de herclassificatie. (Zie alinea B5.6.1)

5.6.6.

Indien een entiteit een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies herclassificeert naar de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, wordt het financiële actief verder tegen reële waarde gewaardeerd. (Zie alinea B5.6.2 voor leidraden betreffende de bepaling van een effectieve rentevoet en van een voorziening voor verliezen op de herclassificatiedatum.)

5.6.7.

Indien een entiteit een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat herclassificeert naar de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, wordt het financiële actief verder tegen reële waarde gewaardeerd. De cumulatieve winst die of het cumulatieve verlies dat voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat was opgenomen, wordt op de herclassificatiedatum overgeboekt van het eigen vermogen naar de winst of het verlies als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1).

5.7   WINSTEN EN VERLIEZEN

5.7.1.

Een winst of een verlies op een financieel actief dat of een financiële verplichting die tegen reële waarde wordt gewaardeerd, moet in winst of verlies worden opgenomen, tenzij:

a)

het actief of de verplichting deel uitmaakt van een afdekkingsrelatie (zie de alinea's 6.5.8 tot en met 6.5.14 en, indien van toepassing, de alinea's 89 tot en met 94 van IAS 39 voor de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties ter afdekking van het renterisico van een portefeuille);

b)

het een belegging in een eigenvermogensinstrument betreft en de entiteit er overeenkomstig alinea 5.7.5 voor gekozen heeft de winsten en verliezen op die belegging in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren;

c)

het een financiële verplichting betreft die is aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies en de entiteit verplicht is de gevolgen van wijzigingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico overeenkomstig alinea 5.7.7 in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren; of

d)

het een financieel actief betreft dat overeenkomstig alinea 4.1.2A tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt gewaardeerd en de entiteit verplicht is sommige veranderingen in de reële waarde overeenkomstig alinea 5.7.10 in de overige onderdelen van het totaalresultaat op te nemen.

5.7.1 A

Dividenden worden alleen in winst en verlies opgenomen wanneer:

a)

de entiteit het recht heeft verkregen op ontvangst van de betaling van het dividend;

b)

het waarschijnlijk is dat de economische voordelen met betrekking tot het dividend naar de entiteit zullen vloeien; en

c)

het bedrag van het dividend betrouwbaar kan worden bepaald.

5.7.2.

Een winst of een verlies op een financieel actief dat tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd en dat geen deel uitmaakt van een afdekkingsrelatie (zie de alinea's 6.5.8 tot en met 6.5.14 en, indien van toepassing, de alinea's 89 tot en met 94 van IAS 39 voor de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties ter afdekking van het renterisico van een portefeuille), moet in winst of verlies worden opgenomen wanneer het financiële actief niet meer in het overzicht van de financiële positie wordt opgenomen, en in overeenstemming met alinea 5.6.2 wordt geherclassificeerd, via het amortisatieproces, dan wel met het oog op de opname van bijzonderewaardeverminderingswinsten of -verliezen. Een entiteit moet de alinea's 5.6.2 en 5.6.4 toepassen indien zij financiële activa uit de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs herclassificeert. Een winst of een verlies op een financiële verplichting die tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd en die geen deel uitmaakt van een afdekkingsrelatie (zie de alinea's 6.5.8 tot en met 6.5.14 en, indien van toepassing, de alinea's 89 tot en met 94 van IAS 39 voor de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties ter afdekking van het renterisico van een portefeuille), moet in winst of verlies worden opgenomen wanneer de financiële verplichting niet meer in het overzicht van de financiële positie wordt opgenomen, en via het amortisatieproces. (Voor leidraden betreffende winsten of verliezen uit wisselkoersverschillen, zie alinea B5.7.2.)

5.7.3.

Een winst of een verlies op financiële activa of financiële verplichtingen die afgedekte posities zijn die van een afdekkingsrelatie deel uitmaken, worden overeenkomstig de alinea's 6.5.8 tot en met 6.5.14 en, indien van toepassing, de alinea's 89 tot en met 94 van IAS 39 opgenomen voor de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties ter afdekking van het renterisico van een portefeuille.

5.7.4.

Indien een entiteit financiële activa opneemt op de afwikkelingsdatum (zie de alinea's 3.1.2, B3.1.3 en B3.1.6), wordt een wijziging in de reële waarde van het tussen de transactiedatum en de afwikkelingsdatum te ontvangen actief niet opgenomen bij activa die tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd. Bij activa die tegen reële waarde worden gewaardeerd, moet de wijziging in de reële waarde overeenkomstig alinea 5.7.1 echter in winst of verlies, dan wel in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden opgenomen, al naargelang het geval. Voor de toepassing van de vereisten inzake bijzondere waardevermindering moet de transactiedatum als de datum van eerste opname worden beschouwd.

Beleggingen in eigenvermogensinstrumenten

5.7.5.

Bij eerste opname mag een entiteit de onherroepelijke keuze maken latere veranderingen in de reële waarde van een belegging in een eigenvermogensinstrument dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt en dat niet voor handelsdoeleinden aangehouden wordt, en evenmin een voorwaardelijke vergoeding is van een overnemende partij bij een bedrijfscombinatie waarop IFRS 3 van toepassing is, in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren. (Voor leidraden betreffende winsten of verliezen uit wisselkoersverschillen, zie alinea B5.7.3.)

5.7.6.

Indien een entiteit de in alinea 5.7.5 beschreven keuze maakt, moet zij de dividenden van die belegging overeenkomstig alinea 5.7.1A in winst of verlies opnemen.

Verplichtingen aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

5.7.7.

Een entiteit moet een winst of verlies op een financiële verplichting die overeenkomstig alinea 4.2.2 of alinea 4.3.5 is aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies als volgt presenteren:

a)

het bedrag van de verandering in de reële waarde van de financiële verplichting dat aan veranderingen in het aan die verplichting verbonden kredietrisico toe te rekenen is, moet in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gepresenteerd (zie de alinea's B5.7.13 tot en met B5.7.20), en

b)

het resterende bedrag van de verandering in de reële waarde van de verplichting moet in winst of verlies worden gepresenteerd,

tenzij de onder (a) beschreven verwerkingswijze van de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico aanleiding zou geven tot het ontstaan of de vergroting van een accounting mismatch in winst of verlies (in welk geval alinea 5.7.8 van toepassing is). In de alinea's B5.7.5, B7.7.6, B5.7.7 en B5.7.10 tot en met B5.7.12 worden leidraden verstrekt om uit te maken of een accounting mismatch zou ontstaan of worden vergroot.

5.7.8.

Indien de vereisten in alinea 5.7.7 aanleiding zouden geven tot het ontstaan of de vergroting van een accounting mismatch in winst of verlies, dan moet een entiteit alle winsten of verliezen op die verplichting (met inbegrip van de gevolgen van veranderingen in het aan die verplichting verbonden kredietrisico) in winst of verlies presenteren.

5.7.9.

Ondanks de vereisten in de alinea's 5.7.7 en 5.7.8 moet een entiteit alle winsten en verliezen op leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten die als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies zijn aangewezen, in winst of verlies presenteren.

Activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat

5.7.10.

Een winst of verlies op een financieel actief dat overeenkomstig alinea 4.1.2A tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt gewaardeerd, moet, met uitzondering van bijzonderewaardeverminderingswinsten of -verliezen (zie afdeling 5.5) en winsten en verliezen uit wisselkoersverschillen (zie de alinea's B5.7.2 en B5.7.2A), in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden opgenomen totdat het financiële actief niet langer wordt opgenomen of wordt geherclassificeerd. Wanneer het financiële actief niet langer wordt opgenomen, wordt de cumulatieve winst die of het cumulatieve verlies dat voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat was opgenomen, overgeboekt van het eigen vermogen naar de winst of het verlies als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1). Indien het financiële actief uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt geherclassificeerd, moet de entiteit de cumulatieve winst die of het cumulatieve verlies dat voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat was opgenomen, overeenkomstig de alinea's 5.6.5 en 5.6.7 administratief verwerken. De volgens de effectieverentemethode berekende rente wordt in winst of verlies opgenomen.

5.7.11.

Zoals in alinea 5.7.10 is uiteengezet, geldt dat indien een financieel actief overeenkomstig alinea 4.1.2A tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt gewaardeerd, de in winst of verlies opgenomen bedragen dezelfde zijn als de bedragen die in winst of verlies zouden zijn opgenomen mocht het financiële actief tegen geamortiseerde kostprijs zijn gewaardeerd.

HOOFDSTUK 6   Hedge accounting (administratieve verwerking van afdekkingstransacties)

6.1   DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED VAN HEDGE ACCOUNTING

6.1.1.

Het doel van hedge accounting is in de jaarrekening het effect weer te geven van de risicobeheeractiviteiten van een entiteit waarbij wordt gebruikgemaakt van financiële instrumenten om blootstellingen te beheren die voortvloeien uit bepaalde risico's die van invloed zouden kunnen zijn op winst of verlies (of de overige onderdelen van het totaalresultaat, in geval van beleggingen in eigenvermogensinstrumenten waarvoor een entiteit overeenkomstig alinea 5.7.5 de keuze heeft gemaakt veranderingen in reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren). Deze benadering is erop gericht de context weer te geven van afdekkingsinstrumenten waarop hedge accounting wordt toegepast met de bedoeling inzicht te bieden in het doel en het effect van deze instrumenten.

6.1.2.

Een entiteit mag ervoor kiezen een afdekkingsrelatie tussen een afdekkingsinstrument en een afgedekte positie aan te wijzen in overeenstemming met de alinea's 6.2.1 tot en met 6.3.7 en B6.2.1 tot en met B6.3.25. Voor afdekkingsrelaties die aan de criteria voldoen, moet een entiteit de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie administratief verwerken overeenkomstig de alinea's 6.5.1 tot en met 6.5.14 en B6.5.1 tot en met 6.5.28. Wanneer de afgedekte positie een groep van posities is, moet een entiteit aan de additionele vereisten in de alinea's 6.6.1 tot en met 6.6.6 en B6.6.1 tot en met B6.6.16 voldoen.

6.1.3.

Bij een reëlewaardeafdekking van het renterisico van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen (en uitsluitend bij een dergelijke afdekking) mag een entiteit de vereisten van IAS 39 inzake hedge accounting toepassen in plaats van die van deze standaard. In dat geval moet de entiteit ook de specifieke vereisten voor de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties ter afdekking van het renterisico van een portefeuille toepassen en een deel dat een geldbedrag is, als afgedekte positie aanwijzen (zie de alinea's 81A, 89A en TL114 tot en met TL132 van IAS 39).

6.2   AFDEKKINGSINSTRUMENTEN

In aanmerking komende instrumenten

6.2.1.

Een derivaat gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, met uitzondering van sommige geschreven opties, mag als afdekkingsinstrument worden aangewezen (zie alinea B6.2.4).

6.2.2.

Een niet-afgeleid financieel actief of niet-afgeleide financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies mag als afdekkingsinstrument worden aangewezen, tenzij het een financiële verplichting betreft die als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies is aangewezen en waarvan het bedrag van de verandering in de reële waarde ervan dat aan veranderingen in het aan die verplichting verbonden kredietrisico is toe te rekenen, overeenkomstig alinea 5.7.7 in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt gepresenteerd. Bij afdekking van een valutarisico mag de valutarisicocomponent van een niet-afgeleid financieel actief of een niet-afgeleide financiële verplichting als afdekkingsinstrument worden aangewezen, op voorwaarde dat het geen belegging in een eigenvermogensinstrument betreft ten aanzien waarvan een entiteit er overeenkomstig alinea 5.7.5 voor heeft gekozen veranderingen in reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren.

6.2.3.

Ten behoeve van hedge accounting kunnen alleen contracten als afdekkingsinstrument worden aangewezen waarbij een partij buiten de verslaggevende entiteit (dat wil zeggen buiten de groep of de individuele entiteit waarover wordt gerapporteerd) is betrokken.

Aanwijzing van afdekkingsinstrumenten

6.2.4.

Een in aanmerking komend instrument moet in zijn geheel als afdekkingsinstrument worden aangewezen. De enige toegestane uitzonderingen zijn:

a)

splitsing van de intrinsieke waarde en de tijdswaarde van een optiecontract, waarbij alleen de verandering in de intrinsieke waarde van een optie als afdekkingsinstrument wordt aangewezen en niet de verandering in de tijdswaarde ervan (zie de alinea's 6.5.15 en B6.5.29 tot en met B6.5.33);

b)

splitsing van het termijnelement en het contante element van een termijncontract en aanwijzing van enkel de waardeverandering van het contante element van een termijncontract en niet het termijnelement als afdekkingsinstrument; in dezelfde zin mag de valutabasisspread worden afgesplitst en uitgesloten van de aanwijzing van een financieel instrument als afdekkingsinstrument (zie de alinea's 6.5.16 en 6.5.34 tot en met 6.5.39); en

c)

een gedeelte van het gehele afdekkingsinstrument, zoals 50 procent van het nominale bedrag, mag worden aangewezen als afdekkingsinstrument in een afdekkingsrelatie. Een afdekkingsinstrument mag echter niet worden aangewezen voor een deel van zijn verandering in reële waarde dat voortvloeit uit slechts een deel van de periode waarin het afdekkingsinstrument uitstaat.

6.2.5.

Een entiteit mag de volgende instrumenten in combinatie beschouwen en gezamenlijk als afdekkingsinstrument aanwijzen (ook in omstandigheden waarin het risico dat, of de risico's die, uit sommige afdekkingsinstrumenten voortvloeit, respectievelijk voortvloeien, het risico dat, of de risico's die, uit sommige andere afdekkingsinstrumenten voortvloeien, compenseert, respectievelijk compenseren):

a)

derivaten of een deel daarvan; en

b)

niet-derivaten of een deel daarvan.

6.2.6.

Een afgeleid instrument waarin een geschreven optie en een gekochte optie worden gecombineerd (bijvoorbeeld een interest rate collar), komt echter niet in aanmerking als afdekkingsinstrument indien dit afgeleide instrument op de datum van aanwijzing in feite een op nettobasis geschreven optie is (tenzij het overeenkomstig alinea B6.2.4 wel in aanmerking komt). Evenzo kunnen twee of meer instrumenten (of delen daarvan) alleen gezamenlijk als afdekkingsinstrument worden aangewezen indien zij, in combinatie beschouwd, op de datum van aanwijzing in feite geen op nettobasis geschreven optie zijn (tenzij zij overeenkomstig alinea B6.2.4 wel in aanmerking komen).

6.3   AFGEDEKTE POSITIES

In aanmerking komende posities

6.3.1.

Een afgedekte positie kan een opgenomen actief of verplichting, een niet-opgenomen vaststaande toezegging, een verwachte toekomstige transactie of een netto-investering in een buitenlandse activiteit zijn. De afgedekte positie kan:

a)

één positie zijn; dan wel

b)

een groep van posities (onderworpen aan de vereisten in de alinea's 6.6.1 tot en met 6.6.6 en B6.6.1 tot en met B6.6.16).

Een afgedekte positie kan ook een component van een dergelijke positie of groep van posities zijn (zie de alinea's 6.3.7 en B6.3.7 tot en met B6.3.25).

6.3.2.

De afgedekte positie moet betrouwbaar te waarderen zijn.

6.3.3.

Indien een afgedekte positie een verwachte toekomstige transactie (of een deel daarvan) is, moet die transactie zeer waarschijnlijk zijn.

6.3.4.

Een geaggregeerde blootstelling die een combinatie is van een blootstelling die overeenkomstig alinea 6.3.1 als afgedekte positie in aanmerking kan komen en een derivaat, mag als afgedekte positie worden aangewezen (zie de alinea's B6.3.3 en B6.3.4). Dat geldt ook voor een verwachte toekomstige transactie betreffende een geaggregeerde blootstelling (dat wil zeggen een toekomstige transactie waarvoor nog geen toezegging is gedaan maar die waarschijnlijk is, en die zou resulteren in een blootstelling en een derivaat), indien die geaggregeerde blootstelling zeer waarschijnlijk is en, zodra zij zich heeft voorgedaan en bijgevolg niet langer te verwachten is, als afgedekte positie in aanmerking komt.

6.3.5.

Ten behoeve van hedge accounting kunnen alleen activa, verplichtingen, vaststaande toezeggingen en zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transacties met een partij buiten de verslaggevende entiteit als afgedekte positie worden aangewezen. De toepassing van hedge accounting op transacties tussen entiteiten in dezelfde groep is alleen toegestaan in de individuele of enkelvoudige jaarrekening van die entiteiten en niet in de geconsolideerde jaarrekening van de groep, behalve wat de geconsolideerde jaarrekening van een beleggingsentiteit (zoals gedefinieerd in IFRS 10) betreft, waarin transacties tussen een beleggingsentiteit en haar dochterondernemingen die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, niet in de geconsolideerde jaarrekening worden geëlimineerd.

6.3.6.

Een uitzondering op alinea 6.3.5 is evenwel het valutarisico van een monetaire intragroepspost (bijvoorbeeld een vordering-schuldverhouding tussen twee dochterondernemingen), die in de geconsolideerde jaarrekening als afgedekte positie in aanmerking kan komen indien deze resulteert in een blootstelling waarbij winsten of verliezen uit wisselkoersverschillen kunnen optreden die overeenkomstig IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen bij consolidatie niet volledig worden geëlimineerd. Overeenkomstig IAS 21 worden winsten en verliezen uit wisselkoersverschillen op monetaire intragroepsposten bij consolidatie niet volledig geëlimineerd indien de monetaire intragroepspost een transactie betreft tussen twee groepsentiteiten met een verschillende functionele valuta. Daarnaast kan het valutarisico van een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige intragroepstransactie in de geconsolideerde jaarrekening als afgedekte positie in aanmerking komen, mits de transactie luidt in een valuta die verschilt van de functionele valuta van de entiteit die die transactie aangaat, en het valutarisico de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloedt.

Aanwijzing van afgedekte posities

6.3.7.

Een entiteit mag een positie in haar geheel of een component van een positie als afgedekte positie in een afdekkingsrelatie aanwijzen. Een positie in haar geheel omvat alle veranderingen in de kasstromen of reële waarde van een positie. Een component bestrijkt niet de volledige verandering in reële waarde of variabiliteit van kasstromen van een positie. In dat geval mag een entiteit alleen de volgende soorten componenten (met inbegrip van combinaties) als afgedekte posities aanwijzen:

a)

alleen veranderingen in de kasstromen of reële waarde van een positie welke aan een specifiek risico of specifieke risico's (risicocomponent) zijn toe te rekenen, mits de risicocomponent op basis van een beoordeling binnen de context van de specifieke marktstructuur afzonderlijk identificeerbaar en betrouwbaar te waarderen is (zie de alinea's B6.3.8 tot en met B6.3.15). Risicocomponenten omvatten een aanwijzing van alleen veranderingen in de kasstromen of de reële waarde van een afgedekte positie boven of onder een gespecificeerde prijs of andere variabele (een eenzijdig risico);

b)

één of meer geselecteerde contractuele kasstromen;

c)

componenten van een nominaal bedrag, dat wil zeggen een gespecificeerd deel van het bedrag van een positie (zie de alinea's B6.3.16 tot en met B6.3.20).

6.4   CRITERIA WAARAAN MOET WORDEN VOLDAAN OM VOOR HEDGE ACCOUNTING IN AANMERKING TE KOMEN

6.4.1.

Een afdekkingsrelatie komt pas voor hedge accounting in aanmerking indien aan alle onderstaande criteria is voldaan:

a)

de afdekkingsrelatie bestaat alleen uit in aanmerking komende afdekkingsinstrumenten en in aanmerking komende afgedekte posities;

b)

bij de aanvang van de afdekkingsrelatie worden de afdekkingsrelatie, alsook de risicobeheerdoelstelling en -strategie van de entiteit bij het aangaan van de afdekkingstransactie formeel aangewezen en gedocumenteerd. In die documentatie moet het volgende worden opgenomen: een aanduiding van het afdekkingsinstrument, de afgedekte positie, de aard van het af te dekken risico en hoe de entiteit zal beoordelen of de afdekkingsrelatie aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit voldoet (met inbegrip van haar analyse van de bronnen van afdekkingseffectiviteit en van de wijze waarop zij de afdekkingsverhouding bepaalt);

c)

de afdekkingsrelatie voldoet aan alle volgende vereisten inzake afdekkingseffectiviteit:

i)

er is sprake van een economische relatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument (zie de alinea's B6.4.4, B6.4.5 en B6.4.6);

ii)

de waardeveranderingen die uit deze economische relatie voortvloeien zijn niet hoofdzakelijk terug te voeren op het effect van het kredietrisico (zie de alinea's B6.4.7 en B6.4.8); en

iii)

de afdekkingsverhouding van de afdekkingsrelatie is gelijk aan die welke resulteert uit de hoeveelheid van de afgedekte positie die de entiteit werkelijk afdekt, en de hoeveelheid van het afdekkingsinstrument waarvan de entiteit daadwerkelijk gebruikmaakt om die hoeveelheid van de afgedekte positie af te dekken. Deze aanwijzing mag echter geen onevenwichtigheid tussen de wegingsfactor van de afgedekte positie en de wegingsfactor van het afdekkingsinstrument weerspiegelen welke aanleiding zou geven tot (al dan niet opgenomen) afdekkingsineffectiviteit die in een uitkomst van de administratieve verwerking kan resulteren welke inconsistent is met het doel van hedge accounting (zie de alinea's B6.4.9, B6.4.10 en B6.4.11).

6.5   ADMINISTRATIEVE VERWERKING VAN IN AANMERKING KOMENDE AFDEKKINGSRELATIES

6.5.1.

Een entiteit past hedge accounting toe op afdekkingsrelaties die voldoen aan de criteria in alinea 6.4.1 (die het besluit van de entiteit tot aanwijzing van de afdekkingsrelatie omvatten).

6.5.2.

Er zijn drie soorten afdekkingsrelaties:

a)

reëlewaardeafdekking: een afdekking van de blootstelling aan veranderingen in de reële waarde van een opgenomen actief of verplichting, een niet-opgenomen vaststaande toezegging, of een onderdeel van een dergelijke post, welke toe te rekenen is aan een bepaald risico en invloed zou kunnen hebben op de winst of het verlies;

b)

kasstroomafdekking: een afdekking van de blootstelling aan variabiliteit van kasstromen welke toe te rekenen is aan een bepaald risico dat aan het geheel, of een onderdeel, van een opgenomen actief of verplichting (zoals een aantal of alle toekomstige rentebetalingen op een schuld met een variabele rente) of een zeer waarschijnlijke, verwachte toekomstige transactie verbonden is, en invloed zou kunnen hebben op de winst of het verlies;

c)

afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit zoals gedefinieerd in IAS 21.

6.5.3.

Indien de afgedekte positie een eigenvermogensinstrument betreft ten aanzien waarvan een entiteit er overeenkomstig alinea 5.7.5 voor heeft gekozen veranderingen in reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren, moet de in alinea 6.5.2(a) bedoelde afgedekte blootstelling een blootstelling zijn die op de overige onderdelen van het totaalresultaat van invloed kan zijn. In dat geval, en alleen in dat geval, wordt de opgenomen afdekkingsineffectiviteit in de overige onderdelen van het totaalresultaat gepresenteerd.

6.5.4.

Een afdekking van het valutarisico van een vaststaande toezegging mag administratief worden verwerkt als een reëlewaardeafdekking of een kasstroomafdekking.

6.5.5.

Indien een afdekkingsrelatie niet meer aan het op de afdekkingsverhouding betrekking hebbende vereiste inzake afdekkingseffectiviteit voldoet (zie alinea 6.4.1(c)(iii)), maar de risicobeheerdoelstelling voor die aangewezen afdekkingsrelatie gelijk blijft, moet een entiteit de afdekkingsverhouding van de afdekkingsrelatie zodanig aanpassen dat deze wederom aan de criteria voldoet (dit wordt in deze standaard „herbalancering” genoemd — zie de alinea's B6.5.7 tot en met B6.5.21).

6.5.6.

Een entiteit moet hedge accounting alleen prospectief beëindigen wanneer de afdekkingsrelatie (of een deel van een afdekkingsrelatie) niet meer aan de criteria voldoet (in voorkomend geval, na met herbalancering van de afdekkingsrelatie rekening te hebben gehouden). Het betreft onder meer gevallen waarin het afdekkingsinstrument afloopt of wordt verkocht, beëindigd of uitgeoefend. Voor de toepassing van het bovenstaande wordt vervangen of telkens vernieuwen („rollover”) van een afdekkingsinstrument door een ander afdekkingsinstrument niet als aflopen of beëindigen beschouwd indien deze vervanging of vernieuwing deel uitmaakt van, en consistent is met, de gedocumenteerde risicobeheerdoelstelling van de entiteit. Daarnaast is er voor de toepassing van deze alinea geen sprake van aflopen of beëindigen van het afdekkingsinstrument indien:

a)

de partijen bij het afdekkingsinstrument als gevolg van wet- of regelgeving of de invoering van wet- of regelgeving overeenkomen dat een of meer clearingtegenpartijen in de plaats komen van hun oorspronkelijke tegenpartij en de nieuwe tegenpartij van elk van de partijen worden. Voor de toepassing van dit punt is een clearingtegenpartij een centrale tegenpartij (soms een „clearingorganisatie” of „clearinginstituut” genoemd), dan wel een entiteit of entiteiten, zoals een clearing member van een clearingorganisatie of een cliënt van een clearing member van een clearingorganisatie, die als tegenpartij optreden om tot clearing door een centrale tegenpartij over te gaan. Als de partijen bij het afdekkingsinstrument hun oorspronkelijke tegenpartijen echter door andere tegenpartijen vervangen, is het vereiste in dit punt enkel van toepassing indien elk van deze partijen met dezelfde centrale tegenpartij tot clearing overgaan;

b)

eventuele andere wijzigingen in het afdekkingsinstrument beperkt blijven tot de wijzigingen die noodzakelijk zijn om tot een dergelijke vervanging van de tegenpartij over te gaan. Deze wijzigingen blijven beperkt tot wijzigingen die in overeenstemming zijn met de te verwachten voorwaarden indien het afdekkingsinstrument oorspronkelijk met de clearingtegenpartij zou zijn gecleard. Deze wijzigingen omvatten wijzigingen in de zekerheidsvereisten, in de rechten om handelsvorderingen en -schulden te salderen, en in geheven lasten.

Het beëindigen van hedge accounting kan een afdekkingsrelatie in haar geheel of voor een deel (in welk geval voor het resterende deel van de afdekkingsrelatie hedge accounting wordt voortgezet) beïnvloeden.

6.5.7.

Een entiteit moet overgaan tot de toepassing van:

a)

alinea 6.5.10 wanneer zij hedge accounting beëindigt voor een reëlewaardeafdekking waarbij de afgedekte positie een tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerd financieel instrument (of een deel daarvan) is; en

b)

alinea 6.5.12 wanneer zij hedge accounting beëindigt voor kasstroomafdekkingen.

Reëlewaardeafdekking

6.5.8.

Zolang een reëlewaardeafdekking aan de criteria van alinea 6.4.1 voldoet, moet de afdekkingsrelatie administratief als volgt worden verwerkt:

a)

de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument moet worden opgenomen in winst of verlies (of in de overige onderdelen van het totaalresultaat indien het afdekkingsinstrument een eigenvermogensinstrument afdekt ten aanzien waarvan een entiteit er overeenkomstig alinea 5.7.5 voor heeft gekozen veranderingen in reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren);

b)

de afdekkingswinst of het afdekkingsverlies op de afgedekte positie moet leiden tot aanpassing van de boekwaarde van de afgedekte positie (indien van toepassing) en moet in winst of verlies worden opgenomen. Indien de afgedekte positie een financieel actief (of een deel daarvan) is dat overeenkomstig alinea 4.1.2A tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt gewaardeerd, dan moeten de afdekkingswinst of het afdekkingsverlies op de afgedekte positie in winst of verlies worden opgenomen. Indien de afgedekte positie echter een eigenvermogensinstrument is ten aanzien waarvan een entiteit er overeenkomstig alinea 5.7.5 voor heeft gekozen veranderingen in reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren, dan moeten die bedragen in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen blijven. Wanneer een afgedekte positie een niet-opgenomen vaststaande toezegging (of een deel daarvan) is, wordt de cumulatieve verandering in de reële waarde van de afgedekte positie na de aanwijzing ervan als een actief of verplichting opgenomen, samen met een overeenkomstige winst die, of een overeenkomstig verlies dat, in winst of verlies wordt opgenomen.

6.5.9.

Wanneer een afgedekte positie in een reëlewaardeafdekking een vaststaande toezegging (of een deel daarvan) is om een actief te verwerven of een verplichting aan te gaan, dan wordt de eerste boekwaarde van het actief of de verplichting die voortvloeit uit het feit dat de entiteit de vaststaande toezegging nakomt, aangepast voor de cumulatieve verandering in de reële waarde van de afgedekte positie die in het overzicht van de financiële positie is opgenomen.

6.5.10.

Aanpassingen naar aanleiding van alinea 6.5.8(b) moeten in winst of verlies worden geamortiseerd indien de afgedekte positie een financieel instrument (of een deel daarvan) is dat tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd. De amortisatie kan beginnen zodra een aanpassing zich voordoet en moet uiterlijk aanvangen wanneer de afgedekte positie niet meer voor afdekkingswinsten en -verliezen wordt aangepast. De amortisatie wordt gebaseerd op een herberekende effectieve rentevoet op de datum waarop met die amortisatie wordt begonnen. Bij een financieel actief (of een deel daarvan) dat een afgedekte positie is en dat overeenkomstig alinea 4.1.2A tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt gewaardeerd, wordt de amortisatie op dezelfde wijze toegepast, maar op het bedrag dat overeenstemt met de cumulatieve winst die, of het cumulatieve verlies dat, voorheen overeenkomstig alinea 6.5.8(b) was opgenomen, en niet door de boekwaarde aan te passen.

Kasstroomafdekking

6.5.11.

Zolang een kasstroomafdekking aan de criteria van alinea 6.4.1 voldoet, moet de afdekkingsrelatie administratief als volgt worden verwerkt:

a)

de afzonderlijke, met de afgedekte positie samenhangende eigenvermogenscomponent (kasstroomafdekkingsreserve) wordt aangepast naar de laagste van de volgende waarden (in absolute bedragen):

i)

de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument vanaf afsluiting van de afdekkingstransactie; en

ii)

de cumulatieve verandering in de reële waarde (contante waarde) van de afgedekte positie (dat wil zeggen de contante waarde van de cumulatieve verandering in de afgedekte verwachte toekomstige kasstromen) vanaf afsluiting van de afdekkingstransactie;

b)

het deel van de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument waarvan is vastgesteld dat het een effectieve afdekking is (dat wil zeggen het deel dat door de overeenkomstig punt (a) berekende verandering in de kasstroomafdekkingsreserve is gecompenseerd) moet in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden opgenomen;

c)

een eventueel resterende winst of resterend verlies op het afdekkingsinstrument (of de eventueel benodigde winst of het eventueel benodigde verlies om de overeenkomstig punt (a) berekende verandering in de kasstroomafdekkingsreserve te compenseren) is de afdekkingsineffectiviteit die in winst of verlies moet worden overgenomen;

d)

het bedrag dat overeenkomstig punt (a) in de kasstroomafdekkingsreserve is geaccumuleerd, moet als volgt administratief worden verwerkt:

i)

indien een afgedekte verwachte toekomstige transactie tot de opname van een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting leidt, of indien een afgedekte verwachte toekomstige transactie betreffende een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting een vaststaande toezegging wordt waarvoor de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties wordt toegepast, dan moet de entiteit dat bedrag uit de kasstroomafdekkingsreserve verwijderen en direct in de eerste kostprijs of andere boekwaarde van het actief of de verplichting opnemen. Dit is geen herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) en is dus niet van invloed op de overige onderdelen van het totaalresultaat;

ii)

voor iedere andere kasstroomafdekking dan die welke onder (i) valt, moet dat bedrag als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) van de kasstroomafdekkingsreserve naar de winst of het verlies worden overgeboekt in dezelfde periode(n) waarin de afgedekte verwachte toekomstige kasstromen de winst of het verlies beïnvloeden (bijvoorbeeld in de perioden waarin rentebaten of rentelasten zijn opgenomen of wanneer een verwachte verkoop werkelijk plaatsvindt);

iii)

indien dat bedrag echter een verlies is en een entiteit verwacht dat dat verlies in zijn geheel of voor een deel in één of meer toekomstige perioden niet realiseerbaar zal zijn, dan moet zij het naar verwachting niet realiseerbare bedrag onmiddellijk als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) naar de winst of het verlies overboeken.

6.5.12.

Wanneer een entiteit hedge accounting voor een kasstroomafdekking beëindigt (zie de alinea's 6.5.6 en 6.5.7(b)), dan moet zij het bedrag dat overeenkomstig alinea 6.5.11(a) in de kasstroomafdekkingsreserve is geaccumuleerd, als volgt administratief verwerken:

a)

indien wordt verwacht dat de afgedekte toekomstige kasstromen nog wel kunnen plaatsvinden, dan moet dat bedrag in de kasstroomafdekkingsreserve opgenomen blijven totdat de toekomstige kasstromen plaatsvinden of totdat alinea 6.5.11(d)(iii) van toepassing is. Wanneer de toekomstige kasstromen plaatsvinden, is alinea 6.5.11(d) van toepassing;

b)

indien wordt verwacht dat de afgedekte toekomstige kasstromen niet meer zullen plaatsvinden, dan moet dat bedrag onmiddellijk als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) van de kasstroomafdekkingsreserve naar de winst of het verlies worden overgeboekt. Een afgedekte toekomstige kasstroom die niet langer zeer waarschijnlijk zal plaatsvinden, kan nog wel naar verwachting plaatsvinden.

Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit

6.5.13.

Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit, met inbegrip van een monetaire post die als deel van de netto-investering wordt verwerkt (zie IAS 21), moet op vergelijkbare wijze worden verwerkt als een kasstroomafdekking:

a)

het deel van de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument waarvan is vastgesteld dat het een effectieve afdekking is, moet in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden opgenomen (zie alinea 6.5.11); en

b)

het niet-effectieve deel moet in winst of verlies worden opgenomen.

6.5.14.

De cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument met betrekking tot het effectieve deel van de afdekking die, respectievelijk dat, in de valutaomrekeningsreserve is opgenomen, moet bij afstoting of gedeeltelijke afstoting van de buitenlandse activiteit overeenkomstig de alinea's 48 en 49 van IAS 21 als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) van het eigen vermogen naar de winst of het verlies worden overgeboekt.

Administratieve verwerking van de tijdswaarde van opties

6.5.15.

Wanneer een entiteit de intrinsieke waarde en de tijdswaarde van een optiecontract splitst en alleen de verandering in de intrinsieke waarde van een optie als afdekkingsinstrument aanwijst (zie alinea 6.2.4(a)), dan moet zij de tijdswaarde van de optie als volgt administratief verwerken (zie de alinea's B6.5.29 tot en met B6.5.33):

a)

een entiteit moet een onderscheid maken tussen de tijdswaarde van opties naar gelang van het type afgedekte positie dat de optie afdekt (zie alinea B6.5.29):

i)

een transactiegerelateerde afgedekte positie; dan wel

ii)

een periodegerelateerde afgedekte positie;

b)

de verandering in reële waarde van de tijdswaarde van een optie die een transactiegerelateerde afgedekte positie afdekt, moet in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden opgenomen voor zover deze verandering met de afgedekte positie verband houdt, en moet in een afzonderlijke eigenvermogenscomponent worden geaccumuleerd. De uit de tijdswaarde van de optie voortvloeiende cumulatieve verandering in de reële waarde die in een afzonderlijke eigenvermogenscomponent is geaccumuleerd (het „bedrag”), wordt administratief verwerkt als volgt:

i)

indien de afgedekte positie later leidt tot de opname van een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting, dan wel tot een vaststaande toezegging betreffende een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting waarvoor de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties wordt toegepast, moet de entiteit het bedrag uit de afzonderlijke eigenvermogenscomponent verwijderen en direct in de eerste kostprijs of andere boekwaarde van het actief of de verplichting opnemen. Dit is geen herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) en is dus niet van invloed op de overige onderdelen van het totaalresultaat;

ii)

voor andere afdekkingsrelaties dan die welke onder (i) vallen, moet het bedrag als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) van de afzonderlijke eigenvermogenscomponent naar de winst of het verlies worden overgeboekt in dezelfde periode(n) waarin de afgedekte verwachte toekomstige kasstromen de winst of het verlies beïnvloeden (bijvoorbeeld wanneer een verwachte toekomstige verkoop werkelijk plaatsvindt);

iii)

indien echter niet wordt verwacht dat het bedrag in zijn geheel of voor een deel in één of meer toekomstige perioden realiseerbaar zal zijn, dan moet het naar verwachting niet realiseerbare bedrag onmiddellijk als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) naar de winst of het verlies worden overgeboekt;

c)

de verandering in reële waarde van de tijdswaarde van een optie die een periodegerelateerde afgedekte positie afdekt, moet in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden opgenomen voor zover deze verandering met de afgedekte positie verband houdt, en moet in een afzonderlijke eigenvermogenscomponent worden geaccumuleerd. De tijdswaarde op de datum van aanwijzing van de optie als afdekkingsinstrument moet, voor zover zij met de afgedekte positie verband houdt, op systematische en rationele basis worden geamortiseerd over de periode waarin de aanpassing van de afdekking voor de intrinsieke waarde van de optie van invloed kan zijn op winst of verlies (of de overige onderdelen van het totaalresultaat indien de afgedekte positie een eigenvermogensinstrument is ten aanzien waarvan een entiteit er overeenkomstig alinea 5.7.5 voor heeft gekozen veranderingen in reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren). In elke verslagperiode moet het amortisatiebedrag derhalve als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) van de afzonderlijke eigenvermogenscomponent naar de winst of het verlies worden overgeboekt. Indien hedge accounting echter wordt beëindigd voor de afdekkingsrelatie die de verandering in de intrinsieke waarde van de optie als afdekkingsinstrument omvat, dan moet het in de afzonderlijke eigenvermogenscomponent geaccumuleerde nettobedrag (dat wil zeggen met inbegrip van de cumulatieve amortisatie) onmiddellijk als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) naar de winst of het verlies worden overgeboekt.

Administratieve verwerking van het termijnelement van termijncontracten en van valutabasisspreads van financiële instrumenten

6.5.16.

Wanneer een entiteit het termijnelement en het contante element van een termijncontract splitst en enkel de waardeverandering van het contante element van het termijncontract als afdekkingsinstrument aanwijst, of wanneer een entiteit de valutabasisspread van een financieel instrument afsplitst en van de aanwijzing van het financiële instrument als afdekkingsinstrument uitsluit (zie alinea 6.2.4(b)), dan mag de entiteit alinea 6.5.15 op dezelfde wijze op het termijnelement van het termijncontract en op de valutabasisspread van het financiële instrument toepassen als deze alinea op de tijdswaarde van een optie wordt toegepast. In dat geval moet de entiteit de toepassingsleidraad in de alinea's B6.5.34 tot en met B6.5.39 toepassen.

6.6   AFDEKKING VAN EEN GROEP VAN POSITIES

Kwalificatie van een groep van posities als afgedekte positie

6.6.1.

Een groep van posities (met inbegrip van een groep van posities die een nettopositie vormen, zie de alinea's B6.6.1 tot en met B6.6.8) is slechts een in aanmerking komende afgedekte positie indien:

a)

de groep bestaat uit posities (met inbegrip van onderdelen van posities) die, elk afzonderlijk, in aanmerking komende afgedekte posities zijn;

b)

de tot de groep behorende posities voor risicobeheerdoeleinden samen op groepsbasis worden beheerd; en

c)

bij een kasstroomafdekking van een groep van posities waarvan de variabiliteit van kasstromen niet geacht wordt ongeveer evenredig te zijn aan de totale variabiliteit van de kasstromen van de groep zodat elkaar compenserende risicoposities ontstaan:

i)

het een afdekking van een valutarisico betreft; en

ii)

bij de aanwijzing van die nettopositie zowel de verslagperiode waarin de verwachte toekomstige transacties naar verwachting op de winst of het verlies van invloed zullen zijn, als de aard en omvang ervan worden gespecificeerd (zie de alinea's B6.6.7 en B6.6.8).

Aanwijzing van een component van een nominaal bedrag

6.6.2.

Een component die een deel van een in aanmerking komende groep van posities is, is een in aanmerking komende afgedekte positie, mits die aanwijzing consistent is met de risicobeheerdoelstelling van de entiteit.

6.6.3.

Een tranchecomponent van een gehele groep van posities (bijvoorbeeld de onderste tranche) komt slechts voor hedge accounting in aanmerking indien:

a)

deze afzonderlijk identificeerbaar en betrouwbaar te waarderen is;

b)

de risicobeheerdoelstelling het afdekken van een tranchecomponent is;

c)

de posities die deel uitmaken van de groep als geheel waarvoor de tranche is geïdentificeerd, aan hetzelfde afgedekte risico zijn blootgesteld (zodat de waardering van de afgedekte tranche niet aanzienlijk wordt beïnvloed door de specifieke posities van de groep als geheel die van de afgedekte tranche deel uitmaken);

d)

een entiteit voor de afdekking van bestaande posities (bijvoorbeeld een niet-opgenomen vaststaande toezegging of een opgenomen actief) de gehele groep van posities kan identificeren en opsporen waarvoor de afgedekte tranche is bepaald (zodat de entiteit in staat is te voldoen aan de vereisten inzake de administratieve verwerking van in aanmerking komende afdekkingsrelaties); en

e)

van de groep deel uitmakende posities die opties tot vervroegde aflossing omvatten, voldoen aan de voor componenten van een nominaal bedrag geldende vereisten (zie alinea B6.3.20).

Presentatie

6.6.4.

Bij de afdekking van een groep van posities met compenserende risicoposities (dat wil zeggen de afdekking van een nettopositie) waarvan het afgedekte risico op verschillende posten in het overzicht van het totaalresultaat van invloed is, moeten alle afdekkingswinsten of -verliezen in dat overzicht worden gepresenteerd in een afzonderlijke post die verschilt van de posten die door de afgedekte posities zijn beïnvloed. In dat overzicht wordt het bedrag van de post die op de afgedekte positie zelf betrekking heeft (bijvoorbeeld opbrengsten of kostprijs van de omzet), bijgevolg niet beïnvloed.

6.6.5.

Bij activa en verplichtingen die samen als een groep in een reëlewaardeafdekking worden afgedekt, moet de winst of het verlies op de individuele activa en verplichtingen overeenkomstig alinea 6.5.8(b) in het overzicht van de financiële positie worden opgenomen als een aanpassing van de boekwaarde van de respectieve individuele posities die de groep vormen.

Nettoposities die gelijk zijn aan nul

6.6.6.

Wanneer de afgedekte positie een groep is die een nettopositie is die gelijk is aan nul (dat wil zeggen dat het risico dat op groepsbasis wordt beheerd, volledig wordt gecompenseerd door de afgedekte posities onder elkaar), is het een entiteit toegestaan de afgedekte positie aan te wijzen in een afdekkingsrelatie die geen afdekkingsinstrument bevat, op voorwaarde dat:

a)

de afdekking deel uitmaakt van een roulerende strategie tot afdekking van het nettorisico, waarbij de entiteit stelselmatig nieuwe posities van hetzelfde type afdekt naarmate de tijd verstrijkt (bijvoorbeeld wanneer transacties in de tijdshorizon komen waarvoor de entiteit tot afdekking overgaat);

b)

de omvang van de afgedekte nettopositie tijdens de duur van de roulerende strategie tot afdekking van het nettorisico verandert en de entiteit van in aanmerking komende afdekkingsinstrumenten gebruik maakt om het nettorisico af te dekken (dat wil zeggen wanneer de nettopositie niet gelijk is aan nul);

c)

op dergelijke nettoposities gewoonlijk hedge accounting wordt toegepast wanneer de nettopositie niet gelijk is aan nul en deze met in aanmerking komende afdekkingsinstrumenten wordt afgedekt; en

d)

het niet toepassen van hedge accounting op de nettopositie die gelijk is aan nul, aanleiding zou geven tot inconsistente uitkomsten van de administratieve verwerking omdat daarbij de compenserende risicoposities niet zouden worden opgenomen die anders als afdekking van een nettopositie zouden worden opgenomen.

6.7   MOGELIJKHEID OM EEN KREDIETPOSITIE AAN TE WIJZEN ALS GEWAARDEERD TEGEN REËLE WAARDE MET VERWERKING VAN WAARDEVERANDERINGEN IN WINST OF VERLIES

In aanmerking komende kredietposities die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

6.7.1.

Indien een entiteit gebruik maakt van een kredietderivaat dat is gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies om het aan een financieel instrument of een deel daarvan verbonden kredietrisico (kredietpositie) te beheren, mag zij dat financiële instrument, voor zover het (in zijn geheel of voor een deel) op die wijze wordt beheerd, aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies indien:

a)

de tegenpartij van de kredietpositie (bijvoorbeeld de leningnemer of de houder van een leningtoezegging) overeenstemt met de referentie-entiteit van het kredietderivaat („name matching”); en

b)

de rangorde van het financiële instrument overeenstemt met die van de instrumenten die op grond van het kredietderivaat kunnen worden geleverd.

Een entiteit mag tot een dergelijke aanwijzing overgaan, ongeacht of het financiële instrument waarvoor het kredietrisico wordt beheerd, binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt (een entiteit mag bijvoorbeeld leningtoezeggingen aanwijzen die buiten het toepassingsgebied van deze standaard vallen). De entiteit mag dat financiële instrument aanwijzen bij eerste opname of later, dan wel terwijl het niet opgenomen is. De entiteit moet de aanwijzing documenteren op het moment dat zij daartoe overgaat.

Administratieve verwerking van kredietposities die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

6.7.2.

Indien een financieel instrument na eerste opname overeenkomstig alinea 6.7.1 is aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, of voorheen niet was opgenomen, moet het op het tijdstip van de aanwijzing bestaande verschil tussen de eventuele boekwaarde en de reële waarde onmiddellijk in winst of verlies worden opgenomen. Bij financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd, moet de cumulatieve winst die, of het cumulatieve verlies dat, voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat was opgenomen, onmiddellijk als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) van het eigen vermogen naar de winst of het verlies worden overgeboekt.

6.7.3.

Een entiteit mag het financiële instrument dat tot het kredietrisico aanleiding geeft, of een deel van dat financiële instrument, niet langer waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies indien:

a)

niet langer aan de criteria van alinea 6.7.1 is voldaan, bijvoorbeeld omdat:

i)

het kredietderivaat of het gerelateerde financiële instrument dat tot het kredietrisico aanleiding geeft, afloopt of wordt verkocht, beëindigd of afgewikkeld; of

ii)

het aan het financiële instrument verbonden kredietrisico niet meer met behulp van kredietderivaten wordt beheerd. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen wegens verbeteringen in de kredietkwaliteit van de leningnemer of de houder van de leningtoezegging, of wegens veranderingen in de aan een entiteit opgelegde kapitaalvereisten; en

b)

het financiële instrument dat tot het kredietrisico aanleiding geeft, anderszins niet moet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (het bedrijfsmodel van de entiteit is met andere woorden intussen niet zodanig veranderd dat een herclassificatie in overeenstemming met alinea 4.4.1 is vereist).

6.7.4.

Op de datum waarop een entiteit het financiële instrument dat tot het kredietrisico aanleiding geeft, of een deel van dat financiële instrument, niet langer waardeert tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, wordt de reële waarde van dat financiële instrument de nieuwe boekwaarde daarvan. Daarna moet dezelfde waardering worden toegepast als die welke werd gehanteerd vóór de aanwijzing van het financiële instrument als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (inclusief de amortisatie die uit de nieuwe boekwaarde resulteert). Een financieel actief dat bijvoorbeeld oorspronkelijk als gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs was geclassificeerd, zou wederom op die wijze worden gewaardeerd en de effectieve rentevoet ervan zou worden herberekend op basis van de nieuwe brutoboekwaarde ervan op de datum waarop de waardering ervan tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies werd beëindigd.

HOOFDSTUK 7   Ingangsdatum en overgang

7.1   INGANGSDATUM

7.1.1.

Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Indien een entiteit ervoor kiest deze standaard eerder toe te passen, moet zij dit feit vermelden en alle vereisten van deze standaard op hetzelfde tijdstip toepassen (maar zie ook de alinea's 7.1.2, 7.2.21 en 7.3.2). Tegelijkertijd moet zij ook de wijzigingen in bijlage C toepassen.

7.1.2.

Ondanks de vereisten in alinea 7.1.1 mag een entiteit ervoor kiezen op jaarperioden die vóór 1 januari 2018 aanvangen, alleen de vereisten inzake de presentatie van winsten en verliezen op financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies toe te passen welke in de alinea's 5.7.1(c), 5.7.7, 5.7.8, 5.7.9, 7.2.14 en B5.7.5 tot en met B5.7.20 zijn vervat, zonder de andere vereisten van deze standaard toe te passen. Indien een entiteit ervoor kiest alleen deze alinea's toe te passen, moet zij dit feit vermelden en voortdurend de gerelateerde informatie verschaffen die in de alinea's 10 en 11 van IFRS 7 (als gewijzigd door IFRS 9 (2010)) is beschreven. (Zie ook de alinea's 7.2.2 en 7.2.15.)

7.1.3.

De alinea's 4.2.1 en 5.7.5 zijn gewijzigd door de in december 2013 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2010-2012 als gevolg van een wijziging die daardoor in IFRS 3 is aangebracht. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op bedrijfscombinaties waarop de wijziging in IFRS 3 van toepassing is.

7.1.4.

De alinea's 3.1.1, 4.2.1, 5.1.1, 5.2.1, 5.7.6, B3.2.13, B5.7.1, C5 en C42 zijn gewijzigd en alinea C16 en het bijbehorende kopje zijn verwijderd door IFRS 15, uitgegeven in mei 2014. De alinea's 5.1.3 en 5.7.1A en een definitie in bijlage A zijn toegevoegd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 15 toepast.

7.2   OVERGANG

7.2.1.

Een entiteit moet deze standaard retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten, behoudens het bepaalde in de alinea's 7.2.4 tot en met 7.2.26 en 7.2.28. Deze standaard mag niet worden toegepast op posten die op de datum van eerste toepassing reeds uit het overzicht van de financiële positie zijn verwijderd.

7.2.2.

De datum van eerste toepassing van de overgangsbepalingen van de alinea's 7.2.1, 7.2.3 tot en met 7.2.28 en 7.3.2 is de datum waarop een entiteit voor het eerst deze vereisten van deze standaard toepast; deze datum moet samenvallen met het begin van een verslagperiode die aanvangt na de uitvaardiging van deze standaard. Afhankelijk van de aanpak waarvoor de entiteit heeft gekozen om IFRS 9 toe te passen, kan bij de overgang van één of meer dan één datum van eerste toepassing van verschillende vereisten sprake zijn.

Overgang voor classificatie en waardering (hoofdstukken 4 en 5)

7.2.3.

Op de datum van eerste toepassing moet een entiteit op basis van de feiten en omstandigheden op die datum beoordelen of een financieel actief aan de voorwaarde in alinea 4.1.2(a) of alinea 4.1.2A(a) voldoet. De resulterende classificatie moet retroactief worden toegepast, ongeacht het bedrijfsmodel van de entiteit in eerdere verslagperioden.

7.2.4.

Indien het op de datum van eerste toepassing praktisch onhaalbaar is (zoals gedefinieerd in IAS 8) voor een entiteit om overeenkomstig de alinea's B4.1.9B, B4.1.9C en B4.1.9D de herziene tijdswaarde van geld op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief te beoordelen, moet een entiteit de eigenschappen van de contractuele kasstromen van dat financiële actief beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief, zonder rekening te houden met de vereisten in de alinea's B4.1.9B, B4.1.9C en B4.1.9D die met de herziening van de tijdswaarde van geld verband houden. (Zie ook alinea 42R van IFRS 7.)

7.2.5.

Indien het op de datum van eerste toepassing praktisch onhaalbaar is (zoals gedefinieerd in IAS 8) voor een entiteit om overeenkomstig alinea B4.1.12(c) op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief te beoordelen of de reële waarde van een kenmerk van vervroegde aflossing insignificant was, moet een entiteit de eigenschappen van de contractuele kasstromen van dat financiële actief beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief, zonder rekening te houden met de uitzondering voor kenmerken van vervroegde terugbetaling in alinea B4.1.12. (Zie ook alinea 42S van IFRS 7.)

7.2.6.

Als een entiteit een hybride contract overeenkomstig alinea 4.1.2A, alinea 4.1.4 of alinea 4.1.5 tegen reële waarde waardeert, maar de reële waarde van het hybride contract niet werd bepaald in vergelijkende verslagperioden, moet de reële waarde van het hybride contract in de vergelijkende verslagperioden gelijk zijn aan de som van de reële waarden van de componenten (dat wil zeggen het niet-afgeleide basisinstrument en het in het contract besloten derivaat) aan het einde van elke vergelijkende verslagperiode indien de entiteit eerdere perioden aanpast (zie alinea 7.2.15).

7.2.7.

Indien een entiteit alinea 7.2.6 heeft toegepast, dan moet de entiteit op de datum van eerste toepassing een eventueel verschil tussen de reële waarde van het gehele hybride contract op de datum van eerste toepassing en de som van de reële waarden van de componenten van het hybride contract op de datum van eerste toepassing opnemen in het beginsaldo van ingehouden winsten (of een andere eigenvermogenscomponent, al naargelang het geval) voor de verslagperiode waarin de datum van eerste toepassing valt.

7.2.8.

Op de datum van eerste toepassing mag een entiteit:

a)

een financieel actief overeenkomstig alinea 4.1.5 aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies; of

b)

een belegging in een eigenvermogensinstrument overeenkomstig alinea 5.7.5 aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat.

Een dergelijke aanwijzing moet plaatsvinden op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van eerste toepassing. Die classificatie moet retroactief worden toegepast.

7.2.9.

Op de datum van eerste toepassing:

a)

moet een entiteit haar eerdere aanwijzing van een financieel actief als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies intrekken indien dat financiële actief niet aan de voorwaarde in alinea 4.1.5 voldoet;

b)

mag een entiteit haar eerdere aanwijzing van een financieel actief als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies intrekken indien dat financiële actief aan de voorwaarde in alinea 4.1.5 voldoet;

Een dergelijke intrekking moet plaatsvinden op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van eerste toepassing. Die classificatie moet retroactief worden toegepast.

7.2.10.

Op de datum van eerste toepassing:

a)

mag een entiteit een financiële verplichting overeenkomstig alinea 4.2.2(a) aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies;

b)

moet een entiteit haar eerdere aanwijzing van een financiële verplichting als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies intrekken indien deze aanwijzing ten tijde van de eerste opname heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de thans in alinea 4.2.2(a) vermelde voorwaarde en indien deze aanwijzing op de datum van eerste toepassing niet aan die voorwaarde voldoet;

c)

mag een entiteit haar eerdere aanwijzing van een financiële verplichting als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies intrekken indien deze aanwijzing ten tijde van de eerste opname heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de thans in alinea 4.2.2(a) vermelde voorwaarde en indien deze aanwijzing op de datum van eerste toepassing aan die voorwaarde voldoet.

Een dergelijke aanwijzing en een dergelijke intrekking moeten plaatsvinden op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van eerste toepassing. Die classificatie moet retroactief worden toegepast.

7.2.11.

Indien het voor een entiteit praktisch onhaalbaar is (zoals gedefinieerd in IAS 8) om de effectieverentemethode retroactief toe te passen, moet de entiteit:

a)

de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting aan het einde van elke gepresenteerde vergelijkende periode administratief verwerken als de brutoboekwaarde van dat financiële actief of de geamortiseerde kostprijs van die financiële verplichting indien de entiteit voorgaande perioden aanpast; en

b)

de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting op de datum van eerste toepassing administratief verwerken als de nieuwe brutoboekwaarde van dat financiële actief of de nieuwe geamortiseerde kostprijs van die financiële verplichting op de datum van eerste toepassing van deze standaard.

7.2.12.

Als een entiteit een belegging in een eigenvermogensinstrument waarvoor geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument voorhanden is (dat wil zeggen een input van niveau 1) (of een afgeleid actief dat is gekoppeld aan, en moet worden afgewikkeld door levering van, een dergelijk eigenvermogensinstrument), voorheen administratief verwerkte tegen kostprijs (in overeenstemming met IAS 39), moet ze dat instrument op de datum van eerste toepassing tegen reële waarde waarderen. Een eventueel verschil tussen de vorige boekwaarde en de reële waarde moet worden opgenomen in het beginsaldo van ingehouden winsten (of een andere eigenvermogenscomponent, al naargelang het geval) voor de verslagperiode waarin de datum van eerste toepassing valt.

7.2.13.

Als een entiteit een afgeleide verplichting die is gekoppeld aan, en moet worden afgewikkeld door levering van, een eigenvermogensinstrument waarvoor geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument voorhanden is (dat wil zeggen een input van niveau 1), voorheen administratief verwerkte tegen kostprijs (in overeenstemming met IAS 39), moet ze die afgeleide verplichting op de datum van eerste toepassing tegen reële waarde waarderen. Een eventueel verschil tussen de vorige boekwaarde en de reële waarde moet worden opgenomen in het beginsaldo van ingehouden winsten voor de verslagperiode waarin de datum van eerste toepassing valt.

7.2.14.

Op de datum van eerste toepassing moet een entiteit op basis van de feiten en omstandigheden op die datum bepalen of de in alinea 5.7.7 beschreven administratieve verwerking aanleiding zou geven tot het ontstaan of de vergroting van een accounting mismatch in winst of verlies. Deze standaard moet retroactief worden toegepast op basis van die bepaling.

7.2.15.

Ondanks het vereiste in alinea 7.2.1 moet een entiteit die de classificatie- en waarderingsvereisten van deze standaard (met inbegrip van de vereisten van de afdelingen 5.4 en 5.5 inzake de waardering van financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs en inzake bijzondere waardevermindering) toepast, de in de alinea's 42L tot en met 42O van IFRS 7 beschreven informatie verschaffen, maar hoeft zij voorgaande perioden niet aan te passen. De entiteit mag voorgaande perioden aanpassen als en alleen als zulks zonder gebruik van kennis achteraf mogelijk is. Indien een entiteit voorgaande perioden niet aanpast, moet zij een eventueel verschil tussen de vorige boekwaarde en de boekwaarde aan het begin van de jaarlijkse verslagperiode waarin de datum van eerste toepassing valt, opnemen in het beginsaldo van ingehouden winsten (of een andere eigenvermogenscomponent, al naargelang het geval) voor de jaarlijkse verslagperiode waarin de datum van eerste toepassing valt. Indien een entiteit voorgaande perioden aanpast, moet de aangepaste jaarrekening evenwel alle vereisten van deze standaard weerspiegelen. Indien de aanpak die een entiteit voor de toepassing van IFRS 9 heeft gekozen, in meer dan één datum van eerste toepassing van verschillende vereisten resulteert, is deze alinea op elke datum van eerste toepassing van toepassing (zie alinea 7.2.2). Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn indien een entiteit ervoor kiest alleen de vereisten inzake de presentatie van winsten of verliezen op financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies in overeenstemming met alinea 7.1.2 toe te passen voordat zij de andere vereisten van deze standaard toepast.

7.2.16.

Indien een entiteit overeenkomstig IAS 34 Tussentijdse financiële verslaggeving tussentijdse financiële verslagen opstelt, hoeft de entiteit de vereisten van deze standaard vóór de datum van eerste toepassing niet op tussentijdse perioden toe te passen indien zulks praktisch onhaalbaar is (zoals gedefinieerd in IAS 8).

Bijzondere waardevermindering (afdeling 5.5)

7.2.17.

Een entiteit moet de vereisten van afdeling 5.5 inzake bijzondere waardevermindering overeenkomstig IAS 8 retroactief toepassen, behoudens de alinea's 7.2.15, 7.2.18, 7.2.19 en 7.2.20.

7.2.18.

Op de datum van eerste toepassing moet een entiteit van redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie gebruikmaken om het kredietrisico op de datum van eerste opname van een financieel instrument te bepalen (of, wat leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten betreft, op de datum waarop de entiteit partij werd bij de onherroepelijke toezegging in overeenstemming met alinea 5.5.6) en te vergelijken met het kredietrisico op de datum van eerste toepassing van deze standaard.

7.2.19.

Bij het bepalen of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, mag een entiteit het volgende toepassen:

a)

de vereisten in de alinea's 5.5.10, B5.5.22, B5.5.23 en B5.5.24; en

b)

het in alinea 5.5.11 beschreven weerlegbaar vermoeden voor contractuele betalingen die meer dan 30 dagen achterstallig zijn, indien een entiteit de vereisten inzake bijzondere waardevermindering toepast door significante toenamen van het kredietrisico sinds de eerste opname voor die financiële instrumenten vast te stellen op basis van achterstalligheidsinformatie.

7.2.20.

Indien het bepalen op de datum van eerste toepassing of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen ongerechtvaardigde kosten of inspanningen zou vereisen, dan moet een entiteit op elke verslagdatum een voorziening voor verliezen opnemen ter grootte van een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, totdat het financiële instrument niet langer wordt opgenomen (tenzij aan dat financiële instrument op een verslagdatum een gering kredietrisico verbonden is, in welk geval alinea 7.2.19(a) van toepassing is).

Overgang voor hedge accounting (hoofdstuk 6)

7.2.21.

Bij de eerste toepassing van deze standaard mag een entiteit ervoor kiezen om de vereisten van IAS 39 inzake hedge accounting als grondslag voor financiële verslaggeving te blijven toepassen in plaats van de vereisten van hoofdstuk 6 van deze standaard. Een entiteit moet deze grondslag op al haar afdekkingsrelaties toepassen. Een entiteit die voor deze grondslag kiest, moet ook IFRIC 16 Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit toepassen, maar zonder de wijzigingen die deze interpretatie aan de vereisten van hoofdstuk 6 van deze standaard conformeren.

7.2.22.

Behoudens het bepaalde in alinea 7.2.26 moet een entiteit de vereisten van deze standaard inzake hedge accounting prospectief toepassen.

7.2.23.

Om hedge accounting vanaf de datum van eerste toepassing van de vereisten van deze standaard inzake hedge accounting te kunnen toepassen, moet op die datum aan alle desbetreffende criteria zijn voldaan.

7.2.24.

Afdekkingsrelaties die overeenkomstig IAS 39 voor hedge accounting in aanmerking kwamen en die ook voor hedge accounting in overeenstemming met de criteria van deze standaard (zie alinea 6.4.1) in aanmerking komen na met een eventuele herbalancering van de afdekkingsrelatie bij de overgang (zie alinea 7.2.25(b)) rekening te hebben gehouden, moeten als voortdurende afdekkingsrelaties worden aangemerkt.

7.2.25.

Bij eerste toepassing van de vereisten van deze standaard inzake hedge accounting:

a)

mag een entiteit deze vereisten beginnen toe te passen vanaf hetzelfde tijdstip waarop zij de vereisten van IAS 39 inzake hedge accounting niet langer toepast; en

b)

moet een entiteit de overeenkomstig IAS 39 bepaalde afdekkingsverhouding beschouwen als uitgangspunt voor de herbalancering van een voortdurende afdekkingsrelatie, indien van toepassing. Elke winst of elk verlies uit hoofde van een dergelijke herbalancering moet in winst of verlies worden opgenomen.

7.2.26.

Bij wijze van uitzondering op de prospectieve toepassing van de vereisten van deze standaard inzake hedge accounting:

a)

moet een entiteit de tijdswaarde van opties retroactief overeenkomstig alinea 6.5.15 administratief verwerken indien overeenkomstig IAS 39 alleen de verandering in de intrinsieke waarde van een optie als afdekkingsinstrument in een afdekkingsrelatie was aangewezen. Deze retroactieve administratieve verwerking is alleen van toepassing op de afdekkingsrelaties die aan het begin van de eerste vergelijkende periode bestonden of daarna zijn aangewezen;

b)

mag een entiteit het termijnelement van termijncontracten retroactief overeenkomstig alinea 6.5.16 administratief verwerken indien overeenkomstig IAS 39 alleen de verandering in het contante element van een termijncontract als afdekkingsinstrument in een afdekkingsrelatie was aangewezen. Deze retroactieve administratieve verwerking is alleen van toepassing op de afdekkingsrelaties die aan het begin van de eerste vergelijkende periode bestonden of daarna zijn aangewezen. Indien een entiteit voor deze retroactieve administratieve verwerking kiest, dan moet zij deze daarenboven op alle afdekkingsrelaties toepassen die voor deze keuze in aanmerking komen (dat wil zeggen dat deze keuze bij de overgang niet per individuele afdekkingsrelatie kan worden gemaakt). De administratieve verwerking van valutabasisspreads (zie alinea 6.5.16) mag retroactief worden toegepast op de afdekkingsrelaties die aan het begin van de eerste vergelijkende periode bestonden of daarna zijn aangewezen;

c)

moet een entiteit overgaan tot de retroactieve toepassing van het vereiste in alinea 6.5.6 dat er geen sprake is van aflopen of beëindigen van het afdekkingsinstrument indien:

i)

de partijen bij het afdekkingsinstrument als gevolg van wet- of regelgeving of de invoering van wet- of regelgeving overeenkomen dat een of meer clearingtegenpartijen in de plaats komen van hun oorspronkelijke tegenpartij en de nieuwe tegenpartij van elk van de partijen worden; en

ii)

eventuele andere wijzigingen in het afdekkingsinstrument beperkt blijven tot de wijzigingen die noodzakelijk zijn om tot een dergelijke vervanging van de tegenpartij over te gaan.

Entiteiten die IFRS 9 (2009), IFRS 9 (2010) of IFRS 9 (2013) eerder hebben toegepast

7.2.27.

Een entiteit moet de overgangsbepalingen van de alinea's 7.2.1 tot en met 7.2.26 op de desbetreffende datum van eerste toepassing toepassen. Een entiteit moet elke overgangsbepaling van de alinea's 7.2.3 tot en met 7.2.14 en van de alinea's 7.2.17 tot en met 7.2.26 slechts eenmaal toepassen (dat wil zeggen dat indien een entiteit voor een aanpak van de toepassing van IFRS 9 kiest waarbij er van meer dan één datum van eerste toepassing sprake is, zij geen van deze bepalingen opnieuw kan toepassen indien deze al op een eerdere datum zijn toegepast). (Zie de alinea's 7.2.2 en 7.3.2.)

7.2.28.

Een entiteit die IFRS 9 (2009), IFRS 9 (2010) of IFRS 9 (2013) toepaste en vervolgens deze standaard toepast:

a)

moet haar eerdere aanwijzing van een financieel actief als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies intrekken indien deze aanwijzing voorheen in overeenstemming met de in alinea 4.1.5 vermelde voorwaarde heeft plaatsgevonden, maar er als gevolg van de toepassing van deze standaard niet langer aan die voorwaarde wordt voldaan;

b)

mag een financieel actief als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies aanwijzen indien deze aanwijzing voorheen niet aan de in alinea 4.1.5 vermelde voorwaarde zou hebben voldaan, maar er als gevolg van de toepassing van deze standaard thans wel aan die voorwaarde wordt voldaan;

c)

moet haar eerdere aanwijzing van een financiële verplichting als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies intrekken indien deze aanwijzing voorheen in overeenstemming met de in alinea 4.2.2(a) vermelde voorwaarde heeft plaatsgevonden, maar er als gevolg van de toepassing van deze standaard niet langer aan die voorwaarde wordt voldaan; en

d)

mag een financiële verplichting als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies aanwijzen indien deze aanwijzing voorheen niet aan de in alinea 4.2.2(a) vermelde voorwaarde zou hebben voldaan, maar als gevolg van de toepassing van deze standaard thans wel aan die voorwaarde wordt voldaan;

Een dergelijke aanwijzing en een dergelijke intrekking moeten plaatsvinden op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van eerste toepassing van deze standaard. Die classificatie moet retroactief worden toegepast.

7.3   INTREKKING VAN IFRIC 9, IFRS 9 (2009), IFRS 9 (2010) EN IFRS 9 (2013)

7.3.1.

Deze standaard vervangt IFRIC 9 Herbeoordeling van in contracten besloten derivaten. In de in oktober 2010 aan IFRS 9 toegevoegde vereisten waren de vereisten vervat die eerder in de alinea's 5 en 7 van IFRC 9 waren opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards de vereisten opgenomen die eerder in alinea 8 van IFRIC 9 waren vervat.

7.3.2.

Deze standaard vervangt IFRS 9 (2009), IFRS 9 (2010) en IFRS 9 (2013). Een entiteit mag er evenwel voor kiezen op jaarperioden die vóór 1 januari 2018 aanvangen, de genoemde eerdere versies van IFRS 9 in plaats van deze standaard toe te passen, als en alleen als de desbetreffende datum van eerste toepassing vóór 1 februari 2015 valt.

Bijlage A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de standaard.

binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

Het gedeelte van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen dat de te verwachten kredietverliezen vertegenwoordigt die voortvloeien uit gebeurtenissen waardoor wanbetaling met betrekking tot een financieel instrument ontstaat, en die zich binnen een periode van twaalf maanden na de verslagdatum kunnen voordoen.

geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting

Het bedrag waartegen het financiële actief of de financiële verplichting bij eerste opname wordt gewaardeerd, verminderd met de hoofdsomaflossingen en vermeerderd of verminderd met de volgens de effectieverentemethode bepaalde cumulatieve amortisatie van het eventuele verschil tussen dat eerste bedrag en het aflossingsbedrag, en, voor financiële activa, aangepast voor een eventuele voorziening voor verliezen.

contractactiva

De rechten waarvoor in IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten is vermeld dat zij administratief worden verwerkt in overeenstemming met deze standaard met het oog op de opname en waardering van bijzonderewaardeverminderingswinsten of -verliezen.

financieel actief met verminderde kredietwaardigheid

Een financieel actief heeft een verminderde kredietwaardigheid wanneer er zich één of meer gebeurtenissen hebben voorgedaan die een negatief effect op de geschatte toekomstige kasstromen van dat financiële actief sorteren. Aanwijzingen dat een financieel actief een verminderde kredietwaardigheid heeft, omvatten waarneembare gegevens over de volgende gebeurtenissen:

a)

significante financiële problemen van de emittent of leningnemer;

b)

een contractbreuk, zoals een wanbetaling of een gebeurtenis waardoor het financiële actief achterstallig is;

c)

een concessie die de leninggever(s) van de leningnemer om economische of contractuele redenen wegens financiële problemen van de leningnemer aan de leningnemer heeft (hebben) verleend en die de leninggever(s) anders niet zou(den) overwegen;

d)

waarschijnlijkheid van faillissement of van een andere financiële reorganisatie van de leningnemer;

e)

het wegvallen van een actieve markt voor dat financiële actief vanwege financiële moeilijkheden; of

f)

de verwerving of creatie van een financieel actief tegen een grote korting die het gevolg is van geleden kredietverliezen.

Het kan onmogelijk blijken om één afzonderlijke gebeurtenis te identificeren. In plaats daarvan kan een combinatie van diverse gebeurtenissen ertoe hebben geleid dat financiële activa een verminderde kredietwaardigheid hebben.

kredietverlies

Het verschil tussen alle contractuele kasstromen die overeenkomstig het contract aan een entiteit verschuldigd zijn en alle kasstromen die de entiteit verwacht te zullen ontvangen (dat wil zeggen alle kastekorten), gedisconteerd tegen de oorspronkelijke effectieve rentevoet (of de voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet voor verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid), Een entiteit moet de kasstromen schatten door alle contractvoorwaarden van het financiële instrument over de verwachte looptijd van dat financiële instrument in aanmerking te nemen (bijvoorbeeld een optie tot vervroegde aflossing en verlengings-, call- en vergelijkbare opties). De in aanmerking genomen kasstromen moeten de kasstromen omvatten die voortvloeien uit de verkoop van zekerheden of andere vormen van kredietbescherming die integraal deel uitmaken van de contractvoorwaarden. Er wordt verondersteld dat de verwachte looptijd van een financieel instrument betrouwbaar kan worden geschat. In het zeldzame geval waarin de verwachte looptijd van een financieel instrument niet betrouwbaar kan worden geschat, moet de entiteit echter uitgaan van de resterende contractduur van het financiële instrument.

voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet

De rente die de verwachte toekomstige geldbetalingen of -ontvangsten tijdens de verwachte looptijd van het financiële actief exact disconteert tot de geamortiseerde kostprijs van een financieel actief dat een verworven of gecreëerd financieel actief met verminderde kredietwaardigheid is. Bij de berekening van de voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet moet een entiteit een schatting maken van de verwachte kasstromen door rekening te houden met alle contractvoorwaarden van het financiële actief (bijvoorbeeld een optie tot vervroegde aflossing en verlengings-, call- en vergelijkbare opties) en met de te verwachten kredietverliezen. In de berekening worden alle door de contractpartijen betaalde of ontvangen provisies en vergoedingen opgenomen die integraal deel uitmaken van de effectieve rentevoet (zie de alinea's B5.4.1, B5.4.2 en B5.4.3), alsmede transactiekosten en alle overige premies en kortingen. Er wordt verondersteld dat de kasstromen en de verwachte looptijd van een groep van vergelijkbare financiële instrumenten betrouwbaar kunnen worden geschat. In het zeldzame geval waarin de kasstromen of de resterende looptijd van het financiële instrument (of groep van financiële instrumenten) niet betrouwbaar kunnen, respectievelijk kan, worden geschat, moet de entiteit echter uitgaan van de contractuele kasstromen over de gehele contractduur van het financiële instrument (of groep van financiële instrumenten).

niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie

Het verwijderen van een voorheen opgenomen financieel actief of financiële verplichting uit het overzicht van de financiële positie van een entiteit.

derivaat

Een financieel instrument of een ander contract dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt en dat de volgende drie kenmerken bezit:

a)

de waarde ervan verandert als gevolg van veranderingen in een bepaalde rente, prijs van een financieel instrument, commodityprijs, wisselkoers, index van prijzen of rentevoeten, creditrating of kredietwaardigheidsindex, of andere variabele, mits, in geval van een niet-financiële variabele, de variabele niet specifiek voor een contractpartij is (soms „de onderliggende waarde” genoemd);

b)

er is geen nettoaanvangsinvestering benodigd of een geringe nettoaanvangsinvestering in verhouding tot andere soorten contracten die naar verwachting op vergelijkbare wijze op veranderingen in marktfactoren reageren;

c)

het wordt op een tijdstip in de toekomst afgewikkeld.

dividenden

Uitkeringen van winsten aan houders van eigenvermogensinstrumenten naar rato van hun participaties in een specifieke vermogensklasse.

effectieverentemethode

De methode die wordt gebruikt bij de berekening van de geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting en bij de toerekening en opname van rentebaten of rentelasten aan, respectievelijk in, de winst of het verlies over de desbetreffende periode.

effectieve rentevoet

De rente die de verwachte toekomstige geldbetalingen of -ontvangsten tijdens de verwachte looptijd van het financiële actief of de financiële verplichting exact disconteert tot de brutoboekwaarde van een financieel actief of de geamortiseerde kostprijs van een financiële verplichting. Bij de berekening van de effectieve rentevoet moet een entiteit een schatting maken van de verwachte kasstromen, waarbij rekening wordt gehouden met alle contractvoorwaarden van het financiële instrument (bijvoorbeeld een optie tot vervroegde aflossing en verlengings-, call- en vergelijkbare opties), maar niet met de te verwachten kredietverliezen. In de berekening worden alle door de contractpartijen betaalde of ontvangen provisies en vergoedingen opgenomen die integraal deel uitmaken van de effectieve rentevoet (zie de alinea's B5.4.1, B5.4.2 en B5.4.3), alsmede transactiekosten en alle overige premies en kortingen. Er wordt verondersteld dat de kasstromen en de verwachte looptijd van een groep van vergelijkbare financiële instrumenten betrouwbaar kunnen worden geschat. In het zeldzame geval waarin de kasstromen of de verwachte looptijd van het financiële instrument (of groep van financiële instrumenten) niet betrouwbaar kunnen, respectievelijk kan, worden geschat, moet de entiteit echter uitgaan van de contractuele kasstromen over de gehele contractduur van het financiële instrument (of groep van financiële instrumenten).

te verwachten kredietverliezen

Het gewogen gemiddelde van kredietverliezen waarbij de respectieve risico's van een wanbetaling als wegingsfactoren worden gebruikt.

financiëlegarantiecontract

Een contract op grond waarvan de emittent verplicht is bepaalde betalingen te verrichten om de houder te compenseren voor een door hem geleden verlies omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt.

financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

Een financiële verplichting die aan één van de volgende voorwaarden voldoet:

a)

zij voldoet aan de definitie van het begrip voor handelsdoeleinden aangehouden;

b)

zij is bij eerste opname overeenkomstig alinea 4.2.2 of 4.3.5 door de entiteit aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies;

c)

zij is ofwel bij eerste opname, ofwel daarna overeenkomstig alinea 6.7.1 aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

vaststaande toezegging

Een bindende overeenkomst tot ruil van een bepaalde hoeveelheid economische middelen tegen een bepaalde prijs op een bepaalde datum of op bepaalde data in de toekomst.

verwachte toekomstige transactie

Een toekomstige transactie waarvoor nog geen verplichting is aangegaan maar die waarschijnlijk is.

brutoboekwaarde van een financieel actief

De geamortiseerde kostprijs van een financieel actief, vóór aanpassing voor een eventuele voorziening voor verliezen.

afdekkingsverhouding

De verhouding tussen de hoeveelheid van het afdekkingsinstrument en de hoeveelheid van de afgedekte positie in termen van hun relatieve wegingsfactoren.

voor handelsdoeleinden aangehouden

Een financieel actief dat of een financiële verplichting die:

a)

hoofdzakelijk wordt verworven of aangegaan met het doel dit actief of deze verplichting op korte termijn te verkopen of terug te kopen;

b)

bij eerste opname deel uitmaakt van een portefeuille van geïdentificeerde financiële instrumenten die gezamenlijk worden beheerd en waarvoor aanwijzingen bestaan van een recent, feitelijk patroon van winstnemingen op korte termijn; of

c)

een derivaat is (behalve een derivaat dat een financiëlegarantiecontract is of dat wordt aangewezen als afdekkingsinstrument en effectief is);

bijzonderewaardevermin-deringswinst of -verlies

Winsten of verliezen die overeenkomstig alinea 5.5.8 in winst of verlies worden opgenomen en die uit de toepassing van de vereisten van afdeling 5.5 inzake bijzondere waardevermindering voortvloeien.

tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen

De te verwachten kredietverliezen die voortvloeien uit alle mogelijke gebeurtenissen waardoor tijdens de verwachte looptijd van een financieel instrument wanbetaling met betrekking tot het financiële instrument ontstaat.

voorziening voor verliezen

De voorziening voor te verwachten kredietverliezen op financiële activa gewaardeerd overeenkomstig alinea 4.1.2, leasevorderingen en contractactiva, het cumulatieve bedrag van de bijzondere waardevermindering van financiële activa gewaardeerd overeenkomstig alinea 4.1.2A en de voorziening voor te verwachten kredietverliezen op leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten.

herzieningswinst of -verlies

Het bedrag dat voortvloeit uit de aanpassing van de brutoboekwaarde van een financieel actief om de heronderhandelde of herziene contractuele kasstromen weer te geven. De entiteit herberekent de brutoboekwaarde van een financieel actief als de contante waarde van de geschatte toekomstige geldbetalingen of -ontvangsten tijdens de verwachte looptijd van het heronderhandelde of herziene financiële actief, gedisconteerd tegen de oorspronkelijke effectieve rentevoet van het financiële actief (of de oorspronkelijke voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet voor verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid), dan wel, in voorkomend geval, de herziene effectieve rentevoet berekend overeenkomstig alinea 6.5.10. Bij de schatting van de verwachte kasstromen van een financieel actief moet een entiteit rekening houden met alle contractvoorwaarden van het financiële actief (bijvoorbeeld een optie tot vervroegde aflossing en verlengings-, call- en vergelijkbare opties), maar niet met de te verwachten kredietverliezen, tenzij het financiële actief een verworven of gecreëerd financieel actief met verminderde kredietwaardigheid is, in welk geval een entiteit ook rekening moet houden met de aanvankelijk te verwachten kredietverliezen waarmee bij de berekening van de oorspronkelijke voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet rekening was gehouden.

achterstallig

Een financieel actief is achterstallig wanneer een tegenpartij in gebreke is gebleven met het verrichten van een betaling toen de betaling contractueel betaalbaar was.

verworven of gecreëerd financieel actief met verminderde kredietwaardigheid

Verworven of gecreëerd(e) financieel (financiële) actief (activa) met verminderde kredietwaardigheid bij eerste opname.

herclassificatiedatum

De eerste dag van de eerste verslagperiode die volgt op de wijziging in het bedrijfsmodel die resulteert in de herclassificatie van financiële activa door een entiteit.

Een aankoop of verkoop volgens standaardmarkt-conventies

Een aankoop of verkoop van een financieel actief op grond van een contract waarvan de voorwaarden levering van het actief voorschrijven binnen de termijn die op de desbetreffende markt algemeen voorgeschreven of overeengekomen is.

transactiekosten

Extra kosten die direct zijn toe te rekenen aan de verwerving, uitgifte of vervreemding van een financieel actief of een financiële verplichting (zie alinea B5.4.8). Extra kosten zijn kosten die niet zouden zijn gemaakt indien de entiteit het financiële instrument niet had verworven, uitgegeven of afgestoten.

De volgende begrippen zijn gedefinieerd in alinea 11 van IAS 32, bijlage A bij IFRS 7, bijlage A bij IFRS 13 of bijlage A bij IFRS 15 en worden in deze standaard gebruikt met de in IAS 32, IFRS 7, IFRS 13 of IFRS 15 vermelde betekenis:

a)

kredietrisico (2);

b)

eigenvermogensinstrument;

c)

reële waarde;

d)

financieel actief;

e)

financieel instrument;

f)

financiële verplichting;

g)

transactieprijs.

Bijlage B

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van deze standaard.

TOEPASSINGSGEBIED (HOOFDSTUK 2)

B2.1

Sommige contracten schrijven een betaling voor gebaseerd op klimatologische, geologische of andere natuurlijke variabelen. (Contracten op basis van klimatologische variabelen worden ook wel „weerderivaten” genoemd.) Indien die contracten niet binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 vallen, vallen zij binnen het toepassingsgebied van deze standaard.

B2.2

Deze standaard brengt geen wijziging aan in de vereisten met betrekking tot beloningsregelingen voor het personeel die in overeenstemming zijn met IAS 26 Administratieve verwerking en verslaggeving door werknemerspensioenfondsen, en evenmin in de vereisten met betrekking tot royalty-overeenkomsten gebaseerd op de omvang van de omzet van goederen of diensten die administratief overeenkomstig IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten worden verwerkt.

B2.3

Soms doet een entiteit wat ze beschouwt als een „strategische belegging” in door een andere entiteit uitgegeven eigenvermogensinstrumenten met het oog op het tot stand brengen of handhaven van een langdurige operationele relatie met de entiteit waarin wordt belegd. De investerende entiteit of deelnemer in een joint venture gebruikt IAS 28 om vast te stellen of de „equity”-methode moet worden toegepast voor de administratieve verwerking van een dergelijke belegging.

B2.4

Deze standaard is van toepassing op de financiële activa en financiële verplichtingen van verzekeraars, met uitzondering van de rechten en verplichtingen die in alinea 2.1(e) worden uitgesloten omdat zij voortvloeien uit contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 Verzekeringscontracten vallen.

B2.5

Financiëlegarantiecontracten kunnen verschillende juridische vormen aannemen, zoals die van een garantie, bepaalde categorieën van kredietbrieven, een kredietderivaat („credit default contract”) of een verzekeringscontract. De wijze van administratieve verwerking is niet afhankelijk van de juridische vorm. Voorbeelden van de geëigende behandeling (zie alinea 2.1(e)) zijn onderstaand opgenomen:

a)

hoewel een financiëlegarantiecontract aan de in IFRS 4 vermelde definitie van een verzekeringscontract voldoet indien er sprake is van een significante risico-overdracht, past de emittent deze standaard toe. Indien de emittent eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, mag hij er niettemin voor kiezen ofwel deze standaard, ofwel IFRS 4 op dergelijke financiëlegarantiecontracten toe te passen. Indien deze standaard van toepassing is, moet de emittent overeenkomstig alinea 5.1.1 een financiëlegarantiecontract in eerste instantie tegen reële waarde opnemen. Indien het financiëlegarantiecontract werd uitgegeven aan een niet-verbonden partij in een losstaande zakelijke, objectieve transactie tussen onafhankelijke partijen, is de reële waarde bij het afsluiten ervan waarschijnlijk gelijk aan de ontvangen premie, tenzij er aanwijzingen zijn die op het tegendeel duiden. Tenzij het financiëlegarantiecontract bij de afsluiting is aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, of tenzij de alinea's 3.2.15 tot en met 3.2.23 en de alinea's B3.2.12 tot en met B3.2.17 van toepassing zijn (wanneer de overdracht van een financieel actief niet in aanmerking komt voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie of wanneer de benadering bij aanhoudende betrokkenheid van toepassing is), waardeert de emittent het contract na eerste opname tegen het hoogste van de volgende bedragen:

i)

het bedrag dat overeenkomstig afdeling 5.5 is bepaald; en

ii)

het oorspronkelijk opgenomen bedrag, verminderd met, in voorkomend geval, het cumulatieve bedrag van de baten dat in overeenstemming met de beginselen van IFRS 15 is opgenomen (zie alinea 4.2.1(c));

b)

bij sommige kredietgerelateerde garanties wordt niet als voorwaarde voor betaling gesteld dat de houder moet zijn blootgesteld aan een verlies en een verlies moet hebben geleden omdat de debiteur zijn betalingsverplichting met betrekking tot het gegarandeerde actief niet nakomt. Een voorbeeld van een dergelijke garantie is een garantie waarbij betalingen moeten worden gedaan naar aanleiding van veranderingen in een bepaalde creditrating of kredietwaardigheidsindex. Dergelijke garanties zijn geen financiëlegarantiecontracten zoals gedefinieerd in deze standaard en evenmin een verzekeringscontract zoals gedefinieerd in IFRS 4. Dergelijke garanties zijn derivaten en de emittent past er dan ook deze standaard op toe;

c)

indien een financiëlegarantiecontract is uitgegeven in verband met de verkoop van goederen, past de emittent IFRS 15 toe om te bepalen wanneer de uit de garantie en uit de verkoop van goederen resulterende opbrengsten worden opgenomen.

B2.6

Bevestiging van het feit dat een emittent contracten als een verzekeringscontract beschouwt, kan gewoonlijk in alle communicatie met cliënten en toezichthoudende en regelgevende instanties, contracten, bedrijfsdocumentatie en jaarrekeningen van de emittent worden aangetroffen. Bovendien zijn verzekeringscontracten vaak onderworpen aan verwerkingsvereisten die verschillen van die welke gelden voor andere categorieën van transacties, zoals contracten uitgegeven door banken of commerciële ondernemingen. In dergelijke gevallen bevat de jaarrekening van een emittent gewoonlijk een verklaring dat de emittent deze verwerkingsvereisten heeft toegepast.

Opname en niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie (hoofdstuk 3)

EERSTE OPNAME (AFDELING 3.1)

B3.1.1

Naar aanleiding van de grondslag van alinea 3.1.1 neemt een entiteit alle contractuele rechten en verplichtingen uit hoofde van derivaten als activa, respectievelijk verplichtingen, op in het overzicht van de financiële positie, uitgezonderd derivaten die de administratieve verwerking van een overdracht van financiële activa als verkoop in de weg staan (zie alinea B3.2.14). Indien een overdracht van een financieel actief niet voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie in aanmerking komt, neemt de verkrijger het overgedragen actief niet op als actief (zie alinea B3.2.15).

B3.1.2

Hieronder volgen enkele voorbeelden van toepassing van de grondslag van alinea 3.1.1:

a)

onvoorwaardelijke vorderingen en schulden worden als activa of verplichtingen opgenomen wanneer de entiteit een contractpartij wordt en daardoor een in rechte afdwingbaar recht op ontvangst, of een in rechte afdwingbare verplichting tot betaling, van geldmiddelen heeft;

b)

te verwerven activa en aan te gane verplichtingen als gevolg van een vaststaande toezegging om goederen of diensten te kopen of te verkopen, worden over het algemeen niet opgenomen totdat ten minste één van de partijen de overeenkomst is nagekomen. Een entiteit die bijvoorbeeld een vaste order ontvangt, neemt deze veelal niet op als actief (en de entiteit die de order plaatst, neemt deze niet op als verplichting) op het tijdstip dat de toezegging wordt gedaan, maar pas wanneer de bestelde goederen of diensten zijn verzonden, geleverd of verleend. Indien een vaststaande toezegging om niet-financiële goederen te kopen of te verkopen overeenkomstig alinea 2.4 tot en met 2.7 binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt, wordt de netto reële waarde daarvan op de datum waarop de toezegging wordt gedaan als een actief of een verplichting in het overzicht van de financiële positie opgenomen (zie alinea B4.1.30(c)). Indien een voorheen niet-opgenomen vaststaande toezegging als afgedekte positie bij een reëlewaardeafdekking wordt aangewezen, wordt bovendien elke nettoverandering in de reële waarde die aan het afgedekte risico is toe te rekenen, vanaf afsluiting van de afdekkingstransactie als een actief of een verplichting opgenomen (zie de alinea's 6.5.8(b) en 6.5.9);

c)

een termijncontract dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt (zie alinea 2.1) wordt als actief of verplichting opgenomen op de datum waarop de verplichting wordt aangegaan, in plaats van op de datum waarop de afwikkeling plaatsvindt. Wanneer een entiteit partij bij een termijncontract wordt, is de reële waarde van het recht en van de verplichting veelal gelijk, zodat de netto reële waarde van het termijncontract gelijk is aan nul. Indien de netto reële waarde van het recht en de verplichting niet gelijk is aan nul, wordt het contract als een actief of een verplichting opgenomen;

d)

optiecontracten die binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen (zie alinea 2.1) worden opgenomen als activa en verplichtingen wanneer de houder of de schrijver een contractpartij wordt;

e)

geplande toekomstige transacties, ongeacht hoe waarschijnlijk deze zijn, zijn geen activa en verplichtingen omdat de entiteit geen contractpartij is geworden.

Aankoop of verkoop volgens standaardmarktconventies van financiële activa

B3.1.3

Een aankoop of verkoop volgens standaardmarktconventies van financiële activa wordt administratief verwerkt op basis van hetzij de transactiedatum, hetzij de afwikkelingsdatum, zoals beschreven in de alinea's B3.1.5 en B3.1.6. Een entiteit moet dezelfde methode consequent toepassen op alle aankopen en verkopen van financiële activa die overeenkomstig deze standaard op dezelfde wijze worden geclassificeerd. In dit verband vormen activa die verplicht te waarderen zijn tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies een afzonderlijke categorie ten opzichte van activa die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Daarnaast vormen ook beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die administratief worden verwerkt volgens de door alinea 5.7.5 geboden mogelijkheid, een afzonderlijke categorie.

B3.1.4

Een contract dat nettoafwikkeling van de waardeverandering van het contract voorschrijft of toestaat, is geen contract volgens standaardmarktconventies. In plaats daarvan wordt een dergelijk contract in de periode tussen de transactiedatum en de afwikkelingsdatum administratief verwerkt als een derivaat.

B3.1.5

De transactiedatum is de datum waarop een entiteit zich ertoe verbindt een actief te kopen of te verkopen. Administratieve verwerking op basis van de transactiedatum verwijst naar (a) het opnemen van een te ontvangen actief en de verplichting ervoor te betalen op de transactiedatum, en (b) het niet langer opnemen van een actief dat verkocht is, het opnemen van een eventuele winst of een eventueel verlies bij vervreemding en het opnemen van een vordering op de koper in verband met betaling op de transactiedatum. In het algemeen begint de rente over het actief en de overeenkomstige verplichting pas te lopen op de afwikkelingsdatum, als de andere partij eigenaar van het actief wordt.

B3.1.6

De afwikkelingsdatum is de datum waarop een actief aan of door een entiteit wordt geleverd. De administratieve verwerking op basis van de afwikkelingsdatum houdt in dat (a) een actief wordt opgenomen op de dag dat het door de entiteit wordt ontvangen, en (b) een actief niet langer wordt opgenomen vanaf de datum dat het door de entiteit wordt geleverd; op deze datum wordt tevens een eventuele winst of een eventueel verlies bij vervreemding opgenomen. Als administratieve verwerking op basis van de afwikkelingsdatum wordt toegepast, verwerkt een entiteit een eventuele verandering in de reële waarde van het te ontvangen actief in de periode tussen de transactiedatum en de afwikkelingsdatum administratief op dezelfde wijze als het verworven actief. De waardeverandering wordt met andere woorden niet opgenomen bij activa die tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd. Bij activa die zijn geclassificeerd als financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, wordt de waardeverandering in winst of verlies opgenomen. Bij financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd en bij beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die overeenkomstig alinea 5.7.5 administratief worden verwerkt, wordt de waardeverandering in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen.

Niet langer opnemen van financiële activa (afdeling 3.2)

B3.2.1

Het volgende stroomschema toont de stappen in de beoordeling van of en in hoeverre een financieel actief uit het overzicht van de financiële positie wordt verwijderd.

Image

Overeenkomsten op grond waarvan een entiteit de contractuele rechten op de ontvangst van de kasstromen van een financieel actief behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan één of meer ontvangende partijen te betalen (alinea 3.2.4(b))

B3.2.2

De in alinea 3.2.4(b) beschreven situatie (waarin een entiteit de contractuele rechten op de ontvangst van de kasstromen van een financieel actief behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan een of meer ontvangende partijen te betalen) doet zich bijvoorbeeld voor indien de entiteit een trust is, en aan de beleggers een economisch belang in de onderliggende financiële activa uitgeeft waarvan de entiteit eigenaar is en met betrekking tot welke zij beheersdiensten verleent. In dat geval komen de financiële activa voor niet langer opnemen in aanmerking indien aan de voorwaarden in de alinea's 3.2.5 en 3.2.6 wordt voldaan.

B3.2.3

Bij de toepassing van alinea 3.2.5 zou de entiteit bijvoorbeeld de oorspronkelijke bezitter („originator”) van het financiële actief kunnen zijn, dan wel een groep die een dochteronderneming omvat die het financiële actief heeft verworven en de kasstromen aan derden doorgeeft.

Beoordeling van de overdracht van risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief (alinea 3.2.6)

B3.2.4

Voorbeelden van wanneer een entiteit nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief overdraagt, zijn:

a)

een onvoorwaardelijke verkoop van een financieel actief;

b)

een verkoop van een financieel actief met een optie om het financiële actief terug te kopen tegen de reële waarde op het moment van de terugkoop; en

c)

een verkoop van een financieel actief met een put- of een calloptie die diep „out of the money” is (dat wil zeggen een optie die zo diep „out of the money” is dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze vóór de afloopdatum „in the money” geraakt).

B3.2.5

Voorbeelden van wanneer een entiteit nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief heeft behouden, zijn:

a)

een verkoop- en terugkooptransactie waarbij de terugkoopprijs een vaste prijs is of de verkoopprijs plus een rendementsopslag van de leninggever;

b)

een effectenuitleenovereenkomst;

c)

een verkoop van een financieel actief in combinatie met een „total return swap” waarmee het marktrisico weer aan de entiteit wordt overdragen;

d)

een verkoop van een financieel actief in combinatie met een put- of een calloptie die diep „in the money” is (dat wil zeggen een optie die zo diep „in the money” is dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze vóór de afloopdatum „out of the money” geraakt); en

e)

een verkoop van kortlopende vorderingen waarbij de entiteit garandeert de verkrijger te zullen compenseren voor kredietverliezen die waarschijnlijk zullen optreden.

B3.2.6

Indien een entiteit bepaalt dat zij als gevolg van de overdracht nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het overgedragen actief heeft overgedragen, neemt zij het overgedragen actief daarna niet meer op, tenzij de entiteit het overgedragen actief in een nieuwe transactie opnieuw verwerft.

Beoordeling van de overdracht van beschikkingsmacht

B3.2.7

Een entiteit heeft de beschikkingsmacht over een overgedragen actief niet behouden indien de verkrijger in de praktijk de mogelijkheid heeft om het overgedragen actief te verkopen. Een entiteit heeft de beschikkingsmacht over een overgedragen actief behouden indien de verkrijger in de praktijk niet de mogelijkheid heeft om het overgedragen actief te verkopen. Een verkrijger heeft in de praktijk de mogelijkheid om het overgedragen actief te verkopen indien dit op een actieve markt wordt verhandeld, omdat de verkrijger het overgedragen actief op de markt zou kunnen terugkopen indien hij het actief aan de entiteit moet teruggeven. Een verkrijger kan bijvoorbeeld in de praktijk de mogelijkheid hebben om een overgedragen actief te verkopen indien de entiteit met betrekking tot het overgedragen actief de optie heeft om het terug te kopen, maar de verkrijger het overgedragen actief op eenvoudige wijze op de markt kan verwerven indien van de optie wordt gebruikgemaakt. Een verkrijger heeft in de praktijk niet de mogelijkheid om het overgedragen actief te verkopen indien de entiteit een dergelijke optie behoudt en de verkrijger het overgedragen actief niet op eenvoudige wijze op de markt kan verwerven indien de entiteit de optie uitoefent.

B3.2.8

De verkrijger heeft in de praktijk alleen de mogelijkheid om het overgedragen actief te verkopen indien de verkrijger het overgedragen actief in zijn geheel aan een derde kan verkopen en in staat is eenzijdig van die mogelijkheid gebruik te maken, zonder de overdracht aan aanvullende beperkingen te onderwerpen. De essentiële vraag is wat de verkrijger in de praktijk kan doen, niet welke contractuele rechten de verkrijger heeft betreffende wat hij met het overgedragen actief kan doen, of welke contractuele verboden er bestaan. Met name geldt dat:

a)

een contractueel recht om het overgedragen actief te vervreemden in de praktijk weinig betekenis heeft indien er geen markt voor het overgedragen actief bestaat; en

b)

een mogelijkheid om het overgedragen actief te vervreemden in de praktijk van geringe betekenis is indien men niet vrij is om hiervan gebruik te maken. Daarom:

i)

moet de mogelijkheid van de verkrijger om het overgedragen actief te vervreemden onafhankelijk te zijn van de handelingen van anderen (dat wil zeggen dat er sprake moet zijn van een mogelijkheid waarvan eenzijdig kan worden gebruikgemaakt);

ii)

moet de verkrijger in staat zijn het overgedragen actief te vervreemden zonder restrictieve voorwaarden of „verplichtingen” te hoeven opleggen (bijvoorbeeld wat betreft de inhoud van de beheersdiensten of een optie op grond waarvan de verkrijger het recht heeft het actief terug te kopen).

B3.2.9

Het feit dat het onwaarschijnlijk is dat de verkrijger het overgedragen actief zal verkopen, betekent op zich niet dat de overdragende partij de beschikkingsmacht over het overgedragen actief heeft behouden. Indien er echter een putoptie of garantie bestaat die de verkrijger beperkingen oplegt ten aanzien van de verkoop van het overgedragen actief, dan heeft de overdragende partij de beschikkingsmacht over het overgedragen actief behouden. Indien bijvoorbeeld een putoptie of garantie van voldoende waarde is, beperkt deze de verkrijger bij de verkoop van het overgedragen actief omdat de verkrijger in de praktijk het overgedragen actief niet aan een derde zou verkopen zonder daaraan een vergelijkbare optie of andere restrictieve voorwaarden te verbinden. De verkrijger zou in plaats daarvan het overgedragen actief houden teneinde betalingen uit hoofde van de garantie of putoptie te ontvangen. De verkrijger heeft onder deze omstandigheden de beschikkingsmacht over het overgedragen actief behouden.

Overdrachten die voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie in aanmerking komen

B3.2.10

Een entiteit kan het recht op een deel van de rentebetalingen op overgedragen activa behouden als vergoeding voor beheersdiensten („servicing”) met betrekking tot deze activa. Het deel van de rentebetalingen waarvan de entiteit bij beëindiging of overdracht van het servicingcontract zou afzien, wordt aan het servicingactief of de servicingverplichting toegerekend. Het deel van de rentebetalingen waarvan de entiteit niet zou afzien, is een te ontvangen rentecoupon. Indien de entiteit bijvoorbeeld bij beëindiging of overdracht van het servicingcontract niet van de rente zou afzien, is de gehele rentemarge een te ontvangen rentecoupon. Voor de toepassing van alinea 3.2.13 worden de reële waarde van het servicingactief en die van de te ontvangen rentecoupon gebruikt om de boekwaarde van de vordering toe te rekenen aan het deel van het actief dat niet langer wordt opgenomen en het deel dat verder wordt opgenomen. Indien er geen provisie voor beheersdiensten is vastgelegd, of indien de te ontvangen provisie naar verwachting ontoereikend is om de entiteit voldoende te compenseren voor het verlenen van de beheersdiensten, wordt een servicingverplichting tegen reële waarde opgenomen uit hoofde van de plicht de dienst te verzorgen.

B3.2.11

Bij het bepalen van de reële waarde van het deel dat verder wordt opgenomen en het deel dat niet langer wordt opgenomen in het kader van de toepassing van alinea 3.2.13, moet een entiteit naast alinea 3.2.14 ook de vereisten van IFRS 13 inzake waardering tegen reële waarde toepassen.

Overdrachten die niet voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie in aanmerking komen

B3.2.12

Het volgende is een toepassing van het beginsel dat in alinea 3.2.15 is uiteengezet. Indien een door de entiteit verstrekte garantie in verband met verliezen als gevolg van wanbetaling op het overgedragen actief het niet mogelijk maakt om een overgedragen actief niet langer in het overzicht van de financiële positie op te nemen omdat de entiteit nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het overgedragen actief heeft behouden, blijft het overgedragen actief in zijn geheel opgenomen en wordt de ontvangen vergoeding opgenomen als een verplichting.

Aanhoudende betrokkenheid bij overdragen activa

B3.2.13

Hierna volgen voorbeelden van de wijze waarop een entiteit een overgedragen actief en de gerelateerde verplichting overeenkomstig alinea 3.2.16 waardeert.

Alle activa

a)

Indien een door een entiteit verstrekte garantie voor verliezen als gevolg van wanbetaling op een overgedragen actief het niet langer opnemen van het overgedragen actief tot de omvang van de aanhoudende betrokkenheid in de weg staat, wordt het overgedragen actief gewaardeerd op (i) de boekwaarde van het actief of, indien lager, (ii) het bedrag van de bij de overdracht ontvangen vergoeding dat de entiteit maximaal zou moeten terugbetalen („het garantiebedrag”). De gerelateerde verplichting wordt bij eerste opname gewaardeerd op het garantiebedrag vermeerderd met de reële waarde van de garantie (die normaliter overeenkomt met de voor de garantie ontvangen vergoeding). Na eerste opname wordt de eerste reële waarde van de garantie in winst of verlies opgenomen wanneer (of naarmate) de verplichting wordt nagekomen (overeenkomstig de beginselen van IFRS 15), en de boekwaarde van het actief wordt verminderd met een eventuele voorziening voor verliezen.

Activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs

b)

Indien een verplichting uit hoofde van een door een entiteit geschreven putoptie of een recht uit hoofde van een door een entiteit gehouden calloptie het niet langer opnemen van een overgedragen actief in de weg staat, en de entiteit het overgedragen actief tegen geamortiseerde kostprijs waardeert, wordt de gerelateerde verplichting tegen kostprijs (dat wil zeggen de ontvangen vergoeding) gewaardeerd, gecorrigeerd voor het verschil tussen die kostprijs en de brutoboekwaarde van het overgedragen actief op de vervaldatum van de optie. Stel bijvoorbeeld dat de brutoboekwaarde van het actief op de datum van overdracht VE 98 bedraagt en dat de ontvangen vergoeding VE 95 bedraagt. De brutoboekwaarde van het actief op de uitoefendatum van de optie zal VE 100 bedragen. De eerste boekwaarde van de gerelateerde verplichting bedraagt VE 95 en het verschil tussen VE 95 en VE 100 wordt in winst of verlies opgenomen volgens de effectieverentemethode. Indien de optie wordt uitgeoefend, wordt een eventueel verschil tussen de boekwaarde van de gerelateerde verplichting en de uitoefenprijs in winst of verlies opgenomen.

Activa gewaardeerd tegen reële waarde

c)

Indien een door een entiteit behouden recht uit hoofde van een calloptie het niet langer opnemen van een overgedragen actief in de weg staat, en de entiteit het overgedragen actief tegen reële waarde waardeert, wordt het actief verder tegen reële waarde gewaardeerd. De gerelateerde verplichting wordt gewaardeerd tegen (i) de uitoefenprijs van de optie verminderd met de tijdswaarde van de optie indien de optie „in the money” of „at the money” is, of (ii) de reële waarde van het overgedragen actief verminderd met de tijdswaarde van de optie indien de optie „out of the money” is. Met de aanpassing van de waardering van de gerelateerde verplichting wordt bewerkstelligd dat de nettoboekwaarde van het actief en de gerelateerde verplichting gelijk is aan de reële waarde van het calloptierecht. Indien bijvoorbeeld de reële waarde van het onderliggende actief VE 80, de uitoefenprijs VE 95 en de tijdswaarde van de optie VE 5 bedragen, beloopt de boekwaarde van de gerelateerde verplichting VE 75 (VE 80 — VE 5) en bedraagt de boekwaarde van het overgedragen actief VE 80 (de reële waarde).

d)

Indien een door een entiteit geschreven optie het niet langer opnemen van een overgedragen actief in de weg staat, en de entiteit het overgedragen actief tegen reële waarde waardeert, wordt de gerelateerde verplichting gewaardeerd tegen de uitoefenprijs van de optie vermeerderd met de tijdswaarde van de optie. De waardering van het actief tegen reële waarde geschiedt tegen de laagste van de reële waarde en de uitoefenprijs van de optie, omdat de entiteit geen recht heeft op een toename van de reële waarde van het overgedragen actief die boven de uitoefenprijs van de optie uitstijgt. Hierdoor is de nettoboekwaarde van het actief en de gerelateerde verplichting gelijk aan de reële waarde van de verplichting uit hoofde van de putoptie. Indien bijvoorbeeld de reële waarde van het onderliggende actief VE 120, de uitoefenprijs VE 100 en de tijdswaarde van de optie VE 5 bedragen, beloopt de boekwaarde van de gerelateerde verplichting VE 105 (VE 100 + VE 5) en bedraagt de boekwaarde van het overgedragen actief VE 100 (in dit geval de uitoefenprijs van de optie).

e)

Indien een collar, in de vorm van een gekochte calloptie en een geschreven putoptie, het niet langer opnemen van een overgedragen actief in de weg staat, en de entiteit het actief tegen reële waarde waardeert, blijft zij het actief tegen reële waarde waarderen. De gerelateerde verplichting wordt gewaardeerd op (i) de som van de uitoefenprijs van de calloptie en de reële waarde van de putoptie verminderd met de tijdswaarde van de calloptie indien de calloptie „in the money” of „at the money” is, of (ii) de som van de reële waarde van het actief en de reële waarde van de putoptie verminderd met de tijdswaarde van de calloptie indien de calloptie „out of the money” is. Met de aanpassing van de gerelateerde verplichting wordt bewerkstelligd dat de nettoboekwaarde van het actief en de gerelateerde verplichting gelijk is aan de reële waarde van de door de entiteit gehouden en geschreven opties. Stel bijvoorbeeld dat een entiteit een financieel actief overdraagt dat tegen reële waarde wordt gewaardeerd, en tegelijkertijd een calloptie met een uitoefenprijs van VE 120 koopt en een putoptie met een uitoefenprijs van VE 80 schrijft. Tevens wordt aangenomen dat de reële waarde van het actief op de datum van de overdracht VE 100 bedraagt. De tijdswaarde van de putoptie bedraagt VE 1 en die van de calloptie VE 5. De entiteit neemt in dit geval een actief op van VE 100 (de reële waarde van het actief) en een verplichting van VE 96 [(VE 100 + VE 1) — VE 5]. Dat levert een nettoboekwaarde van het actief op van VE 4, hetgeen overeenkomt met de reële waarde van de door de entiteit gehouden en geschreven opties.

Alle overdrachten

B3.2.14

Voor zover een overdracht van een financieel actief niet voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie in aanmerking komt, worden de aan de overdracht verbonden contractuele rechten en verplichtingen niet afzonderlijk als derivaten verwerkt indien de opname van zowel het derivaat als hetzij het overgedragen actief, hetzij de uit de overdracht voortvloeiende verplichting ertoe zou leiden dat dezelfde rechten of verplichtingen tweemaal zouden worden opgenomen. Als bijvoorbeeld de overdragende partij een calloptie behoudt, dan kan dit de administratieve verwerking van een overdracht van financiële activa als een verkoop in de weg staan. De calloptie wordt in dat geval niet afzonderlijk opgenomen als een afgeleid actief.

B3.2.15

Voor zover een overdracht van een financieel actief niet voor verwijdering uit het overzicht van de financiële positie in aanmerking komt, neemt de verkrijger het overgedragen actief niet op als actief. De verkrijger boekt de geldmiddelen of een andere betaalde vergoeding af en neemt een vordering op de overdragende partij op. Indien de overdragende partij zowel een recht als een verplichting heeft om de beschikkingsmacht over een geheel overgedragen actief opnieuw te verwerven (zoals op grond van een terugkoopovereenkomst), mag de verkrijger zijn vordering tegen geamortiseerde kostprijs waarderen indien deze aan de criteria van alinea 4.1.2 voldoet.

Voorbeelden

B3.2.16

De volgende voorbeelden laten zien hoe de in deze standaard vastgelegde beginselen inzake het niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie worden toegepast.

a)

Terugkoopovereenkomsten en effectenuitlening. Indien een financieel actief wordt verkocht op grond van een overeenkomst waarbij het actief tegen een vaste prijs wordt teruggekocht, of tegen de verkoopprijs verhoogd met een rendementsopslag van een leninggever, of indien het actief wordt geleend op grond van de overeenkomst waarbij het aan de overdragende partij wordt teruggeleverd, wordt het niet uit het overzicht van de financiële positie verwijderd omdat de overdragende partij nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het actief behoudt. Indien de verkrijger het recht verkrijgt om het actief te verkopen of te verpanden, herclassificeert de overdragende partij het actief in het overzicht van de financiële positie, bijvoorbeeld als een geleend actief of een terugkoopvordering.

b)

Terugkoopovereenkomsten en effectenuitleningactiva die nagenoeg gelijk zijn. Indien een financieel actief wordt verkocht op grond van een overeenkomst om (nagenoeg) hetzelfde actief tegen een vaste prijs of tegen de verkoopprijs verhoogd met een rendementsopslag van een leninggever terug te kopen, of indien het actief wordt geleend of uitgeleend op grond van een overeenkomst om (nagenoeg) hetzelfde actief aan de overdragende partij terug te leveren, wordt het niet uit het overzicht van de financiële positie verwijderd omdat de overdragende partij nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief behoudt.

c)

Terugkoopovereenkomsten en effectenuitleningsubstitutierecht. Indien een terugkoopovereenkomst tegen een vaste terugkooprijs of een prijs die gelijk is aan de verkoopprijs verhoogd met een rendementsopslag van een leninggever, of een vergelijkbare effectenuitleentransactie, de verkrijger het recht verschaft om op de terugkoopdatum vergelijkbare activa met dezelfde reële waarde als het overgedragen actief te vervangen, wordt het op grond van een terugkoopovereenkomst of effectenuitleentransactie verkochte of uitgeleende actief niet uit het overzicht van de financiële positie verwijderd, omdat de overdragende partij nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het actief behoudt.

d)

Eerste recht van terugkoop tegen reële waarde. Indien een entiteit een financieel actief verkoopt en alleen een eerste recht van terugkoop van het overgedragen actief tegen reële waarde behoudt en indien de verkrijger het vervolgens verkoopt, neemt de entiteit het actief niet langer op, omdat zij nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief heeft overgedragen.

e)

„Wash sale”-transactie. De terugkoop van een financieel actief kort nadat het verkocht is, wordt soms een „wash sale” genoemd. Een dergelijke terugkoop sluit de mogelijkheid van niet langer opnemen niet uit, mits de oorspronkelijke transactie aan de verwijderingsvereisten voldeed. Indien een overeenkomst voor de verkoop van een financieel actief echter gelijktijdig wordt aangegaan met een overeenkomst om hetzelfde actief tegen een vaste prijs terug te kopen, of tegen de verkoopprijs vermeerderd met een rendementsopslag van een leninggever, dan wordt het actief niet uit het overzicht van de financiële positie verwijderd.

f)

Putopies en callopties die diep „in the money” zijn. Indien een overgedragen financieel actief door de overdragende partij kan worden teruggekocht en de calloptie diep „in the money” is, komt de overdracht niet voor niet langer opnemen in aanmerking omdat de overdragende partij nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het actief heeft behouden. Evenzo geldt dat indien het financiële actief door de verkrijger kan worden terugverkocht en de putoptie diep „in the money” is, de overdracht niet voor niet langer opnemen in aanmerking komt omdat de overdragende partij nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief heeft behouden.

g)

Putopies en callopties die diep „out of the money” zijn. Een financieel actief dat wordt overgedragen en waarbij de verkrijger een putoptie houdt die diep „out of the money” is, of waarbij de overdragende partij een calloptie houdt die diep „out of the money” is, wordt niet langer opgenomen. De reden hiervoor is dat de overdragende partij nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief heeft overgedragen.

h)

Op eenvoudige wijze verkrijgbare activa waarop een calloptie uitstaat die noch diep „in the money”, noch diep „out of the money” is. Indien een entiteit een calloptie heeft op een actief dat op eenvoudige wijze op de markt verkrijgbaar is en de optie noch diep „in the money”, noch diep „out of the money” is, wordt het actief niet langer opgenomen. Dit komt doordat de entiteit (i) nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het actief noch heeft behouden, noch heeft overgedragen, en (ii) geen beschikkingsmacht heeft behouden. Indien het actief echter niet op eenvoudige wijze op de markt verkrijgbaar is, mag het actief niet verder uit het overzicht van de financiële positie worden verwijderd dan tot het bedrag van het actief waarop een calloptie uitstaat, omdat de entiteit de beschikkingsmacht over het actief heeft behouden.

i)

Een niet op eenvoudige wijze verkrijgbaar actief waarop een geschreven putoptie uitstaat die noch diep „in the money”, noch diep „out of the money” is. Indien een entiteit een financieel actief overdraagt dat niet op eenvoudige wijze op de markt verkrijgbaar is, en een putoptie schrijft die niet diep „out of the money” is, worden, door de geschreven putoptie, nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het actief door de entiteit noch gehouden noch overgedragen. De entiteit behoudt de beschikkingsmacht over het actief indien de putoptie een zodanige waarde heeft dat de verkrijger het actief niet verkoopt. In dat geval blijft het actief opgenomen worden overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de overdragende partij (zie alinea B3.2.9). De entiteit draagt de beschikkingsmacht over het actief over indien de putoptie niet een zodanige waarde heeft dat de verkrijger het actief niet zal verkopen. In dat geval wordt het actief niet langer opgenomen.

j)

Activa waarop een reëlewaardeputoptie of -calloptie uitstaat of die onder een termijnterugkoopovereenkomst vallen. Een overdracht van een financieel actief waarop alleen een put- of calloptie uitstaat of die onder een termijnterugkoopovereenkomst vallen waarbij een uitoefenprijs of terugkoopprijs geldt die gelijk is aan de reële waarde van het financiële actief op het moment van de terugkoop, resulteert in het niet langer opnemen van het actief, omdat via de overdracht nagenoeg alle risico's en voordelen van de eigendom van het financiële actief zijn overgedragen.

k)

In geldmiddelen afgewikkelde call- en putopties. Een entiteit beoordeelt de overdracht van een financieel actief waarop een put- of calloptie uitstaat of dat onder een terugkoopovereenkomst valt die op nettobasis in geldmiddelen zal worden afgewikkeld om te bepalen of zij nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het actief heeft behouden of overgedragen. Indien de entiteit niet nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het overgedragen actief heeft behouden, bepaalt zij of zij de beschikkingsmacht over het overgedragen actief heeft behouden. Dat de put- of calloptie of de terugkoopovereenkomst op nettobasis in geldmiddelen wordt afgewikkeld, betekent niet automatisch dat de entiteit de beschikkingsmacht heeft overgedragen (zie alinea B3.2.9 en de punten (g), (h) en (i) hierboven).

l)

„Removal of accounts”-bepaling. Een „removal of accounts”-bepaling is een onvoorwaardelijke calloptie die een entiteit het recht geeft om onder bepaalde voorwaarden activa die zijn overgedragen, terug te kopen. Mits een dergelijke optie niet resulteert in hetzij het behouden of overdragen door de entiteit van nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van de activa, sluit deze optie de mogelijkheid van niet langer opnemen alleen uit tot het bedrag waarop de terugkoop betrekking heeft (waarbij ervan wordt uitgegaan dat de verkrijger niet alle activa kan verkopen). Indien bijvoorbeeld de boekwaarde en opbrengsten uit de overdracht van leningen VE 100 000 bedragen, en elke individuele lening teruggekocht zou kunnen worden, maar het totale bedrag aan leningen die zouden kunnen worden teruggekocht, niet meer zou kunnen bedragen dan VE 10 000, dan zou VE 90 000 van de leningen in aanmerking komen voor niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie.

m)

Restantaankoopopties („clean-up calls”) Een entiteit, die een overdragende partij kan zijn, die beheersdiensten verleent met betrekking tot overgedragen activa kan een restantaankoopoptie houden die het recht geeft om overblijvende overgedragen activa te verwerven als het bedrag van de uitstaande activa onder een bepaald niveau zakt, dat wil zeggen het niveau waarbij de kosten van de beheersdiensten met betrekking tot die activa niet opwegen tegen de voordelen van het verlenen van de beheersdiensten. Een dergelijke restantaankoopoptie sluit de mogelijkheid van niet langer opnemen uit tot het bedrag van de activa waarop de calloptie van toepassing is, mits een dergelijke restantaankoopoptie niet resulteert in het behoud of de overdracht door de entiteit van nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van de activa, en de verkrijger de activa niet kan verkopen.

n)

Achtergestelde behouden belangen en kredietgaranties. Een entiteit kan voor de verkrijger kredietbescherming voorzien door (een deel van) haar behouden belang in het overgedragen actief achter te stellen. Anderzijds kan een entiteit voor de verkrijger kredietbescherming voorzien door een kredietgarantie te verstrekken die ongelimiteerd kan zijn, of gelimiteerd tot een bepaald bedrag. De entiteit blijft het financiële actief in zijn geheel opnemen, indien de entiteit nagenoeg alle risico's en voordelen van eigendom van het financiële actief behoudt. Indien de entiteit niet nagenoeg alle, maar een deel van de risico's en voordelen van eigendom van het actief behoudt, en de beschikkingsmacht over het actief heeft behouden, is de mogelijkheid van niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie uitgesloten tot het bedrag aan geldmiddelen of andere activa dat de entiteit verschuldigd zou kunnen zijn.

o)

Total return swaps. Een entiteit kan een financieel actief aan een verkrijger verkopen en met de verkrijger een „total return swap” aangaan, op grond waarvan de ontvangen rente uit het onderliggende actief aan de entiteit wordt overgemaakt in ruil voor een vaste betaling of variabele rentebetaling, waarbij eventuele stijgingen of dalingen van de reële waarde van het onderliggende actief ten gunste of ten laste van de entiteit komen. In een dergelijk geval is het niet toegestaan om het actief niet langer op te nemen.

p)

Renteswaps. Een entiteit kan een vastrentend financieel actief aan een verkrijger overdragen en met de verkrijger een renteswap aangaan, waardoor de entiteit een vaste rente ontvangt en een variabele rente betaalt op basis van een referentiebedrag dat gelijk is aan het hoofdsombedrag van het overgedragen financiële actief. De renteswap sluit niet de mogelijkheid uit dat het overgedragen actief niet langer wordt opgenomen, mits de betalingen op grond van de swap niet afhankelijk zijn van betalingen die worden gedaan uit hoofde van het overgedragen actief.

q)

Renteswaps op basis van amortisatie van het referentiebedrag. Een entiteit kan aan een verkrijger een vastrentend financieel instrument overdragen dat in de loop van de tijd wordt afbetaald en een renteswap op basis van amortisatie met de verkrijger aangaan, op grond waarvan de entiteit een vaste rente ontvangt en een variabele rente betaalt op basis van een referentiebedrag. Indien de amortisatie van het referentiebedrag van de swap zodanig plaatsvindt dat het referentiebedrag op elk moment gelijk is aan het uitstaande hoofdsombedrag van het overgedragen financiële actief, zou de swap er over het algemeen toe leiden dat de entiteit een aanzienlijk risico van vervroegde aflossing behoudt. In dat geval blijft de entiteit hetzij het gehele overgedragen actief opnemen, hetzij het overdragen actief opnemen overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid. Daartegenover staat dat, indien de amortisatie van het referentiebedrag van de swap niet aan het uitstaande hoofdsombedrag van het overgedragen actief is gekoppeld, een dergelijke swap niet zou leiden tot een situatie waarin de entiteit het risico van vervroegde aflossing van het actief behoudt. Vandaar dat niet langer opnemen van het overgedragen actief hierdoor niet wordt uitgesloten, mits de betalingen op grond van de swap niet afhankelijk zijn van de rentebetalingen met betrekking tot het overgedragen actief en het afsluiten van de swap niet resulteert in een situatie waarin de entiteit andere significante risico's en voordelen van eigendom van het overgedragen actief behoudt.

r)

Afschrijving. Een entiteit verwacht niet in redelijkheid dat de contractuele kasstromen van een financieel actief geheel of gedeeltelijk realiseerbaar zullen zijn.

B3.2.17

Deze alinea illustreert de toepassing van de methode bij aanhoudende betrokkenheid als de aanhoudende betrokkenheid van een entiteit een deel van een financieel actief betreft.

Stel dat een entiteit een portefeuille van vervroegd aflosbare leningen heeft waarvan de couponrente en de effectieve rentevoet 10 procent bedragen en waarvan het hoofdsombedrag en de geamortiseerde kostprijs gelijk zijn aan VE 10 000. De entiteit gaat een transactie aan waarbij de verkrijger, in ruil voor een betaling van VE 9 115, het recht verwerft op VE 9 000 aan geïnde hoofdsomaflossingen, verhoogd met rente daarover van 9,5 procent. De entiteit behoudt het recht op VE 1 000 van de hoofdsomaflossingen, verhoogd met rente daarover van 10 procent, plus de extra marge van 0,5 procent over de resterende hoofdsom van VE 9 000. De geïnde vervroegde aflossingen worden over de entiteit en de verkrijger verdeeld op basis van de verhouding 1:9, maar oninbare bedragen worden op het belang van de entiteit van VE 1 000 in mindering gebracht, totdat dat belang gelijk is aan nul. De reële waarde van de leningen op de datum van de transactie bedraagt VE 10 100 en de reële waarde van het batig rentesaldo van 0,5 procent bedraagt VE 40.

De entiteit bepaalt dat zij een aantal significante risico's en voordelen van eigendom van het actief (bijvoorbeeld een aanzienlijk risico van vervroegde aflossing) heeft overgedragen, maar tevens een aantal significante risico's en voordelen van eigendom van het actief heeft behouden (vanwege haar achtergestelde behouden belang) en de beschikkingsmacht heeft behouden. Daarom past de entiteit de benadering bij aanhoudende betrokkenheid toe.

De entiteit beschouwt bij de toepassing van deze standaard de transactie als (a) het behouden van een volledig evenredig behouden belang van VE 1 000, plus (b) de achterstelling van dat behouden belang om de verkrijger kredietbescherming tegen kredietverliezen te verschaffen.

De entiteit berekent dat VE 9 090 (90 procent × VE 10 100) van de ontvangen vergoeding van VE 9 115 de vergoeding is voor een volledig evenredig aandeel van 90 procent. Het restant van de ontvangen vergoeding (VE 25) is de ontvangen vergoeding voor het achterstellen van het behouden belang om de verkrijger kredietbescherming tegen kredietverliezen te verschaffen. Daarnaast is de extra marge van 0,5 procent een vergoeding die voor de kredietbescherming wordt ontvangen. De totale vergoeding die voor de kredietbescherming wordt ontvangen, bedraagt derhalve VE 65 (VE 25 + VE 40).

De entiteit berekent de winst of het verlies op de verkoop van het 90 %-belang in de kasstromen. In de veronderstelling dat er voor het overgedragen 90 %-deel en het behouden 10 %-deel geen afzonderlijke reële waarden beschikbaar zijn op de datum van de overdracht, moet de entiteit de boekwaarde van het actief in overeenstemming met alinea 3.2.14 van IFRS 9 als volgt toerekenen:

 

Reële waarde

Percentage

Toegerekende boekwaarde

Overgedragen deel

9 090

90 %

9 000

Behouden deel

1 010

10 %

1 000

Totaal

10 100

 

10 000

De entiteit berekent de winst of het verlies op de verkoop van het 90 %-belang in de kasstromen door de toegerekende boekwaarde van het overgedragen deel in mindering te brengen op de ontvangen vergoeding, dat wil zeggen VE 90 (VE 9 090 — VE 9 000). De boekwaarde van het deel dat door de entiteit wordt behouden, bedraagt VE 1 000.

Bovendien houdt de entiteit rekening met de aanhoudende betrokkenheid als gevolg van de achterstelling van haar behouden belang in geval van kredietverliezen. De entiteit neemt derhalve een actief op van VE 1 000 (het maximale kasstroombedrag dat zij als gevolg van de achterstelling niet zou ontvangen), en een gerelateerde verplichting van VE 1 065 (het maximale kasstroombedrag dat zij als gevolg van de achterstelling niet zou ontvangen, dat wil zeggen VE 1 000 verhoogd met de reële waarde van de achterstelling van VE 65).

De entiteit gebruikt alle bovenstaande informatie om de transactie als volgt administratief te verwerken:

 

Debet

Credit

Oorspronkelijk actief

9 000

Actief in verband met achterstelling of het overblijvende belang

1 000

Actief in verband met de ontvangen vergoeding in de vorm van extra rentemarge

40

Winst of verlies (op de overdracht)

90

Verplichting

1 065

Ontvangen geldmiddelen

9 115

Totaal

10 155

10 155

De boekwaarde van het actief onmiddellijk na de transactie bedraagt VE 2 040, bestaande uit de toegerekende kostprijs van het behouden deel van VE 1 000 en de aanvullende aanhoudende betrokkenheid van de entiteit als gevolg van de achterstelling van haar behouden belang in geval van kredietverliezen van VE 1 040 (inclusief de extra rentemarge van VE 40).

De entiteit neemt in de perioden daarna de voor de verlaging van het kredietrisico ontvangen vergoeding (VE 65) op basis van tijdsevenredigheid op, neemt rente op over het opgenomen actief volgens de effectieverentemethode en verwerkt eventuele bijzondere waardeverminderingen op de onderliggende leningen. Stel, bij wijze van voorbeeld van dit laatste, dat er in het volgende jaar sprake is van een bijzonderewaardeverminderingsverlies op de onderliggende leningen van VE 300. De entiteit verlaagt het opgenomen actief met VE 600 (waarvan VE 300 betrekking heeft op het behouden belang en VE 300 op de aanvullende aanhoudende betrokkenheid als gevolg van de achterstelling van haar behouden belang bij kredietverliezen), en verlaagt de opgenomen verplichting met VE 300. Het nettoresultaat is een bijzonderewaardeverminderingsverlies van VE 300 dat ten laste komt van winst of verlies.

Niet langer opnemen van financiële verplichtingen (afdeling 3.3)

B3.3.1

Een financiële verplichting (of een deel daarvan) gaat teniet wanneer de debiteur:

a)

hetzij de verplichting (of een deel daarvan) voldoet door betaling aan de crediteur, gewoonlijk in geldmiddelen, andere financiële activa, goederen of diensten;

b)

hetzij juridisch wordt ontheven van de primaire verantwoordelijkheid voor de verplichting (of een deel daarvan), hetzij van rechtswege, hetzij door de crediteur. (Indien de debiteur een garantie heeft afgegeven, kan nog steeds aan deze voorwaarde zijn voldaan.)

B3.3.2

Indien een emittent van een schuldbewijs dat schuldbewijs terugkoopt, gaat de schuld teniet, zelfs indien de emittent marktmaker is in dat schuldbewijs of voornemens is het op korte termijn wederom te verkopen.

B3.3.3

Betaling aan een derde, met inbegrip van betaling aan trusts (soms „in-substance defeasance” genoemd), ontheft de debiteur op zich niet van zijn primaire verplichting jegens de crediteur, indien hierbij geen sprake is van een ontheffing van rechtswege.

B3.3.4

Indien een debiteur een derde betaalt om een verplichting aan te gaan en de crediteur ervan op de hoogte stelt dat de derde zijn schuldverplichting is aangegaan, verwijdert de debiteur de schuldverplichting niet uit het overzicht van de financiële positie, tenzij aan de voorwaarde in alinea B3.3.1(b) wordt voldaan. Indien de debiteur een derde betaalt om een verplichting aan te gaan en de crediteur van zijn verplichting wordt gekweten, heeft de debiteur de schuld tenietgedaan. Indien de debiteur akkoord gaat het met het doen van schuldbetalingen aan de derde, of direct aan de oorspronkelijke crediteur, neemt de debiteur een nieuwe schuldverplichting jegens de derde op.

B3.3.5

Hoewel kwijting, ongeacht of die langs gerechtelijke weg tot stand komt of door de crediteur wordt verleend, tot gevolg heeft dat een verplichting niet langer wordt opgenomen, mag de entiteit een nieuwe verplichting opnemen indien met betrekking tot de overgedragen financiële activa niet wordt voldaan aan de in alinea's 3.2.1 tot en met 3.2.23 beschreven criteria voor het niet langer opnemen. Indien niet aan deze criteria wordt voldaan, worden de overgedragen activa niet uit het overzicht van de financiële positie verwijderd en neemt de entiteit met betrekking tot de overgedragen activa een nieuwe verplichting op.

B3.3.6

Voor de toepassing van alinea 3.3.2 wijken de voorwaarden aanzienlijk af indien de contante waarde van de kasstromen onder de nieuwe voorwaarden, met inbegrip van het saldo van betaalde en ontvangen provisies gedisconteerd tegen de oorspronkelijke effectieve rentevoet, ten minste 10 % verschilt van de contante waarde van de resterende kasstromen van de oorspronkelijke financiële verplichting. Indien een ruil van schuldbewijzen of wijziging van voorwaarden administratief als schulddelging wordt verwerkt, worden gemaakte kosten of provisies opgenomen als deel van de winst of het verlies op de gedelgde schuld. Als de ruil of wijziging administratief niet als een schulddelging wordt verwerkt, vormen de gemaakte kosten of betaalde provisies een aanpassing van de boekwaarde van de verplichting en worden ze geamortiseerd over de resterende looptijd van de gewijzigde verplichting.

B3.3.7

In sommige gevallen verleent een crediteur een debiteur kwijting van zijn bestaande verplichting tot betaling, maar neemt de debiteur een garantieverplichting tot betaling op zich indien de partij die de primaire aansprakelijkheid op zich neemt, in gebreke blijft. In dat geval:

a)

neemt de debiteur een nieuwe financiële verplichting op gebaseerd op de reële waarde van zijn verplichting uit hoofde van de garantie; en

b)

neemt de debiteur een winst of verlies op gebaseerd op het verschil tussen (i) de eventueel betaalde opbrengst en (ii) de boekwaarde van de oorspronkelijke financiële verplichting verminderd met de reële waarde van de nieuwe financiële verplichting.

CLASSIFICATIE (HOOFDSTUK 4)

Classificatie van financiële activa (afdeling 4.1)

Het bedrijfsmodel van de entiteit voor het beheer van financiële activa

B4.1.1

Overeenkomstig alinea 4.1.1(a) moet een entiteit financiële activa classificeren op basis van het bedrijfsmodel van de entiteit voor het beheer van de financiële activa, tenzij alinea 4.1.5 van toepassing is. Een entiteit beoordeelt of haar financiële activa aan de voorwaarde in alinea 4.1.2(a) of de voorwaarde in alinea 4.1.2A(a) voldoen op basis van het bedrijfsmodel dat is bepaald door managers van de entiteit op sleutelposities (zoals gedefinieerd in IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen).

B4.1.2

Het bedrijfsmodel van een entiteit wordt bepaald op een niveau dat weerspiegelt hoe groepen van financiële activa samen worden beheerd om een bepaald bedrijfsdoel te bereiken. Het bedrijfsmodel van de entiteit is niet afhankelijk van de voornemens van het management met betrekking tot een individueel instrument. Bij het bepalen of aan deze voorwaarde wordt voldaan, wordt derhalve niet uitgegaan van een classificatieaanpak per instrument, maar moet een hoger aggregatieniveau in aanmerking worden genomen. Eenzelfde entiteit kan echter meer dan één bedrijfsmodel hanteren voor het beheer van haar financiële instrumenten. De classificatie hoeft bijgevolg niet op het niveau van de verslaggevende entiteit te worden bepaald. Een entiteit kan bijvoorbeeld een portefeuille van beleggingen bezitten die zij beheert voor het ontvangen van contractuele kasstromen en een andere portefeuille van beleggingen die zij voor handelsdoeleinden beheert met de bedoeling veranderingen in reële waarde te realiseren. Evenzo kan het in sommige omstandigheden passend zijn een portefeuille van financiële activa in subportefeuilles uit te splitsen om het niveau te weerspiegelen waarop een entiteit die financiële activa beheert. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een entiteit een portefeuille van hypotheekleningen creëert of verwerft en sommige van de leningen beheert met als doel contractuele kasstromen te ontvangen en de andere leningen beheert met als doel deze te verkopen.

B4.1.2A

Het bedrijfsmodel van een entiteit geeft aan hoe een entiteit haar financiële activa beheert om kasstromen te genereren. Dat wil zeggen dat het bedrijfsmodel van de entiteit bepaalt of de kasstromen resulteren uit het ontvangen van contractuele kasstromen, het verkopen van financiële activa of beide. Deze beoordeling wordt bijgevolg niet uitgevoerd op basis van scenario's waarvan de entiteit niet in redelijkheid verwacht dat deze zullen plaatsvinden, zoals zogeheten worstcase- of stressscenario's. Indien een entiteit bijvoorbeeld verwacht dat zij een specifieke portefeuille van financiële activa alleen in een stressscenario zal verkopen, dan zou dat scenario geen invloed hebben op de beoordeling door de entiteit van het bedrijfsmodel voor die activa indien de entiteit in redelijkheid verwacht dat een dergelijk scenario zich niet zal voordoen. Indien kasstromen worden gerealiseerd op een andere wijze dan de entiteit verwachtte op de datum waarop zij het bedrijfsmodel beoordeelde (indien de entiteit bijvoorbeeld meer of minder financiële activa verkoopt dan zij verwachtte toen zij de activa classificeerde), geeft dat geen aanleiding tot een in een voorgaande periode gemaakte fout (zie IAS 8), en verandert dat evenmin de classificatie van de resterende financiële activa die binnen dat bedrijfsmodel worden aangehouden (dat wil zeggen de activa die de entiteit in voorgaande perioden heeft opgenomen en nog steeds aanhoudt), mits de entiteit rekening heeft gehouden met alle relevante informatie die beschikbaar was op het tijdstip waarop zij de beoordeling van het bedrijfsmodel heeft uitgevoerd. Wanneer een entiteit echter het bedrijfsmodel voor nieuw gecreëerde of nieuw verworven financiële activa beoordeelt, moet zij rekening houden met informatie over de wijze waarop kasstromen in het verleden zijn gerealiseerd, in combinatie met alle andere relevante informatie.

B4.1.2B

Het bedrijfsmodel van een entiteit voor het beheer van financiële activa is een feit en niet louter een bewering. Het is gewoonlijk waarneembaar in de activiteiten die de entiteiten uitvoert om het doel van het bedrijfsmodel te bereiken. De beoordeling van haar bedrijfsmodel voor het beheer van financiële activa zal oordeelsvorming van de entiteit vereisen en deze mag zich bij die beoordeling niet door één enkele factor of activiteit laten leiden. In plaats daarvan moet de entiteit rekening houden met alle relevante bewijsmateriaal dat op de datum van de beoordeling beschikbaar is. Dit relevante bewijsmateriaal omvat, maar is niet beperkt tot:

a)

hoe de prestaties van het bedrijfsmodel en van de financiële activa die binnen dit bedrijfsmodel worden aangehouden, worden beoordeeld en hoe daarover verslag wordt uitgebracht aan de managers van de entiteit op sleutelposities;

b)

de risico's die van invloed zijn op de prestaties van het bedrijfsmodel (en van de binnen dat bedrijfsmodel aangehouden financiële activa) en, met name, de wijze waarop deze risico's worden beheerd; en

c)

hoe managers van het bedrijf worden beloond (bijvoorbeeld of de beloning is gebaseerd op de reële waarde van de beheerde activa, dan wel op de ontvangen contractuele kasstromen).

Een bedrijfsmodel dat erop gericht is financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen

B4.1.2C

Financiële activa die worden aangehouden binnen een bedrijfsmodel dat erop gericht is activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen, worden beheerd met de bedoeling kasstromen te realiseren door contractuele betalingen over de looptijd van het instrument te ontvangen. Dat houdt in dat de entiteit de in de portefeuille aangehouden activa beheert om die specifieke contractuele kasstromen te ontvangen (in plaats van het totale rendement op de portefeuille te beheren door zowel activa aan te houden als activa te verkopen). Bij het uitmaken of de kasstromen zullen worden gerealiseerd door de contractuele kasstromen van de financiële activa te ontvangen, is het noodzakelijk om de frequentie, de waarde en het tijdstip van de verkopen in voorgaande perioden, de redenen voor die verkopen en de verwachtingen betreffende toekomstige verkoopactiviteiten in aanmerking te nemen. De verkopen op zich zijn niet bepalend voor het bedrijfsmodel en mogen derhalve niet afzonderlijk worden beschouwd. In plaats daarvan leveren gegevens over verkopen in het verleden en verwachtingen betreffende toekomstige verkopen een indicatie op van de wijze waarop het doel dat de entiteit met het beheer van de financiële activa beoogt, wordt bereikt en, meer in het bijzonder, van de wijze waarop kasstromen worden gerealiseerd. Een entiteit moet met gegevens over verkopen in het verleden rekening houden binnen de context van de redenen voor die verkopen en van de toen bestaande omstandigheden in vergelijking met de heersende omstandigheden.

B4.1.3

Hoewel het bedrijfsmodel van een entiteit erop gericht kan zijn financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen, hoeft de entiteit al deze instrumenten niet aan te houden tot het einde van de looptijd. Aldus kan het bedrijfsmodel van een entiteit erop gericht zijn financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen, ook al vinden er verkopen van financiële activa plaats of zullen er naar verwachting in de toekomst dergelijke verkopen plaatsvinden.

B4.1.3A

Het bedrijfsmodel kan erin bestaan activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen, ook al verkoopt de entiteit financiële activa wanneer er zich een toename van het aan de activa verbonden kredietrisico voordoet. Om uit te maken of er zich een toename van het aan de activa verbonden kredietrisico heeft voorgedaan, houdt de entiteit rekening met redelijke en gefundeerde informatie, met inbegrip van toekomstgerichte informatie. Ongeacht de frequentie en waarde ervan, zijn verkopen die aan een toename van het aan de activa verbonden kredietrisico toe te schrijven zijn, niet inconsistent met een bedrijfsmodel dat erop gericht is financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen, omdat de kredietkwaliteit van financiële activa relevant is voor de mogelijkheid van de entiteit om contractuele kasstromen te ontvangen. Kredietrisicobeheeractiviteiten die erop gericht zijn potentiële kredietverliezen die aan een verslechtering van de kredietwaardigheid te wijten zijn, tot een minimum te beperken, maken integraal deel uit van een dergelijk bedrijfsmodel. Het verkopen van een financieel actief omdat het niet meer voldoet aan de kredietcriteria die in het gedocumenteerde beleggingsbeleid van de entiteit zijn vermeld, is een voorbeeld van een verkoop die als gevolg van een toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden. Bij gebreke van een dergelijk beleid mag de entiteit evenwel op andere manieren aantonen dat de verkoop als gevolg van een toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden.

B4.1.3B

Ook verkopen die om andere redenen plaatsvinden, zoals verkopen om het kredietconcentratierisico te beheren (zonder een toename van het aan activa verbonden kredietrisico), kunnen consistent zijn met een bedrijfsmodel dat erop gericht is financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen. Dergelijke verkopen kunnen meer in het bijzonder consistent zijn met een bedrijfsmodel dat erop gericht is financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen, indien die verkopen infrequent zijn (ook al zijn ze significant in waarde), dan wel zowel op individueel als op geaggregeerd niveau insignificant in waarde zijn (ook al zijn ze frequent). Indien er sprake is van een niet infrequent aantal dergelijke verkopen uit een portefeuille en indien deze verkopen niet insignificant in waarde zijn (hetzij individueel, hetzij samen), dan moet de entiteit beoordelen of en hoe dergelijke verkopen consistent zijn met het doel contractuele kasstromen te ontvangen. Of een derde de verplichting tot verkoop van de financiële activa oplegt, dan wel of die activiteit op initiatief van de entiteit plaatsvindt, is niet relevant in het kader van die beoordeling. Een toename van de frequentie of van de waarde van verkopen tijdens een bepaalde periode is niet noodzakelijkerwijze inconsistent met het doel financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen indien een entiteit de redenen voor die verkopen kan toelichten en kan aantonen waarom die verkopen geen verandering in het bedrijfsmodel van de entiteit weerspiegelen. Daarnaast kunnen verkopen consistent zijn met het doel financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen indien de verkopen dicht bij het einde van de looptijd van de financiële activa plaatsvinden en de verkoopopbrengsten de resterende te ontvangen contractuele kasstromen benaderen.

B4.1.4

Hieronder worden voorbeelden gegeven van gevallen waarin het bedrijfsmodel van een entiteit erop gericht kan zijn financiële activa aan te houden om de contractuele kasstromen te ontvangen. Deze lijst van voorbeelden is niet limitatief. Met deze voorbeelden wordt bovendien niet beoogd om alle factoren te behandelen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het bedrijfsmodel van een entiteit, en evenmin om het relatieve belang van de factoren aan te geven.

Voorbeeld

Analyse

Voorbeeld 1

Een entiteit houdt beleggingen aan om de contractuele kasstromen daarvan te ontvangen. De financieringsbehoeften van de entiteit zijn voorspelbaar en de looptijd van de financiële activa van de entiteit is afgestemd op de geschatte financieringsbehoeften van de entiteit.

De entiteit verricht kredietrisicobeheeractiviteiten die erop gericht zijn kredietverliezen tot een minimum te beperken. In het verleden vonden er gewoonlijk verkopen plaats wanneer het aan de financiële activa verbonden kredietrisico zodanig sterk was toegenomen dat de activa niet meer voldeden aan de kredietcriteria die in het gedocumenteerde beleggingsbeleid van de entiteit waren vermeld. Daarnaast hebben er als gevolg van onverwachte financieringsbehoeften infrequente verkopen plaatsgevonden.

In de verslagen aan managers op sleutelposities wordt de nadruk gelegd op de kredietkwaliteit van de financiële activa en het contractuele rendement. Daarnaast monitort de entiteit onder meer ook de reële waarde van de financiële activa.

Hoewel de entiteit, naast andere informatie, de reële waarde van de financiële activa uit liquiditeitsoogpunt (dat wil zeggen het geldbedrag dat zou worden gerealiseerd indien de entiteit activa moet verkopen) in aanmerking neemt, is het doel van de entiteit de financiële activa aan te houden om de contractuele kasstromen te ontvangen. Verkopen zouden niet in tegenspraak zijn met dat doel, mits zij plaatsvinden in reactie op een toename van het aan activa verbonden kredietrisico, bijvoorbeeld indien de activa niet meer voldoen aan de kredietcriteria die in het gedocumenteerde beleggingsbeleid van de entiteit zijn vermeld. Ook infrequente verkopen die uit onverwachte financieringsbehoeften voortvloeien (bijvoorbeeld in stressscenario's), zouden niet in tegenspraak zijn met deze doelstelling, ook al zouden die verkopen significant in waarde zijn.

Voorbeeld 2

Het bedrijfsmodel van een entiteit is erop gericht portefeuilles van financiële activa, zoals leningen, te verwerven. Deze portefeuilles kunnen al dan niet financiële activa met verminderde kredietwaardigheid bevatten.

Indien de betaling met betrekking tot de leningen niet tijdig plaatsvinden, tracht de entiteit de contractuele kasstromen op diverse manieren te realiseren (bijvoorbeeld door per post, per telefoon of langs andere weg contact op te nemen met de debiteur). Het doel van de entiteit is de contractuele kasstromen te ontvangen en de entiteit beheert geen van de leningen in deze portefeuille met de bedoeling kasstromen te realiseren door deze leningen te verkopen.

In sommige gevallen gaat de entiteit renteswaps aan om de rente op bepaalde financiële activa in een portefeuille om te zetten van een variabele in een vaste rente.

Het bedrijfsmodel van de entiteit is erop gericht financiële activa aan te houden om de contractuele kasstromen te ontvangen.

Dezelfde analyse zou van toepassing zijn ook al verwacht de entiteit niet alle contractuele kasstromen te zullen ontvangen (bijvoorbeeld omdat sommige financiële activa bij eerste opname een verminderde kredietwaardigheid hadden).

Bovendien brengt het feit dat de entiteit haar toevlucht neemt tot derivaten om de kasstromen van de portefeuille te wijzigen, op zich geen verandering teweeg in het bedrijfsmodel van de entiteit.

Voorbeeld 3

Een entiteit heeft een bedrijfsmodel dat erop gericht is leningen aan klanten te creëren en deze leningen vervolgens aan een securitisatievehikel te verkopen. Het securitisatievehikel geeft instrumenten voor beleggers uit.

De creërende entiteit oefent zeggenschap over het securitisatievehikel uit en consolideert het bijgevolg.

Het securitisatievehikel ontvangt de contractuele kasstromen van de leningen en geeft deze door aan zijn beleggers.

In het kader van dit voorbeeld wordt aangenomen dat de leningen verder in het geconsolideerde overzicht van de financiële positie worden opgenomen, omdat het securitisatievehikel deze niet uit zijn overzicht van de financiële positie heeft verwijderd.

De geconsolideerde groep heeft de leningen gecreëerd met de bedoeling deze aan te houden om de contractuele kasstromen te ontvangen.

De creërende entiteit heeft evenwel de bedoeling de kasstromen van de leningenportefeuille te realiseren door de leningen aan het securitisatievehikel te verkopen. Wat haar enkelvoudige jaarrekening betreft, zou de entiteit dus niet worden geacht deze portefeuille te beheren om de contractuele kasstromen te ontvangen.

Voorbeeld 4

Een financiële instelling houdt financiële activa aan om in een stressscenario (bijvoorbeeld een run op de deposito's van de bank) aan haar liquiditeitsbehoeften te kunnen voldoen. De entiteit verwacht niet dat zij deze activa zal moeten verkopen, behalve in dergelijke scenario's.

De entiteit monitort de kredietkwaliteit van de financiële activa en haar beheer van de financiële activa is erop gericht de contractuele kasstromen te ontvangen. De entiteit evalueert de prestaties van de activa op basis van verdiende renteopbrengsten en gerealiseerde kredietverliezen.

De entiteit monitort echter ook de reële waarde van de financiële activa uit liquiditeitsoogpunt om erop toe te zien dat het geldbedrag dat zou worden gerealiseerd indien de entiteit de activa in een stressscenario zou moeten verkopen, toereikend zou zijn om aan de liquiditeitsbehoeften van de entiteit te voldoen. De entiteit gaat periodiek over tot verkopen die insignificant in waarde zijn om de liquiditeit aan te tonen.

Het bedrijfsmodel van de entiteit is erop gericht de financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen.

De analyse zou niet veranderen ook al is de entiteit in een eerder stressscenario overgegaan tot verkopen die significant in waarde waren om aan haar liquiditeitsbehoeften te voldoen. Evenzo zijn herhaalde verkoopactiviteiten die insignificant in waarde zijn, niet inconsistent met het aanhouden van financiële activa om contractuele kasstromen te ontvangen.

Indien een entiteit daarentegen financiële activa aanhoudt om aan haar dagelijkse liquiditeitsbehoeften te voldoen en indien voor het bereiken van dit doel wordt overgegaan tot frequente verkopen die significant in waarde zijn, is het bedrijfsmodel van de entiteit er niet op gericht de financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen.

Evenzo geldt dat als de entiteit er door haar regelgevende instantie toe wordt verplicht stelselmatig financiële activa te verkopen om aan te tonen dat de activa liquide zijn, en als de waarde van de verkochte activa significant is, het bedrijfsmodel van de entiteit er niet op gericht is financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen. Of een derde de verplichting tot verkoop van de financiële activa oplegt, dan wel of die activiteit op initiatief van de entiteit plaatsvindt, is niet relevant in het kader van de analyse.

Een bedrijfsmodel waarvan het doel wordt bereikt door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen

B4.1.4A

Een entiteit kan financiële activa aanhouden binnen een bedrijfsmodel waarvan het doel wordt bereikt door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen. Bij dit type bedrijfsmodel hebben de managers op sleutelposities van de entiteit besloten dat zowel het ontvangen van contractuele kasstromen als het verkopen van financiële activa een belangrijke rol speelt bij het bereiken van het doel van het bedrijfsmodel. Er zijn diverse doelen die consistent kunnen zijn met dit type bedrijfsmodel. Het bedrijfsmodel kan er bijvoorbeeld op gericht zijn de dagelijkse liquiditeitsbehoeften te beheren, een specifiek renterendementsprofiel te handhaven of de duration van de financiële activa af te stemmen op de duration van de verplichtingen die met deze activa worden gefinancierd. Om een dergelijk doel te bereiken, zal de entiteit zowel contractuele kasstromen ontvangen als financiële activa verkopen.

B4.1.4B

Anders dan het bedrijfsmodel dat erop gericht is financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen, wordt dit bedrijfsmodel gewoonlijk gekenmerkt door een grotere frequentie en waarde van de verkopen. Dat komt omdat de verkoop van financiële activa geen incidentele maar een belangrijke rol speelt bij het bereiken van het doel van het bedrijfsmodel. Er is echter geen drempel voor de frequentie of waarde van de verkopen die binnen dit bedrijfsmodel moeten plaatsvinden, omdat zowel het ontvangen van contractuele kasstromen als het verkopen van financiële activa een belangrijke rol speelt bij het bereiken van het doel van dit model.

B4.1.4C

Hieronder worden voorbeelden gegeven van gevallen waarin het doel van het bedrijfsmodel van een entiteit kan worden bereikt door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen. Deze lijst van voorbeelden is niet limitatief. Met deze voorbeelden wordt bovendien niet beoogd om alle factoren te beschrijven die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het bedrijfsmodel van de entiteit, en evenmin om het relatieve belang van de factoren aan te geven.

Voorbeeld

Analyse

Voorbeeld 5

Een entiteit verwacht over een paar jaar investeringsuitgaven te zullen verrichten. De entiteit belegt haar surplus aan geldmiddelen in kort- en langlopende financiële activa, zodat zij de uitgaven kan financieren wanneer dat nodig is. Vele financiële activa hebben een langere contractuele looptijd dan de verwachte beleggingsperiode van de entiteit.

De entiteit zal financiële activa aanhouden om de contractuele kasstromen te ontvangen en, wanneer de mogelijkheid zich voordoet, de financiële activa verkopen om de geldmiddelen te herbeleggen in financiële activa met een hoger rendement.

De voor de portefeuille verantwoordelijke managers worden beloond op basis van het totale rendement op de portefeuille.

Het doel van het bedrijfsmodel wordt bereikt door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen. De entiteit zal voortdurend moeten beslissen of het ontvangen van contractuele kasstromen of het verkopen van financiële activa het rendement op de portefeuille zal maximaliseren totdat er behoefte is aan de belegde geldmiddelen.

Stel daarentegen dat een entiteit over vijf jaar een uitstroom van geldmiddelen verwacht voor de financiering van investeringsuitgaven en het surplus aan geldmiddelen in kortlopende financiële activa belegt. Wanneer de beleggingen het einde van hun looptijd bereiken, herbelegt de entiteit de geldmiddelen in nieuwe kortlopende financiële activa. De entiteit blijft deze strategie volgen totdat de middelen nodig zijn. Op dat moment gebruikt de entiteit de opbrengsten van de financiële activa die het einde van hun looptijd bereiken, om de investeringsuitgaven te financieren. Vóór het einde van de looptijd vinden alleen verkopen plaats die insignificant in waarde zijn (tenzij er zich een toename van het kredietrisico voordoet). Dit contrasterende bedrijfsmodel is erop gericht financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen.

Voorbeeld 6

Een financiële instelling houdt financiële activa aan om aan haar dagelijkse liquiditeitsbehoeften te voldoen. De entiteit streeft ernaar de kosten van het beheer van deze liquiditeitsbehoeften tot een minimum te beperken en beheert het rendement op de portefeuille daarom op actieve wijze. Dat rendement bestaat uit zowel ontvangen contractuele betalingen als winsten en verliezen op de verkoop van financiële activa.

Dat heeft tot gevolg dat de entiteit financiële activa aanhoudt om contractuele kasstromen te ontvangen en financiële activa verkoopt om in financiële activa met een hoger rendement te herbeleggen, of om de duration van haar financiële activa beter op de duration van haar verplichtingen af te stemmen. In het verleden heeft deze strategie geresulteerd in frequente verkopen en die verkopen waren significant in waarde. Verwacht wordt dat deze verkoopactiviteit in de toekomst zal aanhouden.

Het bedrijfsmodel is erop gericht het rendement op de portefeuille te maximaliseren om aan de dagelijkse liquiditeitsbehoeften te voldoen en de entiteit bereikt dit doel door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen. Zowel het ontvangen van contractuele kasstromen als het verkopen van financiële activa speelt met andere woorden een belangrijke rol bij het bereiken van het doel van het bedrijfsmodel.

Voorbeeld 7

Een verzekeraar houdt financiële activa aan om verplichtingen uit hoofde van verzekeringscontracten te financieren. De verzekeraar gebruikt de opbrengst van de contractuele kasstromen van de financiële activa om verplichtingen uit hoofde van verzekeringscontracten af te wikkelen wanneer deze komen te vervallen. Om te waarborgen dat de contractuele kasstromen van de financiële activa toereikend zijn om deze verplichtingen af te wikkelen, ontplooit de verzekeraar regelmatig significante koop- en verkoopactiviteiten om zijn portefeuille van activa te herbalanceren en om aan de kasstroombehoeften te voldoen wanneer deze zich voordoen.

Het bedrijfsmodel is erop gericht de verplichtingen uit hoofde van het verzekeringscontract te financieren. Om dat doel te bereiken, ontvangt de entiteit contractuele kasstromen wanneer deze verschuldigd zijn en verkoopt zij financiële activa om het gewenste profiel van de activaportefeuille te handhaven. Zowel het ontvangen van contractuele kasstromen als het verkopen van financiële activa speelt aldus een belangrijke rol bij het bereiken van het doel van het bedrijfsmodel.

Andere bedrijfsmodellen

B4.1.5

Financiële activa worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies indien zij niet worden aangehouden binnen een bedrijfsmodel dat erop gericht is activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen of binnen een bedrijfsmodel waarvan het doel wordt bereikt door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen (maar zie ook alinea 5.7.5). Een bedrijfsmodel dat resulteert in waardering tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies is een bedrijfsmodel waarbij een entiteit de financiële activa beheert met de bedoeling kasstromen te realiseren door de activa te verkopen. De entiteit neemt besluiten op basis van de reële waarde van de activa en beheert de activa met de bedoeling deze reële waarden te realiseren. In dat geval zal het doel van de entiteit gewoonlijk aanleiding geven tot actief kopen en verkopen. Hoewel de entiteit contractuele kasstromen zal ontvangen terwijl zij de financiële activa aanhoudt, wordt het doel van een dergelijk bedrijfsmodel niet bereikt door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen. Dat komt omdat het ontvangen van contractuele kasstromen geen belangrijke maar slechts een incidentele rol speelt bij het bereiken van het doel van het bedrijfsmodel.

B4.1.6

Een portefeuille van financiële activa die wordt beheerd en waarvan de prestaties worden beoordeeld op basis van de reële waarde (zoals beschreven in alinea 4.2.2(b)), wordt niet aangehouden om contractuele kasstromen te ontvangen en evenmin om zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen. De entiteit concentreert zich vooral op informatie over de reële waarde en gebruikt die informatie om de prestaties van de activa te beoordelen en beslissingen te nemen. Daarnaast wordt een portefeuille van financiële activa die aan de definitie van aangehouden voor handelsdoeleinden voldoet, niet aangehouden om contractuele kasstromen te ontvangen of om zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen. Voor dergelijke portefeuilles speelt het ontvangen van contractuele kasstromen slechts een incidentele rol bij het bereiken van het doel van het bedrijfsmodel. Dergelijke portefeuilles van financiële activa moeten bijgevolg worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

Contractuele kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen

B4.1.7

Overeenkomstig alinea 4.1.1(b) moet een entiteit een financieel actief op basis van de eigenschappen van de contractuele kasstromen ervan classificeren indien het financiële actief wordt aangehouden binnen een bedrijfsmodel dat erop gericht is activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen of binnen een bedrijfsmodel waarvan het doel wordt bereikt door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen, tenzij alinea 4.1.5 van toepassing is. Daartoe moet een entiteit overeenkomstig de voorwaarde in de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b) uitmaken of de contractuele kasstromen van het actief uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen.

B4.1.7A

Contractuele kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen, zijn consistent met een basisleningsovereenkomst. In het kader van een basisleningsovereenkomst zijn de vergoeding voor de tijdswaarde van geld (zie de alinea's B4.1.9A tot en met B4.1.9E) en de vergoeding voor het kredietrisico gewoonlijk de voornaamste elementen van de rente. In het kader van een dergelijke overeenkomst kan de rente ook een vergoeding omvatten voor andere met kredietverlening samenhangende basisrisico's (bijvoorbeeld liquiditeitsrisico) en -kosten (bijvoorbeeld administratieve kosten) die verband houden met het aanhouden van een financieel actief tijdens een bepaalde periode. Daarnaast kan de rente een winstmarge omvatten die consistent is met een basisleningsovereenkomst. In extreme economische omstandigheden kan de rente negatief zijn indien de houder van een financieel actief bijvoorbeeld expliciet of impliciet betaalt voor het deponeren van zijn geld tijdens een bepaalde periode (en die provisie hoger is dan de vergoeding die de houder voor de tijdswaarde van geld, het kredietrisico en andere met kredietverlening samenhangende basisrisico's en -kosten ontvangt). Contractvoorwaarden die voorzien in de introductie in de contractuele kasstromen van een blootstelling aan risico's of volatiliteit die niet met een basisleningsovereenkomst verband houdt, zoals een blootstelling aan veranderingen in aandelenkoersen of commodityprijzen, geven echter geen aanleiding tot contractuele kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. Een gecreëerd of verworven financieel actief kan een basisleningsovereenkomst zijn, ongeacht of het de juridische vorm van een lening heeft.

B4.1.7B

Overeenkomstig alinea 4.1.3(a) is de hoofdsom de reële waarde van het financiële actief bij eerste opname. Dat hoofdsombedrag kan echter veranderen over de looptijd van het financiële actief (bijvoorbeeld indien er hoofdsomaflossingen plaatsvinden).

B4.1.8

Een entiteit moet beoordelen of contractuele kasstromen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen voor de valuta waarin het financiële actief luidt.

B4.1.9

Hefboomwerking is een eigenschap van de contractuele kasstromen van sommige financiële activa. Hefboomwerking vergroot de variabiliteit van de contractuele kasstromen met als gevolg dat zij niet de economische kenmerken van rente hebben. Losstaande optie- termijn- en swapcontracten zijn voorbeelden van financiële activa met een dergelijke hefboomwerking. Dergelijke contracten voldoen derhalve niet aan de voorwaarde in de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b) en kunnen bijgevolg na eerste opname niet tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd.

Vergoeding voor de tijdswaarde van geld

B4.1.9A

De tijdswaarde van geld is het element van de rente waarvoor de vergoeding alleen op het verstrijken van tijd betrekking heeft. Dat betekent dat de tijdswaarde van geld niet voorziet in een vergoeding voor andere risico's of kosten die met het aanhouden van een financieel actief verband houden. De beoordeling of de vergoeding van het element alleen op het verstrijken van tijd betrekking heeft, vereist oordeelsvorming van de entiteit, die daarbij rekening houdt met relevante factoren zoals de valuta waarin het financiële actief luidt en de periode waarvoor de rente is vastgesteld.

B4.1.9B

In sommige gevallen kan de tijdswaarde van geld evenwel worden herzien (dat wil zeggen imperfect zijn). Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn indien de rente van een financieel actief periodiek opnieuw wordt vastgesteld maar de frequentie van deze vaststelling niet met de rentelooptijd („tenor”) overeenstemt (de rente wordt bijvoorbeeld elke maand opnieuw vastgesteld als een jaarrente), of indien de rente van een financieel actief periodiek opnieuw wordt vastgesteld als een gemiddelde van bepaalde rentevoeten op korte en lange termijn. In dergelijke gevallen moet een entiteit de herziening beoordelen om uit te maken of de contractuele kasstromen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag vertegenwoordigen. In sommige omstandigheden kan de entiteit in staat zijn dit uit te maken door een kwalitatieve beoordeling van de tijdswaarde van geld uit te voeren, terwijl het in andere omstandigheden noodzakelijk kan blijken een kwantitatieve beoordeling uit te voeren.

B4.1.9C

Het doel van de beoordeling van een herziene tijdswaarde van geld is uit te maken hoe sterk de contractuele (niet-gedisconteerde) kasstromen kunnen verschillen van de (niet-gedisconteerde) kasstromen die zouden worden gegenereerd indien de tijdswaarde van geld niet was herzien (de referentiekasstromen). Indien het beoordeelde financiële actief bijvoorbeeld een variabele rente omvat die elke maand opnieuw wordt vastgesteld als een jaarrente, dan moet de entiteit dat financiële actief vergelijken met een financieel instrument met identieke contractvoorwaarden en een identiek kredietrisico, behalve dat de variabele rente maandelijks als een maandrente wordt vastgesteld. Indien de herziene tijdswaarde van geld kan resulteren in contractuele (niet-gedisconteerde) kasstromen die significant verschillen van de (niet-gedisconteerde) referentiekasstromen, dan voldoet het financiële actief niet aan de voorwaarde in de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b). Om dit uit te maken, moet de entiteit het effect van de herziene tijdswaarde van geld in elke verslagperiode en cumulatief over de looptijd van het financiële instrument in aanmerking nemen. De reden waarom de rente op deze wijze wordt vastgesteld, is niet relevant voor de analyse. Indien het na weinig of geen analyse duidelijk is of de contractuele (niet-gedisconteerde) kasstromen van het beoordeelde financiële actief (al dan niet) significant kunnen verschillen van de (niet-gedisconteerde) referentiekasstromen, hoeft een entiteit geen gedetailleerde beoordeling uit te voeren.

B4.1.9D

Bij de beoordeling van een herziene tijdswaarde van geld moet een entiteit rekening houden met factoren die op toekomstige contractuele kasstromen van invloed kunnen zijn. Indien een entiteit een obligatie met een looptijd van vijf jaar beoordeelt en de variabele rente om de zes maanden opnieuw wordt vastgesteld als een vijfjaarsrente, kan de entiteit niet gewoon omdat de rentecurve er op het tijdstip van de beoordeling zodanig uitziet dat het verschil tussen een vijfjaarsrente en een zesmaandsrente niet significant is, concluderen dat de contractuele kasstromen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. In plaats daarvan moet de entiteit er ook rekening mee houden of de relatie tussen de vijfjaarsrente en de zesmaandsrente over de looptijd van het instrument zodanig kan veranderen dat de contractuele (niet-gedisconteerde) kasstromen over de looptijd van het instrument significant kunnen verschillen van de (niet-gedisconteerde) referentiekasstromen. Een entiteit moet alleen redelijkerwijze mogelijke scenario's in aanmerking nemen in plaats van elk mogelijk scenario. Indien een entiteit concludeert dat de contractuele (niet-gedisconteerde) kasstromen significant kunnen verschillen van de (niet-gedisconteerde) referentiekasstromen, voldoet het financiële actief niet aan de voorwaarde in de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b) en kan het dus niet tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd.

B4.1.9E

In sommige rechtsgebieden stelt de overheid of een regelgevende autoriteit de rente vast. Een dergelijke overheidsregulering van de rente kan deel uitmaken van een breed macro-economisch beleid of kan zijn ingevoerd om entiteiten ertoe aan te sporen in een specifieke sector van de economie te investeren. In sommige van die gevallen is het doel van de tijdswaarde van geld niet om in een vergoeding te voorzien die alleen op het verstrijken van tijd betrekking heeft. Niettegenstaande de alinea's B4.1.9A tot en met B4.1.9D moet een gereguleerde rente voor de toepassing van de voorwaarde in de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b) echter als indicator voor de tijdswaarde van geld worden beschouwd, indien die gereguleerde rente een vergoeding oplevert die algemeen genomen consistent is met het verstrijken van tijd en niet resulteert in een blootstelling aan risico's of volatiliteit in de contractuele kasstromen die inconsistent zijn met een basisleningsovereenkomst.

Contractvoorwaarden die het tijdstip of het bedrag van contractuele kasstromen wijzigen

B4.1.10

Indien een financieel actief een contractvoorwaarde bevat die het tijdstip of het bedrag van contractuele kasstromen kan wijzigen (bijvoorbeeld indien het actief vóór het einde van de looptijd kan worden betaald of indien de looptijd ervan kan worden verlengd), dan moet de entiteit uitmaken of de contractuele kasstromen die als gevolg van die contractvoorwaarde over de looptijd van het instrument kunnen worden gegenereerd uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. Om dat te kunnen uitmaken, moet de entiteit de contractuele kasstromen beoordelen die zowel vóór als na de verandering in de contractuele kasstromen kunnen worden gegenereerd. De entiteit kan ook de aard moeten beoordelen van enigerlei onvoorziene gebeurtenis (dat wil zeggen de aanleiding) die het tijdstip of het bedrag van de contractuele kasstromen zou wijzigen. Hoewel de aard van de onvoorziene gebeurtenis op zich geen bepalende factor is bij het beoordelen of de contractuele kasstromen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen betreffen, kan het een indicator zijn. Vergelijk bijvoorbeeld een financieel instrument met een rente die wordt verhoogd indien de debiteur een specifiek aantal betalingen met betrekking tot een financieel instrument heeft gemist, met een rente die wordt verhoogd indien een specifieke aandelenindex een bepaald niveau bereikt. In het eerste geval is het waarschijnlijker dat de contractuele kasstromen over de looptijd van het instrument uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen wegens de relatie tussen de gemiste betalingen en de toename van het kredietrisico. (Zie ook alinea B4.1.18.)

B4.1.11

Hieronder worden voorbeelden gegeven van contractvoorwaarden die resulteren in contractuele kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen:

a)

een variabele rente die bestaat uit een vergoeding voor de tijdswaarde van geld, voor het tijdens een bepaalde periode aan het uitstaande hoofdsombedrag verbonden kredietrisico (de vergoeding voor het kredietrisico kan uitsluitend bij eerste opname worden bepaald en kan dus vast zijn), en voor andere met kredietverlening samenhangende basisrisico's en -kosten, alsook uit een winstmarge.

b)

een contractvoorwaarde die de emittent (dat wil zeggen de debiteur) toestaat een schuldbewijs vervroegd af te lossen of die de houder (dat wil zeggen de crediteur) toestaat een schuldbewijs vóór het einde van de looptijd weer aan de emittent verkopen, en het vervroegd afgeloste bedrag vertegenwoordigt in wezen onbetaalde bedragen van aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag, die een redelijke aanvullende compensatie voor de voortijdige beëindiging van het contract kunnen omvatten; en

c)

een contractvoorwaarde die de emittent of de houder toestaat de contractuele looptijd van een schuldbewijs te verlengen (dat wil zeggen een verlengingsoptie) en de voorwaarden van de verlengingsoptie resulteren tijdens de verlengde termijn in contractuele kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen en die een redelijke aanvullende compensatie voor de voortijdige beëindiging van het contract kunnen omvatten.

B4.1.12

Niettegenstaande alinea B4.1.10 komt een financieel actief dat anders aan de voorwaarde in de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b) zou voldoen maar in dit geval niet als gevolg van een contractvoorwaarde die de emittent toestaat (of verplicht) een schuldbewijs vervroegd af te lossen of die de houder toestaat (of verplicht) een schuldbewijs vóór het einde van de looptijd weer aan de emittent verkopen, toch in aanmerking voor waardering tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat (mits het aan de voorwaarde in alinea 4.1.2(a) of aan de voorwaarde in alinea 4.1.2A(a) voldoet), indien:

a)

de entiteit het financiële actief verwerft of creëert met een premie of korting ten opzichte van het contractueel bepaalde nominale bedrag;

b)

het vervroegd afgeloste bedrag in wezen staat voor het contractueel bepaalde nominale bedrag en de opgelopen (maar onbetaalde) contractuele rente, die een redelijke aanvullende compensatie voor de voortijdige beëindiging van het contract kunnen omvatten; en

c)

bij eerste opname van het financiële actief door de entiteit, de reële waarde van het kenmerk van vervroegde aflossing insignificant is.

B4.1.13

De volgende voorbeelden vormen een illustratie van contractuele kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. Deze lijst van voorbeelden is niet limitatief.

Instrument

Analyse

Instrument A

Instrument A is een obligatie met een overeengekomen vervaldatum. De aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag zijn gekoppeld aan een inflatie-index van de valuta waarin het instrument is uitgegeven. Er is geen sprake van hefboomwerking met betrekking tot de koppeling aan de inflatie en de hoofdsom is beschermd.

De contractuele kasstromen betreffen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag. Door de koppeling van de aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag aan een inflatie-index zonder dat er sprake is van hefboomwerking, wordt de tijdswaarde van geld telkens opnieuw vastgesteld op een actueel niveau. De rente op het instrument komt met andere woorden overeen met de „reële” rente. De rentebedragen zijn bijgevolg een vergoeding voor de tijdswaarde van geld met betrekking tot het uitstaande hoofdsombedrag.

Indien de rentebetalingen echter op basis van een andere variabele, zoals de prestaties van de debiteur (bv. het netto-inkomen van de debiteur) of een aandelenindex zouden worden geïndexeerd, dan betreffen de contractuele kasstromen geen aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag (tenzij de indexering op basis van de prestaties van de debiteur resulteert in een aanpassing die de houder alleen zodanig voor veranderingen in het aan het instrument verbonden kredietrisico compenseert dat de contractuele kasstromen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen betreffen). Dat komt omdat de contractuele kasstromen een rendement weerspiegelen dat inconsistent is met een basisleningsovereenkomst (zie alinea B4.1.7A).

Instrument B

Instrument B is een instrument met variabele rente en een overeengekomen vervaldatum dat de leningnemer continu toestaat voor de marktrente te kiezen. Op elke datum waarop de rente opnieuw wordt vastgesteld, kan de leningnemer er bijvoorbeeld voor kiezen de driemaands LIBOR voor een termijn van drie maanden of de eenmaands LIBOR voor een termijn van een maand te betalen.

De contractuele kasstromen betreffen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag zolang de over de looptijd van het instrument betaalde rente een afspiegeling is van de tijdswaarde van geld, van het aan het instrument verbonden kredietrisico en van andere met kredietverlening samenhangende basisrisico's en -kosten, alsook van een winstmarge (zie alinea B4.1.7A). Het feit dat de LIBOR-rente tijdens de looptijd van het instrument opnieuw wordt vastgesteld, zorgt er op zich niet voor dat het instrument niet meer in aanmerking komt.

Indien de leningnemer er echter voor kan kiezen een eenmaandsrente te betalen die om de drie maanden opnieuw wordt vastgesteld, dan wordt de rente opnieuw vastgesteld met een frequentie die niet met de rentelooptijd overeenstemt. De tijdswaarde van geld wordt bijgevolg herzien. Evenzo geldt dat indien de contractuele rente van een instrument is gebaseerd op een termijn die langer kan zijn dan de resterende looptijd van het instrument (bijvoorbeeld indien op een instrument met een looptijd van vijf jaar een variabele rente wordt betaald die periodiek opnieuw wordt vastgesteld maar steeds een looptijd van vijf jaar weerspiegelt), de tijdswaarde van geld wordt herzien. Dat komt omdat de in elke periode te betalen rente is losgekoppeld van de renteperiode.

In dergelijke gevallen moet de entiteit de contractuele kasstromen kwalitatief of kwantitatief toetsen aan de contractuele kasstromen van een instrument dat in alle opzichten identiek is, behalve dat de rentelooptijd overeenstemt met de renteperiode, om uit te maken of de kasstromen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. (Maar zie alinea B4.1.9E voor leidraden met betrekking tot gereguleerde rentetarieven.)

Bijvoorbeeld bij de beoordeling van een obligatie met een looptijd van vijf jaar en een variabele rente die om de zes maanden opnieuw wordt vastgesteld maar steeds een looptijd van vijf jaar weerspiegelt, houdt een entiteit rekening met de contractuele kasstromen van een instrument waarvan de rente om de zes maanden opnieuw als een zesmaandsrente wordt vastgesteld, maar anderszins identiek is.

Dezelfde analyse zou van toepassing zijn indien de leningnemer kan kiezen tussen de diverse gepubliceerde rentetarieven van de leninggever (de leningnemer kan bijvoorbeeld kiezen tussen de gepubliceerde variabele eenmaandsrente van de leninggever en de gepubliceerde variabele driemaandsrente van de leninggever).

Instrument C

Instrument C is een obligatie met een overeengekomen vervaldatum en een variabele marktrente. De variabele marktrente is begrensd.

De contractuele kasstromen van:

a)

zowel een instrument met een vaste rente,

b)

als een instrument met een variabele rente

zijn aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag, mits de rente een afspiegeling is van de vergoeding voor de tijdswaarde van geld, van het aan het instrument tijdens de looptijd ervan verbonden kredietrisico, en van andere met kredietverlening samenhangende basisrisico's en -kosten, alsook van een winstmarge. (Zie alinea B4.1.7A)

Een instrument dat een combinatie is van (a) en (b) (bijvoorbeeld een obligatie met een begrensde rente) kan bijgevolg kasstromen hebben die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. Een dergelijke contractvoorwaarde kan de variabiliteit van de kasstromen verkleinen doordat een limiet voor een variabele rente (bijvoorbeeld een bovengrens of een ondergrens voor de rente) wordt vastgesteld, dan wel de variabiliteit van de kasstromen vergroten omdat een vaste rente variabel wordt.

Instrument D

Instrument D is een volledig verhaalbare lening die door zekerheden is gedekt.

Het feit dat een volledig verhaalbare lening door zekerheden is gedekt, is op zich niet van invloed op de analyse of de contractuele kasstromen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen.

Instrument E

Instrument E is uitgegeven door een onder toezicht staande bank en heeft een overeengekomen vervaldatum. Het instrument heeft een vaste rente en alle contractuele kasstromen zijn niet-discretionair.

De emittent valt echter onder wetgeving die een nationale afwikkelingsautoriteit toestaat of verplicht in bijzondere omstandigheden verliezen op houders van bepaalde instrumenten, inclusief instrument E, te verhalen. De nationale afwikkelingsautoriteit is bijvoorbeeld bevoegd het nominale bedrag van instrument E af te boeken of te converteren in een vastgelegd aantal gewone aandelen van de emittent indien de nationale afwikkelingsautoriteit vaststelt dat de emittent ernstige financiële moeilijkheden heeft, aanvullend toetsingsvermogen nodig heeft of noodlijdend is.

De houder moet de contractvoorwaarden van het financiële instrument analyseren om uit te maken of zij aanleiding geven tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen en die dus consistent zijn met een basisleningsovereenkomst.

Bij deze analyse wordt geen rekening gehouden met de betalingen die uitsluitend resulteren uit de bevoegdheid van de nationale afwikkelingsautoriteit om verliezen op houders van instrument E te verhalen. Dat komt omdat die bevoegdheid, en de daaruit resulterende betalingen, geen contractvoorwaarden van het financiële instrument zijn.

De contractuele kasstromen zouden daarentegen niet uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen indien de contractvoorwaarden van het financiële instrument de emittent of een andere entiteit toestaan of verplichten verliezen op de houder te verhalen (bijvoorbeeld door het nominale bedrag af te boeken of door het instrument in een vastgelegd aantal gewone aandelen van de emittent te converteren), mits deze contractvoorwaarden authentiek zijn, ook al is de kans klein dat een dergelijk verlies zal worden verhaald.

B4.1.14

De volgende voorbeelden vormen een illustratie van contractuele kasstromen die niet uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. Deze lijst van voorbeelden is niet limitatief.

Instrument

Analyse

Instrument F

Instrument F is een obligatie die converteerbaar is in een vastgelegd aantal eigenvermogensinstrumenten van de emittent.

De houder moet de converteerbare obligatie in haar geheel analyseren.

De contractuele kasstromen betreffen geen aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag omdat zij een rendement weerspiegelen dat inconsistent is met een basisleningsovereenkomst (zie alinea B4.1.7A); het rendement is immers gekoppeld aan de waarde van de aandelen van de emittent.

Instrument G

Instrument G is een lening met een inversvariabele rente (dat wil zeggen dat er sprake is van een inverse relatie van de rente ten opzichte van de marktrente).

De contractuele kasstromen betreffen niet uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag.

De rentebedragen zijn geen vergoeding voor de tijdswaarde van geld met betrekking tot het uitstaande hoofdsombedrag.

Instrument H

Instrument H is een perpetueel instrument, maar de emittent kan het instrument op elk moment vervroegd aflossen en de houder ervan het nominale bedrag samen met de opgelopen verschuldigde rente uitbetalen.

Instrument H betaalt een marktrente maar de rentebetaling kan niet plaatsvinden, tenzij de emittent in staat is onmiddellijk daarna solvent te blijven.

Uitgestelde rente genereert geen extra rente.

De contractuele kasstromen betreffen geen aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag. Dat komt omdat de emittent verplicht kan zijn rentebetalingen uit te stellen en deze uitgestelde rentebedragen geen extra rente genereren. Dit heeft tot gevolg dat de rentebedragen geen vergoeding voor de tijdswaarde van geld met betrekking tot het uitstaande hoofdsombedrag vormen.

Indien door de uitgestelde bedragen rente wordt gegenereerd, kunnen de contractuele kasstromen aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen.

Het feit dat instrument H perpetueel is, betekent op zich niet dat de contractuele kasstromen geen aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. Een perpetueel instrument heeft in feite voortdurend (meerdere) verlengingsopties. Deze opties kunnen resulteren in contractuele kasstromen die aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen indien de rentebetalingen verplicht zijn en eeuwigdurend moeten worden betaald.

Ook het feit dat instrument H vervroegd aflosbaar is, betekent niet dat de contractuele kasstromen geen aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen, tenzij het instrument vervroegd aflosbaar is tegen een bedrag dat in wezen geen weergave vormt van de aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag. Zelfs als het vervroegd aflosbare bedrag een bedrag omvat dat de houder een redelijke compensatie biedt voor de vervroegde beëindiging van het instrument, kunnen de contractuele kasstromen aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. (Zie ook alinea B4.1.12.)

B4.1.15

In sommige gevallen kan een financieel actief contractuele kasstromen hebben die als aflossingen en rentebetalingen worden beschreven, maar die niet de aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag zoals omschreven in de alinea's 4.1.2(b), 4.1.2A(b) en 4.1.3 van deze standaard betreffen.

B4.1.16

Dat kan het geval zijn indien het financiële actief een belegging in specifieke activa of kasstromen vertegenwoordigt en de contractuele kasstromen dus niet uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. Indien in de contractvoorwaarden bijvoorbeeld is bepaald dat de kasstromen van het financiële actief toenemen naarmate meer auto's van een bepaalde tolweg gebruikmaken, zijn die contractuele kasstromen inconsistent met een basisleningsovereenkomst. Dat heeft tot gevolg dat het instrument niet voldoet aan de voorwaarde in de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b). Dat kan het geval zijn wanneer een vordering van een crediteur beperkt is tot welomschreven activa van de debiteur of tot de kasstromen van welomschreven activa (bijvoorbeeld een „non-recourse financial asset”).

B4.1.17

Het feit dat er van een „non-recourse financial asset” sprake is, belet op zich echter niet noodzakelijkerwijze dat het financiële actief aan de voorwaarde in de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b) voldoet. In dergelijke situaties moet de crediteur de specifieke onderliggende activa of kasstromen beoordelen („doorkijkbenadering”) om uit te maken of de contractuele kasstromen van het financiële actief worden geclassificeerd als aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag. Indien de voorwaarden van het financiële actief aanleiding geven tot andere kasstromen of de kasstromen beperken op een wijze die inconsistent is met betalingen die aflossingen en rentebetalingen vertegenwoordigen, voldoet het financiële actief niet aan de voorwaarde in de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b). Of de onderliggende activa financiële of niet-financiële activa zijn, is op zich niet van invloed op deze beoordeling.

B4.1.18

Een eigenschap van contractuele kasstromen laat de classificatie van het financiële actief onverlet indien daarvan slechts een minimaal effect op de contractuele kasstromen van het financiële actief kan uitgaan. Om dit uit te maken, moet een entiteit het mogelijke effect van de eigenschap van de contractuele kasstromen in elke verslagperiode en cumulatief over de looptijd van het financiële instrument in aanmerking nemen. Voorts geldt dat indien van een eigenschap van contractuele kasstromen een meer dan minimaal effect op de contractuele kasstromen kan uitgaan (hetzij in één enkele verslagperiode, hetzij cumulatief), maar deze kasstroomeigenschap niet authentiek is, deze eigenschap de classificatie van een financieel actief onverlet laat. Een kasstroomeigenschap is niet authentiek als zij de contractuele kasstromen van het instrument alleen beïnvloedt als er zich een gebeurtenis voordoet die uiterst zeldzaam, bijzonder abnormaal en zeer onwaarschijnlijk is.

B4.1.19

Bij bijna elke leningtransactie wordt het instrument van de crediteur gerangschikt ten opzichte van de instrumenten van andere crediteurs van de debiteur. Een instrument dat achtergesteld is ten opzichte van andere instrumenten kan contractuele kasstromen hebben die aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen indien niet-betaling door de debiteur een contractbreuk vormt en de houder zelfs bij faillissement van de debiteur een contractueel recht op onbetaalde aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag heeft. Bijvoorbeeld een handelsvordering waarbij de crediteur de rang heeft van algemene crediteur, zou in aanmerking komen als betreffende aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag. Dat is zelfs het geval als de debiteur door zekerheden gedekte leningen heeft uitgegeven waarbij de houder van een dergelijke lening in geval van een faillissement voorrang heeft op de vorderingen van de algemene crediteur ten aanzien van de zekerheden, maar waarbij het contractuele recht van de algemene crediteur op onbetaalde aflossingen en andere verschuldigde bedragen onverlet wordt gelaten.

Contractueel gekoppelde instrumenten

B4.1.20

Bij sommige soorten transacties kan een emittent prioriteit toekennen aan betalingen aan de houders van financiële activa waarbij wordt gebruikgemaakt van meerdere contractueel gekoppelde instrumenten die tot kredietrisicoconcentraties aanleiding geven (tranches). Elke tranche heeft een rangorde die bepalend is voor de volgorde waarin door de emittent gegenereerde kasstromen aan de desbetreffende tranche worden toegewezen. In dergelijke situaties hebben de houders van een tranche alleen recht op aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag indien de emittent voldoende kasstromen genereert om de betalingen van tranches met een hogere rangorde te voldoen.

B4.1.21

Bij dergelijke transacties heeft een tranche alleen eigenschappen van kasstromen die aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen indien:

a)

de contractvoorwaarden van de tranche die met het oog op de classificatie ervan wordt beoordeeld (zonder de doorkijkbenadering toe te passen en naar de onderliggende pool van financiële instrumenten te kijken), aanleiding geven tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen (de rente op de tranche is bijvoorbeeld niet aan een commodity-index gekoppeld);

b)

de onderliggende pool van financiële instrumenten heeft de in de alinea's B4.1.23 en B4.1.24 beschreven kasstroomeigenschappen; en

c)

de blootstelling aan het kredietrisico in de onderliggende pool van financiële instrumenten dat inherent is aan de tranche, is gelijk aan of geringer dan de blootstelling aan het kredietrisico verbonden aan de onderliggende pool van financiële instrumenten (de creditrating van de tranche die met het oog op de classificatie ervan wordt beoordeeld, is bijvoorbeeld gelijk aan of hoger dan de creditrating die van toepassing zou zijn op een enkele tranche die de onderliggende pool van financiële instrumenten financiert).

B4.1.22

Een entiteit moet de doorkijkbenadering toepassen totdat zij de onderliggende pool kan identificeren van de instrumenten die de kasstromen genereren (en niet louter doorgeven). Dit is de onderliggende pool van financiële instrumenten.

B4.1.23

De onderliggende pool moet uit één of meer instrumenten bestaan met contractuele kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen.

B4.1.24

De onderliggende pool van instrumenten mag ook bestaan uit instrumenten die:

a)

de variabiliteit van de kasstromen van de in alinea B4.1.23 bedoelde instrumenten verkleinen en, indien deze met de in alinea B4.1.23 bedoelde instrumenten worden gecombineerd, resulteren in kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen (bijvoorbeeld een bovengrens of ondergrens van een rentevoet of een contract dat het kredietrisico vermindert dat aan sommige of alle in alinea B4.1.23 bedoelde instrumenten verbonden is); of

b)

de kasstromen van de tranches afstemmen op de kasstromen van de onderliggende pool van in alinea B4.1.23 bedoelde instrumenten om verschillen in, en alleen in, de onderstaande aspecten aan te pakken:

i)

of de rente vast of variabel is;

ii)

de valuta waarin de kasstromen luiden, met inbegrip van de inflatie in die valuta; of

iii)

het tijdstip van de kasstromen.

B4.1.25

Indien een instrument in de pool noch aan de in alinea B4.1.23, noch aan de in alinea B4.1.24 gestelde voorwaarden voldoet, is niet aan de voorwaarde in alinea B4.1.21(b) voldaan. Bij de uitvoering van deze beoordeling kan het onnodig blijken een gedetailleerde analyse per instrument van de pool te verrichten. Dit vereist echter oordeelsvorming van de entiteit, die een ver genoeg gaande analyse moet verrichten om uit te maken of de instrumenten in de pool aan de voorwaarden in de alinea's B4.1.23 en B4.1.24 voldoen. (Zie ook alinea B4.1.18 voor leidraden betreffende eigenschappen van contractuele kasstromen welke slechts een minimaal effect sorteren.)

B4.1.26

Indien de houder niet in staat is om bij eerste opname van de tranche de voorwaarden in alinea B4.1.21 te beoordelen, moet de tranche worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Indien de onderliggende pool van instrumenten na eerste opname op zodanige wijze kan veranderen dat de pool mogelijk niet aan de voorwaarden in de alinea's B4.1.23 en B4.1.24 voldoet, voldoet de tranche niet aan de voorwaarden in alinea B4.1.21 en moet zij worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Indien de onderliggende pool echter instrumenten bevat die zijn gedekt door zekerheden in de vorm van activa die niet aan de voorwaarden in de alinea's B4.1.23 en B4.1.24 voldoen, moet de mogelijkheid om van dergelijke activa bezit te nemen, voor de toepassing van deze alinea buiten beschouwing worden gelaten, tenzij de entiteit de tranche heeft verworven met de bedoeling de beschikkingsmacht over de zekerheden te verkrijgen.

Mogelijkheid om een financieel actief of een financiële verplichting aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (afdelingen 4.1 en 4.2)

B4.1.27

Behoudens de voorwaarden in de alinea's 4.1.5 en 4.2.2 staat deze standaard toe dat een entiteit een financieel actief, een financiële verplichting of een groep van financiële instrumenten (financiële activa, financiële verplichtingen of beide) aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies op voorwaarde dat dit tot meer relevante informatie leidt.

B4.1.28

De beslissing van een entiteit om een financieel actief of een financiële verplichting aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies is vergelijkbaar met de keuze voor een grondslag voor financiële verslaggeving (hoewel die beslissing, in tegenstelling tot de keuze voor een grondslag voor financiële verslaggeving, niet consistent op alle vergelijkbare transacties hoeft te worden toegepast). Wanneer een entiteit een dergelijke keuze heeft gemaakt, moet de gekozen grondslag overeenkomstig alinea 14(b) van IAS 8 resulteren in een jaarrekening die betrouwbare en meer relevante informatie verstrekt over de gevolgen van transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden voor de financiële positie, financiële prestaties of kasstromen van de entiteit. Wat bijvoorbeeld de aanwijzing van een financiële verplichting als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies betreft, worden in alinea 4.2.2 de twee omstandigheden beschreven waaronder aan het vereiste inzake de verschaffing van meer relevante informatie is voldaan. Om in overeenstemming met alinea 4.2.2 voor een dergelijke aanwijzing te kiezen, moet de entiteit bijgevolg aantonen dat zij in één (of beide) van deze twee omstandigheden verkeert.

Door de aanwijzing wordt een accounting mismatch geëlimineerd of aanzienlijk beperkt

B4.1.29

De waardering van een financieel actief of een financiële verplichting en de classificatie van de opgenomen waardeveranderingen ervan worden bepaald door de classificatie van de post en door het gegeven of de positie al dan niet deel uitmaakt van een aangewezen afdekkingsrelatie. Deze vereisten kunnen leiden tot een inconsistentie in de waardering of opname (soms een „accounting mismatch” genoemd) wanneer bijvoorbeeld, bij het ontbreken van een aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, een financieel actief als na eerste opname gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies zou worden geclassificeerd, en een verplichting die volgens de entiteit daaraan gerelateerd is, na eerste opname tegen geamortiseerde kostprijs zou worden gewaardeerd (waarbij veranderingen in de reële waarde niet worden opgenomen). In dergelijke omstandigheden mag een entiteit concluderen dat haar jaarrekening meer relevante informatie zou verstrekken indien zowel het actief als de verplichting werden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

B4.1.30

Uit de volgende voorbeelden blijkt wanneer deze voorwaarde vervuld zou kunnen zijn. In alle gevallen mag een entiteit deze voorwaarde alleen voor de aanwijzing van financiële activa of financiële verplichtingen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies gebruiken als zij aan het beginsel in alinea 4.1.5 of 4.2.2(a) voldoet:

a)

een entiteit heeft verplichtingen uit hoofde van verzekeringscontracten waarvan de waardering actuele informatie omvat (zoals toegestaan door alinea 24 van IFRS 4), en financiële activa die volgens haar daaraan gerelateerd zijn en die anders zouden worden gewaardeerd ofwel tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, ofwel tegen geamortiseerde kostprijs;

b)

een entiteit heeft financiële activa, financiële verplichtingen of beide die onderhevig zijn aan hetzelfde risico, zoals een renterisico, dat aanleiding geeft tot tegenovergestelde veranderingen in reële waarde die de neiging hebben elkaar te compenseren. Alleen sommige van de instrumenten zouden echter worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (bijvoorbeeld instrumenten die derivaten zijn of worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden). Het is ook mogelijk dat niet aan de vereisten inzake hedge accounting is voldaan, bijvoorbeeld omdat niet aan de vereisten in alinea 6.4.1 inzake afdekkingseffectiviteit is voldaan;

c)

een entiteit heeft financiële activa, financiële verplichtingen of beide die onderhevig zijn aan hetzelfde risico, zoals een renterisico, dat aanleiding geeft tot tegenovergestelde veranderingen in reële waarde die de neiging hebben elkaar te compenseren en geen van de financiële activa of financiële verplichtingen komt in aanmerking voor aanwijzing als afdekkingsinstrument omdat zij niet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies worden gewaardeerd. Omdat er geen sprake is van hedge accounting, is er bovendien een significante inconsistentie in de opname van winsten en verliezen. De entiteit heeft bijvoorbeeld een specifieke groep van leningen gefinancierd door verhandelde obligaties uit te geven waarvan de veranderingen in reële waarde de neiging hebben om elkaar te compenseren. Indien de entiteit de obligaties bovendien regelmatig koopt en verkoopt maar zelden of nooit de leningen koopt en verkoopt, zou de verwerking van zowel de leningen als de obligaties tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies de inconsistentie in het tijdstip van de opname van de winsten en verliezen elimineren die anders het gevolg zou zijn van het feit dat beide tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd en dat een winst of verlies wordt opgenomen telkens als een obligatie wordt teruggekocht.

B4.1.31

In gevallen zoals die welke in de vorige alinea zijn beschreven, kan de aanwijzing, bij eerste opname, van de anders niet op die manier gewaardeerde financiële activa en financiële verplichtingen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies de inconsistentie in de waardering of opname elimineren of aanzienlijk beperken en meer relevante informatie opleveren. Om praktische redenen hoeft de entiteit niet alle activa en verplichtingen die aanleiding geven tot de inconsistentie in de waardering of opname op precies hetzelfde moment aan te gaan. Een redelijk uitstel is toegestaan, mits elke transactie wordt aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies bij eerste opname van de transactie en mits, op dat moment, alle resterende transacties naar verwachting zullen plaatsvinden.

B4.1.32

Het zou niet aanvaardbaar zijn om alleen sommige van de financiële activa en financiële verplichtingen die tot de inconsistentie aanleiding geven, aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies als dit de inconsistentie niet zou elimineren of aanzienlijk beperken en bijgevolg niet zou leiden tot meer relevante informatie. Het zou echter wel aanvaardbaar zijn om alleen sommige van een aantal vergelijkbare financiële activa of vergelijkbare financiële verplichtingen aan te wijzen als dit leidt tot een significante beperking (en mogelijk een grotere beperking dan andere toegestane aanwijzingen) van de inconsistentie. Stel bijvoorbeeld dat een entiteit een aantal vergelijkbare financiële verplichtingen heeft voor een totaalbedrag van VE 100 en een aantal vergelijkbare financiële activa voor een totaalbedrag van VE 50 die echter op basis van een verschillende grondslag worden gewaardeerd. De entiteit kan de inconsistentie in de waardering aanzienlijk beperken door bij eerste opname alle activa maar slechts enkele van de verplichtingen (bijvoorbeeld individuele verplichtingen voor een gecombineerd totaalbedrag van VE 45) aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Omdat een aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies echter alleen op een financieel instrument als geheel kan worden toegepast, moet de entiteit in dit voorbeeld een of meer verplichtingen in hun geheel aanwijzen. Ze zou geen component van een verplichting (bijvoorbeeld waardeveranderingen die aan slechts één risico toerekenbaar zijn, zoals veranderingen in een referentierente) of geen deel van een verplichting (dat wil zeggen een percentage ervan) mogen aanwijzen.

Een groep van financiële verplichtingen of van financiële activa en financiële verplichtingen wordt beheerd en de prestaties ervan worden beoordeeld op basis van de reële waarde

B4.1.33

Een entiteit kan een groep van financiële verplichtingen of van financiële activa en financiële verplichtingen dusdanig beheren en de prestaties ervan dusdanig beoordelen dat de waardering van die groep tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies meer relevante informatie oplevert. In dit geval ligt de nadruk op de wijze waarop de entiteit de groep beheert en de prestaties ervan evalueert, in plaats van op de aard van haar financiële instrumenten.

B4.1.34

Een entiteit mag deze voorwaarde bijvoorbeeld gebruiken om financiële verplichtingen aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies indien zij aan het beginsel in alinea 4.2.2(b) voldoet, en de entiteit heeft financiële activa en financiële verplichtingen die één of meer risico's gemeen hebben en die risico's worden beheerd en beoordeeld op basis van de reële waarde in overeenstemming met een gedocumenteerd beleid inzake het beheer van activa en verplichtingen. Als voorbeeld zou een entiteit kunnen worden genoemd die zogeheten „structured products” heeft uitgegeven met meerdere daarin besloten derivaten en die de daaruit voortvloeiende risico's beheert op basis van de reële waarde, waarbij wordt gebruikgemaakt van een mix van afgeleide en niet-afgeleide financiële instrumenten.

B4.1.35

Zoals hierboven vermeld steunt deze voorwaarde op de wijze waarop de entiteit de desbetreffende groep van financiële instrumenten beheert en de prestaties ervan beoordeelt. Bijgevolg (behoudens het vereiste van aanwijzing bij eerste opname) moet een entiteit die financiële instrumenten aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, op basis van deze voorwaarde alle in aanmerking komende financiële instrumenten die samen worden beheerd en beoordeeld dusdanig aanwijzen.

B4.1.36

De strategie van de entiteit hoeft niet uitgebreid te worden gedocumenteerd, maar de documentatie moet voldoende zijn om aan te tonen dat aan alinea 4.2.2(b) is voldaan. Dergelijke documentatie is niet vereist voor elke individuele post, maar mag ook op portefeuillebasis voorhanden zijn. Als bijvoorbeeld het prestatiebeheersysteem voor een afdeling — zoals goedgekeurd door de managers van de entiteit op sleutelposities — duidelijk aantoont dat de prestaties op deze basis worden beoordeeld, is geen verdere documentatie vereist om aan te tonen dat aan alinea 4.2.2(b) is voldaan.

In contracten besloten derivaten (afdeling 4.3)

B4.3.1

Wanneer een entiteit partij wordt bij een hybride contract met een basisinstrument dat geen actief is dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt, moet de entiteit overeenkomstig alinea 4.3.3 een eventueel in het contract besloten derivaat identificeren, beoordelen of het van het basiscontract moet worden afgescheiden, en, voor de derivaten die moeten worden afgescheiden, deze bij eerste opname waarderen tegen reële waarde en daarna tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

B4.3.2

Indien een basiscontract geen overeengekomen of van tevoren bepaalde looptijd heeft en een overblijvend belang vertegenwoordigt in de nettoactiva van een entiteit, dan komen de economische kenmerken en risico's ervan overeen met die van een eigenvermogensinstrument, en zou er pas van een nauw verband sprake zijn als een in een contract besloten derivaat eigenvermogenskenmerken bezit die op dezelfde entiteit betrekking hebben. Indien het basiscontract geen eigenvermogensinstrument is en voldoet aan de definitie van een financieel instrument, dan zijn de economische kenmerken en risico's van het basiscontract die van een schuldbewijs.

B4.3.3

Een in een contract besloten derivaat dat geen optie is (zoals een in een contract besloten termijncontract of swap), wordt van het basiscontract afgescheiden op basis van de overeengekomen of impliciete contractuele bepalingen; dit moet resulteren in een reële waarde van nul bij eerste opname. Een in een contract besloten, op een optie gebaseerd derivaat (zoals een in een contract besloten put-, call-, cap- of flooroptie of optie op een swap) wordt van het basiscontract afgescheiden op basis van de overeengekomen contractuele bepalingen van het optiekenmerk. De eerste boekwaarde van het basisinstrument is gelijk aan de waarde die na afscheiding van het in het contract besloten derivaat resteert.

B4.3.4

Over het algemeen worden derivaten die samen met een of meer andere derivaten in één hybride contract zijn besloten, verwerkt als één samengesteld in een contract besloten derivaat. In contracten besloten derivaten die echter als eigen vermogen worden geclassificeerd (zie IAS 32), worden administratief gescheiden verwerkt van derivaten die als activa of verplichtingen worden geclassificeerd. Bovendien worden hybride contracten met meerdere in het contract besloten derivaten, administratief gescheiden van elkaar verwerkt indien deze derivaten op verschillende risicoposities betrekking hebben en tevens gemakkelijk af te scheiden en onafhankelijk van elkaar zijn.

B4.3.5

Hierna worden voorbeelden gegeven waarbij er geen nauw verband bestaat tussen de economische kenmerken en risico's van een in een contract besloten derivaat en die van het basiscontract (alinea 4.3.3(a)). In deze voorbeelden worden de in contracten besloten derivaten gescheiden van het basiscontract verwerkt, in de veronderstelling dat tevens wordt voldaan aan de voorwaarden in alinea 4.3.3(b) en (c).

a)

Er bestaat geen nauw verband tussen, enerzijds, een in een instrument besloten putoptie die de houder in staat stelt om de emittent het instrument terug te laten kopen voor een bedrag aan geldmiddelen of andere activa dat afhankelijk is van de veranderingen in een aandelen- of commodityprijs of -index, en, anderzijds, het schuldbewijs dat als basiscontract fungeert.

b)

Er bestaat geen nauw verband tussen, enerzijds, een optie of een automatische bepaling tot verlenging van de resterende looptijd (verschuiven van de aflossingsdatum) van een schuldbewijs en, anderzijds, het schuldbewijs dat als basiscontract fungeert, tenzij op het tijdstip van verlenging tegelijkertijd een renteaanpassing op basis van de actuele marktrente plaatsvindt. Indien een entiteit een schuldbewijs uitgeeft en de houder van dat schuldbewijs een calloptie op het schuldbewijs schrijft met als tegenpartij een derde, beschouwt de emittent de calloptie als een verlenging van de looptijd van het schuldbewijs, mits de emittent, als gevolg van de uitoefening van de calloptie, verplicht kan worden om deel te nemen aan het opnieuw op de markt brengen van het schuldbewijs, of dit mogelijk te maken.

c)

Er bestaat geen nauw verband tussen, enerzijds, aan een aandelenindex gekoppelde rentebetalingen of aflossingen die in een als basiscontract fungerend schuldbewijs of verzekeringscontract zijn besloten — waardoor het bedrag van de rentebetalingen of aflossingen wordt gekoppeld aan de waarde van eigenvermogensinstrumenten — en, anderzijds, het basisinstrument, omdat de aan het basiscontract en het hierin besloten derivaat verbonden risico's verschillend zijn.

d)

Er bestaat geen nauw verband tussen, enerzijds, aan een commodity-index gekoppelde rentebetalingen of aflossingen die in een als basiscontract fungerend schuldbewijs of verzekeringscontract zijn besloten — waardoor het bedrag van de rentebetalingen of aflossingen wordt gekoppeld aan een commodity (zoals goud) — en, anderzijds, het basisinstrument, omdat de aan het basiscontract en het hierin besloten derivaat verbonden risico's verschillend zijn.

e)

Er bestaat geen nauw verband tussen, enerzijds, een call- of putoptie, dan wel een optie tot vervroegde aflossing die is besloten in een als basiscontract fungerende schuld of een als basiscontract fungerend verzekeringscontract, en, anderzijds, het basiscontract, tenzij:

i)

de uitoefenprijs van de optie op elke uitoefendatum ongeveer gelijk is aan de geamortiseerde kostprijs van de als basiscontract fungerende schuld of de boekwaarde van het als basiscontract fungerende verzekeringscontract; of

ii)

de uitoefenprijs van een optie tot vervroegde aflossing de leninggever compenseert voor een bedrag tot de geschatte contante waarde van de verloren rente over de resterende looptijd van het basiscontract. De verloren rente is de vervroegd afgeloste hoofdsom vermenigvuldigd met het renteverschil. Het renteverschil is het surplus van de effectieve rentevoet van het basiscontract ten opzichte van de effectieve rentevoet die de entiteit op de datum van vervroegde aflossing zou ontvangen indien zij de vervroegd afgeloste hoofdsom tijdens de resterende looptijd van het basiscontract in een vergelijkbaar contract zou herbeleggen.

De beoordeling of er al dan niet van een nauw verband tussen de call- of putoptie en de als basiscontract fungerende schuld sprake is, wordt uitgevoerd voordat het eigenvermogenselement in overeenstemming met IAS 32 van een converteerbaar schuldbewijs wordt afgescheiden.

f)

Er bestaat geen nauw verband tussen, enerzijds, kredietderivaten die zijn besloten in een schuldbewijs dat als basiscontract fungeert en die het de ene partij (de „begunstigde”) mogelijk maken het kredietrisico verbonden aan een bepaald referentieactief, dat deze al dan niet werkelijk in bezit heeft, aan een andere partij (de „garantiegever”) over te dragen, en, anderzijds, het schuldbewijs dat als basiscontract fungeert. Met behulp van dergelijke kredietderivaten kan de garantiegever het aan een referentieactief verbonden kredietrisico op zich nemen zonder dit rechtstreeks te kopen.

B4.3.6

Een voorbeeld van een hybride contract is een financieel instrument dat de houder het recht geeft om het financiële instrument door de emittent terug te laten nemen in ruil voor een bedrag aan geldmiddelen of andere financiële activa, dat afhankelijk is van de verandering in een aandelen- of commodity-index (een instrument met terugneemverplichting („puttable instrument”)). De emittent is op grond van alinea 4.3.3 verplicht een in een contract besloten derivaat (dat wil zeggen de aan een index gekoppelde aflossing) af te scheiden omdat het basiscontract volgens B4.3.2 een schuldbewijs is, en er geen nauw verband bestaat tussen de aan een index gekoppelde aflossing en een als basiscontract fungerend schuldbewijs zoals vermeld in B4.3.5(a), tenzij de emittent het instrument met terugneemverplichting bij eerste opname aanwijst als een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Omdat de aflossing kan stijgen en dalen, is het in het contract besloten derivaat een ander derivaat dan een optie waarvan de waarde aan de onderliggende variabele is gekoppeld.

B4.3.7

In geval van een instrument met terugneemverplichting waarbij de houder het instrument op elk moment door de emittent kan laten terugnemen in ruil voor geldmiddelen tot een bedrag van het evenredige aandeel in de intrinsieke waarde van een entiteit (zoals participaties van een open-end beleggingsfonds of sommige beleggingsproducten) hebben de afscheiding van een in een contract besloten derivaat en de administratieve verwerking van iedere component tot gevolg dat het hybride contract wordt gewaardeerd op de aflossingswaarde die aan het einde van de verslagperiode verschuldigd is indien de houder zijn recht uitoefent en het instrument door de emittent laat terugnemen.

B4.3.8

In de onderstaande voorbeelden bestaat er een nauw verband tussen de economische kenmerken en risico's van het in een contract besloten derivaat en de economische kenmerken en risico's van het basiscontract. In deze voorbeelden vindt de administratieve verwerking van het in het contract besloten derivaat door de entiteit niet gescheiden plaats van die van het basiscontract.

a)

Er bestaat een nauw verband tussen, enerzijds, een in een contract besloten derivaat waarvan de onderliggende variabele een rentevoet of een rente-index is waarbij het rentebedrag dat anders op een als basiscontract fungerende rentedragende schuld of als basiscontract fungerend verzekeringscontract zou worden betaald of ontvangen, kan veranderen, en, anderzijds, het basiscontract, tenzij het hybride contract op zodanige wijze kan worden afgewikkeld dat de houder niet nagenoeg zijn gehele in het overzicht van de financiële positie opgenomen belegging zou realiseren, of tenzij dankzij het in het contract besloten derivaat het initiële rendement op het basiscontract van de houder ten minste zou kunnen verdubbelen en zou kunnen resulteren in een rendement dat ten minste 100 % hoger ligt dan het marktrendement op een contract met dezelfde voorwaarden als het basiscontract.

b)

Er bestaat een nauw verband tussen, enerzijds, een in een contract besloten onder- of bovengrens aan de rente van een schuldbewijs en, anderzijds, een als basiscontract fungerende schuld of een als basiscontract fungerend verzekeringscontract, mits de bovengrens op of boven het niveau van de marktrente ligt, of de ondergrens op of onder het niveau van de marktrente ligt bij uitgifte van het contract, en er bij de boven- of ondergrens geen sprake is van hefboomwerking ten opzichte van het basiscontract. Op dezelfde manier bestaat er een nauw verband tussen, enerzijds, bepalingen in een contract voor de aankoop of verkoop van een actief (bijvoorbeeld een commodity) op grond waarvan een boven- en ondergrens wordt vastgesteld voor de prijs die voor het actief wordt betaald of ontvangen, en, anderzijds, het basiscontract indien zowel de boven- als ondergrens bij aanvang „out of the money” zijn en er geen sprake is van hefboomwerking ten opzichte van het basiscontract.

c)

Er bestaat een nauw verband tussen, enerzijds, een in een contract besloten valutaderivaat dat zorgt voor een stroom van aflossingen of rentebetalingen in een vreemde valuta en dat in een als basiscontract fungerend schuldbewijs is besloten (bijvoorbeeld een obligatie met storting en aflossing in verschillende valuta's („dual currency bond”)), en, anderzijds, het als basiscontract fungerende schuldbewijs. Een dergelijk derivaat wordt niet van het basiscontract afgescheiden, omdat IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen voorschrijft dat winsten en verliezen uit wisselkoersverschillen op monetaire posten in winst of verlies worden opgenomen.

d)

Er bestaat een nauw verband tussen, enerzijds, een in een basiscontract besloten valutaderivaat, dat een verzekeringscontract is of geen financieel instrument is (zoals een contract tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed waarbij de prijs in een vreemde valuta luidt), en, anderzijds, het basiscontract, mits er geen sprake is van hefboomwerking ten opzichte van het basiscontract, het geen optiekenmerk bevat en betaling voorschrijft in een van de volgende valuta's:

i)

de functionele valuta van een belangrijke contractpartij;

ii)

de valuta waarin de prijs van het gerelateerde goed dat wordt verworven of geleverd, of de gerelateerde dienst die wordt afgenomen of verleend gewoonlijk in de internationale handel wordt uitgedrukt (bijvoorbeeld de Amerikaanse dollar voor transacties in ruwe olie); of

iii)

een valuta die veelvuldig wordt gebruikt in contracten tot aankoop of verkoop van niet-financiële goederen in de economische omgeving waarin de transactie plaatsvindt (bijvoorbeeld een relatief stabiele en verhandelbare valuta die veelvuldig bij bedrijfstransacties of externe handel wordt gebruikt).

e)

Er bestaat een nauw verband tussen, enerzijds, een optie tot vervroegde aflossing die in een gestripte obligatie is besloten (uitsluitend een rentegedeelte of een hoofdsomgedeelte), en, anderzijds, het basiscontract indien het basiscontract (i) in eerste instantie het resultaat was van afscheiding van het recht op ontvangst van de contractuele kasstromen van een financieel instrument dat op of van zichzelf geen daarin besloten derivaat bevatte en (ii) geen voorwaarden bevat die niet aanwezig waren in de oorspronkelijke schuld die als basiscontract fungeert.

f)

Er bestaat een nauw verband tussen, enerzijds, een derivaat besloten in een als basiscontract fungerende lease, en, anderzijds, het basiscontract indien het in het contract besloten derivaat (i) een inflatiegerelateerde index is, zoals indexering van leasebetalingen aan de consumptieprijsindex (mits er bij de lease geen sprake is van hefboomwerking en de index betrekking heeft op de inflatie in de eigen economische omgeving van de entiteit), (ii) voorwaardelijke leaseopbrengsten op basis van daaraan gerelateerde omzet betreft, dan wel (iii) voorwaardelijke leaseopbrengsten op basis van variabele rente betreft.

g)

Er bestaat een nauw verband tussen, enerzijds, een beleggingskenmerk dat in een als basiscontract fungerend financieel instrument of verzekeringscontract is besloten, en, anderzijds, het basisinstrument of basiscontract indien de betalingen in deelnemingsrechten worden bepaald op basis van de actuele waarde per deelnemingsrecht die een afspiegeling is van de reële waarde van de activa van het fonds. Een beleggingskenmerk is een contractuele bepaling op grond waarvan betaling in deelnemingsrechten van een intern of extern beleggingsfonds is voorgeschreven.

h)

Er bestaat een nauw verband tussen, enerzijds, een derivaat dat in een verzekeringscontract is besloten, en, anderzijds, het als basiscontract fungerende verzekeringscontract indien het desbetreffende derivaat en het desbetreffende basiscontract zodanig onderling afhankelijk zijn dat een entiteit het in het basiscontract besloten derivaat niet afzonderlijk kan waarderen (dat wil zeggen zonder het basiscontract in ogenschouw te nemen).

Instrumenten met daarin besloten derivaten

B4.3.9

Zoals vermeld in alinea B4.3.1 geldt dat wanneer een entiteit partij wordt bij een hybride contract met een basisinstrument dat geen actief is dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt en waarin één of meer derivaten besloten zijn, dan moet de entiteit overeenkomstig alinea 4.3.3 elk dergelijk in het contract besloten derivaat identificeren, beoordelen of het van het basiscontract moet worden afgescheiden, en, voor de derivaten die moeten worden afgescheiden, deze bij eerste opname en daarna waarderen tegen reële waarde. Deze vereisten kunnen complexer zijn, of kunnen leiden tot minder betrouwbare waarderingen, dan wanneer het gehele instrument wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Om die reden staat deze standaard toe dat het gehele hybride contract wordt aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

B4.3.10

Een dergelijke aanwijzing mag worden toegepast ongeacht of alinea 4.3.3 vereist dat de in het contract besloten derivaten worden afgescheiden van het basiscontract, dan wel of alinea 4.3.3 een dergelijke afscheiding verbiedt. Op grond van alinea 4.3.5 zou het echter niet gerechtvaardigd zijn dat het hybride contract wordt aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies in de gevallen die in alinea 4.3.5(a) en (b) zijn uiteengezet, omdat dit er niet toe zou leiden dat de complexiteit wordt beperkt of de betrouwbaarheid wordt verhoogd.

Herbeoordeling van in contracten besloten derivaten

B4.3.11

Overeenkomstig alinea 4.3.3 moet een entiteit beoordelen of het vereist is een in een contract besloten derivaat van het basiscontract af te scheiden en het als een derivaat te verwerken op het moment dat de entiteit voor het eerst een contractpartij wordt. Latere herbeoordeling is verboden, tenzij er zich in de contractvoorwaarden een wijziging voordoet die een significante verandering teweegbrengt in de kasstromen die anders door het contract zouden zijn vereist, in welk geval herbeoordeling verplicht is. Een entiteit bepaalt of een verandering in de kasstromen significant is door na te gaan in hoeverre de verwachte toekomstige kasstromen van het in het contract besloten derivaat, het basiscontract of beide veranderd zijn, en of de verandering significant is ten opzichte van de eerder verwachte kasstromen van het contract.

B4.3.12

Alinea B4.3.11 is niet van toepassing op derivaten die zijn besloten in contracten verworven in:

a)

een bedrijfscombinatie (zoals gedefinieerd in IFRS 3 Bedrijfscombinaties);

b)

een combinatie van entiteiten of bedrijven waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend zoals beschreven in de alinea's B1 tot en met B4 van IFRS 3; of

c)

de oprichting van een joint venture zoals gedefinieerd in IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten;

en evenmin op de eventuele herbeoordeling ervan op de verwervingsdatum (3).

Herclassificatie van financiële activa (afdeling 4.4)

Herclassificatie van financiële activa

B4.4.1

Overeenkomstig alinea 4.4.1 moet een entiteit financiële activa herclassificeren als zij haar bedrijfsmodel voor het beheer van die financiële activa wijzigt. Verwacht wordt dat dergelijke wijzigingen zeer zelden zullen plaatsvinden. Tot dergelijke wijzigingen wordt besloten door het hoger management van de entiteit als gevolg van externe of interne veranderingen; de wijzigingen moeten van betekenis zijn voor de bedrijfsactiviteiten van de entiteit en zij moeten aan externe partijen kunnen worden aangetoond. Er zal zich derhalve pas een wijziging in het bedrijfsmodel van een entiteit voordoen wanneer de entiteit met een voor haar bedrijfsactiviteiten belangrijke activiteit begint of stopt; bijvoorbeeld wanneer de entiteit een bedrijfsactiviteit heeft verworven, afgestoten of beëindigd. Hierna volgen een paar voorbeelden van wijzigingen in een bedrijfsmodel.

a)

Een entiteit heeft een portefeuille van commerciële leningen die zij aanhoudt om op korte termijn te verkopen. De entiteit verwerft een onderneming die commerciële leningen beheert en een bedrijfsmodel heeft waarbij de leningen worden aangehouden om de contractuele kasstromen te ontvangen. De portefeuille van commerciële leningen is niet meer te koop; thans wordt deze portefeuille samen met de verworven commerciële leningen beheerd en alle leningen worden aangehouden met de bedoeling de contractuele kasstromen te ontvangen.

b)

Een financiële dienstverlener besluit te stoppen met het verstrekken van hypotheekleningen aan particulieren. Er worden geen nieuwe hypotheekleningen meer verstrekt en de financiële dienstverlener biedt zijn portefeuille van hypotheekleningen actief te koop aan op de markt.

B4.4.2

Een wijziging in het doel van het bedrijfsmodel van de entiteit moet vóór de herclassificatiedatum plaatsvinden. Indien een financiële dienstverlener bijvoorbeeld op 15 februari besluit geen hypotheekleningen aan particulieren meer te verstrekken en dus op 1 april (dat wil zeggen de eerste dag van de volgende verslagperiode van de entiteit) alle betrokken financiële activa moet herclassificeren, dan mag de entiteit na 15 februari geen nieuwe hypotheekleningen aan particulieren meer verstrekken of anderszins activiteiten uitoefenen die met haar voormalige bedrijfsmodel in overeenstemming zijn.

B4.4.3

De volgende gebeurtenissen zijn geen wijzigingen in het bedrijfsmodel:

a)

een verandering in voornemen met betrekking tot bepaalde financiële activa (zelfs in gevallen waarin er van significante veranderingen in marktomstandigheden sprake is);

b)

het tijdelijk opdrogen van een bepaalde markt voor financiële activa;

c)

een overdracht van financiële activa tussen delen van de entiteit met verschillende bedrijfsmodellen.

WAARDERING (HOOFDSTUK 5)

Eerste waardering (afdeling 5.1)

B5.1.1

De reële waarde van een financieel instrument bij eerste opname is normaliter de transactieprijs (dat wil zeggen de reële waarde van de betaalde of ontvangen vergoeding, zie ook alinea B5.1.2A en IFRS 13). Als echter een deel van de betaalde of ontvangen vergoeding voor iets anders is dan het financiële instrument, moet een entiteit de reële waarde van het financiële instrument bepalen. De reële waarde van een niet-rentedragende langlopende lening of vordering kan bijvoorbeeld worden bepaald als de contante waarde van alle toekomstige kasontvangsten, gedisconteerd tegen de geldende marktrentevoet(en) voor een vergelijkbaar instrument (vergelijkbaar wat betreft valuta, looptijd, type rentevoet en andere factoren) met een vergelijkbare creditrating. Een eventueel aanvullend geleend bedrag is een last of een batenvermindering, tenzij het voor opname als een ander type actief in aanmerking komt.

B5.1.2

Indien een entiteit een lening creëert met een niet-marktrente (bijvoorbeeld 5 procent terwijl de marktrente voor vergelijkbare leningen 8 procent bedraagt), en een vooruitbetaalde provisie als vergoeding ontvangt, neemt de entiteit de lening tegen reële waarde op, dat wil zeggen na aftrek van de ontvangen provisie.

B5.1.2A

De beste indicatie van de reële waarde van een financieel instrument bij eerste opname is normaliter de transactieprijs (dat wil zeggen de reële waarde van de betaalde of ontvangen vergoeding, zie ook IFRS 13). Als een entiteit bepaalt dat de reële waarde bij eerste opname verschilt van de transactieprijs zoals vermeld in alinea 5.1.1A, moet de entiteit dat instrument op die datum administratief als volgt verwerken:

a)

tegen de op grond van alinea 5.1.1 vereiste waardering als die reële waarde blijkt uit een op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief of een identieke verplichting (dat wil zeggen een input van niveau 1) of op basis van een waarderingstechniek die alleen gegevens van waarneembare markten gebruikt. Een entiteit moet het verschil tussen de reële waarde bij eerste opname en de transactieprijs als een winst of verlies opnemen;

b)

in alle andere gevallen, tegen de op grond van alinea 5.1.1 vereiste waardering, aangepast om het verschil tussen de reële waarde bij eerste opname en de transactieprijs uit te stellen. Na eerste opname moet de entiteit dat uitgestelde verschil alleen als een winst of verlies opnemen voor zover dat verschil voortkomt uit een verandering in een factor (waaronder tijd) waarmee marktdeelnemers bij de prijsbepaling van het actief of de verplichting rekening zouden houden.

Waardering na eerste opname (afdelingen 5.2 en 5.3)

B5.2.1

Indien een financieel instrument dat voorheen als een financieel actief werd opgenomen, wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies en de reële waarde ervan tot onder nul daalt, is het een overeenkomstig alinea 4.2.1 gewaardeerde financiële verplichting. Hybride contracten met basisinstrumenten die binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallende activa zijn, worden steeds gewaardeerd in overeenstemming met alinea 4.3.2.

B5.2.2

Het volgende voorbeeld illustreert de administratieve verwerking van transactiekosten bij de eerste en latere waardering van een financieel actief dat overeenkomstig ofwel alinea 5.7.5, ofwel alinea 4.1.2A wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat. Een entiteit verwerft een financieel actief voor VE 100, verhoogd met een aankoopprovisie van VE 2. Bij eerste opname neemt de entiteit het actief op tegen een waarde van VE 102. De verslagperiode eindigt één dag later; op die dag is de genoteerde marktprijs van het actief VE 100. Indien het actief zou worden verkocht, zou een provisie van VE 3 worden betaald. Op die datum waardeert de entiteit het actief op VE 100 (zonder rekening te houden met de mogelijke provisie bij verkoop) en wordt een verlies van VE 2 in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen. Indien het financiële actief overeenkomstig alinea 4.1.2A wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, dan worden de transactiekosten geamortiseerd volgens de effectieverentemethode.

B5.2.2A

De in alinea B5.1.2A beschreven waardering van een financieel actief of financiële verplichting na eerste opname en de opname van winsten en verliezen na eerste opname moeten in overeenstemming zijn met de vereisten van deze standaard.

Beleggingen in eigenvermogensinstrumenten en contracten betreffende die beleggingen

B5.2.3

Alle beleggingen in eigenvermogensinstrumenten en contracten betreffende die instrumenten moeten tegen reële waarde worden gewaardeerd. In beperkte omstandigheden kan de kostprijs een passende schatting van de reële waarde vormen. Dit kan het geval zijn als er onvoldoende meer recente informatie beschikbaar is om de reële waarde te bepalen, of als er van een grote bandbreedte van mogelijke waarderingen tegen reële waarde sprake is en de kostprijs de beste schatting van de reële waarde binnen die bandbreedte vertegenwoordigt.

B5.2.4

Indicatoren dat de kostprijs mogelijk niet representatief is voor de reële waarde zijn onder meer:

a)

een significante verandering in de prestaties van de deelneming in vergelijking met budgetten, plannen of mijlpalen;

b)

veranderingen in de verwachting dat de mijlpalen op het gebied van technische producten van de deelneming zullen worden verwezenlijkt;

c)

een significante verandering in de markt voor de aandelen van de deelneming of voor haar producten of potentiële producten;

d)

een significante verandering in de wereldeconomie of in de economische omgeving waarin de deelneming actief is;

e)

een significante verandering in de prestaties van vergelijkbare entiteiten, of in de impliciete waarderingen van de markt als geheel;

f)

interne aangelegenheden van de deelneming, zoals fraude, handelsgeschillen, rechtszaken, veranderingen van management of strategie;

g)

gegevens over externe transacties in aandelen van de deelneming, ofwel door de deelneming (zoals een nieuwe aandelenemissie), ofwel door overdrachten van eigenvermogensinstrumenten tussen derden.

B5.2.5

De lijst in alinea B5.2.4 is niet exhaustief. Een entiteit moet gebruikmaken van alle informatie over de prestaties en activiteiten van de deelneming welke na de datum van eerste opname beschikbaar komt. Voor zover dergelijke relevante factoren bestaan, kan daaruit blijken dat de kostprijs mogelijk niet representatief is voor de reële waarde. In dergelijke gevallen moet de entiteit de reële waarde bepalen.

B5.2.6

De kostprijs is nooit de beste schatting van de reële waarde bij beleggingen in genoteerde eigenvermogensinstrumenten (of contracten betreffende genoteerde eigenvermogensinstrumenten).

Waardering tegen geamortiseerde kostprijs (afdeling 5.4)

Effectieverentemethode

B5.4.1

Bij de toepassing van de effectieverentemethode identificeert een entiteit provisies die integraal deel uitmaken van de effectieve rentevoet van een financieel instrument. De beschrijving van provisies voor financiële diensten is mogelijk niet indicatief voor de aard en economische realiteit van de verleende diensten. Provisies die integraal deel uitmaken van de effectieve rentevoet van een financieel instrument worden verwerkt als een aanpassing van de effectieve rentevoet, tenzij het financiële instrument wordt gewaardeerd tegen reële waarde met opname van waardeveranderingen in winst of verlies. In die gevallen worden de provisies bij eerste opname van het instrument als baten of lasten opgenomen.

B5.4.2

Provisies die integraal deel uitmaken van de effectieve rentevoet van een financieel instrument zijn onder meer:

a)

door de entiteit ontvangen creatieprovisies die met de creatie of verwerving van een financieel actief verband houden. Dergelijke provisies kunnen een compensatie omvatten voor activiteiten zoals de evaluatie van de financiële situatie van de leningnemer, de evaluatie en registratie van garanties, zekerheden en andere beschermingsregelingen, het onderhandelen over de voorwaarden van het instrument, de opstelling en verwerking van documenten, en het sluiten van de transactie. Deze provisies maken integraal deel uit van het genereren van een betrokkenheid bij het resulterende financiële instrument;

b)

toezeggingsprovisies die de entiteit heeft ontvangen om een lening te creëren wanneer de leningtoezegging niet overeenkomstig alinea 4.2.1(a) wordt gewaardeerd en het waarschijnlijk is dat de entiteit een specifieke leningsovereenkomst zal aangaan. Deze provisies worden beschouwd als compensatie voor een aanhoudende betrokkenheid bij de verwerving van een financieel instrument. Indien de toezegging afloopt zonder dat de entiteit de lening verstrekt, wordt de provisie op de afloopdatum als bate opgenomen;

c)

creatieprovisies bepaald bij de uitgifte van financiële verplichtingen die tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd. Deze provisies maken integraal deel uit van het genereren van een betrokkenheid bij een financiële verplichting. Een entiteit maakt een onderscheid tussen provisies en kosten die integraal deel uitmaken van de effectieve rentevoet van een financiële verplichting, en transactiekosten die verband houden met het recht diensten te verlenen, zoals vermogensbeheerdiensten.

B5.4.3

Provisies die niet integraal deel uitmaken van de effectieve rentevoet van een financieel instrument en die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 15, zijn onder meer:

a)

provisies voor beheersdiensten in verband met een lening;

b)

toezeggingsprovisies om een lening te creëren wanneer de leningtoezegging niet overeenkomstig alinea 4.2.1(a) wordt gewaardeerd en het onwaarschijnlijk is dat een specifieke leningsovereenkomst zal worden aangegaan; en

c)

provisies voor syndicaatsleningen die zijn ontvangen door een entiteit die een lening regelt en die geen enkel deel van het leningpakket voor zichzelf behoudt (of die een deel behoudt tegen dezelfde effectieve rentevoet voor een vergelijkbaar risico als andere deelnemers).

B5.4.4

Bij de toepassing van de effectieverentemethode amortiseert een entiteit over het algemeen eventuele betaalde of ontvangen provisies en vergoedingen, transactiekosten en andere premies of kortingen die in de berekening van de effectieve rentevoet over de verwachte looptijd van het financiële instrument zijn opgenomen. Er wordt echter een kortere periode gehanteerd indien dit de periode is waarop de betaalde en ontvangen provisies en vergoedingen, transactiekosten, premies en kortingen betrekking hebben. Dit is het geval indien de variabele waarop de betaalde of ontvangen provisies en vergoedingen, transactiekosten, premies en kortingen betrekking hebben, vóór de verwachte vervaldatum van het financiële instrument aan de marktrente wordt aangepast. In dat geval is de geëigende amortisatieperiode gelijk aan de periode tot de volgende aanpassingsdatum. Indien bijvoorbeeld een premie of korting op een financieel instrument met variabele rente betrekking heeft op de sinds de laatste rentebetaling opgelopen rente op het financiële instrument, of op veranderingen in markttarieven sinds de variabele rente op het niveau van de marktrente werd gebracht, wordt de premie of korting geamortiseerd over de periode tot de volgende datum waarop de variabele rente aan de marktrente wordt aangepast. De reden hiervoor is dat de premie of korting betrekking heeft op de periode tot de volgende aanpassingsdatum van de rente, omdat de variabele waarop de premie of korting betrekking heeft (dat wil zeggen de rentevoeten) op dat tijdstip aan de marktrente wordt aangepast. Indien de premie of korting echter het gevolg is van een verandering in het renteverschil tussen bedrijfsobligaties en staatsobligaties („credit spread”) bovenop de variabele rente van het financiële instrument, of andere variabelen die niet aan de markttarieven worden aangepast, wordt de premie of korting geamortiseerd over de verwachte looptijd van het financiële instrument.

B5.4.5

Bij financiële activa en financiële verplichtingen met een variabele rente leidt de periodieke herziening van de kasstromen in verband met veranderingen in de marktrente tot een wijziging van de effectieve rentevoet. Indien een financieel actief of een financiële verplichting met een variabele rente bij eerste opname wordt gewaardeerd op de op de vervaldatum te ontvangen of verschuldigde aflossing, dan heeft het opnieuw schatten van de toekomstige rentebetalingen normaliter geen significante gevolgen voor de boekwaarde van het actief of de verplichting.

B5.4.6

Herziet een entiteit haar schattingen van betalingen of ontvangsten (exclusief herzieningen in overeenstemming met alinea 5.4.3 en wijzigingen in schattingen van te verwachten kredietverliezen), dan moet zij de brutoboekwaarde van het financiële actief of de geamortiseerde kostprijs van een financiële verplichting (of groep van financiële instrumenten) aanpassen teneinde rekening te houden met de werkelijke en herziene geschatte contractuele kasstromen. De entiteit herberekent de brutoboekwaarde van het financiële actief of de geamortiseerde kostprijs van de financiële verplichting als de contante waarde van de geschatte toekomstige contractuele kasstromen, gedisconteerd tegen de oorspronkelijke effectieve rentevoet van het financiële instrument (of de voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet voor verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid), dan wel, in voorkomend geval, de herziene effectieve rentevoet berekend overeenkomstig alinea 6.5.10. De aanpassing wordt als bate of last in winst of verlies opgenomen.

B5.4.7

In sommige gevallen wordt een financieel actief bij eerste opname als een financieel actief met verminderde kredietwaardigheid beschouwd omdat het daaraan verbonden kredietrisico zeer groot is, en, ingeval het actief wordt verworven, omdat zulks tegen een grote korting geschiedt. Bij de berekening van de voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet voor financiële activa die bij eerste opname worden aangemerkt als verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid, moet een entiteit de initiële te verwachten kredietverliezen in de geschatte kasstromen opnemen. Dat betekent echter niet dat een voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet moet worden toegepast enkel en alleen omdat er voor het financiële actief bij eerste opname van een hoog kredietrisico sprake is.

Transactiekosten

B5.4.8

Transactiekosten omvatten honoraria en provisies betaald aan tussenpersonen (onder wie werknemers die als tussenpersoon voor verkoop optreden), adviseurs, makelaars of handelaren; heffingen door regelgevende instanties en effectenbeurzen; en overdrachts- en andere belastingen. Transactiekosten omvatten geen agio en disagio op schulden, financieringskosten of interne administratiekosten, of kosten van het aanhouden van financiële instrumenten.

Afschrijving

B5.4.9

Afschrijvingen kunnen betrekking hebben op een financieel actief in zijn geheel of op een deel ervan. Een entiteit is bijvoorbeeld van plan de zekerheden met betrekking tot een financieel actief uit te winnen en verwacht daarmee niet meer dan 30 procent van het financiële actief te realiseren. Indien de entiteit geen redelijke vooruitzichten heeft om verdere kasstromen van het financiële actief te ontvangen, dan moet zij de resterende 70 procent van het financiële actief afschrijven.

Bijzondere waardevermindering (afdeling 5.5)

Beoordeling op collectieve en individuele basis

B5.5.1

Om het doel van de opname van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen bij significante toenamen van het kredietrisico sinds de eerste opname te realiseren, kan het noodzakelijk blijken de beoordeling of er van significante toenamen van het kredietrisico sprake is op collectieve basis uit te voeren door informatie in aanmerking te nemen die indicatief is voor significante toenamen van het kredietrisico dat bijvoorbeeld aan een groep of subgroep van financiële instrumenten verbonden is. Dat moet garanderen dat een entiteit de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen bij significante toenamen van het kredietrisico opneemt, ook al is er nog geen bewijs van dergelijke significante toenamen van het kredietrisico op het niveau van de individuele instrumenten voorhanden.

B5.5.2

In het algemeen worden tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen geacht te worden opgenomen voordat een financieel instrument achterstallig wordt. Het kredietrisico neemt gewoonlijk significant toe voordat een financieel instrument achterstallig wordt of voordat andere factoren worden waargenomen die specifiek zijn voor leningnemers die in moeilijkheden verkeren (bijvoorbeeld een herziening of herstructurering). Wanneer er bijgevolg redelijke en gefundeerde informatie beschikbaar is die geen ongerechtvaardigde kosten of inspanningen vereist en die meer op de toekomst is gericht dan achterstalligheidsinformatie, dan moet deze informatie worden gebruikt om veranderingen in het kredietrisico te beoordelen.

B5.5.3

Wegens de aard van de financiële instrumenten en van de voor specifieke groepen van financiële instrumenten beschikbare informatie over het kredietrisico kan een entiteit mogelijk echter niet in staat blijken significante veranderingen in het aan individuele financiële instrumenten verbonden kredietrisico te onderkennen voordat het financiële instrument achterstallig wordt. Dat kan het geval zijn voor financiële instrumenten zoals leningen aan particulieren, waarover er weinig of geen stelselmatig ingewonnen en gemonitorde geactualiseerde informatie over het aan een individueel instrument verbonden kredietrisico voorhanden is totdat een klant contractbreuk pleegt. Indien veranderingen in het aan individuele financiële instrumenten verbonden kredietrisico niet worden opgemerkt voordat deze instrumenten achterstallig worden, dan zou een louter op kredietinformatie op het niveau van het financiële instrument gebaseerde voorziening voor verliezen geen getrouw beeld geven van de veranderingen in het kredietrisico sinds de eerste opname.

B5.5.4

In sommige omstandigheden beschikt een entiteit niet over redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie om tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen op het niveau van een individueel instrument te waarderen. In dat geval moeten de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen op collectieve basis worden opgenomen, waarbij met uitvoerige informatie over het kredietrisico rekening wordt gehouden. Deze uitvoerige informatie over het kredietrisico moet niet alleen achterstalligheidsinformatie, maar ook alle relevante kredietinformatie, met inbegrip van toekomstgerichte macro-economische informatie, bevatten om het resultaat van de opname van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen te benaderen wanneer er zich op het niveau van een individueel instrument een significante toename van het kredietrisico heeft voorgedaan sinds de eerste opname.

B5.5.5

Met het oog op de bepaling van significante toenamen van het kredietrisico en de opname van een voorziening voor verliezen op collectieve basis kan een entiteit financiële instrumenten groeperen op basis van gemeenschappelijke kredietrisicokenmerken, teneinde de uitvoering mogelijk te maken van een analyse die bedoeld is om significante toenamen van het kredietrisico tijdig te signaleren. De entiteit mag deze informatie niet versluieren door financiële instrumenten met verschillende risicokenmerken te groeperen. Voorbeelden van gemeenschappelijke kredietrisicokenmerken zijn onder meer:

a)

het type instrument;

b)

kredietrisicoratings;

c)

het type zekerheden;

d)

de datum van eerste opname

e)

de resterende looptijd tot de vervaldag;

f)

de sector;

g)

de geografische locatie van de leningnemer; en

h)

de waarde van de zekerheden die op het financiële actief betrekking hebben, indien zulks gevolgen heeft voor de kans dat er een wanbetaling plaatsvindt (bijvoorbeeld niet-verhaalbare leningen in sommige rechtsgebieden of loan-to-value ratio's).

B5.5.6

Overeenkomstig alinea 5.5.4 moet worden overgegaan tot de opname van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen op alle financiële instrumenten waarvoor het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen. Daartoe moet een entiteit, indien zij niet in staat is financiële instrumenten waarvoor het kredietrisico sinds de eerste opname geacht wordt significant te zijn toegenomen, op basis van gemeenschappelijke kredietrisicokenmerken te groeperen, overgaan tot de opname van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen op het deel van de financiële activa waarvoor wordt aangenomen dat het kredietrisico significant is toegenomen. De aggregatie van financiële instrumenten om te beoordelen of er van veranderingen in het kredietrisico op collectieve basis sprake is, kan in de loop van de tijd veranderen naarmate er nieuwe informatie over groepen van, dan wel individuele, financiële instrumenten beschikbaar komt.

Tijdstip van opname van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen

B5.5.7

De beoordeling of tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen moeten worden opgenomen, is gebaseerd op significante toenamen sinds de eerste opname van de kans of het risico dat er zich een wanbetaling voordoet (ongeacht of een financieel instrument is herprijsd om een toename van het kredietrisico weer te geven), in plaats van op aanwijzingen dat een financieel actief op de verslagdatum door een verminderde kredietwaardigheid wordt gekenmerkt of dat er zich daadwerkelijk een wanbetaling zal voordoen. Er zal immers doorgaans van een significante toename van het kredietrisico sprake zijn voordat een financieel actief door een verminderde kredietwaardigheid wordt gekenmerkt of voordat er daadwerkelijk een wanbetaling plaatsvindt.

B5.5.8

Bij leningtoezeggingen houdt een entiteit rekening met veranderingen in het risico dat een wanbetaling plaatsvindt ten aanzien van een lening waarop een leningtoezegging betrekking heeft. Bij financiëlegarantiecontracten houdt een entiteit rekening met de veranderingen in het risico dat de betrokken debiteur in gebreke blijft met betrekking tot het contract.

B5.5.9

De significantie van een verandering in het kredietrisico sinds de eerste opname hangt af van het bij eerste opname bestaande risico dat er zich een wanbetaling voordoet. In absolute termen zal een bepaalde verandering in het risico dat er zich een wanbetaling voordoet, derhalve significanter zijn voor een financieel instrument met een lager initieel risico dat er zich een wanbetaling voordoet, dan voor een financieel instrument met een hoger initieel risico dat er zich een wanbetaling voordoet.

B5.5.10

Het risico dat er met betrekking tot financiële instrumenten met een vergelijkbaar kredietrisico een wanbetaling plaatsvindt, is groter naarmate de verwachte looptijd van het instrument langer is. Zo is het risico dat er met betrekking tot een obligatie met een AAA-rating en met een verwachte looptijd van 10 jaar een wanbetaling plaatsvindt, groter dan het risico dat er met betrekking tot een obligatie met een AAA-rating en met een verwachte looptijd van 5 jaar een wanbetaling plaatsvindt.

B5.5.11

Wegens de relatie tussen de verwachte looptijd en het risico dat er zich een wanbetaling voordoet, kan de verandering in het kredietrisico niet eenvoudigweg worden beoordeeld door de verandering in het absolute risico dat er zich een wanbetaling voordoet, in de tijd te vergelijken. Indien het bij eerste opname bestaande risico dat er met betrekking tot een financieel instrument met een verwachte looptijd van 10 jaar een wanbetaling plaatsvindt, bijvoorbeeld even groot is als het risico dat er met betrekking tot dat financiële instrument een wanbetaling plaatsvindt wanneer de verwachte looptijd ervan in een latere periode slechts vijf jaar is, kan dat op een toename van het kredietrisico wijzen. Dat komt omdat het risico dat er zich tijdens de verwachte looptijd een wanbetaling voordoet, gewoonlijk afneemt in de tijd indien het kredietrisico ongewijzigd blijft en het einde van de looptijd van het financiële instrument dichterbij komt. Bij financiële instrumenten waarvoor er pas dichtbij het einde van de looptijd van het financiële instrument van aanzienlijke betalingsverplichtingen sprake is, kan het gebeuren dat het risico dat er zich een wanbetaling voordoet, niet noodzakelijkerwijze afneemt in de tijd. In een dergelijk geval moet een entiteit ook rekening houden met andere kwalitatieve factoren waaruit kan blijken of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen.

B5.5.12

Een entiteit kan diverse benaderingen volgen bij de beoordeling of het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, of bij de waardering van te verwachten kredietverliezen. Een entiteit mag verschillende benaderingen volgen voor verschillende financiële instrumenten. Een benadering waarbij een expliciete kans op wanbetaling niet als zodanig als een input wordt gehanteerd, zoals een benadering op basis van kredietverliescijfers, kan in overeenstemming zijn met de vereisten van deze standaard, mits een entiteit in staat is de veranderingen in het risico dat er zich een wanbetaling voordoet, te onderscheiden van veranderingen in andere bepalende factoren van te verwachten kredietverliezen, zoals zekerheden, en bij de beoordeling tevens met het volgende rekening houdt:

a)

de sinds de eerste opname opgetreden verandering in het risico dat er zich een wanbetaling voordoet;

b)

de verwachte looptijd van het financiële instrument; en

c)

redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie die op het kredietrisico van invloed kan zijn.

B5.5.13

In de gehanteerde methoden om uit te maken of het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, moet rekening worden gehouden met de kenmerken van het financiële instrument (of groep van financiële instrumenten) en met de wanbetalingspatronen die in het verleden voor vergelijkbare financiële instrumenten zijn waargenomen. In weerwil van het vereiste in alinea 5.5.9 kunnen veranderingen in het risico dat er zich de volgende twaalf maanden een wanbetaling voordoet, bij financiële instrumenten waarvoor de wanbetalingspatronen niet op een specifiek tijdstip tijdens de verwachte looptijd van het financiële instrument geconcentreerd zijn, een redelijke benadering vormen van de veranderingen in het risico dat er zich tijdens de looptijd een wanbetaling voordoet. In dergelijke gevallen mag een entiteit van veranderingen in het risico dat er zich de volgende twaalf maanden een wanbetaling voordoet, gebruikmaken om uit te maken of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, tenzij uit omstandigheden blijkt dat een beoordeling over de looptijd noodzakelijk is.

B5.5.14

Bij sommige financiële instrumenten of in sommige omstandigheden kan het echter niet passend zijn om van veranderingen in het risico dat er zich de volgende twaalf maanden een wanbetaling voordoet, gebruik te maken om uit te maken of tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen moeten worden opgenomen. De verandering in het risico dat er zich de volgende twaalf maanden een wanbetaling voordoet, kan bijvoorbeeld geen geschikt uitgangspunt vormen om te bepalen of het aan een financieel instrument met een looptijd van meer dan twaalf maanden verbonden kredietrisico is toegenomen wanneer:

a)

er voor het financiële instrument pas na de volgende twaalf maanden van aanzienlijke betalingsverplichtingen sprake is;

b)

er zich veranderingen in relevante macro-economische of andere kredietgerelateerde factoren voordoen die niet voldoende worden weergegeven in het risico dat er zich de volgende twaalf maanden een wanbetaling voordoet; of

c)

veranderingen in kredietgerelateerde factoren pas na meer dan twaalf maanden gevolgen (of meer uitgesproken gevolgen) hebben voor het aan het financiële instrument verbonden kredietrisico.

Bepalen of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen

B5.5.15

Bij het bepalen of de opname van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen is vereist, moet een entiteit overeenkomstig alinea 5.5.17(c) rekening houden met redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie die op het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico van invloed kan zijn. Een entiteit hoeft bij het uitmaken of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, geen exhaustieve zoektocht naar informatie te ondernemen.

B5.5.16

Analyse van het kredietrisico is een holistische analyse waarbij meerdere factoren in aanmerking worden genomen; of een specifieke factor relevant is en welk gewicht hij heeft in vergelijking met andere factoren, zal afhangen zowel van het type product, de kenmerken van de financiële instrumenten en de leningnemer, als van het geografische gebied. Een entiteit moet rekening houden met redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie die relevant is voor het beoordeelde specifieke financiële instrument. Sommige factoren of indicatoren kunnen echter niet identificeerbaar zijn op het niveau van een individueel financieel instrument. In een dergelijk geval moeten de factoren of indicatoren worden beoordeeld voor passende portefeuilles, groepen van portefeuilles of delen van een portefeuille van financiële instrumenten om uit te maken of aan het vereiste in alinea 5.5.3 betreffende de opname van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen is voldaan.

B5.5.17

De volgende niet-exhaustieve lijst van informatie kan relevant zijn bij het beoordelen van veranderingen in het kredietrisico:

a)

significante veranderingen in interne prijsindicatoren van het kredietrisico als gevolg van een verandering in het kredietrisico sinds de uitgifte, met inbegrip van onder meer de resulterende „credit spread” indien een specifiek financieel instrument of een vergelijkbaar financieel instrument met dezelfde voorwaarden en dezelfde tegenpartij op de verslagdatum nieuw zou worden gecreëerd of uitgegeven;

b)

andere veranderingen in de tarieven of voorwaarden van een bestaand financieel instrument die significant zouden verschillen indien het instrument op de verslagdatum nieuw zou worden gecreëerd of uitgegeven (zoals striktere clausules, hogere bedragen aan zekerheden of garanties, of hogere inkomensdekking) vanwege veranderingen in het aan het financiële instrument verbonden kredietrisico sinds de eerste opname;

c)

significante veranderingen in externe marktindicatoren voor het kredietrisico dat aan een specifiek financieel instrument of vergelijkbare financiële instrumenten met dezelfde verwachte looptijd verbonden is. Veranderingen in marktindicatoren voor het kredietrisico omvatten, maar zijn niet beperkt tot:

i)

de „credit spread”;

ii)

de prijzen van credit default swaps voor de leningnemer;

iii)

de duur van de periode of de mate waarin de reële waarde van een financieel actief onder de geamortiseerde kostprijs lag; en

iv)

andere marktinformatie in verband met de leningnemer, zoals veranderingen in de prijs van schuldbewijzen of eigenvermogensinstrumenten van de leningnemer;

d)

een feitelijke of verwachte significante verandering in de externe creditrating van het financiële instrument;

e)

een feitelijke of verwachte verlaging van een interne creditrating van de leningnemer of vermindering van de behavioural scoring die wordt gehanteerd om het kredietrisico intern te beoordelen. Interne creditratings en interne behavioural scoring zijn betrouwbaarder wanneer zij tegen externe ratings worden afgezet of door wanbetalingsstudies worden onderbouwd;

f)

bestaande of voorspelde ongunstige veranderingen in het financiële, economische of bedrijfsklimaat die naar verwachting een significante verandering zullen teweegbrengen in het vermogen van de leningnemer om zijn schuldverplichtingen na te komen, zoals een feitelijke of verwachte rentestijging of een feitelijke of verwachte forse toename van de werkloosheid;

g)

een feitelijke of verwachte significante verandering in het bedrijfsresultaat van de leningnemer. Voorbeelden zijn onder meer feitelijke of verwachte dalingen van baten of marges, toenamen van bedrijfsrisico's, tekorten aan werkkapitaal, verminderingen van de activakwaliteit, verhogingen van de hefboomwerking op de balans, problemen inzake liquiditeitsbeheer of veranderingen in de reikwijdte van de bedrijfsactiviteiten of de organisatiestructuur (zoals de beëindiging van een bedrijfssegment), die resulteren in een significante verandering in het vermogen van de leningnemer om zijn schuldverplichtingen na te komen;

h)

significante toenamen van het aan andere financiële instrumenten van dezelfde leningnemer verbonden kredietrisico;

i)

een feitelijke of verwachte significante ongunstige verandering in de regelgevende, economische of technologische omgeving van de leningnemer die resulteert in een significante verandering in het vermogen van de leningnemer om zijn schuldverplichtingen na te komen, zoals een daling van de vraag naar het door de leningnemer verkochte product omdat er een technologische verschuiving heeft plaatsgevonden;

j)

significante waardeveranderingen van de zekerheden ter dekking van de verplichting, dan wel veranderingen in de kwaliteit van garanties van derden of kredietbescherming, welke naar verwachting de economische stimulans van de leningnemer zullen verminderen om periodieke contractuele betalingen te verrichten of anderszins gevolgen zullen hebben voor de kans dat er een wanbetaling plaatsvindt. Indien de waarde van de zekerheden afneemt omdat de huizenprijzen dalen, zullen leningnemers in sommige rechtsgebieden bijvoorbeeld sterker geneigd zijn om hun hypotheek niet meer af te lossen;

k)

een significante verandering in de kwaliteit van de door een aandeelhouder (of de ouders van een natuurlijke persoon) verstrekte garantie indien de aandeelhouder (of ouders) een motief hebben en financieel in staat zijn om wanbetaling te voorkomen door middel van een injectie van kapitaal of contanten;

l)

significante veranderingen, zoals verminderingen van de financiële steun van een moedermaatschappij of een andere verbonden partij, dan wel een feitelijke of verwachte significante verandering in de kwaliteit van de kredietbescherming, die naar verwachting de economische stimulans van de leningnemer zullen verminderen om periodieke contractuele betalingen te verrichten. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de kredietbescherming of de steun wordt ook rekening gehouden met de financiële situatie van de garantiegever en/of, wat belangen in securitisaties betreft, met het feit of de achtergestelde belangen naar verwachting toereikend zullen zijn om te verwachten kredietverliezen op te vangen (bijvoorbeeld op de leningen die aan het effect ten grondslag liggen);

m)

verwachte veranderingen in de leningdocumentatie, zoals onder meer een verwachte contractbreuk die tot ontheffingen van of wijzigingen in clausules, vrijstellingen van rentebetalingen, renteverhogingen, verzoeken om extra zekerheden of garanties, dan wel andere wijzigingen in het contractuele kader van het instrument kan leiden;

n)

significante veranderingen in de verwachte prestaties en het verwachte gedrag van de leningnemer, met inbegrip van veranderingen in de betalingsstatus van leningnemers in de groep (zoals een toename van het verwachte aantal of de verwachte omvang van uitgestelde contractuele betalingen, of significante toenamen van het verwachte aantal creditcarddebiteuren van wie wordt verwacht dat zij hun kredietlimiet zullen bereiken of overschrijden, dan wel het maandelijkse minimumbedrag zullen betalen);

o)

veranderingen in de aanpak door de entiteit van het kredietrisicobeheer met betrekking tot het financiële instrument; dat wil zeggen dat op basis van zich aftekenende indicaties van veranderingen in het aan het financiële instrument verbonden risico wordt aangenomen dat het kredietrisicobeheer van de entiteit actiever zal worden of zich op het beheer van het instrument zal toespitsen, waarbij het instrument onder meer van naderbij zal worden gemonitord of gecontroleerd, of waarbij de entiteit tot een specifieke ingreep met betrekking tot de leningnemer zal overgaan;

p)

achterstalligheidsinformatie, met inbegrip van het in alinea 5.5.11 beschreven weerlegbaar vermoeden.

B5.5.18

In sommige gevallen kan de beschikbare kwalitatieve en niet-statistische kwantitatieve informatie volstaan om te bepalen dat een financieel instrument voldoet aan het criterium voor de opname van een voorziening voor verliezen ter grootte van een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen. Dat betekent dat de informatie geen statistisch model of creditratingproces moet doorlopen om uit te maken of er zich een significante toename van het aan het financiële instrument verbonden kredietrisico heeft voorgedaan. In andere gevallen kan een entiteit andere informatie in aanmerking moeten nemen, zoals onder meer informatie afkomstig van haar statistische modellen of creditratingprocessen. Bij wijze van alternatief mag de entiteit de beoordeling op de verslagdatum op beide soorten informatie baseren, dat wil zeggen op kwalitatieve factoren die niet door het interne ratingproces worden bestreken, alsook op een specifieke categorie interne ratings, rekening houdend met de kredietrisicokenmerken bij eerste opname, indien deze beide soorten informatie relevant zijn.

Weerlegbaar vermoeden bij meer dan 30 dagen achterstallige betalingen

B5.5.19

Het in alinea 5.5.11 beschreven weerlegbaar vermoeden is geen absolute indicator dat tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen moeten worden opgenomen, maar wordt geacht het uiterste tijdstip te zijn waarop tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen moeten worden opgenomen, ook al wordt van toekomstgerichte informatie (met inbegrip van macro-economische factoren op portefeuilleniveau) gebruikgemaakt.

B5.5.20

Een entiteit kan dit vermoeden weerleggen. Zij kan dit echter pas doen als zij over redelijke en gefundeerde informatie beschikt die aantoont dat ook al worden contractuele betalingen meer dan 30 dagen achterstallig, zulks geen significante toename van het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico vertegenwoordigt. Wanneer de niet-betaling bijvoorbeeld het gevolg is van een administratieve onoplettendheid en niet van het feit dat de leningnemer in financiële moeilijkheden verkeert, of wanneer de entiteit toegang heeft tot historische gegevens die aantonen dat er geen correlatie bestaat tussen, enerzijds, significante toenamen van het risico dat er zich een wanbetaling voordoet en, anderzijds, financiële activa waarop betalingen meer dan 30 dagen achterstallig zijn, maar die gegevens wel een dergelijke correlatie aangeven wanneer betalingen meer dan 60 dagen achterstallig zijn.

B5.5.21

Een entiteit kan het tijdstip van significante toenamen van het kredietrisico en van de opname van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen niet afstemmen op het tijdstip waarop een financieel actief als een financieel actief met verminderde kredietwaardigheid wordt aangemerkt of op de door de entiteit gehanteerde interne definitie van wanbetaling.

Financiële instrumenten met een laag kredietrisico op de verslagdatum

B5.5.22

Voor de toepassing van alinea 5.5.10 wordt het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico als laag aangemerkt indien het aan het financiële instrument verbonden wanbetalingsrisico laag is, de leningnemer heel goed in staat is om zijn contractuele kasstroomverplichtingen op korte termijn na te komen, en ongunstige veranderingen in het economische en bedrijfsklimaat op langere termijn kunnen, maar niet noodzakelijkerwijze zullen, leiden tot een vermindering van het vermogen van de leningnemer om zijn contractuele kasstroomverplichtingen na te komen. Financiële instrumenten worden niet geacht door een laag kredietrisico te worden gekenmerkt wanneer het daaraan verbonden verliesrisico gewoon vanwege de waarde van de zekerheden als laag wordt aangemerkt en het financiële instrument zonder die zekerheden niet als een financieel instrument met een laag kredietrisico zou worden beschouwd. Financiële instrumenten worden evenmin geacht door een laag kredietrisico te worden gekenmerkt gewoon omdat het daaraan verbonden wanbetalingsrisico lager is dan dat van andere financiële instrumenten van de entiteit, dan wel dan het kredietrisico van het rechtsgebied waarin een entiteit actief is.

B5.5.23

Om uit te maken of een financieel instrument door een laag kredietrisico wordt gekenmerkt, mag een entiteit gebruikmaken van haar interne kredietrisicoratings of van andere methoden die consistent zijn met een algemeen gangbare definitie van een laag kredietrisico en die op de onderzochte risico's en het onderzochte type financiële instrumenten betrekking hebben. Een financieel instrument met een externe rating van „investeringswaardig” is een voorbeeld van een financieel instrument dat als een financieel instrument met een laag kredietrisico kan worden beschouwd. Financiële instrumenten hoeven echter geen externe rating te hebben om als financiële instrumenten met een laag kredietrisico te worden aangemerkt. Uit het oogpunt van een marktdeelnemer moeten zij echter wel als financiële instrumenten met een laag kredietrisico worden aangemerkt, waarbij met alle voorwaarden van het financiële instrument rekening wordt gehouden.

B5.5.24

Met betrekking tot een financieel instrument mogen geen tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen worden opgenomen gewoon omdat het in de voorgaande verslagperiode werd geacht een laag kredietrisico te vertonen en het op de verslagdatum niet wordt geacht een laag kredietrisico te vertonen. In een dergelijk geval moet een entiteit bepalen of er sinds de eerste opname een significante toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden en dus of in overeenstemming met alinea 5.5.3 tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen moeten worden opgenomen.

Herzieningen

B5.5.25

In sommige omstandigheden kan de heronderhandeling of herziening van de contractuele kasstromen van een financieel actief leiden tot het niet langer opnemen van het bestaande financiële actief in overeenstemming met deze standaard. Wanneer de herziening van een financieel actief in het niet langer opnemen van het bestaande financiële actief en de opname van het herziene financiële actief resulteert, wordt het herziene actief voor de toepassing van deze standaard als een „nieuw” financieel actief beschouwd.

B5.5.26

Bij de toepassing van de vereisten inzake bijzondere waardeverminderingen op het herziene financiële actief moet de herzieningsdatum bijgevolg als de datum van eerste opname van dat financiële actief worden behandeld. Dit betekent gewoonlijk dat de voorziening voor verliezen wordt gewaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen totdat aan de vereisten van alinea 5.3.3 voor de opname van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen is voldaan. In sommige ongebruikelijke omstandigheden na een herziening die in het niet langer opnemen van het oorspronkelijke financiële actief resulteert, kunnen er aanwijzingen zijn dat het herziene financiële actief bij eerste opname door een verminderde kredietwaardigheid wordt gekenmerkt, en dat het financiële actief derhalve als een gecreëerd financieel actief met verminderde kredietwaardigheid moet worden opgenomen. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer er een aanzienlijke herziening van een probleemactief heeft plaatsgevonden welke in het niet langer opnemen van het oorspronkelijke financiële actief heeft geresulteerd. In een dergelijk geval kan de herziening mogelijk resulteren in een nieuw financieel actief met verminderde kredietwaardigheid bij eerste opname.

B5.5.27

Indien de contractuele kasstromen van een financieel actief heronderhandeld of anderszins zijn herzien, maar het financiële actief niet uit het overzicht van de financiële positie is verwijderd, wordt dat financiële actief niet automatisch als een financieel actief met een lager kredietrisico beschouwd. Op basis van alle redelijke en gefundeerde informatie die zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbaar is, moet een entiteit beoordelen of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen. Deze informatie omvat historische en toekomstgerichte informatie, alsook een beoordeling van het kredietrisico tijdens de verwachte looptijd van het financiële actief, met inbegrip van informatie over de omstandigheden die tot de herziening hebben geleid. Als bewijs dat niet langer aan de criteria voor de opname van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen is voldaan, kan onder meer een verleden van stipt betalingsgedrag in het kader van de herziene contractvoorwaarden worden aangevoerd. Een klant moet gewoonlijk immers aantonen dat er gedurende een zekere periode stelselmatig van goed betalingsgedrag sprake was voordat het kredietrisico wordt geacht te zijn afgenomen. Een verleden van gemiste of onvolledige betalingen wordt bijvoorbeeld doorgaans niet uitgevlakt gewoon omdat er na een herziening van de contractvoorwaarden één betaling op tijd wordt verricht.

Waardering van te verwachten kredietverliezen

Te verwachten kredietverliezen

B5.5.28

Onder te verwachten kredietverliezen wordt een kansgewogen raming van kredietverliezen (dat wil zeggen de contante waarde van alle kastekorten) tijdens de verwachte looptijd van het financiële instrument verstaan. Een kastekort is het verschil tussen de kasstromen die overeenkomstig het contract aan een entiteit verschuldigd zijn en de kasstromen die de entiteit verwacht te zullen ontvangen. Aangezien bij te verwachten kredietverliezen zowel met het bedrag als met het tijdstip van de betalingen rekening wordt gehouden, doet er zich een kredietverlies voor zelfs als de entiteit verwacht volledig te zullen worden betaald, maar later dan contractueel vastgelegd.

B5.5.29

Bij financiële activa is een kredietverlies de contante waarde van het verschil tussen:

a)

de contractuele kasstromen die overeenkomstig het contract aan een entiteit verschuldigd zijn; en

b)

de kasstromen die de entiteit verwacht te zullen ontvangen.

B5.5.30

Bij niet-opgenomen toegezegde leningen is een kredietverlies de contante waarde van het verschil tussen:

a)

de contractuele kasstromen die aan een entiteit verschuldigd zijn indien de houder van de leningtoezegging delen van de lening opneemt; en

b)

de kasstromen die de entiteit verwacht te zullen ontvangen indien delen van de lening worden opgenomen.

B5.5.31

De door een entiteit verrichte raming van te verwachten kredietverliezen op een leningtoezegging moet consistent zijn met de door haar verwachte opnemingen van delen van de toegezegde lening in kwestie, wat wil zeggen dat zij bij de raming van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen rekening moet houden met het gedeelte van de toegezegde lening dat naar verwachting binnen een termijn van twaalf maanden vanaf de verslagdatum zal zijn opgenomen, en bij de raming van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen met het gedeelte van de toegezegde lening dat naar verwachting over de verwachte looptijd van de leningtoezegging zal zijn opgenomen.

B5.5.32

Bij een financiëlegarantiecontract moet de entiteit pas betalingen verrichten indien de debiteur in gebreke is gebleven met betrekking tot de voorwaarden van het gegarandeerde instrument. Kastekorten zijn derhalve de verwachte betalingen om de houder te compenseren voor een door hem geleden kredietverlies, verminderd met eventuele bedragen die de entiteit verwacht te zullen ontvangen van de houder, de debiteur of een andere partij. Indien het actief volledig is gegarandeerd, is de raming van de kastekorten met betrekking tot een financiëlegarantiecontract consistent met de ramingen van de kastekorten met betrekking tot het actief waarvoor de garantie geldt.

B5.5.33

Bij een financieel actief dat op de verslagdatum door verminderde kredietwaardigheid wordt gekenmerkt, maar dat geen verworven of gecreëerd financieel actief met verminderde kredietwaardigheid is, moet een entiteit de te verwachten kredietverliezen waarderen als het verschil tussen de brutoboekwaarde van het actief en de contante waarde van de geschatte toekomstige contractuele kasstromen, gedisconteerd tegen de oorspronkelijke effectieve rentevoet van het financiële actief. Elke aanpassing wordt als bijzondere waardeverminderingswinst of -verlies in winst of verlies opgenomen.

B5.5.34

Bij de waardering van een voorziening voor verliezen op een leasevordering moeten de voor de bepaling van de te verwachten kredietverliezen gehanteerde kasstromen consistent zijn met de kasstromen waarvan wordt gebruikgemaakt om de leasevordering overeenkomstig IAS 17 Leaseovereenkomsten te waarderen.

B5.5.35

Bij de waardering van te verwachten kredietverliezen mag een entiteit van praktische hulpmiddelen gebruikmaken, mits deze met de in alinea 5.5.17 vastgelegde beginselen in overeenstemming zijn. Een voorbeeld van een praktisch hulpmiddel is de berekening van de te verwachten kredietverliezen op handelsvorderingen aan de hand van een voorzieningenmatrix. De entiteit maakt van de in het verleden daadwerkelijk voorgekomen kredietverliezen (voor zover noodzakelijk aangepast in overeenstemming met de alinea's B5.5.51 en B5.5.52) op handelsvorderingen gebruik om, al naargelang het geval, de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen of de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen te ramen. In een voorzieningenmatrix kunnen bijvoorbeeld vaste voorzieningenpercentages worden gespecificeerd die afhankelijk zijn van het aantal dagen dat een handelsvordering achterstallig is (bijvoorbeeld 1 procent indien niet achterstallig, 2 procent indien minder dan 30 dagen achterstallig, 3 procent indien meer dan 30 dagen maar minder dan 90 dagen achterstallig, 20 procent indien tussen 90 en 180 dagen achterstallig enz.). Al naargelang de verscheidenheid van haar klantenbestand kan een entiteit van passende groeperingen gebruikmaken indien uit haar in het verleden daadwerkelijk voorgekomen kredietverliezen blijkt dat er voor verschillende klantengroepen van significant verschillende verliespatronen sprake is. Voorbeelden van criteria die eventueel kunnen worden gehanteerd om activa te groeperen, zijn onder meer geografisch gebied, producttype, klantenrating, zekerheden of handelskredietverzekering en klanttype (zoals professionele of particuliere klanten).

Definitie van wanbetaling

B5.5.36

In alinea 5.5.9 is bepaald dat een entiteit bij het uitmaken of het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico significant is toegenomen, rekening moet houden met de sinds de eerste opname opgetreden verandering in het risico dat er zich een wanbetaling voordoet.

B5.5.37

Bij het definiëren van wanbetaling voor het bepalen van het risico dat er zich een wanbetaling voordoet, moet een entiteit een definitie van wanbetaling toepassen die strookt met de definitie die voor het interne kredietrisicobeheer met betrekking tot het desbetreffende financiële instrument wordt gehanteerd en, in voorkomend geval, met kwalitatieve indicatoren (bijvoorbeeld financiële clausules) rekening houden. Er is echter een weerlegbaar vermoeden dat een wanbetaling niet later plaatsvindt dan wanneer een financieel actief 90 dagen achterstallig is, tenzij een entiteit beschikt over redelijke en gefundeerde informatie die aantoont dat een wanbetalingscriterium met een ruimere achterstandstermijn passender is. De voor deze doeleinden gehanteerde definitie van wanbetaling moet consequent op alle financiële instrumenten worden toegepast, tenzij informatie beschikbaar komt waaruit blijkt dat een andere definitie van wanbetaling passender is voor een specifiek financieel instrument.

Periode waarover te verwachten kredietverliezen moeten worden geraamd

B5.5.38

Overeenkomstig alinea 5.5.19 is de maximumperiode waarover te verwachten kredietverliezen moeten worden gewaardeerd, de maximale contractuele periode gedurende welke de entiteit aan kredietrisico is blootgesteld. Bij leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten is dit de maximale contractuele periode gedurende welke een entiteit een bestaande contractuele verplichting heeft krediet te verlenen.

B5.5.39

Overeenkomstig alinea 5.5.20 omvatten sommige financiële instrumenten echter zowel een leninggedeelte als een niet-opgenomen gedeelte van de toegezegde lening en wordt de blootstelling van de entiteit aan kredietverliezen tijdens de contractuele opzegtermijn niet beperkt door de contractuele mogelijkheid van de entiteit om terugbetaling te eisen en het niet-opgenomen gedeelte te annuleren. Zo kunnen renouvellerende kredietfaciliteiten, zoals creditcards en voorschotten in rekening-courant, met een opzegtermijn van niet meer dan één dag contractueel worden ingetrokken door de leninggever. In de praktijk blijven leninggevers echter voor een langere periode krediet verstrekken en kunnen zij de faciliteit pas intrekken nadat het aan de leningnemer verbonden kredietrisico toeneemt, waardoor het te laat kan zijn om een deel of de totaliteit van de te verwachten kredietverliezen te voorkomen. Deze financiële instrumenten vertonen doorgaans de volgende kenmerken die samenhangen met de aard van het financiële instrument, de wijze waarop het financiële instrument wordt beheerd, en de aard van de informatie die over significante toenamen van het kredietrisico beschikbaar is:

a)

de financiële instrumenten hebben geen vaste termijn of terugbetalingsstructuur en hebben doorgaans een korte contractuele annuleringstermijn (bijvoorbeeld één dag);

b)

de contractuele mogelijkheid om het contract te annuleren, wordt niet afgedwongen in het kader van het normale dagelijkse beheer van het financiële instrument en het contract kan pas worden geannuleerd als de entiteit zich bewust wordt van een toename van het kredietrisico op het niveau van de faciliteit; en

c)

de financiële instrumenten worden op collectieve basis beheerd.

B5.5.40

Bij het bepalen van de periode gedurende welke de entiteit naar verwachting aan kredietrisico is blootgesteld, maar waarin te verwachten kredietverliezen niet door de normale kredietrisicobeheermaatregelen worden beperkt, moet een entiteit rekening houden met factoren zoals historische informatie over en ervaring met:

a)

de periode gedurende welke de entiteit aan aan vergelijkbare financiële instrumenten verbonden kredietrisico was blootgesteld;

b)

hoe lang het duurde voordat met betrekking tot vergelijkbare financiële instrumenten wanbetalingen plaatsvonden na een significante toename van het kredietrisico; en

c)

de kredietrisicobeheermaatregelen die een entiteit verwacht te zullen nemen zodra het aan het financiële instrument verbonden kredietrisico is toegenomen, zoals de beperking of intrekking van niet-opgenomen bedragen.

Kansgewogen uitkomst

B5.5.41

Met de raming van te verwachten kredietverliezen wordt noch een raming bij een worstcasescenario, noch een raming bij het bestcasescenario bedoeld. De raming van te verwachten kredietverliezen moet daarentegen steeds de mogelijkheid weergeven dat er zich een kredietverlies voordoet en de mogelijkheid dat er zich geen kredietverlies voordoet, ook al is de meest waarschijnlijke uitkomst dat er zich geen kredietverlies voordoet.

B5.5.42

Overeenkomstig alinea 5.5.17(a) moet de raming van te verwachten kredietverliezen een onvertekend en kansgewogen bedrag opleveren dat is bepaald door een reeks van mogelijke uitkomsten te evalueren. In de praktijk hoeft dit geen complexe analyse te zijn. In sommige gevallen kan een vrij eenvoudige modellering volstaan, zonder dat er een groot aantal gedetailleerde simulaties of scenario's aan te pas komt. De gemiddelde kredietverliezen van een grote groep financiële instrumenten met gemeenschappelijke risicokenmerken kunnen bijvoorbeeld de vorm aannemen van een redelijke raming van het kansgewogen bedrag. In andere situaties zullen er waarschijnlijk scenario's zijn vereist waarbij het bedrag en het tijdstip van de kasstromen voor specifieke uitkomsten, alsook de geschatte kans dat die uitkomsten worden verkregen, worden aangegeven. In dergelijke situaties moeten er voor de te verwachten kredietverliezen overeenkomstig alinea 5.5.18 ten minste twee uitkomsten worden weergegeven.

B5.5.43

Voor tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen moet een entiteit het risico inschatten dat er met betrekking tot een financieel instrument tijdens de verwachte looptijd ervan een wanbetaling plaatsvindt. Binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen vormen een deel van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen en vertegenwoordigen de kastekorten die zich over de looptijd zullen voordoen indien er in de twaalf maanden na de verslagdatum (of een kortere periode indien de verwachte looptijd van een financieel instrument minder dan twaalf maanden bedraagt) een wanbetaling plaatsvindt, gewogen met de kans dat er zich een wanbetaling voordoet. Binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen zijn dus noch de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen die een entiteit zal lijden op financiële instrumenten waarvoor zij voor de volgende twaalf maanden een wanbetaling voorspelt, noch de kastekorten die voor de volgende twaalf maanden worden voorspeld.

Tijdswaarde van geld

B5.5.44

Te verwachten kredietverliezen moeten tot de verslagdatum, en niet tot de verwachte wanbetalingsdatum of enigerlei andere datum, worden gedisconteerd tegen de bij eerste opname bepaalde effectieve rentevoet of een benaderende waarde daarvan. Indien een financieel instrument een variabele rente heeft, moeten de te verwachten kredietverliezen worden gedisconteerd tegen de overeenkomstig alinea B5.4.5 bepaalde actuele effectieve rentevoet.

B5.5.45

Bij verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid moeten de te verwachten kredietverliezen worden gedisconteerd tegen de bij eerste opname bepaalde, voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet.

B5.5.46

Te verwachten kredietverliezen op een leasevordering moeten worden gedisconteerd tegen dezelfde disconteringsvoet als die welke overeenkomstig IAS 17 bij de waardering van de leasevordering is gehanteerd.

B5.5.47

De te verwachten kredietverliezen op een leningtoezegging moeten worden gedisconteerd tegen de effectieve rentevoet, of een benaderende waarde daarvan, die zal worden toegepast bij de opname van het financiële actief dat uit de leningtoezegging voortvloeit. Dat komt omdat een financieel actief dat naar aanleiding van een opname van een gedeelte van een toegezegde lening wordt opgenomen, met het oog op de toepassing van de vereisten inzake bijzondere waardevermindering moet worden verwerkt als een voortzetting van die toezegging in plaats van als een nieuw financieel instrument. De te verwachten kredietverliezen op het financiële actief moeten bijgevolg worden gewaardeerd met inachtneming van het initiële kredietrisico van de leningtoezegging vanaf de datum waarop de entiteit partij werd bij de onherroepelijke toezegging.

B5.5.48

Te verwachten kredietverliezen op financiëlegarantiecontracten of op leningtoezeggingen waarvoor de effectieve rentevoet niet kan worden bepaald, moeten worden gedisconteerd door een disconteringsvoet toe te passen die de actuele marktbeoordeling van de tijdswaarde van geld weergeeft, alsook de risico's die eigen zijn aan de kasstromen, maar alleen indien, en voor zover, die risico's in aanmerking worden genomen door de disconteringsvoet in plaats van de gedisconteerde kastekorten aan te passen.

Redelijke en gefundeerde informatie

B5.5.49

Voor de toepassing van deze standaard is redelijke en gefundeerde informatie die op de verslagdatum zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbaar is, met inbegrip van informatie over gebeurtenissen uit het verleden, de heersende omstandigheden en prognoses van toekomstige economische omstandigheden. Voor financiëleverslaggevingsdoeleinden beschikbare informatie wordt geacht beschikbaar te zijn zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen.

B5.5.50

Een entiteit is niet verplicht prognoses van de toekomstige omstandigheden over de gehele verwachte looptijd van een financieel instrument op te nemen. De oordeelsvorming die is vereist om te verwachten kredietverliezen te ramen, is afhankelijk van de beschikbaarheid van gedetailleerde informatie. Naarmate de prognosehorizon groter wordt, vermindert de beschikbaarheid van gedetailleerde informatie en neemt de voor de raming van de te verwachten kredietverliezen vereiste oordeelsvorming toe. Voor de raming van te verwachten kredietverliezen is geen gedetailleerde raming vereist voor perioden die ver in de toekomst liggen — voor dergelijke perioden mag een entiteit op beschikbare, gedetailleerde informatie gebaseerde projecties extrapoleren.

B5.5.51

Een entiteit hoeft geen exhaustieve zoektocht naar informatie te ondernemen, maar moet wel rekening houden met alle redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie die voor de raming van te verwachten kredietverliezen relevant is, met inbegrip van het effect van verwachte vervroegde aflossingen. De gehanteerde informatie moet het volgende omvatten: factoren die eigen zijn aan de leningnemer, de algemene economische omstandigheden en een beoordeling van zowel de actuele als de voorspelde ontwikkeling van de omstandigheden op de verslagdatum. Een entiteit mag diverse gegevensbronnen gebruiken, die zowel van interne (specifiek voor de entiteit) als externe aard mogen zijn. Mogelijke gegevensbronnen zijn onder meer interne gegevens over in het verleden daadwerkelijk voorgekomen kredietverliezen, interne ratings, daadwerkelijk voorgekomen kredietverliezen bij andere entiteiten en externe ratings, verslagen en statistieken. Entiteiten die geen of onvoldoende toegang hebben tot bronnen van gegevens die specifiek zijn voor de entiteit, mogen gebruikmaken van gegevens van vergelijkbare entiteiten voor vergelijkbare financiële instrumenten (of groepen van financiële instrumenten).

B5.5.52

Historische informatie is een belangrijk ijk- of uitgangspunt om te verwachten kredietverliezen te waarderen. Een entiteit moet echter historische gegevens, zoals daadwerkelijk voorgekomen kredietverliezen, aanpassen op basis van actuele waarneembare gegevens om rekening te houden met de effecten van de actuele omstandigheden en met haar prognoses van toekomstige omstandigheden die geen rol speelden in de periode waarop de historische gegevens betrekking hebben, en om de effecten te elimineren van omstandigheden in de historische periode die niet relevant zijn voor de toekomstige contractuele kasstromen. In sommige gevallen kan de beste redelijke en gefundeerde informatie de onaangepaste historische informatie zijn, afhankelijk van de aard van de historische informatie en van het tijdstip van de berekening ervan, in het licht van de omstandigheden op de verslagdatum en de kenmerken van het behandelde financiële instrument. Schattingen van veranderingen in te verwachten kredietverliezen moeten een afspiegeling zijn van, en wat betreft de richting consistent zijn met, veranderingen van periode tot periode in gerelateerde, waarneembare gegevens (zoals veranderingen in de werkloosheid, onroerendgoedprijzen, commodityprijzen of betalingsstatus, dan wel andere factoren die indicatief zijn voor kredietverliezen op het financiële instrument of in de groep van financiële instrumenten en in de omvang van deze veranderingen). Een entiteit moet de methodologie en veronderstellingen die bij het schatten van toekomstige kredietverliezen zijn gebruikt, regelmatig beoordelen om eventuele verschillen tussen schattingen en daadwerkelijk voorgekomen kredietverliezen te beperken.

B5.5.53

Indien bij het schatten van te verwachten kredietverliezen van gegevens over in het verleden daadwerkelijk voorgekomen kredietverliezen wordt gebruikgemaakt, is het belangrijk dat de informatie over historische kredietverliescijfers wordt toegepast op groepen waarvan de omschrijving aansluit bij die van de groepen waarop de historische kredietverliescijfers betrekking hebben. De gehanteerde methode moet het derhalve mogelijk maken voor elke groep van financiële activa een verband te leggen met informatie over in het verleden daadwerkelijk voorgekomen kredietverliezen in groepen van financiële activa met vergelijkbare risicokenmerken en met relevante waarneembare gegevens waarin de actuele omstandigheden tot uitdrukking komen.

B5.5.54

Te verwachten kredietverliezen geven de door een entiteit zelf verwachte kredietverliezen weer. Wanneer een entiteit bij de raming van te verwachten kredietverliezen alle redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie in aanmerking neemt, moet zij echter ook rekening houden met waarneembare marktinformatie over het kredietrisico verbonden aan het specifieke financiële instrument of aan vergelijkbare financiële instrumenten.

Zekerheden

B5.5.55

Voor de waardering van te verwachten kredietverliezen moet de raming van verwachte kastekorten de verwachte kasstromen omvatten die voortvloeien uit zekerheden of andere vormen van kredietbescherming die deel uitmaken van de contractvoorwaarden en die niet afzonderlijk door de entiteit worden opgenomen. In de raming van verwachte kastekorten met betrekking tot een door zekerheden gedekt financieel instrument wordt rekening gehouden met de omvang en het tijdstip van de kasstromen die naar verwachting uit de executie van de zekerheden zullen voortvloeien, verminderd met de kosten van het verwerven en verkopen van de zekerheden, ongeacht of executie waarschijnlijk is (in de raming van de verwachte kasstromen wordt met andere woorden rekening gehouden met de waarschijnlijkheid van executie en met de kasstromen die daaruit zouden voortvloeien). Alle kasstromen die naar verwachting uit de realisatie van de zekerheden na het einde van de contractuele looptijd van het contract zullen voortvloeien, moeten bijgevolg in deze analyse worden meegenomen. Zekerheden die als gevolg van executie zijn verkregen, worden niet als een afzonderlijk actief naast het door zekerheden gedekte financiële instrument opgenomen, tenzij zij voldoen aan de desbetreffende criteria voor de opname van een actief die in deze of andere standaarden zijn vastgelegd.

Herclassificatie van financiële activa (afdeling 5.6)

B5.6.1

Indien een entiteit financiële activa in overeenstemming met alinea 4.4.1 herclassificeert, moet zij overeenkomstig alinea 5.6.1 de herclassificatie prospectief toepassen vanaf de herclassificatiedatum. Zowel bij de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs als bij de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat moet de effectieve rentevoet bij eerste opname worden bepaald. Bij deze beide waarderingscategorieën moeten ook de vereisten inzake bijzondere waardevermindering op dezelfde wijze worden toegepast. Bijgevolg geldt dat wanneer een entiteit overgaat tot de herclassificatie van een financieel actief tussen de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat:

a)

de opname van renteopbrengsten niet verandert en de entiteit derhalve dezelfde effectieve rentevoet blijft gebruiken;

b)

de waardering van te verwachten kredietverliezen niet verandert omdat bij beide waarderingscategorieën dezelfde benadering inzake bijzondere waardeverminderingen wordt gevolgd. Indien een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt geherclassificeerd naar de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, wordt echter vanaf de herclassificatiedatum een voorziening voor verliezen opgenomen als een aanpassing van de brutoboekwaarde van het financiële actief. Indien een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs wordt geherclassificeerd naar de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, wordt de voorziening voor verliezen verwijderd (en dus niet langer als een aanpassing van de brutoboekwaarde opgenomen) maar in plaats daarvan in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen als een cumulatief bedrag van de bijzondere waardevermindering (van dezelfde omvang) en vanaf de herclassificatiedatum vermeld.

B5.6.2

Een entiteit is echter niet verplicht renteopbrengsten of bijzonderewaardeverminderingswinsten of -verliezen met betrekking tot een financieel actief gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, afzonderlijk op te nemen. Wanneer een entiteit een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies herclassificeert, wordt de effectieve rentevoet bijgevolg bepaald op grond van de reële waarde van het actief op de herclassificatiedatum. Voor de toepassing van afdeling 5.5 op het financiële actief vanaf de herclassificatiedatum wordt de herclassificatiedatum bovendien behandeld als de datum van eerste opname.

Winsten en verliezen (afdeling 5.7)

B5.7.1

Krachtens alinea 5.7.5 mag een entiteit de onherroepelijke keuze maken veranderingen in de reële waarde van een belegging in een eigenvermogensinstrument dat niet voor handelsdoeleinden wordt aangehouden, in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren. Deze keuze wordt gemaakt per instrument (dat wil zeggen per aandeel). In de overige onderdelen van het totaalresultaat gepresenteerde bedragen mogen later niet naar winst of verlies worden overgeboekt. De entiteit mag echter wel de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies binnen het eigen vermogen herclassificeren. Dividenden op dergelijke beleggingen worden overeenkomstig alinea 5.7.6 in winst of verlies opgenomen, tenzij het dividend duidelijk de terugontvangst van een deel van de kosten van de belegging vertegenwoordigt.

B5.7.1A

Tenzij alinea 4.1.5 van toepassing is, schrijft alinea 4.1.2A voor dat een financieel actief tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat moet worden gewaardeerd indien de contractvoorwaarden van het financiële actief aanleiding geven tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen en het actief wordt aangehouden binnen een bedrijfsmodel waarvan het doel wordt bereikt door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen. Bij deze waarderingscategorie wordt informatie in verlies of winst opgenomen alsof het financiële actief tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd, terwijl het financiële actief in het overzicht van de financiële positie tegen reële waarde wordt gewaardeerd. Andere winsten of verliezen dan die welke overeenkomstig de alinea's 5.7.10 en 5.7.11 in winst of verlies worden opgenomen, worden in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen. Wanneer deze financiële activa niet langer worden opgenomen, worden eerder in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen cumulatieve winsten of verliezen naar de winst of het verlies overgeboekt. Aldus worden de winsten of verliezen weergegeven die bij verwijdering in winst of verlies zouden worden opgenomen indien het financiële actief tegen geamortiseerde kostprijs zou zijn gewaardeerd.

B5.7.2

Een entiteit past IAS 21 toe op financiële activa en financiële verplichtingen die overeenkomstig IAS 21 monetaire posten zijn en in een vreemde valuta luiden. Volgens IAS 21 worden winsten en verliezen uit wisselkoersverschillen op monetaire activa en monetaire verplichtingen in winst of verlies opgenomen. Een uitzondering hierop betreft een monetaire post die als afdekkingsinstrument is aangemerkt bij hetzij een kasstroomafdekking (zie alinea 6.5.11), een afdekking van een netto-investering (zie alinea 6.5.13) of een reëlewaardeafdekking van een eigenvermogensinstrument ten aanzien waarvan een entiteit er overeenkomstig alinea 5.7.5 voor heeft gekozen veranderingen in reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren (zie alinea 6.5.8).

B5.7.2A

Met het oog op het opnemen van winsten en verliezen uit wisselkoersverschillen krachtens IAS 21 wordt een financieel actief dat overeenkomstig alinea 4.1.2A wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, als een monetaire post verwerkt. Een dergelijk financieel actief wordt derhalve behandeld alsof het in de vreemde valuta tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd. Wisselkoersverschillen in de geamortiseerde kostprijs worden in winst of verlies opgenomen en andere veranderingen in de boekwaarde worden overeenkomstig alinea 5.7.10 opgenomen.

B5.7.3

Krachtens alinea 5.7.5 mag een entiteit de onherroepelijke keuze maken latere veranderingen in de reële waarde van specifieke beleggingen in eigenvermogensinstrumenten in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren. Een dergelijke belegging is geen monetaire post. De winsten of verliezen die overeenkomstig alinea 5.7.5 in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gepresenteerd, omvatten bijgevolg een eventueel gerelateerde vreemdevalutacomponent.

B5.7.4

Bij een afdekkingsrelatie tussen een niet-afgeleid monetair actief en een niet-afgeleide monetaire verplichting worden veranderingen in de vreemdevalutacomponent van die financiële instrumenten in winst of verlies gepresenteerd.

Verplichtingen aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

B5.7.5

Wanneer een entiteit een financiële verplichting aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, dan moet zij bepalen of de presentatie van de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico in de overige onderdelen van het totaalresultaat aanleiding zou geven tot het ontstaan of de vergroting van een accounting mismatch in winst of verlies. Een accounting mismatch kan ontstaan of vergroten indien de presentatie van de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico in de overige onderdelen van het totaalresultaat in een grotere mismatch in winst of verlies zou resulteren dan indien deze bedragen in winst of verlies zouden worden gepresenteerd.

B5.7.6

Om dat te kunnen bepalen, moet een entiteit beoordelen of zij verwacht dat de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico in de winst of het verlies zullen worden gecompenseerd door een verandering in de reële waarde van een ander financieel instrument dat wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Een dergelijke verwachting moet gebaseerd zijn op een economische relatie tussen de kenmerken van de verplichting en de kenmerken van het andere financiële instrument.

B5.7.7

Die bepaling vindt plaats bij eerste opname en wordt niet herbeoordeeld. Om praktische redenen hoeft de entiteit niet alle activa en verplichtingen die tot een accounting mismatch aanleiding geven, op precies hetzelfde moment aan te gaan. Een redelijk uitstel is toegestaan op voorwaarde dat wordt verwacht dat eventuele resterende transacties zullen plaatsvinden. Een entiteit moet haar methode om te bepalen of de presentatie van de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico in de overige onderdelen van het totaalresultaat tot het ontstaan of de vergroting van een accounting mismatch in winst of verlies aanleiding zou geven, consequent toepassen. Een entiteit mag evenwel verschillende methoden hanteren wanneer er sprake is van verschillende economische relaties tussen de kenmerken van de verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, en de kenmerken van de andere financiële instrumenten. Overeenkomstig IFRS 7 moet een entiteit in de toelichting bij de jaarrekening kwalitatieve informatie verschaffen over de methode die zij bij die bepaling heeft gehanteerd.

B5.7.8

Indien een accounting mismatch zou ontstaan of worden vergroot, moet de entiteit alle veranderingen in reële waarde (met inbegrip van de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico) in winst of verlies presenteren. Indien een dergelijke mismatch niet zou ontstaan of worden vergroot, moet de entiteit de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico in de overige onderdelen van het totaalresultaat presenteren.

B5.7.9

In de overige onderdelen van het totaalresultaat gepresenteerde bedragen mogen later niet naar winst of verlies worden overgeboekt. De entiteit mag echter wel de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies binnen het eigen vermogen herclassificeren.

B5.7.10

In het onderstaande voorbeeld wordt een situatie beschreven waarin in winst of verlies een accounting mismatch zou ontstaan indien de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico in de overige onderdelen van het totaalresultaat zouden worden gepresenteerd. Een hypotheekbank verstrekt leningen aan klanten en financiert deze leningen door op de markt obligaties te verkopen waarvan de kenmerken met die van de leningen overeenstemmen (bv. uitstaand bedrag, aflossingsprofiel, termijn en valuta). Op grond van de contractvoorwaarden van de lening is het de klant toegestaan zijn lening vervroegd af te lossen (dat wil zeggen zijn verplichting jegens de bank na te komen) door de overeenkomstige obligatie tegen reële waarde op de markt te kopen en die obligatie aan de hypotheekbank te leveren. Als gevolg van dat contractuele recht tot vervroegde aflossing geldt dat indien de kredietkwaliteit van de obligatie verslechtert (en dus de reële waarde van de verplichting van de hypotheekbank afneemt), ook de reële waarde van de lening (het actief) van de hypotheekbank afneemt. De verandering in de reële waarde van het actief weerspiegelt het contractuele recht van de klant om de hypotheeklening vervroegd af te lossen door de onderliggende obligatie tegen reële waarde (die in dit voorbeeld is afgenomen) te kopen en de obligatie aan de hypotheekbank te leveren. De gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting (de obligatie) verbonden kredietrisico zullen in winst of verlies derhalve worden gecompenseerd door een overeenkomstige verandering in de reële waarde van een financieel actief (de lening). Indien de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico in de overige onderdelen van het totaalresultaat zouden worden gepresenteerd, dan zou er sprake zijn van een accounting mismatch in winst of verlies. De hypotheekbank is derhalve verplicht alle veranderingen in de reële waarde van de verplichting (met inbegrip van de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico) in winst of verlies te presenteren.

B5.7.11

In het voorbeeld van alinea B5.7.10 bestaat er een contractueel verband tussen de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico en de veranderingen in de reële waarde van het financiële actief (namelijk als gevolg van het contractuele recht van de klant om de hypotheeklening vervroegd af te lossen door de onderliggende obligatie tegen reële waarde te kopen en de obligatie aan de hypotheekbank te leveren). Ook als er geen contractueel verband bestaat, kan er zich echter een accounting mismatch voordoen.

B5.7.12

Voor de toepassing van de vereisten in de alinea's 5.7.7 en 5.7.8 wordt een accounting mismatch niet louter veroorzaakt door de waarderingsmethode die een entiteit hanteert om de gevolgen van veranderingen in het aan een verplichting verbonden kredietrisico te bepalen. Er zou pas een accounting mismatch in winst of verlies ontstaan wanneer wordt verwacht dat de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico (zoals gedefinieerd in IFRS 7) worden gecompenseerd door veranderingen in de reële waarde van een ander financieel instrument. Een mismatch die louter door de waarderingsmethode wordt veroorzaakt (omdat een entiteit veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico niet afzondert van sommige andere veranderingen in de reële waarde van de verplichting), heeft geen invloed op de door de alinea's 5.7.7 en 5.7.8 voorgeschreven bepaling. Een entiteit kan bijvoorbeeld veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico niet afzonderen van veranderingen in het liquiditeitsrisico. Indien de entiteit de gecombineerde gevolgen van beide factoren in de overige onderdelen van het totaalresultaat presenteert, kan er zich een mismatch voordoen omdat veranderingen in het liquiditeitsrisico mogelijk zijn vervat in de waardering tegen reële waarde van de financiële activa van de entiteit en de volledige verandering in de reële waarde van die activa in winst of verlies is gepresenteerd. Een dergelijke mismatch is echter het gevolg van een onnauwkeurige waardering en niet van de in alinea B5.7.6 beschreven compenserende relatie, en heeft daarom geen invloed op de door de alinea's 5.7.7 en 5.7.8 voorgeschreven bepaling.

De betekenis van „kredietrisico” (alinea's 5.7.7 en 5.7.8)

B5.7.13

In IFRS 7 wordt kredietrisico gedefinieerd als „het risico dat de ene partij bij een financieel instrument haar verplichting niet zal nakomen, waardoor de andere partij een financieel verlies te verwerken krijgt”. Het vereiste in alinea 5.7.7(a) heeft betrekking op het risico dat de emittent met betrekking tot die specifieke verplichting in gebreke zal blijven. Het heeft niet noodzakelijkerwijze betrekking op de kredietwaardigheid van de emittent. Indien een entiteit bijvoorbeeld een door zekerheden gedekte verplichting en een niet door zekerheden gedekte verplichting uitgeeft die in elk ander opzicht identiek zijn, dan zal het aan deze beide verplichtingen verbonden kredietrisico verschillend zijn, ook al zijn beide door dezelfde entiteit uitgegeven. Het kredietrisico dat aan de door zekerheden gedekte verplichting verbonden is, zal kleiner zijn dan het kredietrisico dat aan de niet door zekerheden gedekte verplichting verbonden is. Het aan de door zekerheden gedekte verplichting verbonden kredietrisico kan bijna nihil zijn.

B5.7.14

Voor de toepassing van het vereiste in alinea 5.7.7(a) verschilt kredietrisico van activaspecifiek prestatierisico. Activaspecifiek prestatierisico slaat niet op het risico dat een entiteit een specifieke verplichting niet zal nakomen, maar wel op het risico dat één enkel actief of één enkele groep van activa zwak (of helemaal niet) zal presteren.

B5.7.15

Hierna volgen een paar voorbeelden van activaspecifiek prestatierisico:

a)

een verplichting met een beleggingskenmerk waarbij het aan beleggers verschuldigde bedrag contractueel is vastgelegd op basis van de prestaties van gespecificeerde activa. Het effect van dat beleggingskenmerk op de reële waarde van de verplichting is een activaspecifiek prestatierisico en geen kredietrisico;

b)

een verplichting uitgegeven door een gestructureerde entiteit met de volgende kenmerken. De entiteit is juridisch geïsoleerd opdat de activa in de entiteit alleen ten behoeve van haar beleggers worden bestemd, zelfs in geval van faillissement. De entiteit gaat geen andere transacties aan en de activa van de entiteit kunnen niet worden beleend. De bedragen zijn alleen aan de beleggers in de entiteit verschuldigd als de bestemde activa kasstromen genereren. Veranderingen in de reële waarde van de verplichting weerspiegelen derhalve vooral veranderingen in de reële waarde van de activa. Het effect van de prestaties van de activa op de reële waarde van de verplichting is een activaspecifiek prestatierisico en geen kredietrisico.

Bepaling van de gevolgen van veranderingen in het kredietrisico

B5.7.16

Voor de toepassing van het vereiste in alinea 5.7.7(a) moet een entiteit het bedrag van de verandering in de reële waarde van de financiële verplichting dat aan veranderingen in het aan die verplichting verbonden kredietrisico toe te rekenen is, als volgt bepalen:

a)

als het bedrag van de verandering in de reële waarde dat niet toe te rekenen is aan veranderingen in de marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico (zie de alinea's B5.7.17 en B5.7.18); of

b)

hetzij volgens een alternatieve methode die volgens de entiteit een meer getrouw beeld geeft van het bedrag van de verandering in de reële waarde van de verplichting dat aan veranderingen in het aan die verplichting verbonden kredietrisico toe te rekenen is.

B5.7.17

Tot de veranderingen in marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico behoren veranderingen in een referentierente, de prijs van het financiële instrument van een andere entiteit, een commodityprijs, een wisselkoers of een index van prijzen of rentevoeten.

B5.7.18

Indien de enige significante relevante veranderingen in de marktomstandigheden voor een verplichting veranderingen in een waargenomen (referentie)rente zijn, kan het in alinea B5.7.16(a) bedoelde bedrag als volgt worden geraamd:

a)

eerst berekent de entiteit de interne rentevoet van de verplichting bij de aanvang van de periode met behulp van de reële waarde van de verplichting en de contractuele kasstromen van de verplichting bij aanvang van de periode. Op deze rentevoet brengt de entiteit de waargenomen (referentie)rente aan het begin van de periode in mindering om te komen tot een instrumentspecifieke component van de interne rentevoet;

b)

vervolgens berekent de entiteit de contante waarde van de kasstromen van de verplichting op basis van de contractuele kasstromen van de verplichting aan het einde van de periode en een disconteringsvoet die gelijk is aan de som van (i) de waargenomen (referentie)rente aan het einde van de periode en (ii) de instrumentspecifieke component van de interne rentevoet die overeenkomstig punt (a) is bepaald;

c)

het verschil tussen de reële waarde van de verplichting aan het einde van de periode en het overeenkomstig punt (b) bepaalde bedrag is de verandering in de reële waarde die niet aan veranderingen in de waargenomen (referentie)rente is toe te rekenen. Dit is het bedrag dat overeenkomstig alinea 5.7.7(a) in de overige onderdelen van het totaalresultaat moet worden gepresenteerd.

B5.7.19

Bij het voorbeeld in alinea B5.7.18 wordt aangenomen dat veranderingen in de reële waarde die uit andere factoren dan veranderingen in het aan het instrument verbonden kredietrisico of veranderingen in waargenomen (referentie)rentevoeten voortvloeien, niet significant zijn. Deze methode zou niet geschikt zijn indien uit andere factoren voortvloeiende veranderingen in reële waarde significant zijn. In die gevallen moet een entiteit een alternatieve methode hanteren die een meer getrouwe waardering van de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico oplevert (zie alinea B5.7.16(b)). Indien het in het voorbeeld bedoelde instrument bijvoorbeeld een in een contract besloten derivaat bevat, dan wordt de verandering in de reële waarde van het in het contract besloten derivaat buiten beschouwing gelaten bij de bepaling van het bedrag dat overeenkomstig alinea 5.7.7(a) in de overige onderdelen van het totaalresultaat moet worden gepresenteerd.

B5.7.20

Zoals bij alle waarderingen tegen reële waarde het geval is, moet bij de waarderingsmethode die een entiteit hanteert voor het bepalen van het gedeelte van de verandering in de reële waarde van de verplichting dat aan veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico toe te rekenen is, zoveel mogelijk van relevante waarneembare inputs en zo weinig mogelijk van niet-waarneembare inputs worden gebruikgemaakt.

HEDGE ACCOUNTING (HOOFDSTUK 6)

Afdekkingsinstrumenten (afdeling 6.2)

In aanmerking komende instrumenten

B6.2.1

Derivaten die in hybride contracten zijn besloten maar die niet afzonderlijk administratief worden verwerkt, kunnen niet als afzonderlijke afdekkingsinstrumenten worden aangewezen.

B6.2.2

Eigenvermogensinstrumenten van een entiteit zijn geen financiële activa of financiële verplichtingen van de entiteit en kunnen derhalve niet als afdekkingsinstrument worden aangewezen.

B6.2.3

Bij afdekkingen van valutarisico wordt de valutarisicocomponent van een niet-afgeleid financieel instrument vastgesteld overeenkomstig IAS 21.

Geschreven opties

B6.2.4

Deze standaard stelt geen beperkingen aan de omstandigheden waarin een derivaat gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, als afdekkingsinstrument kan worden aangewezen, behalve wat bepaalde geschreven opties betreft. Een geschreven optie komt niet als afdekkingsinstrument in aanmerking, tenzij de optie wordt aangewezen als afdekking van een gekochte optie, met inbegrip van een optie die in een ander financieel instrument is besloten (bijvoorbeeld een geschreven calloptie die als afdekking van opeisbare schulden wordt gebruikt).

Aanwijzing van afdekkingsinstrumenten

B6.2.5

Voor afdekkingen die geen afdekkingen van valutarisico zijn, geldt dat wanneer een entiteit een niet-afgeleid financieel actief of een niet-afgeleide financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies als afdekkingsinstrument aanwijst, zij het niet-afgeleide financiële instrument alleen geheel of gedeeltelijk mag aanwijzen.

B6.2.6

Een individueel afdekkingsinstrument kan worden aangewezen als afdekkingsinstrument van meer dan één soort risico, mits het afdekkingsinstrument en de verschillende risicoposities specifiek als afgedekte posities worden aangewezen. Deze afgedekte posities kunnen op verschillende afdekkingsrelaties betrekking hebben.

Afgedekte posities (afdeling 6.3)

In aanmerking komende posities

B6.3.1

Een vaststaande toezegging voor de overname van een bedrijf in een bedrijfscombinatie kan geen afgedekte positie zijn, behalve wat het valutarisico betreft, omdat de andere af te dekken risico's niet specifiek kunnen worden vastgesteld en gemeten. Deze andere risico's zijn algemene bedrijfsrisico's.

B6.3.2

Een volgens de „equity”-methode verwerkte investering kan geen afgedekte positie zijn bij een reëlewaardeafdekking. Dat komt omdat bij de „equity”-methode het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming in winst of verlies wordt opgenomen, en niet de veranderingen in de reële waarde van de investering. Om dezelfde reden kan een investering in een geconsolideerde dochteronderneming geen afgedekte positie zijn bij een reëlewaardeafdekking. Dat komt omdat bij consolidatie het aandeel van de moedermaatschappij in de winst of het verlies van de dochteronderneming in winst of verlies wordt opgenomen, en niet de veranderingen in de reële waarde van de investering. Bij een afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit ligt de situatie anders omdat het een afdekking betreft van de blootstelling aan een valutarisico en niet een reëlewaardeafdekking van de waardeverandering van de investering.

B6.3.3

Overeenkomstig alinea 6.3.4 mag een entiteit geaggregeerde blootstellingen die een combinatie vormen van een blootstelling en een derivaat als afgedekte posities aanwijzen. Bij de aanwijzing van een dergelijke afgedekte positie beoordeelt een entiteit of de geaggregeerde blootstelling een blootstelling zodanig met een derivaat combineert dat er een verschillende geaggregeerde blootstelling ontstaat die als één blootstelling aan een specifiek risico (of specifieke risico's) wordt beheerd. In dat geval mag de entiteit de afgedekte positie aanwijzen op basis van de geaggregeerde blootstelling. Bijvoorbeeld:

a)

een entiteit kan een bepaalde hoeveelheid zeer waarschijnlijke koffieaankopen over 15 maanden afdekken tegen het prijsrisico (op basis van Amerikaanse dollar) met behulp van een futurescontract voor koffie met een looptijd van 15 maanden. Voor risicobeheerdoeleinden kan de combinatie van de zeer waarschijnlijke koffieaankopen en het futurescontract voor koffie worden gezien als een blootstelling voor een vast bedrag aan valutarisico op de Amerikaanse dollar gedurende 15 maanden (dat wil zeggen zoals een over 15 maanden verwachte uitstroom van een vast bedrag aan geldmiddelen in Amerikaanse dollar);

b)

een entiteit kan gedurende de gehele looptijd het valutarisico afdekken van een in een vreemde valuta luidende, vastrentende schuld met een looptijd van 10 jaar. De entiteit wenst echter alleen gedurende een korte à middellange periode (bijvoorbeeld twee jaar) vastrentende blootstelling in haar functionele valuta en voor de resterende looptijd tot de vervaldag variabel rentende blootstelling in haar functionele valuta. Aan het einde van elke periode van twee jaar (dat wil zeggen op een voortschrijdende basis van twee jaar) stelt de entiteit de renteblootstelling voor de volgende twee jaar vast (indien er van een zodanig rentepeil sprake is dat de entiteit de rente wil vastleggen). In een dergelijke situatie kan een entiteit een fixed-to-floating cross-currency interest rate swap met een looptijd van 10 jaar aangaan waarbij de vastrentende schuld in vreemde valuta wordt omgezet in een variabel rentende blootstelling in de functionele valuta. Deze wordt aangevuld met een renteswap met een looptijd van twee jaar die — op basis van de functionele valuta — variabel rentende schuld omzet in vastrentende schuld. Voor risicobeheerdoeleinden wordt de combinatie van de vastrentende schuld in vreemde valuta en de fixed-to-floating cross-currency interest rate swap met een looptijd van 10 jaar in feite gezien als een in de functionele valuta luidende blootstelling aan een variabel rentende schuld met een looptijd van 10 jaar.

B6.3.4

Bij de aanwijzing van de afgedekte positie op basis van de geaggregeerde blootstelling houdt een entiteit bij de beoordeling van de afdekkingseffectiviteit en de bepaling van de afdekkingsineffectiviteit rekening met het gecombineerde effect van de posities die de geaggregeerde blootstelling vormen. De posities die de geaggregeerde blootstelling vormen, worden echter steeds afzonderlijk administratief verwerkt. Dit betekent bijvoorbeeld dat:

a)

derivaten die van een geaggregeerde blootstelling deel uitmaken, als afzonderlijke, tegen reële waarde gewaardeerde activa of verplichtingen worden opgenomen; en

b)

indien er een afdekkingsrelatie wordt aangewezen tussen de posities die de geaggregeerde blootstelling vormen, de wijze waarop een derivaat als onderdeel van een geaggregeerde blootstelling is opgenomen, consistent moet zijn met de aanwijzing van dat derivaat als afdekkingsinstrument op het niveau van de geaggregeerde blootstelling. Indien een entiteit bijvoorbeeld het termijnelement van een derivaat uitsluit van haar aanwijzing als afdekkingsinstrument van de afdekkingsrelatie tussen de posities die de geaggregeerde blootstelling vormen, dan moet zij ook het termijnelement uitsluiten wanneer zij dat derivaat opneemt als afgedekte positie die een onderdeel van de geaggregeerde blootstelling vormt. Anders moet de geaggregeerde blootstelling een derivaat omvatten, ofwel in zijn geheel, ofwel een deel ervan.

B6.3.5

In alinea 6.3.6 is bepaald dat het valutarisico van een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige intragroepstransactie in de geconsolideerde jaarrekening als afgedekte positie in aanmerking kan komen, mits de transactie luidt in een valuta die verschilt van de functionele valuta van de entiteit die die transactie aangaat, en het valutarisico de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloedt. In dit verband kan een entiteit een moedermaatschappij, een dochteronderneming, een geassocieerde deelneming, een gezamenlijke overeenkomst of een filiaal zijn. Indien het valutarisico van een verwachte toekomstige intragroepstransactie de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies niet beïnvloedt, kan de intragroepstransactie niet als afgedekte positie in aanmerking komen. Dit is gewoonlijk het geval voor royaltybetalingen, rentebetalingen en managementvergoedingen tussen leden van dezelfde groep, tenzij deze betalingen en vergoedingen met een externe transactie verband houden. Wanneer het valutarisico van een verwachte toekomstige intragroepstransactie de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies echter wel beïnvloedt, kan de intragroepstransactie als afgedekte positie in aanmerking komen. Een voorbeeld hiervan is een verwachte toekomstige aankoop of verkoop van voorraden tussen leden van dezelfde groep indien de voorraden worden doorverkocht aan een partij buiten de groep. Ook een verwachte intragroepsverkoop van fabrieksinstallaties door de groepsentiteit die deze heeft vervaardigd, aan een groepsentiteit die de fabrieksinstallaties bij haar bedrijfsactiviteiten zal gebruiken, kan de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloeden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren omdat de fabrieksinstallaties door de aankopende entiteit zullen worden afgeschreven en het bedrag dat aanvankelijk voor de fabrieksinstallaties is opgenomen, kan veranderen indien de verwachte toekomstige intragroepstransactie luidt in een valuta die verschilt van de functionele valuta van de aankopende entiteit.

B6.3.6

Komt een afdekking van een verwachte toekomstige intragroepstransactie voor de toepassing van hedge accounting in aanmerking, dan wordt de eventuele winst of het eventuele verlies dat in de overige onderdelen van het totaalresultaat is opgenomen, overeenkomstig alinea 6.5.11 naar de winst of het verlies overgeboekt. De relevante periode of perioden waarin het valutarisico van de afgedekte transactie de winst of het verlies beïnvloedt, is (zijn) de periode(n) waarin de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies wordt beïnvloed.

Aanwijzing van afgedekte posities

B6.3.7

Een component is een afgedekte positie die kleiner is dan de gehele positie. Een component weerspiegelt derhalve slechts sommige van de risico's die verbonden zijn aan de positie waarvan hij deel uitmaakt of weerspiegelt deze risico's slechts tot op zekere hoogte (bijvoorbeeld wanneer een deel van een positie is aangewezen).

Risicocomponenten

B6.3.8

Om voor aanwijzing als afgedekte positie in aanmerking te komen, moet een risicocomponent een afzonderlijk identificeerbare component van de financiële of de niet-financiële positie zijn en moeten de veranderingen in de kasstromen of de reële waarde van de positie toe te rekenen zijn aan betrouwbaar te waarderen veranderingen in die risicocomponent.

B6.3.9

Bij het uitmaken welke risicocomponenten voor aanwijzing als afgedekte positie in aanmerking komen, beoordeelt een entiteit die risicocomponenten tegen de achtergrond van de specifieke marktstructuur waarmee het risico of de risico's verband houden en waarbinnen de afdekkingsactiviteit plaatsvindt. Daartoe moeten de relevante feiten en omstandigheden worden beoordeeld, die verschillen naargelang van het risico en de markt.

B6.3.10

Bij de aanwijzing van risicocomponenten als afgedekte posities gaat een entiteit na of de risicocomponenten uitdrukkelijk in een contract zijn gespecificeerd (contractueel gespecificeerde risicocomponenten), dan wel impliciet zijn vervat in de reële waarde of de kasstromen van een positie waarvan zij deel uitmaken (niet contractueel gespecificeerde risicocomponenten). Niet contractueel gespecificeerde risicocomponenten kunnen verband houden met posities die niet de vorm van een contract hebben (bijvoorbeeld verwachte toekomstige transacties) of contracten waarin de component niet uitdrukkelijk is gespecificeerd (bijvoorbeeld een vaststaande toezegging waarbij slechts één enkele prijs is opgegeven in plaats van een prijsbepalingsformule waarin naar verschillende onderliggende waarden wordt verwezen). Bijvoorbeeld:

a)

entiteit A heeft een langlopend contract voor de levering van aardgas waarvan de prijs is bepaald volgens een contractueel gespecificeerde formule waarin wordt verwezen naar commodity's en andere factoren (bijvoorbeeld gasolie, stookolie en andere componenten zoals vervoerkosten). Entiteit A dekt de gasoliecomponent van dat leveringscontract af met behulp van een termijncontract voor gasolie. Daar de gasoliecomponent in de voorwaarden van het leveringscontract is vermeld, betreft het een contractueel gespecificeerde risicocomponent. Wegens de prijsbepalingsformule concludeert entiteit A derhalve dat de blootstelling aan de gasolieprijs afzonderlijk identificeerbaar is. Tegelijkertijd bestaat er een markt voor termijncontracten voor gasolie. Entiteit A concludeert derhalve dat de blootstelling aan de gasolieprijs betrouwbaar te waarderen is. De blootstelling aan de gasolieprijs in het leveringscontract is bijgevolg een risicocomponent die voor aanwijzing als afgedekte positie in aanmerking komt;

b)

entiteit B dekt haar toekomstige koffieaankopen af op basis van haar verwachte toekomstige productie. Voor een deel van het verwachte toekomstige aankoopvolume begint de afdekking 15 maanden voor de levering. Entiteit B voert het afgedekte volume in de loop van de tijd op (naarmate de leveringsdatum nadert). Entiteit B gebruikt twee verschillende soorten contracten om haar koffieprijsrisico te beheren:

i)

verhandelbare termijncontracten voor koffie; en

ii)

contracten voor de levering van arabicakoffie uit Colombia die op een specifieke productielocatie wordt geleverd. In deze contracten is de prijs van een ton koffie gebaseerd op de prijs van verhandelbare termijncontracten voor koffie, vermeerderd met een vast prijsverschil en een variabele vergoeding voor logistieke diensten, waarbij een prijsbepalingsformule wordt gehanteerd. Het contract voor de levering van koffie is een uit te voeren contract op grond waarvan entiteit B de koffielevering effectief in ontvangst neemt.

Voor leveringen die op de huidige oogst betrekking hebben, stelt het sluiten van contracten voor de levering van koffie entiteit B in staat het prijsverschil vast te stellen tussen de eigenlijk aangekochte koffiekwaliteit (arabicakoffie uit Colombia) en de referentiekwaliteit die de onderliggende waarde van het verhandelde termijncontract is. Voor leveringen die op de volgende oogst betrekking hebben, zijn de contracten voor de levering van koffie nog niet beschikbaar en kan het prijsverschil dus nog niet worden vastgesteld. Entiteit B maakt gebruik van verhandelbare termijncontracten voor koffie met het oog op de afdekking van de referentiekwaliteitscomponent van haar koffieprijsrisico voor leveringen die zowel op de huidige als op de volgende oogst betrekking hebben. Entiteit B bepaalt dat zij aan drie verschillende risico's is blootgesteld: het koffieprijsrisico dat met de referentiekwaliteit verband houdt, het koffieprijsrisico dat verband houdt met het verschil (de spread) tussen de prijs van de koffie van de referentiekwaliteit en de specifieke arabicakoffie uit Colombia die zij daadwerkelijk ontvangt, en de variabele logistieke kosten. Voor leveringen die op de huidige oogst betrekking hebben, is het koffieprijsrisico dat met de referentiekwaliteit verband houdt nadat entiteit B een contract voor de levering van koffie heeft gesloten, een contractueel gespecificeerde risicocomponent omdat de prijsbepalingsformule voorziet in een indexering op basis van de prijs van verhandelbare termijncontracten voor koffie. Entiteit B concludeert dat deze risicocomponent afzonderlijk identificeerbaar en betrouwbaar te waarderen is. Voor leveringen die op de volgende oogst betrekking hebben, heeft entiteit B nog geen contracten voor de levering van koffie gesloten (deze leveringen zijn met andere woorden verwachte toekomstige transacties). Het koffieprijsrisico dat met de referentiekwaliteit verband houdt, is derhalve een niet contractueel gespecificeerde risicocomponent. Bij de door entiteit B uitgevoerde analyse van de marktstructuur wordt rekening gehouden met de wijze waarop de prijs is bepaald van de uiteindelijke leveringen van de specifieke koffie welke zij in ontvangst neemt. Op basis van deze analyse van de marktstructuur concludeert entiteit B derhalve dat ook bij de verwachte toekomstige transacties het met de referentiekwaliteit verband houdende koffieprijsrisico een risicocomponent is die afzonderlijk identificeerbaar en betrouwbaar te waarderen is, ook al is deze niet contractueel gespecificeerd. Entiteit B mag bijgevolg zowel voor contracten voor de levering van koffie als voor verwachte toekomstige transacties afdekkingsrelaties op basis van risicocomponenten aanwijzen (voor het koffieprijsrisico dat met de referentiekwaliteit verband houdt);

c)

entiteit C dekt een deel van haar toekomstige aankopen van vliegtuigbrandstof af voor een periode van maximaal 24 maanden vóór de levering op basis van haar verwachte toekomstige verbruik en voert het afgedekte volume in de loop van de tijd op. Entiteit C dekt deze blootstelling af met behulp van verschillende soorten contracten naargelang van de tijdshorizon van de afdekking, wat van invloed is op de marktliquiditeit van de derivaten. Voor de langere tijdshorizons (12 à 24 maanden) maakt entiteit C gebruik van contracten voor ruwe olie omdat er alleen voor deze contracten van voldoende marktliquiditeit sprake is. Voor tijdshorizons van 6 à twaalf maanden maakt entiteit C gebruik van gasoliederivaten omdat deze voldoende liquide zijn. Voor tijdshorizons van ten hoogste zes maanden maakt entiteit C gebruik van vliegtuigbrandstofcontracten. De door entiteit C uitgevoerde analyse van de marktstructuur voor olie en olieproducten en haar beoordeling van de relevante feiten en omstandigheden luidt als volgt:

i)

entiteit C is actief in een geografisch gebied waar Brent als ruwe-oliebenchmark fungeert. Ruwe olie is een grondstoffenbenchmark dat van invloed is op de prijs van diverse geraffineerde olieproducten omdat ruwe olie als de belangrijkste basisinput ervan dienst doet. Gasolie is een benchmark voor geraffineerde olieproducten dat meer in het algemeen als prijsreferentie voor oliedestillaten fungeert. Dat komt ook tot uiting in de soorten afgeleide financiële instrumenten voor de markten voor ruwe olie en geraffineerde olieproducten van de omgeving waarin entiteit C actief is, zoals:

het termijncontract voor het ruwe-oliebenchmark, dat een termijncontract voor ruwe Brent-olie is;

het termijncontract voor het gasoliebenchmark, dat als prijsreferentie voor destillaten wordt gebruikt — derivaten voor de spread van vliegtuigbrandstof dekken het prijsverschil tussen vliegtuigbrandstof en dit gasoliebenchmark; en

het crack spread derivaat voor het gasoliebenchmark (dat wil zeggen het derivaat voor het prijsverschil tussen ruwe olie en gasolie — een raffinagemarge), dat is geïndexeerd op basis van ruwe Brent-olie;

ii)

de prijsbepaling van geraffineerde olieproducten hangt niet af van welke ruwe olie door een bepaalde raffinaderij wordt verwerkt omdat die geraffineerde olieproducten (zoals gasolie of vliegtuigbrandstof) standaardproducten zijn.

Entiteit C concludeert derhalve dat het prijsrisico van haar aankopen van vliegtuigbrandstoffen een op ruwe Brent-olie gebaseerde ruwe-olieprijsrisicocomponent en een gasolieprijsrisicocomponent omvat, ook al zijn ruwe olie en gasolie in geen enkele contractuele overeenkomst gespecificeerd. Entiteit C concludeert dat deze beide risicocomponenten afzonderlijk identificeerbaar en betrouwbaar te waarderen zijn, ook al zijn deze niet contractueel gespecificeerd. Entiteit C mag bijgevolg afdekkingsrelaties voor verwachte toekomstige aankopen van vliegtuigbrandstof op basis van risicocomponenten (voor ruwe olie of gasolie) aanwijzen. Deze analyse houdt ook in dat indien entiteit C bijvoorbeeld van op ruwe WTI-olie (West Texas Intermediate) gebaseerde ruwe-oliederivaten heeft gebruikgemaakt, veranderingen in het prijsverschil tussen ruwe Brent-olie en ruwe WTI-olie afdekkingsineffectiviteit zouden veroorzaken;

d)

entiteit D houdt een vastrentend schuldbewijs aan. Dit instrument wordt uitgegeven in een omgeving met een markt waarop een breed scala aan vergelijkbare schuldbewijzen wordt vergeleken aan de hand van de spreads ervan ten opzichte van een referentierente (bijvoorbeeld de LIBOR), en in deze omgeving worden variabel rentende instrumenten gewoonlijk op basis van deze referentierente geïndexeerd. Renteswaps worden vaak gebruikt voor het beheer van renterisico op basis van deze referentierente, ongeacht de spread van de schuldbewijzen ten opzichte van die referentierente. De prijs van vastrentende schuldbewijzen schommelt rechtstreeks in reactie op veranderingen in de referentierente op het moment dat deze plaatsvinden. Entiteit D concludeert dat de referentierente een component is die afzonderlijk identificeerbaar en betrouwbaar te waarderen is. Entiteit D mag bijgevolg afdekkingsrelaties voor het vastrentende schuldbewijs op basis van risicocomponenten voor het referentierenterisico aanwijzen.

B6.3.11

Bij de aanwijzing van een risicocomponent als afgedekte positie zijn de vereisten inzake hedge accounting op dezelfde wijze op deze risicocomponent van toepassing als zij van toepassing zijn op andere afgedekte posities die geen risicocomponenten zijn. Zo zijn de criteria van toepassing waaraan moet worden voldaan om voor hedge accounting in aanmerking te komen, zoals het feit dat de afdekkingsrelatie aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit moet voldoen, en moet elke afdekkingsineffectiviteit worden bepaald en opgenomen.

B6.3.12

Een entiteit kan echter ook alleen veranderingen in de kasstromen of reële waarde van een afgedekte positie boven of onder een gespecificeerde prijs of andere variabele (een eenzijdig risico) aanwijzen. De intrinsieke waarde van een afdekkingsinstrument in de vorm van een gekochte optie (uitgaande van de veronderstelling dat de belangrijkste voorwaarden ervan overeenstemmen met die van het aangewezen risico), maar niet zijn tijdswaarde, weerspiegelt een eenzijdig risico in een afgedekte positie. Een entiteit kan bijvoorbeeld de variabiliteit van toekomstige kasstroomresultaten die voortvloeien uit een prijsverhoging van een verwachte toekomstige commodityaankoop aanwijzen. In dat geval wijst de entiteit alleen de kasstroomverliezen aan die uit een verhoging van de prijs boven het gespecificeerde niveau voortvloeien. Het afgedekte risico omvat niet de tijdswaarde van een gekochte optie, omdat de tijdswaarde geen component van de verwachte toekomstige transactie is die de winst of het verlies beïnvloedt.

B6.3.13

Er is een weerlegbaar vermoeden dat, tenzij het inflatierisico contractueel is gespecificeerd, dit niet afzonderlijk identificeerbaar en betrouwbaar te waarderen is en dus niet als een risicocomponent van een financieel instrument kan worden aangewezen. In beperkte gevallen is het echter wel mogelijk een afzonderlijk identificeerbare en betrouwbaar te waarderen risicocomponent voor het inflatierisico te identificeren omdat de inflatieomgeving en de desbetreffende markt voor schuldpapier door bijzondere omstandigheden wordt gekenmerkt.

B6.3.14

Een entiteit geeft bijvoorbeeld schuldpapier uit in een omgeving waarin aan de inflatie gekoppelde obligaties door een zodanige omzet en termijnstructuur worden gekenmerkt dat dit resulteert in een voldoende liquide markt die het mogelijk maakt een termijnstructuur van een reële couponrente van 0 procent te construeren. Dit betekent dat inflatie voor de desbetreffende valuta een relevante factor is die door de markten voor schuldpapier afzonderlijk in aanmerking wordt genomen. In die omstandigheden kan de inflatierisicocomponent worden bepaald door de kasstromen van het afgedekte schuldbewijs te disconteren aan de hand van de termijnstructuur van reële couponrentes van 0 procent (dat wil zeggen op een wijze die vergelijkbaar is met die waarop een risicovrije (nominale) rentecomponent kan worden bepaald). Daartegenover staat dat een inflatierisicocomponent in vele gevallen niet afzonderlijk identificeerbaar en betrouwbaar te waarderen is. Een entiteit geeft bijvoorbeeld alleen schuldpapier tegen nominale rente uit in een omgeving met een markt voor aan de inflatie gekoppelde obligaties die niet liquide genoeg is om een termijnstructuur van een reële couponrente van 0 procent te kunnen construeren. In dat geval leiden de analyse van de marktstructuur en van de feiten en omstandigheden er niet toe dat de entiteit kan concluderen dat inflatie een relevante factor is die door de markten voor schuldpapier afzonderlijk in aanmerking wordt genomen. De entiteit kan derhalve het weerlegbare vermoeden niet weerleggen dat inflatierisico dat niet contractueel is gespecificeerd, niet afzonderlijk identificeerbaar en betrouwbaar te waarderen is. Een inflatierisicocomponent zou bijgevolg niet voor aanwijzing als afgedekte positie in aanmerking komen. Dit geldt ongeacht welk afdekkingsinstrument voor de inflatie de entiteit daadwerkelijk is aangegaan. De entiteit kan meer bepaald de voorwaarden van het eigenlijke afdekkingsinstrument voor de inflatie niet eenvoudigweg toerekenen door de voorwaarden ervan op het tegen nominale rente uitgegeven schuldpapier te projecteren.

B6.3.15

Een contractueel gespecificeerde inflatierisicocomponent van de kasstromen van een opgenomen aan de inflatie gekoppelde obligatie (in de veronderstelling dat er geen verplichting is om een in een contract besloten derivaat afzonderlijk te verwerken) is afzonderlijk identificeerbaar en betrouwbaar te waarderen, mits andere kasstromen van het instrument niet door de inflatierisicocomponent worden beïnvloed.

Componenten van een nominaal bedrag

B6.3.16

Er bestaan twee soorten componenten van nominale bedragen die als afgedekte positie in een afdekkingsrelatie kunnen worden aangewezen: een component die een gedeelte van een gehele positie is of een tranchecomponent. Het type component verandert de uitkomst van de administratieve verwerking. Een entiteit moet ervoor zorgen dat de aanwijzing van de component voor administratieveverwerkingsdoeleinden consistent is met haar risicobeheerdoelstelling.

B6.3.17

Een voorbeeld van een component die een gedeelte van een gehele positie is, is 50 procent van de contractuele kasstromen van een lening.

B6.3.18

Een tranchecomponent kan worden afgezonderd uit een gedefinieerde, maar open, populatie of uit een gedefinieerd nominaal bedrag. Enkele voorbeelden zijn:

a)

een deel van het volume van een monetaire transactie, bijvoorbeeld het volgende bedrag van VVE 10 aan kasstromen die voortvloeien uit in een vreemde valuta luidende verkopen na het eerste bedrag van VVE 20 in maart 201X (4);

b)

een deel van een fysiek volume, bijvoorbeeld de onderste laag, ter grootte van 5 miljoen kubieke meter, van het aardgas opgeslagen op locatie XYZ;

c)

een deel van een fysiek of ander transactievolume, bijvoorbeeld de eerste 100 vaten van de olieaankopen in juni 201X of de eerste 100 MWh van de elektriciteitsverkopen in juni 201X; of

d)

een tranche van het nominale bedrag van de afgedekte positie, bijvoorbeeld de laatste VE 80 miljoen van een vaststaande toezegging van VE 100 miljoen, de onderste tranche van VE 20 miljoen van een vastrentende obligatie van VE 100 miljoen of de bovenste tranche van VE 30 miljoen van een totaalbedrag van VE 100 miljoen van de vastrentende schuld die vervroegd tegen reële waarde kan worden afgelost (het gedefinieerde nominale bedrag is VE 100 miljoen).

B6.3.19

Indien in een reëlewaardeafdekking een tranchecomponent is aangewezen, moet een entiteit deze uit een gedefinieerd nominaal bedrag afzonderen. Opdat aan de vereisten voor in aanmerking komende reëlewaardeafdekkingen is voldaan, moet een entiteit de afgedekte positie voor veranderingen in de reële waarde herwaarderen (dat wil zeggen de positie herwaarderen voor veranderingen in de reële waarde die aan het afgedekte risico toe te rekenen zijn). De aanpassing van de reëlewaardeafdekking moet uiterlijk wanneer de positie niet langer wordt opgenomen, in winst of verlies worden opgenomen. Het is bijgevolg noodzakelijk de positie te identificeren waarmee de aanpassing van de reëlewaardeafdekking verband houdt. Voor een tranchecomponent van een reëlewaardeafdekking moet een entiteit het nominale bedrag identificeren op basis waarvan deze is gedefinieerd. In alinea B6.3.18(d) moet bijvoorbeeld het totale gedefinieerde nominale bedrag van VE 100 miljoen worden geïdentificeerd om de onderste tranche van VE 20 miljoen of de bovenste tranche van VE 30 miljoen te identificeren.

B6.3.20

Een tranchecomponent die een optie tot vervroegde aflossing omvat, komt niet in aanmerking om als afgedekte positie in een reëlewaardeafdekking te worden aangewezen indien de reële waarde van de optie tot vervroegde aflossing door veranderingen in het afgedekte risico wordt beïnvloed, tenzij in de aangewezen tranche ook het effect van de gerelateerde optie tot vervroegde aflossing is vervat wanneer de verandering in de reële waarde van de afgedekte positie wordt bepaald.

Relatie tussen componenten en de totale kasstromen van een positie

B6.3.21

Indien een component van de kasstromen van een financiële of een niet-financiële positie als afgedekte positie is aangewezen, moet die component kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de totale kasstromen van de gehele positie. Alle kasstromen van de gehele positie kunnen echter als afgedekte positie worden aangewezen en alleen voor een specifiek risico worden afgedekt (bijvoorbeeld alleen voor de veranderingen die toe te rekenen zijn aan veranderingen in de LIBOR of in een prijs van een commoditybenchmark).

B6.3.22

Bij een financiële verplichting waarvan de effectieve rentevoet lager is dan de LIBOR, kan een entiteit bijvoorbeeld het volgende niet aanwijzen:

a)

een component van de verplichting die gelijk is aan de LIBOR (plus het hoofdsombedrag in het geval van een reëlewaardeafdekking); en

b)

een negatieve restcomponent.

B6.3.23

Bij een vastrentende financiële verplichting waarvan de effectieve rentevoet (bijvoorbeeld) 100 basispunten lager is dan de LIBOR, kan een entiteit de waardeverandering van die gehele verplichting (dat wil zeggen de hoofdsom plus de rente berekend tegen de LIBOR min 100 basispunten) die aan veranderingen in de LIBOR toe te rekenen is, als afgedekte positie aanwijzen. Indien een vastrentend financieel instrument enige tijd na de creatie ervan wordt afgedekt en de rente intussen veranderd is, kan de entiteit een risicocomponent aanwijzen die gelijk is aan een referentierente die hoger is dan de contractuele rente die op de positie wordt betaald. De entiteit kan dat doen op voorwaarde dat de referentierente lager is dan de effectieve rentevoet die is berekend op basis van de veronderstelling dat de entiteit het instrument heeft gekocht op de dag waarop zij de afgedekte positie voor het eerst aanwijst. Stel bijvoorbeeld dat een entiteit een vastrentend financieel actief van VE 100 met een effectieve rentevoet van 6 procent creëert op een moment dat de LIBOR 4 procent bedraagt. De entiteit begint dat actief enige tijd later af te dekken, namelijk op het moment dat de LIBOR tot 8 procent is gestegen en de reële waarde van het actief tot VE 90 is gedaald. De entiteit berekent dat indien zij het actief had gekocht op de datum waarop zij het gerelateerde LIBOR-renterisico voor het eerst als afgedekte positie aanwijst, het effectieve rendement van het actief op basis van de reële waarde ervan op dat moment (VE 90) 9,5 procent zou hebben bedragen. Aangezien de LIBOR lager is dan dit effectieve rendement, kan de entiteit een LIBOR-component van 8 procent aanwijzen die ten dele bestaat uit de contractuele rentekasstromen en ten dele uit het verschil tussen de actuele reële waarde (dat wil zeggen VE 90) en het aan het einde van de looptijd af te lossen bedrag (dat wil zeggen VE 100).

B6.3.24

Bij een variabel rentende financiële verplichting waarvan de rente overeenstemt met (bijvoorbeeld) de driemaands LIBOR min 20 basispunten (met een bodemrente van nul basispunten), kan een entiteit de verandering in de kasstromen van die gehele verplichting (dat wil zeggen de driemaands LIBOR min 20 basispunten — met inbegrip van de bodemrente) die aan veranderingen in de LIBOR toe te rekenen zijn, als afgedekte positie aanwijzen. Zolang de termijncurve van de driemaands LIBOR voor de resterende looptijd van die verplichting niet onder de 20 basispunten daalt, is de variabiliteit van de kasstromen van de afgedekte positie identiek aan de variabiliteit van de kasstromen van een verplichting waarvan de rente overeenstemt met de driemaands LIBOR met een spread die gelijk is aan nul of positief is. Indien de termijncurve van de driemaands LIBOR voor de resterende looptijd van die verplichting (of een deel daarvan) onder de 20 basispunten daalt, is de variabiliteit van de kasstromen van de afgedekte positie echter kleiner dan de variabiliteit van de kasstromen van een verplichting waarvan de rente overeenstemt met de driemaands LIBOR met een spread die gelijk is aan nul of positief is.

B6.3.25

Een soortgelijk voorbeeld van een niet-financiële positie is een specifiek type ruwe olie van een specifiek olieveld met een prijs die lager is dan het relevante ruwe-oliebenchmark. Indien een entiteit deze ruwe olie verkoopt op grond van een contract met een contractuele prijsbepalingsformule waarbij de prijs per vat wordt vastgesteld op de prijs van het ruwe-oliebenchmark, verminderd met VE 10 met een bodemprijs van VE 15, dan kan de entiteit de variabiliteit van de gehele kasstroom in het kader van het verkoopcontract welke aan de verandering in de prijs van het ruwe-oliebenchmark toe te rekenen is, als afgedekte positie aanwijzen. De entiteit kan echter geen component aanwijzen die gelijk is aan de volledige verandering in de prijs van het ruwe-oliebenchmark. Zolang de termijnprijs (voor elke levering) niet daalt tot minder dan VE 25, is de variabiliteit van de kasstromen van de afgedekte positie derhalve gelijk aan de variabiliteit van de kasstromen van de verkoop van ruwe olie tegen de prijs van het ruwe-oliebenchmark (of met een positieve spread). Indien de termijnprijs voor een levering daalt tot minder dan VE 25, is de variabiliteit van de kasstromen van de afgedekte positie echter kleiner dan de variabiliteit van de kasstromen van de verkoop van ruwe olie tegen de prijs van het ruwe-oliebenchmark (of met een positieve spread).

Criteria waaraan moet worden voldaan om voor hedge accounting in aanmerking te komen (afdeling 6.4)

Afdekkingseffectiviteit

B6.4.1

Afdekkingseffectiviteit is de mate waarin veranderingen in de reële waarde of de kasstromen van het afdekkingsinstrument veranderingen in de reële waarde of de kasstromen van de afgedekte positie compenseren (wanneer de afgedekte positie bijvoorbeeld een risicocomponent is, is de relevante verandering in de reële waarde of de kasstromen van een positie de verandering die aan het afgedekte risico toe te rekenen is). Afdekkingsineffectiviteit is mate waarin de veranderingen in de reële waarde of de kasstromen van het afdekkingsinstrument groter of kleiner zijn dan de veranderingen in de reële waarde of de kasstromen van de afgedekte positie.

B6.4.2

Bij de aanwijzing van een afdekkingsrelatie en vervolgens doorlopend moet een entiteit de bronnen van afdekkingsineffectiviteit analyseren waarvan wordt verwacht dat deze de afdekkingsrelatie gedurende de looptijd ervan zullen beïnvloeden. Deze analyse (met inbegrip van alle actualiseringen die in overeenstemming met alinea B6.5.21 uit de herbalancering van een afdekkingsrelatie voortvloeien) vormt het uitgangspunt voor de beoordeling door de entiteit van de inachtneming van de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit.

B6.4.3

Om twijfel te vermijden, moeten de gevolgen van de vervanging van de oorspronkelijke tegenpartij door een clearingtegenpartij en van het doorvoeren van de daarmee verband houdende wijzigingen zoals beschreven in 6.5.6 worden weerspiegeld in de waardering van het afdekkingsinstrument en dus in de beoordeling van de afdekkingseffectiviteit en de bepaling van de afdekkingseffectiviteit.

Economische relatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument

B6.4.4

Het vereiste dat er van een economische relatie sprake moet zijn, betekent dat de waarde van het afdekkingsinstrument en de waarde van de afgedekte positie doorgaans in tegengestelde richting muteren als gevolg van hetzelfde risico, namelijk het afgedekte risico. Er moet derhalve sprake zijn van een verwachting dat de waarde van het afdekkingsinstrument en de waarde van de afgedekte positie stelselmatig zullen veranderen in reactie op mutaties in ofwel dezelfde onderliggende waarde, ofwel onderliggende waarden waartussen een zodanige economische relatie bestaat dat zij op dezelfde wijze reageren op het afgedekte risico (bijvoorbeeld ruwe Brent- en WTI-olie).

B6.4.5

Indien de onderliggende waarden niet identiek zijn maar er een economische relatie tussen beide waarden bestaat, kunnen er zich situaties voordoen waarin de waarde van het afdekkingsinstrument en de waarde van de afgedekte positie in dezelfde richting muteren, bijvoorbeeld omdat het prijsverschil tussen de twee gerelateerde onderliggende waarden verandert terwijl de onderliggende waarden zelf geen significante verandering vertonen. Een dergelijke ontwikkeling is nog steeds consistent met een economische relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie indien nog steeds wordt verwacht dat de waarde van het afdekkingsinstrument en de waarde van de afgedekte positie doorgaans in tegengestelde richting zullen muteren wanneer de onderliggende waarden muteren.

B6.4.6

Bij het beoordelen of er van een economische relatie sprake is, moet onder meer een analyse worden uitgevoerd van het mogelijke gedrag van de afdekkingsrelatie tijdens de looptijd ervan om na te gaan of van deze relatie mag worden verwacht dat zij de risicobeheerdoelstelling bereikt. Het bestaan van een statistische correlatie tussen twee variabelen volstaat op zich niet om op valabele wijze te kunnen concluderen dat er van een economische relatie sprake is.

Het effect van het kredietrisico

B6.4.7

Aangezien het model van hedge accounting gebaseerd is op het algemene concept dat winsten en verliezen op het afdekkingsinstrument en op de afgedekte positie elkaar compenseren, wordt de afdekkingseffectiviteit niet alleen bepaald door de economische relatie tussen die posten (dat wil zeggen de veranderingen in de onderliggende waarden ervan), maar ook door het effect van het kredietrisico op de waarde van zowel het afdekkingsinstrument als de afgedekte positie. Het effect van het kredietrisico houdt in dat ook al bestaat er een economische relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie, de mate van de compensatie eventueel een grillig verloop kan gaan vertonen. Dit kan het gevolg zijn van een zodanig grote verandering in het aan het afdekkingsinstrument of de afgedekte positie verbonden kredietrisico dat dit risico de waardeveranderingen die uit de economische relatie voortvloeien (dat wil zeggen het effect van de veranderingen in de onderliggende waarden), gaat domineren. Een verandering die zodanig groot is dat zij tot dominantie van het kredietrisico aanleiding geeft, is een verandering die ertoe leidt dat de winst (of het verlies) uit hoofde van het kredietrisico het effect van veranderingen in de onderliggende waarden op de waarde van het afdekkingsinstrument of de waarde van de afgedekte positie dwarsboomt, ook al zou het om significante veranderingen gaan. Daartegenover staat dat, indien er zich gedurende een bepaalde periode weinig verandering in de onderliggende waarden voordoet, het feit dat zelfs kleine aan het kredietrisico gerelateerde waardeveranderingen van het afdekkingsinstrument of van de afgedekte positie de waarde sterker kunnen beïnvloeden dan de onderliggende waarden, niet tot dominantie aanleiding geeft.

B6.4.8

Een afdekkingsrelatie wordt bijvoorbeeld door het kredietrisico gedomineerd wanneer een entiteit een blootstelling aan het commodityprijsrisico afdekt met behulp van een niet door zekerheden gedekt derivaat. Indien de tegenpartij bij dat derivaat met een ernstige verslechtering van haar kredietwaardigheid wordt geconfronteerd, kan het effect van de veranderingen in de kredietwaardigheid van de tegenpartij groter zijn dan het effect van de veranderingen in de commodityprijs op de reële waarde van het afdekkingsinstrument, terwijl de waardeveranderingen van de afgedekte positie vooral afhangen van de veranderingen in de commodityprijs.

Afdekkingsverhouding

B6.4.9

Overeenkomstig de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit moet de afdekkingsverhouding van de afdekkingsrelatie gelijk zijn aan die welke resulteert uit de hoeveelheid van de afgedekte positie die de entiteit werkelijk afdekt, en de hoeveelheid van het afdekkingsinstrument waarvan de entiteit daadwerkelijk gebruikmaakt om die hoeveelheid van de afgedekte positie af te dekken. Indien een entiteit derhalve minder dan 100 procent, bijvoorbeeld 85 procent, van de blootstelling aan een positie afdekt, moet zij de afdekkingsrelatie aanwijzen met gebruikmaking van een afdekkingsverhouding die gelijk is aan die welke resulteert uit 85 procent van de blootstelling en de hoeveelheid van het afdekkingsinstrument waarvan de entiteit daadwerkelijk gebruikmaakt om deze 85 procent af te dekken. Ook indien een entiteit bijvoorbeeld een blootstelling afdekt met behulp van een nominale hoeveelheid van 40 eenheden van een financieel instrument, moet zij de afdekkingsrelatie aanwijzen met gebruikmaking van een afdekkingsverhouding die gelijk is aan die welke voortvloeit uit deze hoeveelheid van 40 eenheden (dat wil zeggen dat de entiteit geen afdekkingsverhouding mag gebruiken die is gebaseerd op een hogere hoeveelheid eenheden die zij eventueel in totaal bezit, en evenmin op een lagere hoeveelheid eenheden) en de hoeveelheid van de afgedekte positie die zij daadwerkelijk met deze 40 eenheden afdekt.

B6.4.10

De aanwijzing van de afdekkingsrelatie met gebruikmaking van dezelfde afdekkingsverhouding als die welke voortvloeit uit de hoeveelheden van de afgedekte positie en van het afdekkingsinstrument waarvan de entiteit daadwerkelijk gebruikmaakt, mag echter geen onevenwichtigheid tussen de wegingsfactor van de afgedekte positie en de wegingsfactor van het afdekkingsinstrument weerspiegelen, welke op haar beurt aanleiding zou geven tot (al dan niet opgenomen) afdekkingsineffectiviteit die in een uitkomst van de administratieve verwerking kan resulteren welke inconsistent is met het doel van hedge accounting. Bij de aanwijzing van een afdekkingsrelatie moet een entiteit de afdekkingsverhouding die voortvloeit uit de hoeveelheden van de afgedekte positie en van het afdekkingsinstrument waarvan de entiteit daadwerkelijk gebruikmaakt, derhalve aanpassen indien zulks noodzakelijk is om een dergelijke onevenwichtigheid te vermijden.

B6.4.11

Voorbeelden van relevante overwegingen bij het beoordelen of een uitkomst van de administratieve verwerking inconsistent is met het doel van hedge accounting zijn:

a)

of de beoogde afdekkingsverhouding is vastgesteld om de opname van afdekkingsineffectiviteit voor kasstroomafdekkingen te vermijden, dan wel om aanpassingen van reëlewaardeafdekkingen voor meer afgedekte posities te bewerkstelligen met de bedoeling meer van verslaggeving op basis van de reële waarde gebruik te maken zonder evenwel veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument te compenseren; en

b)

of er een commerciële reden is voor de specifieke wegingsfactoren van de afgedekte positie en van het afdekkingsinstrument, ook al geeft zulks aanleiding tot afdekkingsineffectiviteit. Een entiteit gaat bijvoorbeeld over tot het aangaan en aanwijzen van een hoeveelheid van een afdekkingsinstrument die niet de hoeveelheid is die zij als de beste afdekking van de afgedekte positie heeft aangemerkt, omdat het standaardvolume van de afdekkingsinstrumenten het niet mogelijk maakt die exacte hoeveelheid van het afdekkingsinstrument aan te gaan (een „lot size issue”). Een entiteit dekt bijvoorbeeld aankopen van 100 ton koffie af met standaardfuturescontracten voor koffie met een contractgrootte van 37 500 lbs (pond). De entiteit kan slechts van vijf of zes contracten (gelijk aan respectievelijk 85,0 en 102,1 ton) gebruikmaken om het aangekochte volume van 100 ton af te dekken. In dat geval wijst de entiteit de afdekkingsrelatie aan met gebruikmaking van de afdekkingsverhouding die voortvloeit uit het aantal futurescontracten voor koffie waarvan zij daadwerkelijk gebruikmaakt, omdat de afdekkingsineffectiviteit die uit de mismatch van de wegingsfactor van de afgedekte positie en de wegingsfactor van het afdekkingsinstrument voortvloeit, niet resulteert in een uitkomst van de administratieve verwerking welke inconsistent is met het doel van hedge accounting.

Frequentie van de beoordeling of aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit is voldaan

B6.4.12

Een entiteit moet bij de aanvang van de afdekkingsrelatie, en vervolgens doorlopend, beoordelen of een afdekkingsrelatie aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit voldoet. Een entiteit moet de doorlopende beoordeling ten minste op elke verslagdatum uitvoeren, dan wel bij een significante verandering in de omstandigheden die op de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit van toepassing zijn, indien deze eerder plaatsvindt. De beoordeling heeft betrekking op verwachtingen inzake de afdekkingseffectiviteit en heeft dus een louter toekomstgericht karakter.

Methoden voor de beoordeling of aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit is voldaan

B6.4.13

In deze standaard is geen methode vastgelegd om te beoordelen of een afdekkingsrelatie aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit voldoet. Een entiteit moet echter een methode hanteren waarbij de relevante kenmerken van de afdekkingsrelatie, met inbegrip van de bronnen van afdekkingsineffectiviteit, in aanmerking worden genomen. Afhankelijk van deze factoren kan de methode een kwalitatieve of kwantitatieve beoordeling zijn.

B6.4.14

Wanneer de kritieke voorwaarden (zoals het nominale bedrag, de looptijd en de onderliggende waarde) van het afdekkingsinstrument en van de afgedekte positie overeenstemmen of nauw bij elkaar aansluiten, kan het mogelijk zijn voor een entiteit om op basis van een kwalitatieve beoordeling van deze kritieke voorwaarden te concluderen dat de waarde van het afdekkingsinstrument en de waarde van de afgedekte positie als gevolg van hetzelfde risico doorgaans in tegengestelde richting zullen muteren en dat er dus van een economische relatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument sprake is (zie de alinea's B6.4.4, B6.4.5 en B6.4.6).

B6.4.15

Het feit dat een derivaat „in the money” of „out of the money” is wanneer het als afdekkingsinstrument is aangewezen, betekent op zich niet dat een kwalitatieve beoordeling ongeschikt is. Het hangt van de omstandigheden af of de uit dit feit voortvloeiende afdekkingsineffectiviteit een zodanige omvang kan hebben dat zij niet afdoende door een kwalitatieve beoordeling zou worden weergegeven.

B6.4.16

Daartegenover staat dat indien de kritieke voorwaarden van het afdekkingsinstrument en van de afgedekte positie niet nauw bij elkaar aansluiten, de mate van de compensatie met meer onzekerheid is omgeven. De afdekkingseffectiviteit tijdens de looptijd van de afdekkingsrelatie is bijgevolg moeilijker te voorspellen. In een dergelijke situatie kan het alleen mogelijk zijn voor een entiteit om op basis van een kwantitatieve beoordeling te concluderen dat er van een economische relatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument sprake is (zie de alinea's B6.4.4, B6.4.5 en B6.4.6). In sommige situaties kan eventueel ook een kwantitatieve beoordeling vereist zijn om na te gaan of de voor de aanwijzing van de afdekkingsrelatie gehanteerde afdekkingsverhouding aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit voldoet (zie de alinea's B6.4.9, B6.4.10 en B6.4.11). Een entiteit kan voor deze twee verschillende doeleinden van dezelfde of verschillende methoden gebruikmaken.

B6.4.17

Indien er zich veranderingen in de omstandigheden voordoen die op de afdekkingseffectiviteit van invloed zijn, kan een entiteit zich verplicht zien van methode te veranderen om te beoordelen of een afdekkingsrelatie aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit voldoet, teneinde te waarborgen dat de relevante kenmerken van de afdekkingsrelatie, zoals onder meer de bronnen van afdekkingsineffectiviteit, nog steeds worden bestreken.

B6.4.18

Het risicobeheer van een entiteit vormt de belangrijkste bron van informatie om te beoordelen of een afdekkingsrelatie aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit voldoet. Dit betekent dat de beheersinformatie (of -analyse) die voor besluitvormingsdoeleinden wordt gebruikt, ook kan worden gebruikt als uitgangspunt voor de beoordeling of een afdekkingsrelatie aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit voldoet.

B6.4.19

In de door een entiteit bijgehouden documentatie van de afdekkingsrelatie is aangegeven hoe zij de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit zal beoordelen, met vermelding van de gehanteerde methode of methoden. De documentatie van de afdekkingsrelatie moet worden bijgewerkt indien er wijzigingen in de methoden worden aangebracht (zie alinea B6.4.17).

Administratieve verwerking van in aanmerking komende afdekkingsrelaties (afdeling 6.5)

B6.5.1

Een voorbeeld van reëlewaardeafdekking is een afdekking van een blootstelling aan veranderingen in de reële waarde van een vastrentend schuldbewijs als gevolg van rentewijzigingen. Een dergelijke afdekkingstransactie kan worden aangegaan door de emittent of door de houder van het schuldbewijs.

B6.5.2

Doel van een kasstroomafdekking is de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument uit te stellen tot een periode of perioden waarin de afgedekte verwachte toekomstige kasstromen de winst of het verlies beïnvloeden. Een voorbeeld van een kasstroomafdekking is het gebruik van een swap om een variabel rentende schuld (ongeacht of deze tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde wordt gewaardeerd) te wijzigen in een vastrentende schuld (dat wil zeggen een afdekking van een toekomstige transactie waarbij de toekomstige kasstromen die worden afgedekt de toekomstige rentebetalingen zijn). Daartegenover staat dat een verwachte toekomstige aankoop van een eigenvermogensinstrument dat, zodra het is verworven, administratief zal worden verwerkt tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, een voorbeeld is van een positie die geen afgedekte positie in een kasstroomafdekking kan zijn omdat een eventuele uitgestelde winst of een eventueel uitgesteld verlies op het afdekkingsinstrument niet op passende wijze naar de winst of het verlies kunnen worden overgeboekt tijdens een periode waarin het compensatie biedt. Om dezelfde reden kan een verwachte toekomstige aankoop van een eigenvermogensinstrument dat, zodra het is verworven, administratief zal worden verwerkt tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, evenmin de afgedekte positie in een kasstroomafdekking zijn.

B6.5.3

Een afdekking van een vaststaande toezegging (bijvoorbeeld een afdekking van de verandering in de brandstofprijs gerelateerd aan een niet-opgenomen contractuele verplichting door een elektriciteitsbedrijf om brandstof tegen een vaste prijs te kopen) is een afdekking van een blootstelling aan een verandering in reële waarde. Een dergelijke afdekking is bijgevolg een reëlewaardeafdekking. Volgens alinea 6.5.4 zou een afdekking van het valutarisico van een vaststaande toezegging bij wijze van alternatief administratief als een kasstroomafdekking kunnen worden verwerkt.

Bepaling van de afdekkingsineffectiviteit

B6.5.4

Bij de bepaling van de afdekkingsineffectiviteit moet een entiteit met de tijdswaarde van geld rekening houden. De entiteit bepaalt de waarde van de afgedekte positie bijgevolg op basis van de contante waarde, waardoor in de waardeverandering van de afgedekte positie ook het effect van de tijdswaarde van geld is vervat.

B6.5.5

Bij de berekening van de waardeverandering van de afgedekte positie met het oog op de bepaling van de afdekkingsineffectiviteit mag een entiteit een derivaat gebruiken waarvan de voorwaarden met de kritieke voorwaarden van de afgedekte positie zouden overeenstemmen (dit wordt gewoonlijk een „hypothetisch derivaat” genoemd), en dat voor een afdekking van een verwachte toekomstige transactie bijvoorbeeld zou zijn gekalibreerd met behulp van het afgedekte prijspeil (of rentepeil). Indien de afdekking bijvoorbeeld betrekking heeft op een dubbelzijdig risico op het actuele marktpeil, dan zou het hypothetische derivaat een hypothetisch termijncontract zijn dat is gekalibreerd op een waarde van nul op het tijdstip van de aanwijzing van de afdekkingsrelatie. Indien de afdekking bijvoorbeeld een eenzijdig risico zou zijn, dan zou het hypothetische derivaat de intrinsieke waarde van een hypothetische optie vertegenwoordigen die op het tijdstip van de aanwijzing van de afdekkingsrelatie „at the money” is indien het afgedekte prijspeil het actuele marktpeil is, of „out of the money” indien het afgedekte prijspeil hoger (of, bij een afdekking van een longpositie, lager) is dan het actuele marktpeil. De waardeverandering van de afgedekte positie kan alleen worden berekend door van een hypothetisch derivaat gebruik te maken. Het hypothetische derivaat is een kopie van de afgedekte positie en levert dus dezelfde uitkomst op als die welke zou worden verkregen indien die waardeverandering volgens een andere benadering zou zijn bepaald. Het gebruik van een „hypothetisch derivaat” is dus geen op zichzelf staande methode maar een mathematisch hulpmiddel dat alleen kan worden gebruikt om de waarde van de afgedekte positie te berekenen. Een „hypothetisch derivaat” kan bijgevolg niet worden gebruikt om kenmerken in de waarde van de afgedekte positie op te nemen die uitsluitend in het afdekkingsinstrument (maar niet in de afgedekte positie) zijn vervat. Neem bijvoorbeeld een in een vreemde valuta luidende schuld (ongeacht of het een vastrentende of een variabel rentende schuld betreft). Wanneer een hypothetisch derivaat wordt gebruikt om de waardeverandering van een dergelijke schuld of de contante waarde van de cumulatieve verandering in de kasstromen ervan te berekenen, kan het hypothetische derivaat niet zonder meer een last voor het wisselen van valuta's toerekenen, ook al kan in bestaande derivaten waarbij verschillende valuta's worden gewisseld een dergelijke last zijn opgenomen (bijvoorbeeld „cross-currency interest rate swaps”).

B6.5.6

De met behulp van een hypothetisch derivaat bepaalde waardeverandering van de afgedekte positie kan ook worden gebruikt om te beoordelen of een afdekkingsrelatie aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit voldoet.

Herbalancering van de afdekkingsrelatie en veranderingen in de afdekkingsverhouding

B6.5.7

Met herbalancering wordt verwezen naar de aanpassingen in de aangewezen hoeveelheden van de afgedekte positie of van het afdekkingsinstrument van een reeds bestaande afdekkingsrelatie met de bedoeling een afdekkingsverhouding te handhaven die aan de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit voldoet. Veranderingen in aangewezen hoeveelheden van een afgedekte positie of een afdekkingsinstrument met een andere bedoeling vormen geen herbalancering in de zin van deze standaard.

B6.5.8

Herbalancering wordt overeenkomstig de alinea's B6.5.9 tot en met B6.5.21 administratief verwerkt als een voortzetting van de afdekkingsrelatie. Bij herbalancering wordt de afdekkingsineffectiviteit van de afdekkingsrelatie vlak voor de aanpassing van de afdekkingsrelatie bepaald en opgenomen.

B6.5.9

Aanpassing van de afdekkingsverhouding stelt een entiteit in staat te reageren op veranderingen in de relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie welke uit de onderliggende waarden of risicovariabelen ervan voortvloeien. Neem bijvoorbeeld een afdekkingsrelatie waarbij het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie worden gekenmerkt door verschillende maar gerelateerde veranderingen in onderliggende waarden in reactie op een verandering in de relatie tussen deze beide onderliggende waarden (bijvoorbeeld verschillende maar gerelateerde indexen, rentevoeten op prijzen). Herbalancering maakt het dus mogelijk een afdekkingsrelatie voort te zetten in situaties waarin de relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie verandert op een wijze die kan worden gecompenseerd door de afdekkingsverhouding aan te passen.

B6.5.10

Stel bijvoorbeeld dat een entiteit een blootstelling aan vreemde valuta A afdekt met behulp van een valutaderivaat met als referentie vreemde valuta B, waarbij vreemde valuta A en vreemde valuta B aan elkaar gekoppeld zijn (dat wil zeggen dat hun wisselkoers wordt gehandhaafd binnen een bandbreedte of op een wisselkoers die door een centrale bank of andere autoriteit is vastgesteld). Indien de wisselkoers tussen vreemde valuta A en vreemde valuta B zou worden gewijzigd (dat wil zeggen indien een nieuwe bandbreedte of koers zou worden vastgesteld), dan zou herbalancering van de afdekkingsrelatie om de nieuwe wisselkoers weer te geven ervoor zorgen dat de afdekkingsrelatie in de nieuwe omstandigheden aan het voor de afdekkingsverhouding geldende vereiste inzake afdekkingseffectiviteit zou blijven voldoen. Indien er daarentegen een wanbetaling met betrekking tot het valutaderivaat zou plaatsvinden, dan zou aanpassing van de afdekkingsverhouding niet kunnen garanderen dat de afdekkingsrelatie in de nieuwe omstandigheden aan dit vereiste inzake afdekkingseffectiviteit zou blijven voldoen. Herbalancering maakt het dus niet gemakkelijk een afdekkingsrelatie voort te zetten in situaties waarin de relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie verandert op een wijze die niet kan worden gecompenseerd door de afdekkingsverhouding aan te passen.

B6.5.11

Niet elke verandering in de mate van compensatie tussen de veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument en in de reële waarde of kasstromen van de afgedekte positie vormt een verandering in de relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie. Een entiteit analyseert de bronnen van afdekkingsineffectiviteit waarvan zij verwacht dat deze de afdekkingsrelatie tijdens de looptijd ervan zullen beïnvloeden en beoordeelt of veranderingen in de mate van compensatie:

a)

fluctuaties zijn rond de afdekkingsverhouding, die geldig blijft (dat wil zeggen die de relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie afdoende blijft weergeven); of

b)

een indicatie vormen van het feit dat de afdekkingsverhouding de relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie niet afdoende meer weergeeft.

Bij deze beoordeling gaat een entiteit uit van het voor de afdekkingsverhouding geldende vereiste inzake de afdekkingseffectiviteit, met name om te garanderen dat de afdekkingsrelatie geen onevenwichtigheid tussen de wegingsfactor van de afgedekte positie en de wegingsfactor van het afdekkingsinstrument weerspiegelt, welke aanleiding zou geven tot (al dan niet opgenomen) afdekkingsineffectiviteit die in een uitkomst van de administratieve verwerking kan resulteren welke inconsistent is met het doel van hedge accounting. Bij deze beoordeling is derhalve oordeelsvorming vereist.

B6.5.12

De fluctuatie rond een constante afdekkingsverhouding (en dus de gerelateerde afdekkingsineffectiviteit) kan niet worden verminderd door de afdekkingsverhouding aan te passen in reactie op elke specifieke uitkomst. In dergelijke omstandigheden is de verandering in de mate van compensatie derhalve een kwestie van de bepaling en de opname van de afdekkingsineffectiviteit, maar is er geen herbalancering vereist.

B6.5.13

Daartegenover staat dat indien veranderingen in de mate van compensatie erop duiden dat de fluctuatie plaatsvindt rond een afdekkingsverhouding die verschilt van de afdekkingsverhouding die momenteel voor de afdekkingsrelatie in kwestie wordt gebruikt, dan wel dat er sprake is van een trend weg van die afdekkingsverhouding, dan kan de afdekkingsineffectiviteit worden verminderd door de afdekkingsverhouding aan te passen, terwijl het behoud van de afdekkingsverhouding tot een steeds grotere afdekkingsineffectiviteit zou leiden. In dergelijke omstandigheden moet een entiteit derhalve beoordelen of de afdekkingsrelatie een onevenwichtigheid tussen de wegingsfactor van de afgedekte positie en de wegingsfactor van het afdekkingsinstrument weerspiegelt, welke aanleiding zou geven tot (al dan niet opgenomen) afdekkingsineffectiviteit die in een uitkomst van de administratieve verwerking kan resulteren welke inconsistent is met het doel van hedge accounting. Indien de afdekkingsverhouding wordt aangepast, is dat ook van invloed op de bepaling en de opname van de afdekkingsineffectiviteit omdat bij herbalancering de afdekkingsineffectiviteit van de afdekkingsrelatie overeenkomstig alinea B6.5.8 vlak voor de aanpassing van de afdekkingsrelatie moet worden bepaald en opgenomen.

B6.5.14

Herbalancering betekent dat een entiteit ten behoeve van hedge accounting na de aanvang van een afdekkingsrelatie de hoeveelheden van het afdekkingsinstrument of van de afgedekte positie aanpast in reactie op veranderingen in omstandigheden die de afdekkingsverhouding van die afdekkingsrelatie beïnvloeden. Die aanpassing dient gewoonlijk aanpassingen weer te geven in de hoeveelheden van het afdekkingsinstrument en van de afgedekte positie waarvan zij daadwerkelijk gebruikmaakt. Een entiteit moet echter de afdekkingsverhouding aanpassen die voortvloeit uit de hoeveelheden van de afgedekte positie of van het afdekkingsinstrument waarvan zij daadwerkelijk gebruikmaakt indien:

a)

de afdekkingsverhouding die voortvloeit uit veranderingen in de hoeveelheden van het afdekkingsinstrument of van de afgedekte positie waarvan de entiteit daadwerkelijk gebruikmaakt, een onevenwichtigheid weerspiegelt die aanleiding geeft tot afdekkingsineffectiviteit die in een uitkomst van de administratieve verwerking kan resulteren welke inconsistent is met het doel van hedge accounting; of

b)

een entiteit hoeveelheden behoudt van het afdekkingsinstrument en van de afgedekte positie waarvan de entiteit daadwerkelijk gebruikmaakt, welke resulteren in een afdekkingsverhouding die in nieuwe omstandigheden een onevenwichtigheid zou weerspiegelen die aanleiding zou geven tot afdekkingsineffectiviteit die in een uitkomst van de administratieve verwerking kan resulteren welke inconsistent is met het doel van hedge accounting (een entiteit mag met andere woorden geen onevenwichtigheid creëren door na te laten de afdekkingsverhouding aan te passen).

B6.5.15

Herbalancering is niet van toepassing indien de risicobeheerdoelstelling van een afdekkingsrelatie is gewijzigd. In plaats daarvan moet voor die afdekkingsrelatie hedge accounting worden beëindigd (dat neemt niet weg dat een entiteit overeenkomstig alinea B6.5.28 eventueel een nieuwe afdekkingsrelatie kan aanwijzen die betrekking heeft op het afdekkingsinstrument of de afgedekte positie van de eerdere afdekkingsrelatie).

B6.5.16

Indien een afdekkingsrelatie wordt geherbalanceerd, kan de aanpassing van de afdekkingsverhouding op de volgende verschillende manieren plaatsvinden:

a)

de wegingsfactor van de afgedekte positie kan worden verhoogd (waardoor tegelijkertijd de wegingsfactor van het afdekkingsinstrument wordt verlaagd) door:

i)

het volume van de afgedekte positie te vergroten; of

ii)

het volume van het afdekkingsinstrument te verminderen;

b)

de wegingsfactor van het afdekkingsinstrument kan worden verhoogd (waardoor tegelijkertijd de wegingsfactor van de afgedekte positie wordt verlaagd) door:

i)

het volume van het afdekkingsinstrument te vergroten; of

ii)

het volume van de afgedekte positie te verminderen.

De volumeveranderingen hebben betrekking op de hoeveelheden die deel uitmaken van de afdekkingsrelatie. Volumeverminderingen houden derhalve niet noodzakelijkerwijze in dat de posities of transacties niet langer bestaan of dat niet langer wordt verwacht dat deze zullen plaatsvinden, maar wel dat deze geen deel uitmaken van de afdekkingsrelatie. Een vermindering van het volume van het afdekkingsinstrument kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat de entiteit een derivaat behoudt, maar dat eventueel slechts een deel daarvan een afdekkingsinstrument in de afdekkingsrelatie blijft. Dit kan zich voordoen indien herbalancering alleen kan plaatsvinden door het volume van het afdekkingsinstrument in de afdekkingsrelatie te verminderen, maar waarbij de entiteit het niet langer benodigde volume behoudt. In dat geval wordt het niet aangewezen deel van het derivaat administratief verwerkt tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (tenzij het als afdekkingsinstrument in een andere afdekkingsrelatie werd aangewezen).

B6.5.17

Aanpassing van de afdekkingsverhouding door het volume van de afgedekte positie te verhogen, heeft geen invloed op de wijze waarop de veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument worden bepaald. Ook de bepaling van de waardeveranderingen van de afgedekte positie die aan het eerder aangewezen volume is gerelateerd, blijft ongewijzigd. Vanaf de datum van herbalancering omvatten de waardeveranderingen van de afgedekte positie echter ook de waardeverandering van het additionele volume van de afgedekte positie. Deze veranderingen worden bepaald met ingang van en onder verwijzing naar de datum van herbalancering in plaats van de datum waarop de afdekkingsrelatie werd aangewezen. Indien een entiteit bijvoorbeeld oorspronkelijk een volume van 100 ton van een commodity afdekte tegen een termijnprijs van VE 80 (de termijnprijs bij de aanvang van de afdekkingsrelatie) en bij herbalancering een volume van 10 ton heeft toegevoegd toen de termijnprijs VE 90 bedroeg, zou de afgedekte positie na herbalancering de volgende twee tranches omvatten: 100 ton afgedekt tegen VE 80 en 10 ton afgedekt tegen VE 90.

B6.5.18

Aanpassing van de afdekkingsverhouding door het volume van het afdekkingsinstrument te verminderen, heeft geen invloed op de wijze waarop de waardeveranderingen van de afgedekte positie worden bepaald. Ook de bepaling van de veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument gerelateerd aan het volume dat aangewezen blijft, blijft onveranderd. Vanaf de datum van herbalancering maakt het volume waarmee het afdekkingsinstrument werd verminderd, echter geen deel meer uit van de afdekkingsrelatie. Indien een entiteit bijvoorbeeld oorspronkelijk het aan een commodity verbonden prijsrisico afdekte met behulp van een derivaatvolume van 100 ton als afdekkingsinstrument en dat volume bij herbalancering met 10 ton vermindert, dan zou er een nominale hoeveelheid van 90 ton van het volume van het afdekkingsinstrument overblijven (zie alinea B6.5.16 voor de gevolgen voor het derivaatvolume (namelijk 10 ton) dat geen deel meer uitmaakt van de afdekkingsrelatie).

B6.5.19

Aanpassing van de afdekkingsverhouding door het volume van het afdekkingsinstrument te verhogen, heeft geen invloed op de wijze waarop de waardeveranderingen van de afgedekte positie worden bepaald. Ook de bepaling van de veranderingen in de reële waarde van de aan het eerder aangewezen volume gerelateerde afdekkingsinstrument blijft onveranderd. Vanaf de datum van herbalancering omvatten de veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument echter ook de waardeveranderingen van het additionele volume van het afdekkingsinstrument. Deze veranderingen worden bepaald met ingang van en onder verwijzing naar de datum van herbalancering in plaats van de datum waarop de afdekkingsrelatie werd aangewezen. Indien een entiteit bijvoorbeeld oorspronkelijk het aan een commodity verbonden prijsrisico afdekte met behulp van een derivaatvolume van 100 ton als afdekkingsinstrument en bij herbalancering een volume van 10 ton toevoegt, dan zou het afdekkingsinstrument na herbalancering een totaal derivaatvolume van 110 ton omvatten. De verandering in de reële waarde van het afdekkingsinstrument is de totale verandering in de reële waarde van de derivaten die het totale volume van 110 ton uitmaken. Aan deze derivaten kunnen (en zullen waarschijnlijk) verschillende kritieke voorwaarden, zoals termijnkoersen, verbonden zijn omdat zij op verschillende tijdstippen zijn aangegaan (met inbegrip van de mogelijkheid dat derivaten na eerste opname in afdekkingsrelaties worden aangewezen).

B6.5.20

Aanpassing van de afdekkingsverhouding door het volume van de afgedekte positie te verminderen, heeft geen invloed op de wijze waarop de veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument worden bepaald. Ook de bepaling van de waardeveranderingen van de afgedekte positie gerelateerd aan het volume dat aangewezen blijft, blijft onveranderd. Vanaf de datum van herbalancering maakt het volume waarmee de afgedekte positie werd verminderd, echter geen deel meer uit van de afdekkingsrelatie. Indien een entiteit bijvoorbeeld oorspronkelijk een volume van 100 ton van een commodity afdekte tegen een termijnprijs van VE 80 en dat volume bij herbalancering met 10 ton vermindert, dan zou de afgedekte positie na herbalancering 90 ton bedragen afgedekt op VE 80. De 10 ton van de afgedekte positie die geen deel meer uitmaakt van de afdekkingsrelatie, zou administratief worden verwerkt overeenkomstig de vereisten inzake de beëindiging van hedge accounting (zie de alinea's 6.5.6 en 6.5.7 en de alinea's B6.5.22 tot en met B6.5.28).

B6.5.21

Bij herbalancering van een afdekkingsrelatie moet een entiteit overgaan tot de actualisering van haar analyse van de bronnen van afdekkingsineffectiviteit waarvan wordt verwacht dat zij de afdekkingsrelatie tijdens de (resterende) looptijd ervan zullen beïnvloeden (zie alinea B6.4.2). De documentatie van de afdekkingsrelatie moet dienovereenkomstig worden geactualiseerd.

Beëindiging van hedge accounting

B6.5.22

Beëindiging van hedge accounting is prospectief van toepassing vanaf de datum waarop niet langer is voldaan aan de criteria om voor hedge accounting in aanmerking te komen.

B6.5.23

Een entiteit mag de aanwijzing van een afdekkingsrelatie niet ongedaan maken en daarmee beëindigen indien de afdekkingsrelatie aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

zij bereikt nog steeds de risicobeheerdoelstelling op basis waarvan zij voor hedge accounting in aanmerking kwam (dat wil zeggen dat de entiteit deze risicobeheerdoelstelling nog steeds nastreeft); en

b)

zij blijft voldoen aan alle andere criteria om voor hedge accounting in aanmerking te komen (nadat met elke herbalancering van de afdekkingsrelatie rekening is gehouden, indien van toepassing).

B6.5.24

Voor de toepassing van deze standaard wordt een onderscheid gemaakt tussen de risicobeheerstrategie van een entiteit en haar risicobeheerdoelstellingen. De risicobeheerstrategie wordt vastgesteld op het hoogste niveau waarop een entiteit bepaalt hoe zij haar risico beheert. Bij risicobeheerstrategiëen wordt gewoonlijk aangegeven aan welke risico's de entiteit is blootgesteld en wordt uiteengezet hoe de entiteit op deze risico's inspeelt. Een risicobeheerstrategie is doorgaans voor een langere periode van toepassing en kan voorzien in enige flexibiliteit om te reageren op veranderingen in omstandigheden die zich voordoen terwijl de strategie van toepassing is (bijvoorbeeld verschillende niveaus van rentevoeten of commodityprijzen die in een verschillende mate van afdekking resulteren). Deze strategie wordt doorgaans vastgelegd in een algemeen document dat van bovenaf via gedragslijnen met specifieke leidraden doorheen een gehele entiteit wordt verspreid. De risicobeheerdoelstelling van een afdekkingsrelatie is daarentegen van toepassing op het niveau van een specifieke afdekkingsrelatie. Zij heeft betrekking op de wijze waarop het specifieke afdekkingsinstrument dat is aangewezen, wordt aangewend voor de afdekking van de specifieke blootstelling die als afgedekte positie is aangewezen. Bij een risicobeheerstrategie kan er derhalve sprake zijn van vele verschillende afdekkingsrelaties waarvan de risicobeheerdoelstellingen verband houden met de uitvoering van deze algemene risicobeheerstrategie. Bijvoorbeeld:

a)

een entiteit heeft een strategie voor het beheer van haar renteblootstelling aan schuldfinanciering waarbij bandbreedtes voor de gehele entiteit worden vastgesteld wat de mix tussen variabel rentende en vastrentende financiering betreft. De strategie bestaat erin de schuld tegen vaste rente binnen een bandbreedte van 20 à 40 procent te handhaven. De entiteit beslist van tijd tot tijd al naargelang het rentepeil hoe deze strategie moet worden uitgevoerd (dat wil zeggen welke positie zij inneemt binnen de bandbreedte van 20 à 40 procent voor de vastrentende blootstelling). Indien de rente laag is, legt de entiteit de rente voor een groter deel van de schuld vast dan wanneer de rente hoog is. De schuld van de entiteit bedraagt VE 100 aan variabel rentende schuld, waarvan VE 30 in een vastrentende blootstelling is omgezet. De entiteit maakt van de lage rente gebruik om een schuld van nog eens VE 50 aan te gaan voor de financiering van een belangrijke investering. De entiteit doet dat door een vastrentende obligatie uit te geven. In het licht van de lage rente beslist de entiteit om haar vastrentende blootstelling vast te stellen op 40 procent van de totale schuld door de mate waarin zij voordien haar variabel rentende blootstelling afdekte met een bedrag van VE 20 te verminderen, wat resulteert in een vastrentende blootstelling van VE 60. In deze situatie blijft de risicobeheerstrategie zelf onveranderd. De uitvoering van die strategie door de entiteit is daarentegen echter gewijzigd. Dit betekent dat voor een bedrag van VE 20 van de variabel rentende blootstelling dat voordien was afgedekt, de risicobeheerdoelstelling is gewijzigd (dat wil zeggen op het niveau van de afdekkingsrelatie). In deze situatie moet hedge accounting bijgevolg worden beëindigd voor een bedrag van VE 20 van de voordien afgedekte variabel rentende blootstelling. Dit kan betekenen dat de swappositie met een nominaal bedrag van VE 20 wordt verminderd, maar, afhankelijk van de omstandigheden, kan een entiteit dat swapvolume eventueel behouden en het bijvoorbeeld gebruiken voor de afdekking van een andere blootstelling, of kan het deel gaan uitmaken van de handelsportefeuille. Daartegenover staat dat indien een entiteit in plaats daarvan een deel van haar nieuwe vastrentende schuld in een variabel rentende blootstelling omzet, voor haar eerder afgedekte variabel rentende blootstelling hedge accounting zou moeten worden voortgezet;

b)

sommige blootstellingen vloeien vooruit uit vaak veranderende posities, zoals het aan een open portefeuille van schuldbewijzen verbonden renterisico. De toevoeging van nieuwe schuldbewijzen en het niet langer opnemen van schuldbewijzen resulteren in een voortdurende verandering van die blootstelling (dat is met andere woorden niet hetzelfde als het gewoon afbouwen van een positie die het einde van haar looptijd bereikt). Het betreft een dynamisch proces waarbij de blootstelling en de voor het beheer daarvan gehanteerde afdekkingsinstrumenten niet voor lange tijd gelijk blijven. Een entiteit met een dergelijke blootstelling past de voor het beheer van het renterisico gebruikte afdekkingsinstrumenten bijgevolg veelvuldig aan naarmate de blootstelling verandert. Als afgedekte positie voor het renterisico voor 24 maanden zijn bijvoorbeeld schuldbewijzen met een resterende looptijd van 24 maanden aangewezen. Dezelfde procedure wordt op andere tijdsintervallen of looptijdperioden toegepast. Na korte tijd beëindigt de entiteit alle, sommige of een deel van de eerder aangewezen afdekkingsrelaties voor looptijdperioden en wijst zij nieuwe afdekkingsrelaties voor looptijdperioden aan op basis van de omvang ervan en van de afdekkingsinstrumenten die op dat moment bestaan. In deze situatie weerspiegelt de beëindiging van hedge accounting het feit dat deze afdekkingsrelaties zodanig zijn vastgesteld dat de entiteit een nieuw afdekkingsinstrument en een nieuwe afgedekte positie bekijkt in plaats van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie die eerder waren aangewezen. De risicobeheerstrategie blijft onveranderd, maar er blijft geen risicobeheerdoelstelling bestaan voor die eerder aangewezen afdekkingsrelaties, die niet langer als zodanig bestaan. In een dergelijke situatie is de beëindiging van hedge accounting van toepassing voor zover de risicobeheerdoelstelling is veranderd. Dit hangt af van de situatie van een entiteit en kan bijvoorbeeld gelden voor alle of slechts sommige afdekkingsrelaties van een looptijdperiode, dan wel voor slechts een deel van een afdekkingsrelatie;

c)

een entiteit volgt een risicobeheerstrategie waarmee zij het valutarisico van verwachte toekomstige verkopen en de daaruit resulterende vorderingen beheert. Binnen die strategie beheert de entiteit het valutarisico slechts tot het tijdstip van de opname van de vordering als een specifieke afdekkingsrelatie. Daarna beheert de entiteit het valutarisico niet meer op basis van die specifieke afdekkingsrelatie. In plaats daarvan beheert zij gezamenlijk het valutarisico verbonden aan vorderingen, schulden en derivaten (die geen verband houden met verwachte toekomstige transacties die nog niet vaststaan) die in dezelfde vreemde valuta luiden. Ten behoeve van de administratieve verwerking functioneert dit als een „natuurlijke” afdekking omdat de winsten en verliezen die voortvloeien uit het valutarisico dat aan al deze posten verbonden is, onmiddellijk in winst of verlies worden opgenomen. Voor administratieveverwerkingsdoeleinden geldt bijgevolg dat indien de afdekkingsrelatie voor de periode tot de betalingsdatum is aangewezen, zij moet worden beëindigd wanneer de vordering is opgenomen, omdat de risicobeheerdoelstelling van de oorspronkelijke afdekkingsrelatie niet langer van toepassing is. Het valutarisico wordt thans binnen dezelfde strategie maar op een verschillende basis beheerd. Daartegenover staat dat indien een entiteit een verschillende risicobeheerdoelstelling zou hebben en specifiek voor dat bedrag aan verwachte toekomstige verkopen en de daaruit voortvloeiende vordering het valutarisico tot de afwikkelingsdatum als één continue afdekkingsrelatie zou beheren, tot die datum hedge accounting zou worden voortgezet.

B6.5.25

De beëindiging van hedge accounting kan betrekking hebben op:

a)

een afdekkingsrelatie in haar geheel; of

b)

een deel van een afdekkingsrelatie (wat betekent dat voor het resterende deel van de afdekkingsrelatie hedge accounting wordt voortgezet).

B6.5.26

Een afdekkingsrelatie wordt in haar geheel beëindigd wanneer zij, als geheel, niet meer aan de criteria voldoet om voor hedge accounting in aanmerking te komen. Bijvoorbeeld:

a)

de afdekkingsrelatie bereikt niet langer de risicobeheerdoelstelling op basis waarvan zij voor hedge accounting in aanmerking kwam (dat wil zeggen dat de entiteit deze risicobeheerdoelstelling niet meer nastreeft);

b)

het afdekkingsinstrument of de afdekkingsinstrumenten zijn verkocht of beëindigd (het betreft het gehele volume dat van de afdekkingsrelatie deel uitmaakte); of

c)

er bestaat geen economische relatie meer tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument of het effect van het kredietrisico begint de uit die economische relatie voortvloeiende waardeveranderingen te domineren.

B6.5.27

Een deel van een afdekkingsrelatie wordt beëindigd (en voor het resterende deel wordt hedge accounting voortgezet) wanneer slechts een deel van de afdekkingsrelatie niet meer voldoet aan de criteria om voor hedge accounting in aanmerking te komen. Bijvoorbeeld:

a)

bij herbalancering van de afdekkingsrelatie kan de afdekkingsverhouding eventueel op zodanige wijze worden aangepast dat een deel van het volume van de afgedekte positie geen deel meer uitmaakt van de afdekkingsrelatie (zie alinea B6.5.20); hedge accounting wordt dus alleen beëindigd voor het volume van de afgedekte positie dat geen deel meer uitmaakt van de afdekkingsrelatie; of

b)

wanneer de realisatie van een deel van het volume van de afgedekte positie die een verwachte toekomstige transactie (of een deel daarvan) is, niet langer zeer waarschijnlijk is, wordt hedge accounting alleen beëindigd voor het volume van de afgedekte positie waarvan de realisatie niet langer zeer waarschijnlijk is. Indien een entiteit echter een verleden heeft waarbij zij afdekkingen van verwachte toekomstige transacties heeft aangewezen en vervolgens heeft bepaald dat de verwachte toekomstige transacties naar verwachting niet langer zullen plaatsvinden, rijst twijfel bij het vermogen van de entiteit om verwachte toekomstige transacties accuraat te voorspellen wanneer zij vergelijkbare verwachte toekomstige transacties voorspelt. Dit is van invloed op de beoordeling of vergelijkbare verwachte toekomstige transacties zeer waarschijnlijk zijn (zie alinea 6.3.3) en dus of zij als afgedekte posities in aanmerking komen.

B6.5.28

Een entiteit kan een nieuwe afdekkingsrelatie aanwijzen die betrekking heeft op het afdekkingsinstrument of op de afgedekte positie van een eerdere afdekkingsrelatie waarvoor hedge accounting (geheel of gedeeltelijk) was beëindigd. Dit vormt geen voortzetting van een afdekkingsrelatie maar een herstart. Bijvoorbeeld:

a)

een afdekkingsinstrument vertoont een zodanig ernstige verslechtering van de kredietwaardigheid dat de entiteit dit door een nieuw afdekkingsinstrument vervangt. Dit betekent dat de oorspronkelijke afdekkingsrelatie de risicobeheerdoelstelling niet heeft bereikt en dus in haar geheel wordt beëindigd. Het nieuwe afdekkingsinstrument wordt aangewezen als de afdekking van dezelfde blootstelling die eerder was afgedekt en vormt een nieuwe afdekkingsrelatie. De veranderingen in de reële waarde of de kasstromen van de afgedekte positie worden gewaardeerd met ingang van, en onder verwijzing naar, de datum van aanwijzing van de nieuwe afdekkingsrelatie in plaats van de datum waarop de oorspronkelijke afdekkingsrelatie was aangewezen;

b)

een afdekkingsrelatie wordt vóór het einde van de looptijd ervan beëindigd. Het afdekkingsinstrument in deze afdekkingsrelatie kan worden aangewezen als afdekkingsinstrument in een andere afdekkingsrelatie (bijvoorbeeld wanneer bij herbalancering de afdekkingsverhouding wordt aangepast door het volume van het afdekkingsinstrument te verhogen, dan wel wanneer een geheel nieuwe afdekkingsrelatie wordt aangewezen).

Administratieve verwerking van de tijdswaarde van opties

B6.5.29

Een optie kan als periodegerelateerd worden aangemerkt omdat de tijdswaarde ervan een last vertegenwoordigt voor het bieden van bescherming aan de optiehouder gedurende een bepaalde periode. Het relevante aspect voor de beoordeling of een optie een transactie-, dan wel een periodegerelateerde afgedekte positie afdekt, zijn echter de kenmerken van die afgedekte positie, met inbegrip van hoe en wanneer deze de winst of het verlies beïnvloedt. Een entiteit moet derhalve het type afgedekte positie (zie alinea 6.5.15(a)) beoordelen op basis van de aard van de afgedekte positie (ongeacht of de afdekkingsrelatie een kasstroomafdekking of een reëlewaardeafdekking is):

a)

de tijdswaarde van een optie heeft betrekking op een transactiegerelateerde afgedekte positie indien de aard van de afgedekte positie een transactie is waarvoor de tijdswaarde het karakter van kosten van die transactie heeft. Bijvoorbeeld wanneer de tijdswaarde van een optie betrekking heeft op een afgedekte positie die resulteert in de opname van een post waarvan de eerste waardering transactiekosten omvat (een entiteit dekt bijvoorbeeld een commodity-aankoop (ongeacht of het een verwachte toekomstige transactie, dan wel een vaststaande toezegging betreft) af tegen het commodityprijsrisico en neemt de transactiekosten op in de eerste waardering van de voorraden). Als gevolg van de opname van de tijdswaarde van de optie in de eerste waardering van de specifieke afgedekte positie, is de tijdswaarde op hetzelfde moment als de desbetreffende afgedekte positie op de winst of het verlies van invloed. Op dezelfde manier zou een entiteit die een commodityverkoop afdekt (ongeacht of het een verwachte toekomstige transactie, dan wel een vaststaande toezegging betreft), de tijdswaarde van de optie opnemen als onderdeel van de met de verkoop verband houdende kosten (de tijdswaarde zou dus tijdens dezelfde periode als de opbrengst van de afgedekte verkoop in winst of verlies worden opgenomen);

b)

de tijdswaarde van een optie heeft betrekking op een periodegerelateerde afgedekte positie indien de afgedekte positie van zodanige aard is dat de tijdswaarde het karakter heeft van kosten voor het verkrijgen van bescherming tegen een risico over een bepaalde periode (de afgedekte positie resulteert echter niet in een transactie waarbij het begrip transactiekosten in de zin van punt (a) een rol speelt). Indien de commodityvoorraden bijvoorbeeld gedurende zes maanden voor een daling van de reële waarde zijn afgedekt met behulp van een commodity-optie met een overeenkomstige looptijd, dan zou de tijdswaarde van de optie tijdens die periode van zes maanden aan winst of verlies worden toegerekend (dat wil zeggen op systematische en rationele basis worden geamortiseerd). Een ander voorbeeld is een afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit gedurende 18 maanden met behulp van een valutaoptie, wat zou resulteren in de toerekening van de tijdswaarde van de optie aan die periode van 18 maanden.

B6.5.30

De kenmerken van de afgedekte positie, met inbegrip van hoe en wanneer de afgedekte positie de winst of het verlies beïnvloedt, beïnvloeden ook de periode waarover de tijdswaarde van een optie die een periodegerelateerde afgedekte positie afdekt, wordt geamortiseerd, welke consistent is met de periode waarover de intrinsieke waarde van de optie in overeenstemming met hedge accounting de winst of het verlies kan beïnvloeden. Indien bijvoorbeeld een renteoptie (een capoptie) wordt gebruikt om bescherming te bieden tegen stijgingen van de rentelasten op een variabel rentende obligatie, dan wordt de tijdswaarde van die capoptie over dezelfde periode in winst of verlies geamortiseerd als die waarover een eventuele intrinsieke waarde van de capoptie de winst of het verlies zou beïnvloeden:

a)

indien de capoptie de rente gedurende de eerste drie jaar van een totale looptijd van de variabel rentende obligatie van vijf jaar afdekt, wordt de tijdswaarde van die capoptie over de eerste drie jaar geamortiseerd; of

b)

indien de capoptie een „forward start”-optie is die rentestijgingen in de jaren twee en drie van een totale looptijd van de variabel rentende obligatie van vijf jaar afdekt, wordt de tijdswaarde van die capoptie over de jaren twee en drie geamortiseerd.

B6.5.31

De administratieve verwerking van de tijdswaarde van opties in overeenstemming met alinea 6.5.15 is ook van toepassing op een combinatie van een gekochte en een geschreven optie (waarbij de ene optie een putoptie en de andere een calloptie is) die op de datum van aanwijzing als afdekkingsinstrument een netto tijdswaarde van nul heeft (gewoonlijk een „zero-cost collar” genoemd). In dat geval moet een entiteit veranderingen in de tijdswaarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat opnemen, ook al is de cumulatieve verandering in de tijdswaarde over de gehele looptijd van de afdekkingsrelatie gelijk aan nul. Indien de tijdswaarde van de optie derhalve betrekking heeft op:

a)

een transactiegerelateerde afgedekte positie, dan zou het bedrag van de tijdswaarde aan het einde van de afdekkingsrelatie dat de afgedekte positie aanpast of dat naar winst of verlies wordt overgeboekt (zie alinea 6.5.15(b)), gelijk zijn aan nul;

b)

een periodegerelateerde afgedekte positie, dan zijn de met de tijdswaarde verband houdende amortisatiekosten gelijk aan nul.

B6.5.32

De administratieve verwerking van de tijdswaarde van opties in overeenstemming met alinea 6.5.15 is alleen van toepassing voor zover de tijdswaarde op de afgedekte positie betrekking heeft (gealigneerde tijdswaarde). De tijdswaarde van een optie heeft op de afgedekte positie betrekking indien de kritieke voorwaarden van de optie (zoals het nominale bedrag, de looptijd en de onderliggende waarde) met de afgedekte positie zijn gealigneerd. Indien de kritieke voorwaarden van de optie en de afgedekte positie echter niet volledig zijn gealigneerd, moet een entiteit de gealigneerde tijdswaarde bepalen, dat wil zeggen hoeveel van de in de premie vervatte tijdswaarde (feitelijke tijdswaarde) op de afgedekte positie betrekking heeft (en dus overeenkomstig alinea 6.5.15 zou moeten worden behandeld). Een entiteit moet de gealigneerde tijdswaarde bepalen met behulp van de waardering van de optie waarvan de kritieke voorwaarden perfect met de afgedekte positie overeenstemmen.

B6.5.33

Indien de feitelijke tijdswaarde en de gealigneerde tijdswaarde verschillen, moet een entiteit het in een afzonderlijke eigenvermogenscomponent geaccumuleerde bedrag overeenkomstig alinea 6.5.15 als volgt bepalen:

a)

indien de feitelijke tijdswaarde bij de aanvang van de afdekkingsrelatie hoger is dan de gealigneerde tijdswaarde, moet de entiteit:

i)

het in een afzonderlijke eigenvermogenscomponent geaccumuleerde bedrag bepalen op basis van de gealigneerde tijdswaarde; en

ii)

de verschillen in de veranderingen in de reële waarde tussen beide tijdswaarden in winst of verlies verwerken;

b)

indien de feitelijke tijdswaarde bij de aanvang van de afdekkingsrelatie lager is dan de gealigneerde tijdswaarde, moet de entiteit het in een afzonderlijke eigenvermogenscomponent geaccumuleerde bedrag bepalen onder verwijzing naar de kleinste cumulatieve verandering in de reële waarde van:

i)

ofwel de feitelijke tijdswaarde;

ii)

ofwel de gealigneerde tijdswaarde.

Elke resterende verandering in de reële waarde van de feitelijke tijdswaarde moet in winst of verlies worden opgenomen.

Administratieve verwerking van het termijnelement van termijncontracten en van valutabasisspreads van financiële instrumenten

B6.5.34

Een termijncontract kan als gerelateerd aan een tijdsperiode worden aangemerkt omdat het termijnelement ervan lasten gedurende een bepaalde periode (de looptijd waarvoor het is bepaald) vertegenwoordigt. Het relevante aspect voor de beoordeling of een afdekkingsinstrument een transactie- dan wel een periodegerelateerde afgedekte positie afdekt, zijn echter de kenmerken van die afgedekte positie, met inbegrip van hoe en wanneer deze de winst of het verlies beïnvloedt. Een entiteit moet derhalve het type afgedekte positie (zie de alinea's 6.5.16 en 6.5.15(a)) beoordelen op basis van de aard van de afgedekte positie (ongeacht of de afdekkingsrelatie een kasstroomafdekking of een reëlewaardeafdekking is):

a)

het termijnelement van een termijncontract heeft betrekking op een transactiegerelateerde afgedekte positie indien de aard van de afgedekte positie een transactie is waarvoor het termijnelement het karakter van kosten van die transactie heeft. Bijvoorbeeld wanneer het termijnelement betrekking heeft op een afgedekte positie die resulteert in de opname van een post waarvan de eerste waardering transactiekosten omvat (een entiteit dekt bijvoorbeeld een in een vreemde valuta luidende aankoop van voorraden (ongeacht of het een verwachte toekomstige transactie, dan wel een vaststaande toezegging betreft) af tegen het valutarisico en neemt de transactiekosten op in de eerste waardering van de voorraden). Als gevolg van de opname van het termijnelement in de eerste waardering van de specifieke afgedekte positie, is het termijnelement op hetzelfde moment als de desbetreffende afgedekte positie op de winst of het verlies van invloed. Op dezelfde manier zou een entiteit die een in een vreemde valuta luidende commodityverkoop afdekt (ongeacht of het een verwachte toekomstige transactie, dan wel een vaststaande toezegging betreft), het termijnelement opnemen als onderdeel van de met de verkoop verband houdende kosten (het termijnelement zou dus tijdens dezelfde periode als de opbrengst van de afgedekte verkoop in winst of verlies worden opgenomen);

b)

het termijnelement van een termijncontract heeft betrekking op een periodegerelateerde afgedekte positie indien de afgedekte positie van zodanige aard is dat het termijnelement het karakter heeft van kosten voor het verkrijgen van bescherming tegen een risico over een bepaalde periode (de afgedekte positie resulteert echter niet in een transactie waarbij het begrip transactiekosten in de zin van punt (a) een rol speelt). Indien de commodityvoorraden bijvoorbeeld gedurende zes maanden voor veranderingen in de reële waarde zijn afgedekt met behulp van een termijncontract voor commodity's met een overeenkomstige looptijd, dan zou het termijnelement van het termijncontract tijdens die periode van zes maanden aan winst of verlies worden toegerekend (dat wil zeggen op systematische en rationele basis worden geamortiseerd). Een ander voorbeeld is een afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit gedurende 18 maanden met behulp van een valutatermijncontract, wat zou resulteren in de toerekening van het termijnelement van het termijncontract van de valutaoptie aan die periode van 18 maanden.

B6.5.35

De kenmerken van de afgedekte positie, met inbegrip van hoe en wanneer de afgedekte positie de winst of het verlies beïnvloedt, beïnvloeden ook de periode waarover het termijnelement van een termijncontract dat een periodegerelateerde afgedekte positie afdekt, wordt geamortiseerd, welke de periode is waarop het termijnelement betrekking heeft. Indien een termijncontract bijvoorbeeld de blootstelling aan variabiliteit in driemaands rentevoeten gedurende een over zes maanden aanvangende periode van drie maanden afdekt, wordt het termijnelement geamortiseerd tijdens de periode die loopt van maand zeven tot en met maand negen.

B6.5.36

De administratieve verwerking van het termijnelement van een termijncontract in overeenstemming met alinea 6.5.16 is ook van toepassing indien het termijnelement op de datum waarop het termijncontract als afdekkingsinstrument wordt aangewezen, gelijk is aan nul. In dat geval moet een entiteit eventuele aan het termijnelement toe te rekenen veranderingen in de reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat opnemen, ook al is de aan het termijnelement toe te rekenen cumulatieve verandering in de reële waarde over de gehele looptijd van de afdekkingsrelatie gelijk aan nul. Indien het termijnelement van een termijncontract derhalve betrekking heeft op:

a)

een transactiegerelateerde afgedekte positie, dan zou het op het termijnelement betrekking hebbende bedrag aan het einde van de afdekkingsrelatie dat de afgedekte positie aanpast of dat naar winst of verlies wordt overgeboekt (zie de alinea's 6.5.15(b) en 6.5.16), gelijk zijn aan nul;

b)

een periodegerelateerde afgedekte positie, dan is het met het termijnelement verband houdende amortisatiebedrag gelijk aan nul.

B6.5.37

De administratieve verwerking van het termijnelement van termijncontracten in overeenstemming met alinea 6.5.16 is alleen van toepassing voor zover het termijnelement op de afgedekte positie betrekking heeft (gealigneerd termijnelement). Het termijnelement van een termijncontract heeft op de afgedekte positie betrekking indien de kritieke voorwaarden van het termijncontract (zoals het nominale bedrag, de looptijd en de onderliggende waarde) met de afgedekte positie zijn gealigneerd. Indien de kritieke voorwaarden van het termijncontract en de afgedekte positie echter niet volledig zijn gealigneerd, moet een entiteit het gealigneerde termijnelement bepalen, dat wil zeggen hoeveel van de in het termijncontract vervatte termijnelement (feitelijke termijnelement) op de afgedekte positie betrekking heeft (en dus overeenkomstig alinea 6.5.16 zou moeten worden behandeld). Een entiteit moet het gealigneerde termijnelement bepalen met behulp van de waardering van het termijncontract waarvan de kritieke voorwaarden perfect met de afgedekte positie overeenstemmen.

B6.5.38

Indien het feitelijke termijnelement en het gealigneerde termijnelement verschillen, moet een entiteit het in een afzonderlijke eigenvermogenscomponent geaccumuleerde bedrag overeenkomstig alinea 6.5.16 als volgt bepalen:

a)

indien het absolute bedrag van het feitelijke termijnelement bij de aanvang van de afdekkingsrelatie hoger is dan het gealigneerde termijnelement, moet de entiteit:

i)

het in een afzonderlijke eigenvermogenscomponent geaccumuleerde bedrag bepalen op basis van het gealigneerde termijnelement; en

ii)

de verschillen in de veranderingen in de reële waarde tussen beide termijnelementen in winst of verlies verwerken;

b)

indien het absolute bedrag van het feitelijke termijnelement bij de aanvang van de afdekkingsrelatie lager is dan het gealigneerde termijnelement, moet de entiteit het in een afzonderlijke eigenvermogenscomponent geaccumuleerde bedrag bepalen onder verwijzing naar de kleinste cumulatieve verandering in de reële waarde van:

i)

het absolute bedrag van het feitelijke termijnelement; en

ii)

het absolute bedrag van het gealigneerde termijnelement.

Elke resterende verandering in de reële waarde van het feitelijke termijnelement moet in winst of verlies worden opgenomen.

B6.5.39

Wanneer een entiteit de valutabasisspread van een financieel instrument afsplitst en van de aanwijzing van het financiële instrument als afdekkingsinstrument uitsluit (zie alinea 6.2.4(b)), dan is de toepassingsleidraad in de alinea's B6.5.34 tot en met B6.5.38 op dezelfde wijze op de valutabasisspread van toepassing als deze op het termijnelement van een termijncontract wordt toegepast.

Afdekking van een groep van posities (afdeling 6.6)

Afdekking van een nettopositie

In aanmerking komend voor hedge accounting en aanwijzing van een nettopositie

B6.6.1

Een nettopositie komt slechts voor hedge accounting in aanmerking indien een entiteit voor risicobeheerdoeleinden tot afdekking op nettobasis overgaat. Of een entiteit op deze wijze afdekt, is een feit (en niet louter een bewering of documentatiekwestie). Een entiteit kan hedge accounting bijgevolg niet louter op nettobasis toepassen om een bepaalde uitkomst van de administratieve verwerking te verkrijgen indien deze uitkomst de aanpak van haar risicobeheer niet weerspiegelt. Afdekking van nettoposities moet deel uitmaken van een bestendig gevolgde risicobeheerstrategie. Normaliter wordt deze strategie goedgekeurd door managers op sleutelposities zoals gedefinieerd in IAS 24.

B6.6.2

Entiteit A, waarvan de functionele valuta haar lokale valuta is, heeft bijvoorbeeld een vaststaande toezegging om over negen maanden VVE 150 000 te betalen voor reclamekosten en een vaststaande toezegging om over 15 maanden voor een bedrag van VVE 150 000 aan gereed product te verkopen. Entiteit A gaat een valutaderivaat aan dat over negen maanden wordt afgewikkeld en op grond waarvan zij VVE 100 ontvangt en VE 70 betaalt. Entiteit A heeft geen andere in VVE luidende blootstellingen. Entiteit A beheert het valutarisico niet op nettobasis. Entiteit A kan bijgevolg hedge accounting toepassen op een afdekkingsrelatie met een looptijd van negen maanden tussen het valutaderivaat en een nettopositie van VVE 100 (bestaande uit het bedrag van VVE 150 000 van de vaststaande kooptoezegging — namelijk van reclamediensten — en het bedrag van VVE 149 900 (van de VVE 150 000) van de vaststaande verkooptoezegging).

B6.6.3

Indien entiteit A het valutarisico wel op nettobasis zou beheren en het valutaderivaat niet zou aangaan (omdat dit haar blootstelling aan valutarisico doet toenemen in plaats van doet afnemen), dan zou de entiteit zich gedurende negen maanden in een natuurlijk afgedekte positie bevinden. Deze afgedekte positie zou normaliter niet in de jaarrekening tot uiting komen omdat de transacties in verschillende toekomstige verslagperioden worden opgenomen. De nettopositie van nul zou pas voor hedge accounting in aanmerking komen indien aan de voorwaarden in alinea 6.6.6 is voldaan.

B6.6.4

Wanneer een groep van posities die een nettopositie vormen als afgedekte positie wordt aangewezen, moet de gehele groep van posities die de posities bevat die de nettopositie kunnen vormen, door een entiteit worden aangewezen. Het is een entiteit niet toegestaan een niet-specifiek, abstract bedrag van een nettopositie aan te wijzen. Een entiteit heeft bijvoorbeeld een groep van vaststaande verkooptoezeggingen over negen maanden voor een bedrag van VVE 100 en een groep van vaststaande kooptoezeggingen over 18 maanden voor een bedrag van VVE 120. De entiteit kan geen abstract bedrag van een nettopositie van maximaal VVE 20 aanwijzen. In plaats daarvan moet zij een brutobedrag van aankopen en een brutobedrag van verkopen aanwijzen die samen de afgedekte nettopositie opleveren. Een entiteit moet de brutoposities die de nettopositie opleveren op zodanige wijze aanwijzen dat zij in staat is aan de vereisten voor de administratieve verwerking van in aanmerking komende afdekkingsrelaties te voldoen.

Toepassing van de vereisten inzake afdekkingseffectiviteit op een afdekking van een nettopositie

B6.6.5

Wanneer een entiteit bij het afdekken van een nettopositie bepaalt of aan de vereisten in alinea 6.4.1(c) inzake afdekkingseffectiviteit is voldaan, moet zij de waardeveranderingen van de aan de nettopositie ten grondslag liggende posities die eenzelfde effect als het afdekkingsinstrument hebben, samen met de verandering in de reële waarde van het afdekkingsinstrument in aanmerking nemen. Een entiteit heeft bijvoorbeeld een groep van vaststaande verkooptoezeggingen over negen maanden voor een bedrag van VVE 100 en een groep van vaststaande kooptoezeggingen over 18 maanden voor een bedrag van VVE 120. Zij dekt het valutarisico van de nettopositie van VVE 20 af met behulp van een valutatermijncontract van VVE 20. Bij de bepaling of aan de vereisten in alinea 6.4.1(c) inzake afdekkingseffectiviteit is voldaan, moet de entiteit rekening houden met de relatie tussen:

a)

de verandering in de reële waarde van het valutatermijncontract in samenhang met de aan het valutarisico gerelateerde waardeveranderingen van de vaststaande verkooptoezeggingen; en

b)

de aan het valutarisico gerelateerde waardeveranderingen van de vaststaande kooptoezeggingen.

B6.6.6

Ook indien de entiteit in het voorbeeld van alinea B6.6.5 een nettopositie van nul zou hebben, zou zij met de relatie tussen de aan het valutarisico gerelateerde waardeveranderingen van de vaststaande verkooptoezeggingen en de aan het valutarisico gerelateerde waardeveranderingen van de vaststaande kooptoezeggingen rekening moeten houden bij de bepaling of aan de vereisten in alinea 6.4.1(c) inzake afdekkingseffectiviteit is voldaan.

Kasstroomafdekkingen die een nettopositie vormen

B6.6.7

Wanneer een entiteit een groep van posities met compenserende risicoposities (dat wil zeggen een nettopositie) afdekt, hangt het feit of deze voor hedge accounting in aanmerking komt, af van het type afdekking. Indien de afdekking een reëlewaardeafdekking is, dan kan de nettopositie als afgedekte positie in aanmerking komen. Indien de afdekking evenwel een kasstroomafdekking is, dan kan de nettopositie pas als afgedekte positie in aanmerking komen indien het een afdekking van valutarisico betreft, en indien bij de aanwijzing van deze nettopositie is gepreciseerd in welke verslagperiode de verwachte toekomstige transacties naar verwachting op winst of verlies van invloed zullen zijn, alsook wat de aard en omvang van die transacties is.

B6.6.8

Een entiteit heeft bijvoorbeeld een nettopositie die bestaat uit een onderste tranche van VVE 100 aan verkopen en een onderste tranche van VVE 150 aan aankopen. Zowel de verkopen als de aankopen luiden in dezelfde vreemde valuta. Om de aanwijzing van de afgedekte nettopositie afdoende te preciseren, specificeert de entiteit in de oorspronkelijke documentatie van de afdekkingsrelatie dat het kan gaan om verkopen van product A of product B en om aankopen van machines van type A, machines van type B en grondstof A. De entiteit specificeert tevens de volumes van elke soort transacties. De entiteit documenteert dat de onderste tranche van verkopen (VVE 100) bestaat uit het volgende volume van verwachte toekomstige verkopen: het eerste bedrag van VVE 70 van de verkopen van product A en het eerste bedrag van VVE 30 van de verkopen van product B. Indien wordt verwacht dat deze verkoopvolumes tijdens verschillende verslagperioden op winst of verlies van invloed zullen zijn, vermeldt de entiteit dat in de documentatie: bijvoorbeeld van het eerste bedrag van VVE 70 van de verkopen van product A wordt verwacht dat het tijdens de eerste verslagperiode op winst of verlies van invloed zal zijn en van het eerste bedrag van VVE 30 van de verkopen van product B wordt verwacht dat het tijdens de tweede verslagperiode op winst of verlies van invloed zal zijn. De entiteit documenteert ook dat de onderste tranche van de aankopen (VVE 150) als volgt is samengesteld: het eerste bedrag van VVE 60 van de aankopen van machines van type A, het eerste bedrag van VVE 40 van de aankopen van machines van type B en het eerste bedrag van VVE 50 van de aankopen van grondstof A. Indien wordt verwacht dat deze aankoopvolumes tijdens verschillende verslagperioden op winst of verlies van invloed zullen zijn, vermeldt de entiteit in de documentatie een uitsplitsing van de aankoopvolumes volgens de verslagperiode waarin deze naar verwachting op winst of verlies van invloed zullen zijn (op dezelfde wijze als zij de verkoopvolumes documenteert). De verwachte toekomstige transactie zou bijvoorbeeld als volgt kunnen worden gespecificeerd:

a)

het eerste bedrag van VVE 60 van de aankopen van machines van type A waarvan wordt verwacht dat zij met ingang van de derde verslagperiode gedurende de volgende tien verslagperioden op winst of verlies van invloed zullen zijn;

b)

het eerste bedrag van VVE 40 van de aankopen van machines van type B waarvan wordt verwacht dat zij met ingang van de vierde verslagperiode gedurende de volgende 20 verslagperioden op winst of verlies van invloed zullen zijn; en

c)

het eerste bedrag van VVE 50 van de aankopen van grondstof A waarvan wordt verwacht dat zij tijdens de derde verslagperiode in ontvangst zullen worden genomen en tijdens die en de volgende verslagperiode zullen worden verkocht, en dus op winst of verlies van invloed zullen zijn.

Bij de specificatie van de aard van de volumes van de verwachte toekomstige transacties zou onder meer melding kunnen worden gemaakt van aspecten zoals het afschrijvingspatroon van materiële vaste activa van hetzelfde type indien deze activa van zodanige aard zijn dat het afschrijvingspatroon kan verschillen naargelang van het gebruik dat de entiteit van deze activa maakt. Indien de entiteit bijvoorbeeld van machines van type A gebruik maakt in twee verschillende productieprocessen die in respectievelijk lineaire afschrijving over tien verslagperioden en de afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden resulteren, dan wordt in haar documentatie betreffende het volume verwachte toekomstige aankopen van machines van type A het desbetreffende volume volgens het toepasselijke afschrijvingspatroon uitgesplitst.

B6.6.9

Bij een kasstroomafdekking van een nettopositie moeten de overeenkomstig alinea 6.5.11 bepaalde bedragen de waardeveranderingen van de aan de nettopositie ten grondslag liggende posities die eenzelfde effect als het afdekkingsinstrument hebben, samen met de verandering in de reële waarde van het afdekkingsinstrument omvatten. De waardeveranderingen van de aan de nettopositie ten grondslag liggende posities die eenzelfde effect als het afdekkingsinstrument hebben, worden echter pas opgenomen als de transacties waaraan zij gerelateerd zijn worden opgenomen, bijvoorbeeld wanneer een verwachte toekomstige verkoop als opbrengst wordt opgenomen. Een entiteit heeft bijvoorbeeld een groep van zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige verkopen over negen maanden voor een bedrag van VVE 100 en een groep van zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige aankopen over 18 maanden voor een bedrag van VVE 120. Zij dekt het valutarisico van de nettopositie van VVE 20 af met behulp van een valutatermijncontract van VVE 20. Bij de bepaling van de bedragen die overeenkomstig alinea 6.5.11(a) en (b) in de kasstroomafdekkingsreserve worden opgenomen, vergelijkt de entiteit:

a)

de verandering in de reële waarde van het valutatermijncontract samen met de aan het valutarisico gerelateerde waardeveranderingen van de zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige verkopen; met

b)

de aan het valutarisico gerelateerde waardeveranderingen van de zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige aankopen.

De entiteit neemt echter alleen de aan het valutatermijncontract gerelateerde bedragen op totdat de zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige verkopen in de jaarrekening worden opgenomen. Op dat moment worden de winsten of verliezen op die verwachte toekomstige transacties opgenomen (dat wil zeggen de waardeverandering die toe te rekenen is aan de verandering in de wisselkoers tussen de aanwijzing van de afdekkingsrelatie en de opname van de opbrengst).

B6.6.10

Ook indien de entiteit in het voorbeeld een nettopositie van nul zou hebben, vergelijkt zij de aan het valutarisico gerelateerde waardeveranderingen van de zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige verkopen met de aan het valutarisico gerelateerde waardeveranderingen van de zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige aankopen. Deze bedragen worden echter pas opgenomen als de gerelateerde verwachte toekomstige transacties in de jaarrekening worden opgenomen.

Tranches van groepen van posities die als afgedekte positie zijn aangewezen

B6.6.11

Om dezelfde redenen als die vermeld in alinea B6.3.19 vereist de aanwijzing van tranchecomponenten van groepen van bestaande posities de specifieke indicatie van het nominale bedrag van de groep van posities op grond waarvan de afgedekte tranchecomponent is gedefinieerd.

B6.6.12

Een afdekkingsrelatie kan tranches van verschillende groepen van posities omvatten. Bij een afdekking van een nettopositie van een groep van activa en een groep van verplichtingen kan de afdekkingsrelatie bijvoorbeeld een combinatie van een tranchecomponent van de groep van activa en een tranchecomponent van de groep van verplichtingen omvatten.

Presentatie van winsten of verliezen op afdekkingsinstrumenten

B6.6.13

Indien posities samen als een groep in een kasstroomafdekking worden afgedekt, kunnen zij verschillende posten in het overzicht van het totaalresultaat beïnvloeden. De presentatie van afdekkingswinsten of -verliezen in dat overzicht hangt af van de groep van posities.

B6.6.14

Indien tegenover de groep van posities geen compenserende risicoposities staan (bijvoorbeeld een groep van valutalasten die verschillende, tegen valutarisico afgedekte posten van het overzicht van het totaalresultaat beïnvloeden), dan moeten de geherclassificeerde winsten of verliezen op het afdekkingsinstrument over de door de afgedekte posities beïnvloede posten worden verdeeld. Deze verdeling moet op systematische en rationele basis plaatsvinden en mag niet resulteren in de berekening van de brutowaarde van de nettowinsten of -verliezen die uit één enkel afdekkingsinstrument voortvloeien.

B6.6.15

Indien tegenover de groep van posities wel compenserende risicoposities staan (bijvoorbeeld een groep van in vreemde valuta luidende verkopen en lasten die samen tegen valutarisico zijn afgedekt), dan moet een entiteit de afdekkingswinsten -of verliezen in een afzonderlijke post in het overzicht van het totaalresultaat worden gepresenteerd. Neem bijvoorbeeld een afdekking van het valutarisico van een nettopositie van een bedrag van VVE 100 aan in vreemde valuta luidende verkopen en valutalasten van VVE 80 met behulp van een valutatermijncontract van VVE 20. De winst (of het verlies) op het valutatermijncontract die (dat) van de kasstroomafdekkingsreserve naar winst of verlies wordt overgeboekt (wanneer de nettopositie de winst of het verlies beïnvloedt), moet worden gepresenteerd in een afzonderlijke post die verschilt van de afgedekte verkopen en lasten. Indien de verkopen op een vroegere periode betrekking hebben dan de lasten, worden de verkoopopbrengsten bovendien overeenkomstig IAS 21 nog steeds tegen de precieze wisselkoers gewaardeerd. De gerelateerde afdekkingswinsten of -verliezen worden in een afzonderlijke post gepresenteerd, zodat de winst of het verlies het effect van de afdekking van de nettopositie weerspiegelt, waarbij een overeenkomstige aanpassing van de kasstroomafdekkingsreserve plaatsvindt. Wanneer de afgedekte lasten in een latere periode op winst of verlies van invloed zijn, dan moeten de eerder in de kasstroomafdekkingsreserve opgenomen afdekkingswinsten of -verliezen op de verkopen naar winst of verlies worden overgeboekt en worden gepresenteerd in een afzonderlijke post die verschilt van de posten met de afgedekte lasten, die overeenkomstig IAS 21 tegen de precieze wisselkoers worden gewaardeerd.

B6.6.16

Bij sommige soorten reëlewaardeafdekkingen is de afdekking er niet in de eerste plaats op gericht de verandering in de reële waarde van de afgedekte positie te compenseren, maar in plaats daarvan de kasstromen van de afgedekte positie te transformeren. Stel bijvoorbeeld dat een entiteit het aan een vastrentend schuldbewijs verbonden risico van schommelingen in de reële waarde als gevolg van veranderingen in de rentevoet afdekt met behulp van een renteswap. De doelstelling die de entiteit met de afdekking nastreeft, is het transformeren van de vasterentekasstromen in variabelerentekasstromen. Deze doelstelling komt in de administratieve verwerking van de afdekkingsrelatie tot uiting door de netto opgelopen rente op de renteswap aan winst of verlies toe te rekenen. Bij de afdekking van een nettopositie (bijvoorbeeld een nettopositie van een vastrentend actief en een vastrentende verplichting) moet deze netto opgelopen rente als een afzonderlijke post in het overzicht van het totaalresultaat worden gepresenteerd. Doel daarvan is te vermijden dat de nettowinsten of -verliezen van één enkel instrument worden omgezet in compenserende brutobedragen en in verschillende posten worden opgenomen (aldus wordt bijvoorbeeld vermeden dat een netto renteontvangst uit hoofde van één enkele renteswap worden omgezet in een bruto renteopbrengst en een bruto rentelast).

INGANGSDATUM EN OVERGANG (HOOFDSTUK 7)

Overgang (afdeling 7.2)

Voor handelsdoeleinden aangehouden financiële activa

B7.2.1

Op de datum van eerste toepassing van deze standaard moet een entiteit bepalen of het doel van het bedrijfsmodel van de entiteit bij het beheren van enigerlei van haar financiële activa voldoet aan de voorwaarde in alinea 4.1.2(a) of de voorwaarde in alinea 4.1.2A(a), dan wel of een financieel actief voor de in alinea 5.7.5 bedoelde keuze in aanmerking komt. Een entiteit moet daartoe bepalen of financiële activa voldoen aan de definitie van voor handelsdoeleinden aangehouden financiële activa alsof de entiteit de activa op de datum van eerste toepassing had verworven.

Bijzondere waardevermindering

B7.2.2

Bij de overgang moet een entiteit het kredietrisico bij eerste opname trachten in te schatten door alle redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie in aanmerking te nemen. Bij het bepalen op de overgangsdatum of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, is een entiteit niet verplicht een exhaustieve zoektocht naar informatie te ondernemen. Indien een entiteit niet in staat is dit zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen te bepalen, is alinea 7.2.20 van toepassing.

B7.2.3

Met het oog op de bepaling van de voorziening voor verliezen op financiële instrumenten waarvan de eerste opname plaatsvond (of leningtoezeggingen of financiëlegarantiecontracten waarvan de entiteit een contractpartij werd) vóór de datum van eerste toepassing, moet een entiteit, bij de overgang en totdat deze posten niet langer worden opgenomen, rekening houden met informatie die relevant is voor de bepaling of inschatting van het kredietrisico bij eerste opname. Om het kredietrisico bij eerste opname te bepalen of in te schatten, mag een entiteit overeenkomstig de alinea's B5.5.1 tot en met B5.5.6 met interne en externe informatie, inclusief portefeuille-informatie, rekening houden.

B7.2.4

Een entiteit met weinig historische informatie mag gebruikmaken van informatie afkomstig van interne verslagen en statistieken (die eventueel is gegenereerd bij het nemen van een beslissing over het al dan niet lanceren van een nieuw product), informatie over vergelijkbare producten of gegevens van vergelijkbare entiteiten voor vergelijkbare financiële instrumenten, indien deze relevant is.

DEFINITIES (BIJLAGE A)

Derivaten

BA.1

Typische voorbeelden van derivaten zijn futures en termijn-, swap- en optiecontracten. Een derivaat kent gewoonlijk een referentiebedrag, dat staat voor een bedrag in een bepaalde valuta, een aantal aandelen, een aantal gewichts- of volume-eenheden of andere in het contract aangegeven eenheden. Een afgeleid instrument vereist echter niet dat de houder of schrijver het referentiebedrag bij het afsluiten van het contract investeert of ontvangt. Daarnaast zou een derivaat de betaling van een vast bedrag kunnen voorschrijven, of van een bedrag dat als gevolg van een toekomstige gebeurtenis die geen verband houdt met het referentiebedrag, kan veranderen (maar niet evenredig met de waardeverandering van de onderliggende variabele). Een contract kan bijvoorbeeld een vaste betaling van VE 1 000 voorschrijven indien de zesmaands LIBOR met 100 basispunten stijgt. Een dergelijk contract is een derivaat ondanks het feit dat er geen referentiebedrag is gedefinieerd.

BA.2

De definitie van een derivaat in deze standaard omvat contracten die op brutobasis worden afgewikkeld door levering van het onderliggende goed (bijvoorbeeld een termijncontract tot aankoop van een vastrentend schuldbewijs). Een entiteit kan bijvoorbeeld een contract tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed hebben dat op nettobasis kan worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, dan wel door financiële instrumenten te ruilen (bijvoorbeeld een contract tot aankoop of verkoop van een commodity tegen een vaste prijs op een tijdstip in de toekomst). Een dergelijk contract valt binnen het toepassingsgebied van deze standaard, tenzij het werd gesloten en gehouden in verband met de levering van een niet-financieel goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik. Deze standaard is echter wel op dergelijke contracten in verband met de verwachte behoeften van een entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik van toepassing indien de entiteit tot een aanwijzing in overeenstemming met alinea 2.5 overgaat (zie de alinea's 2.4 tot en met 2.7).

BA.3

Een van de wezenlijke kenmerken van een derivaat is dat er een nettoaanvangsinvestering benodigd is die geringer is dan benodigd zou zijn voor andere soorten contracten die naar verwachting op een vergelijkbare manier op veranderingen in marktfactoren zouden reageren. Een optiecontract voldoet aan deze definitie, omdat de premie geringer is dan de investering die benodigd zou zijn om het onderliggende financiële instrument waaraan de optie is gekoppeld, te verwerven. Een valutaswap op grond waarvan bij aanvang verschillende valuta's met een gelijke reële waarde worden geruild, voldoet aan de definitie omdat hierbij de nettoaanvangsinvestering nihil is.

BA.4

Een aankoop of verkoop volgens standaardmarktconventies geeft aanleiding tot een vaste prijsverplichting tussen de transactiedatum en de afwikkelingsdatum die voldoet aan de definitie van een derivaat. Wegens de korte duur van de verplichting wordt een dergelijk contract echter niet opgenomen als een afgeleid financieel instrument. In plaats daarvan bevat deze standaard speciale voorschriften voor de administratieve verwerking van dergelijke contracten volgens standaardmarktconventies (zie de alinea's 3.1.2 en B3.1.3 tot en met B3.1.6).

BA.5

In de definitie van een derivaat wordt verwezen naar niet-financiële variabelen die niet specifiek voor een contractpartij zijn. Deze omvatten bijvoorbeeld een index van aardbevingsschade in een bepaalde regio of de temperatuurindex van een bepaalde stad. Niet-financiële variabelen die specifiek voor een contractpartij zijn, zijn onder meer het zich al dan niet voordoen van een brand die een actief van een contractpartij beschadigt of vernietigt. Een verandering in de reële waarde van een niet-financieel actief is specifiek voor de eigenaar indien de reële waarde niet alleen een afspiegeling is van veranderingen in de marktprijs van dergelijke activa (een financiële variabele), maar ook van de staat van het gehouden specifieke niet-financiële actief (een niet-financiële variabele). Indien bijvoorbeeld een partij die de restwaarde van een bepaalde auto garandeert, door de garantie is blootgesteld aan het risico van veranderingen in de staat van de auto, dan is de verandering in die restwaarde specifiek voor de eigenaar van de auto.

Voor handelsdoeleinden aangehouden financiële activa en financiële verplichtingen

BA.6

Handel impliceert over het algemeen dat actief en frequent wordt aangekocht en verkocht. Voor handelsdoeleinden aangehouden financiële instrumenten worden over het algemeen gebruikt om winst te behalen uit prijsschommelingen op korte termijn of uit handelsmarge.

BA.7

Voor handelsdoeleinden aangehouden financiële verplichtingen omvatten:

a)

afgeleide verplichtingen die administratief niet als afdekkingsinstrument worden verwerkt;

b)

verplichtingen tot levering van financiële activa die zijn geleend door een baissier (dat wil zeggen een entiteit die financiële activa verkoopt die zij heeft geleend en nog niet in bezit heeft);

c)

financiële verplichtingen die worden aangegaan met de bedoeling deze op korte termijn terug te kopen (bijvoorbeeld een genoteerd schuldbewijs dat de emittent op korte termijn kan terugkopen, afhankelijk van de ontwikkeling van de reële waarde ervan); en

d)

financiële verplichtingen die deel uitmaken van een portefeuille van geïdentificeerde financiële instrumenten die gezamenlijk worden beheerd en waarvoor aanwijzingen bestaan van een recent patroon van winstnemingen op korte termijn.

BA.8

Het feit dat een verplichting wordt gebruikt om handelsactiviteiten te financieren, betekent op zich niet dat deze verplichting voor handelsdoeleinden wordt aangehouden.

Bijlage C

Wijzigingen in andere standaarden

Tenzij anders vermeld, moet een entiteit de wijzigingen in deze bijlage toepassen wanneer zij IFRS 9, uitgegeven in juli 2014, toepast. Deze wijzigingen bevatten, met toevoegingen, de wijzigingen die in 2009, 2010 en 2013 in bijlage C bij IFRS 9 zijn vermeld. De wijzigingen in deze bijlage bevatten ook de wijzigingen die zijn aangebracht door standaarden die vóór IFRS 9 (2014) zijn uitgegeven, ook al was de toepassing van deze andere standaarden niet verplicht toen IFRS 9 (2014) werd uitgegeven. De wijzigingen in deze bijlage bevatten met name de wijzigingen die door IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten zijn aangebracht.

IFRS 1    Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

C1

Alinea 29 wordt als volgt gewijzigd, de alinea's 39B, 39G en 39U worden verwijderd en de alinea's 29A en 39Y worden toegevoegd:

29.

Een entiteit mag een voorheen opgenomen financieel actief in overeenstemming met alinea D19A aanwijzen als een financieel actief gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. De entiteit moet melding maken van de reële waarde op de datum van aanwijzing van de aldus aangewezen financiële activa, alsmede van de classificatie en de boekwaarde in de vorige jaarrekening.

29A

Een entiteit mag een voorheen opgenomen financiële verplichting in overeenstemming met alinea D19 aanwijzen als een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. De entiteit moet melding maken van de reële waarde op de datum van aanwijzing van de aldus aangewezen financiële verplichtingen, alsmede van de classificatie en de boekwaarde in de vorige jaarrekening.

39B

[Verwijderd]

39G

[Verwijderd]

39U

[Verwijderd]

39Y

De alinea's 29, B1 tot en met B6, D1, D14, D15, D19 en D20 zijn gewijzigd, de alinea's 39B, 39G en 39U zijn verwijderd en de alinea's 29A, B8 tot en met B8G, B9, D19A, D19B en D19C, D33, E1 en E2 zijn toegevoegd door IFRS 9 Financiële instrumenten, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

C2

In bijlage B worden de alinea's B1 tot en met B6 als volgt gewijzigd en worden een kopje en de alinea's B8 tot en met B8G en een kopje en alinea B9 toegevoegd:

B1

Een entiteit moet de volgende uitzonderingen toepassen:

a)

niet langer opnemen van financiële activa en financiële verplichtingen (alinea's B2 en B3);

b)

hedge accounting (alinea's B4, B5 en B6);

c)

belangen zonder overheersende zeggenschap (minderheidsbelangen) (alinea B7);

d)

classificatie en waardering van financiële activa (alinea B8 tot en met B8C);

e)

bijzondere waardevermindering van financiële activa (alinea's B8D tot en met B8G);

f)

in contracten besloten derivaten (alinea B9); en

g)

overheidsleningen (alinea's B10, B11 en B12).

Niet langer opnemen van financiële activa en financiële verplichtingen

B2

Behoudens hetgeen volgens alinea B3 is toegestaan, moet een eerste toepasser de in IFRS 9 vervatte vereisten inzake het niet langer opnemen prospectief toepassen op transacties die op of na de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvinden. Als een eerste toepasser bijvoorbeeld niet-afgeleide financiële activa of niet-afgeleide financiële verplichtingen overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet langer in het overzicht van de financiële positie opnam als gevolg van een transactie die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvond, mag de entiteit overeenkomstig de IFRSs die activa en verplichtingen niet opnemen (tenzij zij als gevolg van een latere transactie of gebeurtenis voor opname in aanmerking komen).

B3

Ondanks alinea B2 mag een entiteit de vereisten van IFRS 9 inzake het niet langer opnemen vanaf een door de entiteit te kiezen datum retroactief toepassen, op voorwaarde dat de informatie die nodig is om IFRS 9 toe te passen op financiële activa en financiële verplichtingen die als gevolg van transacties in het verleden niet langer worden opgenomen, op het moment van de eerste administratieve verwerking van die transacties is verkregen.

Hedge accounting

B4

Zoals op grond van IFRS 9 vereist, moet een entiteit op de datum van de overgang naar de IFRSs:

a)

alle derivaten tegen reële waarde waarderen; en

b)

alle uitgestelde winsten en verliezen op derivaten die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP werden gerapporteerd alsof ze activa of verplichtingen waren, elimineren.

B5

Een entiteit mag in haar IFRS-openingsoverzicht van de financiële positie geen afdekkingsrelatie weergeven van een type dat overeenkomstig IFRS 9 niet voor hedge accounting in aanmerking komt (er bestaan bijvoorbeeld veel afdekkingsrelaties waarbij het afdekkingsinstrument een losstaande geschreven optie of een op nettobasis geschreven optie is; of waarbij de afgedekte positie een nettopositie is in een kasstroomafdekking voor een ander risico dan valutarisico). Als een entiteit een nettopositie overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP als afgedekte positie heeft aangewezen, mag ze echter een individuele positie binnen die nettopositie, of een nettopositie indien deze aan de vereisten in alinea 6.6.1 van IFRS 9 voldoet, als afgedekte positie overeenkomstig de IFRSs aanwijzen, mits zij dit niet later doet dan de datum van de overgang naar de IFRSs.

B6

Indien een entiteit vóór de datum van de overgang naar de IFRSs een transactie als een afdekkingstransactie had aangewezen maar de afdekkingstransactie niet voldoet aan de voorwaarden voor hedge accounting in IFRS 9, moet ze de alinea's 6.5.6 en 6.5.7 van IFRS 9 toepassen om hedge accounting te beëindigen. Transacties die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs zijn afgesloten, mogen niet retroactief als afdekkingstransacties worden aangewezen.

Classificatie en waardering van financiële instrumenten

B8

Een entiteit moet op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van de overgang naar de IFRSs beoordelen of een financieel actief aan de voorwaarden in alinea 4.1.2 of de voorwaarden in alinea 4.1.2A van IFRS 9 voldoet.

B8A

Indien het praktisch onhaalbaar is om de herziene tijdswaarde van geld in overeenstemming met de alinea's B4.1.9B, B4.1.9C en B4.1.9D van IFRS 9 op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de overgang naar de IFRSs te beoordelen, moet een entiteit de eigenschappen van de contractuele kasstromen van dat financiële actief op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de overgang naar de IFRSs beoordelen zonder rekening te houden met de vereisten in de alinea's B4.1.9B, B4.1.9C en B4.1.9D van IFRS 9 die met de herziening van de tijdswaarde van geld verband houden. (In dit geval moet de entiteit ook alinea 42R van IFRS 7 toepassen, maar moeten verwijzingen naar „alinea 7.2.4 van IFRS 9” als verwijzingen naar deze alinea worden gelezen, en moet „de eerste opname van het financiële actief” worden gelezen als „op de datum van de overgang naar de IFRSs”.)

B8B

Indien het praktisch onhaalbaar is om overeenkomstig alinea B4.1.12(c) van IFRS 9 op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de overgang naar de IFRSs te beoordelen of de reële waarde van een kenmerk van vervroegde aflossing insignificant is, moet een entiteit de eigenschappen van de contractuele kasstromen van dat financiële actief op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de overgang naar de IFRSs beoordelen zonder met de uitzondering voor kenmerken van vervroegde aflossing in alinea B4.1.12 van IFRS 9 rekening te houden. (In dit geval moet de entiteit ook alinea 42S van IFRS 7 toepassen, maar moeten verwijzingen naar „alinea 7.2.5 van IFRS 9” als verwijzingen naar deze alinea worden gelezen, en moet „de eerste opname van het financiële actief” worden gelezen als „op de datum van de overgang naar de IFRSs”.)

B8C

Indien het voor een entiteit praktisch onhaalbaar is (zoals gedefinieerd in IAS 8) om de effectieverentemethode in IFRS 9 retroactief toe te passen, dan is de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting op de datum van de overgang naar de IFRSs de nieuwe brutoboekwaarde van dat financiële actief of de nieuwe geamortiseerde kostprijs van die financiële verplichting op de datum van de overgang naar de IFRSs.

Bijzondere waardevermindering van financiële activa

B8D

Een entiteit moet de vereisten van afdeling 5.5 van IFRS 9 inzake bijzondere waardevermindering retroactief toepassen, behoudens de alinea's 7.2.15 en 7.2.18, 7.2.19 en 7.2.20 van die IFRS.

B8E

Op de datum van de overgang naar de IFRSs moet een entiteit van redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie gebruikmaken om het kredietrisico op de datum van eerste opname van een financieel instrument (of, wat leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten betreft, op de datum waarop de entiteit in overeenstemming met alinea 5.5.6 van IFRS partij werd bij de onherroepelijke toezegging) te bepalen en met het kredietrisico op de datum van de overgang naar de IFRSs te vergelijken (zie ook de alinea's B7.2.2 en B7.2.3 van IFRS 9).

B8F

Bij het bepalen of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, mag een entiteit het volgende toepassen:

a)

de vereisten in de alinea's 5.5.10, B5.5.27, B5.5.28 en B5.5.29 van IFRS 9; en

b)

het in alinea 5.5.11 van IFRS 9 beschreven weerlegbaar vermoeden voor contractuele betalingen die meer dan 30 dagen achterstallig zijn, indien een entiteit de vereisten inzake bijzondere waardevermindering toepast door significante toenamen van het aan die financiële instrumenten verbonden kredietrisico sinds de eerste opname ervan te identificeren op basis van achterstalligheidsinformatie.

B8G

Indien het bepalen op de datum van de overgang naar de IFRSs of het kredietrisico sinds de eerste opname van een financieel instrument significant is toegenomen, ongerechtvaardigde kosten of inspanningen zou vereisen, dan moet een entiteit een voorziening voor verliezen ter grootte van een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen opnemen totdat het financiële instrument niet langer wordt opgenomen (tenzij aan dat financiële instrument op een verslagdatum een gering kredietrisico verbonden is, in welk geval alinea B8E(a) van toepassing is).

In contracten besloten derivaten

B9

Een eerste toepasser moet zich bij zijn beoordeling of een in een contract besloten derivaat van het basiscontract moet worden afgescheiden en administratief als een derivaat moet worden verwerkt, baseren op de omstandigheden die heersten op de datum waarop zij voor het eerst een contractpartij werd, dan wel op de datum waarop krachtens alinea B4.3.11 van IFRS 9 een herbeoordeling is vereist, al naargelang welke datum het laatst valt.

C3

In bijlage D worden de alinea's D1, D14, D15, D19 en D20 en een kopje boven D19 als volgt gewijzigd en worden de alinea's D19A, D19B en D19C en, na alinea D32, een kopje en alinea D33 toegevoegd.

D1

Een entiteit kan een beroep doen op één of meer van de volgende vrijstellingen:

a)

j)

aanwijzing van voorheen opgenomen financiële instrumenten (alinea's D19 tot en met D19C);

k)

r)

gezamenlijke overeenkomsten (alinea D31);

s)

afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn (alinea D32); en

t)

aanwijzing van contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed (alinea D33).

Een entiteit mag deze vrijstellingen niet naar analogie op andere posten toepassen.

D14

Wanneer een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij volgens IAS 27 haar investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen administratief verwerken:

a)

tegen kostprijs, of

b)

in overeenstemming met IFRS 9.

D15

Als een eerste toepasser een dergelijke investering in overeenstemming met IAS 27 waardeert tegen kostprijs, moet hij die investering in zijn afzonderlijk IFRS-overzicht van de financiële positie waarderen op een van de volgende bedragen:

a)

de in overeenstemming met IAS 27 bepaalde kostprijs; of

b)

de veronderstelde kostprijs. De veronderstelde kostprijs van een dergelijke investering is haar:

i)

reële waarde op de datum van de overgang naar de IFRSs van de entiteit in haar enkelvoudige jaarrekening; of

ii)

boekwaarde op die datum overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP.

Een eerste toepasser mag punt (i) of punt (ii) hierboven kiezen voor de waardering van zijn investering in elke dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming die hij op basis van een veronderstelde kostprijs wenst te waarderen.

Aanwijzing van voorheen opgenomen financiële instrumenten

D19

Volgens IFRS 9 mag een financiële verplichting (mits deze aan bepaalde criteria voldoet) als een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies worden aangewezen. Ondanks dit vereiste mag een entiteit elke financiële verplichting op de datum van de overgang naar de IFRSs als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies aanwijzen, mits de verplichting op die datum aan de criteria in alinea 4.2.2 van IFRS 9 voldoet.

D19A

Overeenkomstig alinea 4.1.5 van IFRS 9 mag een entiteit een financieel actief op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van de overgang naar de IFRSs als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies aanwijzen.

D19B

Overeenkomstig alinea 5.7.5 van IFRS 9 mag een entiteit een belegging in een eigenvermogensinstrument op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van de overgang naar de IFRSs als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat aanwijzen.

D19C

Voor een financiële verplichting die als een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies is aangewezen, moet een entiteit bepalen of de administratieve verwerking volgens alinea 5.7.7 van IFRS 9 op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van de overgang naar de IFRSs tot een accounting mismatch in winst of verlies zou leiden.

Waardering tegen reële waarde van financiële activa of financiële verplichtingen bij eerste opname

D20

Ondanks de vereisten in de alinea's 7 en 9 mag een entiteit de vereisten in alinea B5.1.2A (b) van IFRS 9 prospectief toepassen op transacties die op of na de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvinden.

Aanwijzing van contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed

D33

Volgens IFRS 9 mogen bepaalde contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed bij afsluiting worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (zie alinea 2.5 van IFRS 9). Ondanks dit vereiste mag een entiteit op de datum van de overgang naar de IFRSs op die datum reeds bestaande contracten als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies aanwijzen, maar alleen als zij op die datum aan de vereisten in alinea 2.5 van IFRS 9 voldoen en de entiteit alle soortgelijke contracten als zodanig aanwijst.

C4

In bijlage E worden een kopje en de alinea's E1 en E2 toegevoegd.

Vrijstelling van het vereiste tot aanpassing van vergelijkende informatie voor IFRS 9

E1

Als de eerste IFRS-verslagperiode van een entiteit vóór 1 januari 2019 aanvangt en de entiteit de voltooide versie van IFRS 9 (uitgegeven in 2014) toepast, hoeft de vergelijkende informatie in de eerste IFRS-jaarrekening van de entiteit niet aan IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing of de voltooide versie van IFRS 9 (uitgegeven in 2014) te voldoen, voor zover de op grond van IFRS 7 vereiste informatieverschaffing betrekking heeft op posten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen. Voor dergelijke entiteiten moet, alleen wat IFRS 7 en IFRS 9 (2014) betreft, „de datum van de overgang naar de IFRSs” worden gelezen als „het begin van de eerste IFRS-verslagperiode”.

E2

Een entiteit die ervoor kiest om in het eerste overgangsjaar vergelijkende informatie te presenteren die niet met IFRS 7 en met de voltooide versie van IFRS 9 (uitgegeven in 2014) in overeenstemming is, moet:

a)

op vergelijkende informatie over posten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen, de vereisten van de voorheen toegepaste GAAP toepassen in plaats van de vereisten van IFRS 9;

b)

dit feit vermelden, samen met de grondslag op basis waarvan deze informatie is opgesteld;

c)

elke aanpassing tussen het overzicht van de financiële positie op de verslagdatum van de vergelijkende periode (dat wil zeggen het overzicht van de financiële positie waarin de vergelijkende informatie volgens de voorheen toegepaste GAAP is opgenomen) en het overzicht van de financiële positie bij de aanvang van de eerste IFRS-verslagperiode (dat wil zeggen de eerste periode waarover informatie is opgenomen die met IFRS 7 en met de voltooide versie van IFRS 9 (uitgegeven in 2014) in overeenstemming is) behandelen als een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving en de op grond van alinea 28(a) tot en met (e) en (f)(i) van IAS 8 vereiste informatie verschaffen. Alinea 28(f)(i) geldt alleen voor bedragen die op de verslagdatum van de vergelijkende periode in het overzicht van de financiële positie zijn gepresenteerd;

d)

alinea 17(c) van IAS 1 toepassen om extra informatie te verschaffen ingeval de inachtneming van de desbetreffende vereisten van de IFRSs niet volstaat om gebruikers een duidelijk inzicht te verlenen in de gevolgen die bepaalde transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden hebben voor de financiële positie en de financiële prestaties van de entiteit.

IFRS 2    Op aandelen gebaseerde betalingen

C5

Alinea 6 wordt als volgt gewijzigd en alinea 63C wordt toegevoegd.

6.

Deze IFRS geldt niet voor op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de entiteit goederen of diensten ontvangt of verwerft op grond van een contract dat valt binnen het toepassingsgebied van de alinea's 8, en 10 van IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie (herziene versie van 2003) [voetnoot weggelaten] of de alinea's 2.4 tot en met 2.7 van IFRS 9 Financiële instrumenten.

63C

Alinea 6 is gewijzigd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IFRS 3    Bedrijfscombinaties

C6

De alinea's 16, 42, 53, 56 en 58 worden als volgt gewijzigd, de alinea's 64A, 64D en 64H worden verwijderd en alinea 64L wordt toegevoegd.

16.

In sommige situaties voorzien de IFRSs in een andere administratieve verwerking afhankelijk van de wijze waarop een entiteit een bepaald actief of een bepaalde verplichting classificeert of aanwijst. Voorbeelden van classificaties of aanwijzingen die de overnemende partij moet uitvoeren op basis van de relevante omstandigheden op de overnamedatum, zijn onder meer:

a)

classificatie van bepaalde financiële activa en verplichtingen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies of tegen geamortiseerde kostprijs, of als een financieel actief gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met IFRS 9 Financiële instrumenten;

b)

aanwijzing van een afgeleid instrument als afdekkingsinstrument („hedging instrument”) in overeenstemming met IFRS 9; en

c)

beoordeling van het feit of een in een contract besloten derivaat overeenkomstig IFRS 9 moet worden afgescheiden van een basiscontract (wat een kwestie van „classificatie” is zoals die term in deze IFRS wordt gebruikt).

42.

In een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd, moet de overnemende partij haar voorheen aangehouden aandelenbelang in de overgenomen partij herwaarderen op de reële waarde ervan op de overnamedatum, en moet zij de eventuele winst die of het eventuele verlies dat daaruit voortvloeit naar gelang van het geval in winst of verlies of in de overige onderdelen van het totaalresultaat opnemen. Mogelijk heeft de overnemende partij in voorgaande verslagperioden waardeveranderingen van haar aandelenbelang in de overgenomen partij in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen. Als dit het geval is, moet het in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen bedrag worden opgenomen op dezelfde basis als vereist zou zijn indien de overnemende partij het voorheen aangehouden aandelenbelang direct had vervreemd.

53.

Aan de overname gerelateerde kosten zijn kosten die de overnemende partij maakt om een bedrijfscombinatie tot stand te brengen. Deze kosten omvatten honoraria voor het aanbrengen van de overgenomen partij; honoraria van adviseurs, juristen, accountants, taxateurs en andere experts of consultants; algemene administratiekosten, met inbegrip van de kosten van een interne afdeling die met overnames belast is; en kosten die verband houden met de registratie en uitgifte van obligaties en aandelen en vergelijkbare effecten. De overnemende partij moet aan de overname gerelateerde kosten administratief verwerken als lasten in de perioden waarin de kosten worden gemaakt en de diensten worden ontvangen, met één uitzondering. De kosten voor de uitgifte van obligaties of aandelen en vergelijkbare effecten moeten worden opgenomen in overeenstemming met IAS 32 en IFRS 9.

56.

Na eerste opname en tot de verplichting wordt afgewikkeld, wordt geannuleerd of afloopt, moet de overnemende partij een in een bedrijfscombinatie opgenomen voorwaardelijke verplichting waarderen tegen het hoogste van de volgende bedragen:

a)

het bedrag dat overeenkomstig IAS 37 zou worden opgenomen; en

b)

het oorspronkelijk opgenomen bedrag, verminderd met, in voorkomend geval, het cumulatieve bedrag van de baten dat is opgenomen in overeenstemming met de beginselen van IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten.

Dit vereiste is niet van toepassing op contracten die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 9.

58.

Bepaalde veranderingen in de reële waarde van een voorwaardelijke vergoeding die de overnemende partij na de overnamedatum opneemt, kunnen voortvloeien uit aanvullende informatie die de overnemende partij na die datum heeft verkregen over de feiten en omstandigheden op de overnamedatum. Dergelijke veranderingen zijn aanpassingen tijdens de waarderingsperiode in overeenstemming met de alinea's 45 tot en met 49. Veranderingen die echter voortvloeien uit gebeurtenissen na de overnamedatum, zoals het halen van een winstdoelstelling, het bereiken van een vooraf bepaalde aandelenkoers of het bereiken van een mijlpaal in een onderzoeks- en ontwikkelingsproject, zijn geen aanpassingen tijdens de waarderingsperiode. De overnemende partij moet veranderingen in de reële waarde van een voorwaardelijke vergoeding die geen aanpassingen tijdens de waarderingsperiode zijn, als volgt verwerken:

a)

Een andere voorwaardelijke vergoeding die:

i)

binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 valt, moet op elke verslagdatum tegen reële waarde worden gewaardeerd en veranderingen in de reële waarde moeten in overeenstemming met IFRS 9 in winst of verlies worden opgenomen;

ii)

niet binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 valt, moet op elke verslagdatum tegen reële waarde worden gewaardeerd en veranderingen in de reële waarde moeten in winst of verlies worden opgenomen.

64A

[Verwijderd]

64D

[Verwijderd]

64H

[Verwijderd]

64L

De alinea's 16, 42, 53, 56, 58 en B41 zijn gewijzigd en de alinea's 64A, 64D en 64H zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

C7

In bijlage B wordt alinea B41 als volgt gewijzigd:

B41

De overnemende partij mag geen afzonderlijke voorziening voor lagere waardering op de overnamedatum opnemen voor in een bedrijfscombinatie verworven activa die tegen hun reële waarde op de overnamedatum worden gewaardeerd, omdat de gevolgen van onzekerheid over toekomstige kasstromen in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de reële waarde. Bijvoorbeeld aangezien deze IFRS vereist dat de overnemende partij verworven vorderingen, met inbegrip van leningen, bij administratieve verwerking van een bedrijfscombinatie waardeert tegen hun reële waarde op de overnamedatum, neemt de overnemende partij noch een afzonderlijke voorziening voor lagere waardering voor de contractuele kasstromen die op die datum als oninbaar worden beschouwd, noch een voorziening voor verliezen voor te verwachten kredietverliezen op.

IFRS 4    Verzekeringscontracten

C8

[Niet van toepassing op vereisten]

C9

De alinea's 3, 4, 7, 8, 12, 34, 35 en 45 worden als volgt gewijzigd, de alinea's 41C, 41D en 41F worden verwijderd en alinea 41H wordt toegevoegd.

3.

In deze IFRS wordt niet ingegaan op andere aspecten van de verslaggeving door verzekeraars, zoals de administratieve verwerking van door verzekeraars gehouden financiële activa en door verzekeraars uitgegeven financiële verplichtingen (zie IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie, IFRS 7 en IFRS 9 Financiële instrumenten), behalve in de overgangsbepalingen in alinea 45.

4.

Entiteiten mogen deze IFRS niet toepassen op:

a)

d)

financiëlegarantiecontracten, tenzij de emittent eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, in welk geval hij ervoor mag kiezen ofwel IAS 32, IFRS 7 en IFRS 9, ofwel deze IFRS op dergelijke financiëlegarantiecontracten toe te passen. De emittent mag deze keuze per contract maken, maar de voor elk contract gemaakte keuze is onherroepelijk;

e)

7.

Op grond van IFRS 9 zijn entiteiten verplicht sommige in contracten besloten derivaten van het basiscontract af te scheiden, deze derivaten tegen reële waarde te waarderen en veranderingen in de reële waarde in winst of verlies te verantwoorden. IFRS 9 geldt voor in een verzekeringscontract besloten derivaten, tenzij het in een contract besloten derivaat zelf een verzekeringscontract is.

8.

Als uitzondering op de vereisten van IFRS 9 hoeft een verzekeraar de optie die een polishouder heeft om een verzekeringscontract voor een vast bedrag (of voor een bedrag gebaseerd op een vast bedrag en een rentevoet) af te kopen, niet af te scheiden, en tegen reële waarde te waarderen, zelfs indien de uitoefenprijs afwijkt van de boekwaarde van de verzekeringsverplichting die de basis vormt. De vereisten van IFRS 9 gelden echter wel voor een in een verzekeringscontract besloten putoptie of afkoopoptie in geldmiddelen indien de afkoopwaarde schommelt afhankelijk van de verandering in een financiële variabele (zoals een aandelen- of commodityprijs of -index), of in een niet-financiële variabele die niet specifiek voor een contractpartij is. Bovendien gelden die vereisten eveneens indien een verandering in een dergelijke variabele leidt tot uitoefening door de houder van een putoptie of afkoopoptie in geldmiddelen (bijvoorbeeld een putoptie die kan worden uitgeoefend indien een aandelenmarktindex een bepaald niveau bereikt).

12.

Om een contract te ontbundelen, moet een verzekeraar:

a)

deze IFRS toepassen op de verzekeringscomponent.

b)

IFRS 9 toepassen op de depositocomponent.

34.

Sommige verzekeringscontracten bevatten een discretionairewinstdelingselement en een gegarandeerd element. De emittent van een dergelijk contract:

a)

d)

moet, indien er in het contract een derivaat besloten is dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 valt, IFRS 9 op dat in het contract besloten derivaat toepassen;

e)

Financiële instrumenten met discretionaire winstdeling

35.

De vereisten in alinea 34 gelden ook voor financiële instrumenten met een discretionairewinstdelingselement. Daarnaast:

a)

moet de emittent de toereikendheidstoets van de verplichtingen in de alinea's 15 tot en met 19 op het gehele contract toepassen (dat wil zeggen het gegarandeerde element en het discretionairewinstdelingselement) indien de emittent het discretionairewinstdelingselement als een verplichting classificeert. De emittent hoeft niet het bedrag te bepalen dat zou gelden als IFRS 9 op het gegarandeerde element zou worden toegepast;

b)

mag de verplichting die voor het gehele contract wordt opgenomen niet lager zijn dan het bedrag dat zou worden verkregen als IFRS 9 op het gegarandeerde element zou worden toegepast, indien de emittent (een deel van) het discretionairewinstdelingselement als een afzonderlijke component van het eigen vermogen classificeert. Dat bedrag moet de intrinsieke waarde van een optie om het contract af te kopen, omvatten, maar hoeft niet de tijdswaarde van de optie te omvatten indien de optie op grond van alinea 9 is vrijgesteld van waardering tegen reële waarde. De emittent hoeft niet het bedrag te vermelden dat zou gelden als IFRS 9 op het gegarandeerde element zou worden toegepast; het bedrag hoeft ook niet afzonderlijk te worden gepresenteerd. Bovendien hoeft de emittent dat bedrag niet te bepalen indien de totale verplichting die wordt opgenomen, duidelijk hoger is;

c)

41C

[Verwijderd]

41D

[Verwijderd]

41F

[Verwijderd]

41H

De alinea's 3, 4, 7, 8, 12, 34, 35, 45, bijlage A en de alinea's B18, B19 en B20 zijn gewijzigd en de alinea's 41C, 41D en 41F zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

45.

Niettegenstaande alinea 4.4.1 van IFRS 9 geldt dat, wanneer een verzekeraar zijn grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringsverplichtingen wijzigt, het is toegestaan, maar niet verplicht, om (een deel van) zijn financiële activa te herclassificeren zodat zij worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Deze herclassificatie is toegestaan indien een verzekeraar zijn grondslagen voor financiële verslaggeving wijzigt wanneer hij deze IFRS voor het eerst toepast en indien hij daarna een grondslagwijziging doorvoert die op grond van alinea 22 is toegestaan. De herclassificatie is een wijziging in de grondslag voor financiële verslaggeving en hierop is IAS 8 van toepassing.

C10

In bijlage A wordt het gedefinieerde begrip „depositocomponent” als volgt gewijzigd:

depositocomponent

Een contractuele component die overeenkomstig IFRS 9 administratief niet als een derivaat wordt verwerkt en die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 zou vallen als deze component een afzonderlijk instrument zou zijn.

C11

In bijlage B worden de alinea's B18, B19 en B20 als volgt gewijzigd.

B18

De onderstaande opsomming bevat voorbeelden van contracten die een verzekeringscontract zijn, indien er sprake is van een aanzienlijke overdracht van verzekeringsrisico:

a)

g)

kredietverzekering die voorziet in bepaalde betalingen om de verzekerde te compenseren voor een door hem geleden verlies omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt. Deze contracten kunnen verschillende juridische vormen hebben, zoals die van een garantie, bepaalde categorieën van kredietbrieven, een kredietderivaat („credit derivative default contract”) of een verzekeringscontract. Het feit dat deze contracten aan de definitie van een verzekeringscontract voldoen, neemt echter niet weg dat zij ook aan de in IFRS 9 vermelde definitie van een financiëlegarantiecontract voldoen en derhalve binnen het toepassingsgebied van IAS 32 [voetnoot weggelaten] en IFRS 9 en buiten het toepassingsgebied van deze IFRS vallen (zie alinea 4(d)). Indien een emittent van een financiëlegarantiecontract eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, mag hij er niettemin voor kiezen ofwel IAS 32 [voetnoot weggelaten] en IFRS 9, ofwel deze IFRS op dergelijke financiëlegarantiecontracten toe te passen;

h)

B19

Hierna volgen voorbeelden van zaken die geen verzekeringscontract zijn:

a)

e)

derivaten die ervoor zorgen dat één partij aan financieel risico, maar geen verzekeringsrisico, wordt blootgesteld omdat die partij op grond van het derivaat uitsluitend verplicht is tot betaling op basis van veranderingen in één of meer van de volgende variabelen: een bepaalde rente, prijs van een financieel instrument, commodityprijs, wisselkoers, index van prijzen of rentevoeten, creditrating of kredietwaardigheidsindex, of andere variabele, mits, in geval van een niet-financiële variabele, de variabele niet specifiek voor een contractpartij is (zie IFRS 9);

f)

een met krediet verband houdende garantie (of een kredietbrief, kredietderivaat („credit derivative default contract”) of kredietverzekeringscontract) die uitkering voorschrijft zelfs indien de houder geen verlies heeft geleden in verband met het niet nakomen door de debiteur van zijn betalingsverplichting (zie IFRS 9);

g)

B20

Indien via de in alinea B19 beschreven contracten financiële activa of financiële verplichtingen worden gecreëerd, dan vallen deze binnen het toepassingsgebied van IFRS 9. Dit betekent onder meer dat de contractpartijen gebruikmaken van wat soms wordt aangeduid als „deposit accounting”, dat het volgende inhoudt:

a)

IFRS 5    Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten

C12

Alinea 5 wordt als volgt gewijzigd, de alinea's 44F en 44J worden verwijderd en alinea 44 K wordt toegevoegd.

5.

De waarderingsvereisten van deze IFRS [voetnoot weggelaten] zijn niet van toepassing op de volgende activa, die in de vermelde IFRSs worden behandeld hetzij als individuele activa, hetzij als onderdeel van een groep van activa die wordt afgestoten:

a)

c)

financiële activa die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten vallen;

d)

44F

[Verwijderd]

44 J

[Verwijderd]

44 K

Alinea 5 is gewijzigd en de alinea's 44F en 44J zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IFRS 7    Financiële instrumenten: informatieverschaffing

C13

De alinea's 2 tot en met 5, 8 tot en met 11, 14, 20, 28 tot en met 30, 36, 42C, 42D en 42E worden als volgt gewijzigd, de alinea's 12, 12A, 16, 22, 23, 24, 37, 44E, 44F, 44H, 44I, 44J, 44N, 44S tot en met 44W, 44Y worden verwijderd, en diverse kopjes en de alinea's 5A, 10A, 11A, 11B, 12B, 12C, 12D, 16A, 20A, 21A tot en met 21D, 22A, 22B, 22C, 23A tot en met 23F, 24A tot en met 24G, 35A tot en met 35N, 42I tot en met 42S, 44Z en 44ZA worden toegevoegd.

2.

De beginselen in deze IFRS complementeren de beginselen voor het opnemen, waarderen en presenteren van financiële activa en financiële verplichtingen welke zijn vervat in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie en IFRS 9 Financiële instrumenten.

TOEPASSINGSGEBIED

3.

Deze IFRS moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen wordt door IFRS 10, IAS 27 of IAS 28 echter voorgeschreven of toegestaan dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde onderneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IFRS 9; in deze gevallen moeten entiteiten aan de vereisten van deze IFRS voldoen. Entiteiten moeten deze IFRS eveneens toepassen op alle derivaten gekoppeld aan belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures, tenzij de derivaten aan de in IAS 32 opgenomen definitie van een eigenvermogensinstrument voldoen;

b)

d)

verzekeringscontracten zoals gedefinieerd in IFRS 4 Verzekeringscontracten. Deze IFRS is echter wel van toepassing op derivaten die in verzekeringscontracten zijn besloten indien IFRS 9 voorschrijft dat de entiteit deze administratief afzonderlijk moet verwerken. Bovendien moet een emittent deze IFRS op financiëlegarantiecontracten toepassen indien hij IFRS 9 toepast voor de opname en waardering van de contracten; indien de emittent er echter in overeenstemming met alinea 4(d) van IFRS 4 voor kiest IFRS 4 toe te passen voor de opname en waardering van deze contracten, moet hij IFRS 4 toepassen;

e)

financiële instrumenten, contracten en verplichtingen uit hoofde van op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, met uitzondering van contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen, waarop deze IFRS van toepassing is;

f)

4.

Deze IFRS geldt voor zowel opgenomen als niet-opgenomen financiële instrumenten. Opgenomen financiële instrumenten omvatten financiële activa en financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen. Niet-opgenomen financiële instrumenten omvatten sommige financiële instrumenten die, hoewel zij buiten het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen, binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen.

5.

Deze IFRS is van toepassing op contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen.

5A

De vereisten in de alinea's 35A tot en met 35N inzake informatieverschaffing over het kredietrisico gelden voor de rechten waarvoor in IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten is bepaald dat zij met het oog op het opnemen van bijzonderewaardeverminderingswinsten of -verliezen administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 9. Alle verwijzingen naar financiële activa of financiële instrumenten in deze alinea's omvatten die rechten, tenzij anders is aangegeven.

8.

De boekwaarde van elk van de volgende categorieën, zoals bepaald in IFRS 9, moet ofwel in het overzicht van de financiële positie, ofwel in de toelichting op het overzicht van de financiële positie, worden vermeld:

a)

financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, waarbij afzonderlijk wordt getoond (i) die welke als zodanig zijn aangewezen bij eerste opname of die welke daarna zijn aangewezen in overeenstemming met alinea 6.7.1 van IFRS 9, en (ii) die welke overeenkomstig IFRS 9 verplicht te waarderen zijn tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies;

(b), (c) en (d)

[verwijderd]

e)

financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, waarbij afzonderlijk worden getoond (i) die welke als zodanig zijn aangewezen bij eerste opname of die welke daarna zijn aangewezen in overeenstemming met alinea 6.7.1 van IFRS 9, en (ii) die welke voldoen aan de definitie van voor handelsdoeleinden aangehouden in IFRS 9;

f)

financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

g)

financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

h)

financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, waarbij afzonderlijk worden getoond (i) financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A van IFRS 9 zijn gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, en (ii) beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die bij eerste opname als zodanig zijn aangewezen in overeenstemming met alinea 5.7.5 van IFRS 9.

Financiële activa of financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

9.

Indien de entiteit een financieel actief (of groep van financiële activa) dat (die) anders tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat of tegen geamortiseerde kostprijs zou worden gewaardeerd, als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies heeft aangewezen, moet zij de volgende informatie verschaffen:

a)

de maximale blootstelling aan kredietrisico (zie alinea 36(a)) van het financiële actief (of de groep van financiële activa) aan het einde van de verslagperiode;

b)

het bedrag waarmee eventuele gerelateerde kredietderivaten of soortgelijke instrumenten deze maximale kredietrisicoblootstelling beperken (zie alinea 36(b));

c)

het bedrag van de verandering, tijdens de periode en cumulatief, in de reële waarde van het financiële actief (of de groep van financiële activa) die toe te rekenen is aan veranderingen in het aan het financiële actief verbonden kredietrisico, bepaald:

i)

d)

het bedrag van de verandering in de reële waarde van gerelateerde kredietderivaten of soortgelijke instrumenten die tijdens de periode en cumulatief is opgetreden sinds het financiële actief werd aangewezen.

10.

Indien de entiteit een financiële verplichting overeenkomstig alinea 4.2.2 van IFRS 9 heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies en verplicht is de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren (zie alinea 5.7.7 van IFRS 9), moet zij de volgende informatie verschaffen:

a)

het cumulatieve bedrag van de verandering in de reële waarde van de financiële verplichting die toe te rekenen is aan veranderingen in het aan die verplichting verbonden kredietrisico (zie de alinea's B5.7.13 tot en met B5.7.20 van IFRS 9 voor leidraden over de bepaling van de gevolgen van veranderingen in het aan een verplichting verbonden kredietrisico);

b)

het verschil tussen de boekwaarde van de financiële verplichting en het bedrag dat de entiteit contractueel verplicht is aan de houder van de verplichting te betalen op de vervaldatum;

c)

alle overboekingen van de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies binnen het eigen vermogen tijdens de periode, met inbegrip van de reden voor dergelijke overboekingen;

d)

als een verplichting tijdens de periode niet langer is opgenomen, het in de overige onderdelen van het totaalresultaat gepresenteerde (eventuele) bedrag dat bij de verwijdering is gerealiseerd.

10A

Indien een entiteit een financiële verplichting overeenkomstig alinea 4.2.2 van IFRS 9 als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies heeft aangewezen en verplicht is alle veranderingen in de reële waarde van die verplichting (met inbegrip van de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico) in winst of verlies te presenteren (zie de alinea's 5.7.7 en 5.7.8 van IFRS 9), moet zij de volgende informatie verschaffen:

a)

het bedrag van de verandering, tijdens de periode en cumulatief, in de reële waarde van de financiële verplichting die toe te rekenen is aan veranderingen in het aan die verplichting verbonden kredietrisico (zie de alinea's B5.7.13 tot en met B5.7.20 van IFRS 9 voor een leidraad voor de bepaling van de gevolgen van veranderingen in het aan een verplichting verbonden kredietrisico); en

b)

het verschil tussen de boekwaarde van de financiële verplichting en het bedrag dat de entiteit contractueel verplicht is aan de houder van de verplichting te betalen op de vervaldatum;

11.

De entiteit moet tevens de volgende informatie verschaffen:

a)

een gedetailleerde beschrijving van de gehanteerde methoden om te voldoen aan de vereisten in de alinea's 9(c), 10(a) en 10A(a) en alinea 5.7.7(a) van IFRS 9, met inbegrip van een verklaring van de reden waarom de methode geschikt is;

b)

indien de entiteit van mening is dat de informatie die zij in het overzicht van de financiële positie of in de toelichting heeft verschaft om aan de vereisten in alinea 9(c), 10(a) of 10A(a) of alinea 5.7.7(a) van IFRS 9 te voldoen, geen getrouw beeld geeft van de verandering in de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting die toe te rekenen is aan veranderingen in het kredietrisico, de redenen waarom zij tot deze conclusie komt en de factoren die volgens haar relevant zijn;

c)

een gedetailleerde beschrijving van de methode of methoden die worden gebruikt om te bepalen of de presentatie van de gevolgen van veranderingen in het aan een verplichting verbonden kredietrisico in de overige onderdelen van het totaalresultaat zou leiden tot het ontstaan of de vergroting van een accounting mismatch in winst of verlies (zie de alinea's 5.7.7 en 5.7.8 van IFRS 9). Indien een entiteit verplicht is de gevolgen van veranderingen in het aan een verplichting verbonden kredietrisico in winst of verlies te presenteren (zie alinea 5.7.8 van IFRS 9), moet er ook een uitvoerige beschrijving van de in alinea B5.7.6 van IFRS 9 beschreven economische relatie worden gegeven.

Beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat

11A

Indien een entiteit beleggingen in eigenvermogensinstrumenten heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, zoals toegestaan op grond van alinea 5.7.5 van IFRS 9, moet zij de volgende informatie verschaffen:

a)

welke beleggingen in eigenvermogensinstrumenten als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat zijn aangewezen;

b)

de redenen waarom van dit presentatiealternatief is gebruikgemaakt;

c)

de reële waarde van elk van deze beleggingen aan het einde van de verslagperiode;

d)

de dividenden die tijdens de periode zijn opgenomen, met afzonderlijke vermelding van die welke op tijdens de verslagperiode niet langer opgenomen beleggingen betrekking hebben en die welke op aan het einde van de verslagperiode aangehouden beleggingen betrekking hebben;

e)

alle overboekingen van de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies binnen het eigen vermogen tijdens de periode, met inbegrip van de reden voor dergelijke overboekingen.

11B

Indien een entiteit tijdens de verslagperiode beleggingen in eigenvermogensinstrumenten gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat niet langer heeft opgenomen, moet zij de volgende informatie verschaffen:

a)

de redenen voor de vervreemding van de beleggingen;

b)

de reële waarde van de beleggingen op de verwijderingsdatum;

c)

de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies bij vervreemding.

12 en 12A

[Verwijderd]

12B

Een entiteit moet vermelden of zij in de lopende of in voorgaande verslagperioden financiële activa overeenkomstig alinea 4.4.1 van IFRS 9 heeft geherclassificeerd. Voor elke dergelijke gebeurtenis moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:

a)

de datum van herclassificatie;

b)

een gedetailleerde verklaring van de wijziging in het bedrijfsmodel en een kwalitatieve beschrijving van het effect ervan op de jaarrekening van de entiteit;

c)

het bedrag dat naar en uit elke categorie is geherclassificeerd.

12C

Voor elke verslagperiode na de herclassificatie tot het niet langer opnemen moet een entiteit voor activa die uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies zijn geherclassificeerd zodat zij overeenkomstig alinea 4.4.1 van IFRS 9 tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd, de volgende informatie verschaffen:

a)

de effectieve rentevoet bepaald op de datum van herclassificatie; en

b)

de opgenomen renteopbrengsten.

12D

Indien een entiteit sinds de laatste jaarlijkse verslagdatum financiële activa uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat heeft geherclassificeerd zodat zij tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd, of uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies heeft geherclassificeerd zodat zij tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd, moet zij de volgende informatie verschaffen:

a)

de reële waarde van de financiële activa aan het einde van de verslagperiode; en

b)

de reëlewaardewinsten of -verliezen die tijdens de verslagperiode in winst of verlies of de overige onderdelen van het totaalresultaat zouden zijn opgenomen indien de financiële activa niet waren geherclassificeerd.

14.

Een entiteit moet het volgende vermelden:

a)

de boekwaarde van de financiële activa die als zekerheid zijn verstrekt voor verplichtingen of voor voorwaardelijke verplichtingen, met inbegrip van bedragen die geherclassificeerd zijn in overeenstemming met alinea 3.2.23(a) van IFRS 9; en

b)

de contractuele bepalingen met betrekking tot haar zekerheid.

16.

[Verwijderd]

16A

De boekwaarde van financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A van IFRS 9 tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd, wordt niet verminderd door een voorziening voor verliezen, en een entiteit mag de voorziening voor verliezen niet afzonderlijk in het overzicht van de financiële positie presenteren als een vermindering van de boekwaarde van het financiële actief. Een entiteit moet echter de voorziening voor verliezen in de toelichting bij de jaarrekening vermelden.

20.

Een entiteit moet de volgende baten, lasten, winsten of verliezen ofwel in het overzicht van het totaalresultaat, ofwel in de toelichting vermelden:

a)

nettowinsten of nettoverliezen op:

i)

financiële activa of financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, waarbij afzonderlijk getoond worden: de nettowinsten of de nettoverliezen op financiële activa of financiële verplichtingen die overeenkomstig alinea 6.7.1 van IFRS 9 bij eerste opname of daarna als zodanig zijn aangewezen, en de nettowinsten of de nettoverliezen op financiële activa of financiële verplichtingen die overeenkomstig IFRS 9 verplicht tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies moeten worden gewaardeerd (bv. financiële verplichtingen die aan de in IFRS 9 vervatte definitie van voor handelsdoeleinden aangehouden voldoen). Voor financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, moet een entiteit afzonderlijk het bedrag van in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen en het bedrag van in winst of verlies opgenomen winsten of verliezen tonen;

(ii), (iii) en (iv)

[verwijderd]

v)

financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

vi)

financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

vii)

beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die overeenkomstig alinea 5.7.5 van IFRS 9 als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat zijn aangewezen;

viii)

financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A van IFRS 9 tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd, met afzonderlijke vermelding van het bedrag van de winsten of de verliezen die tijdens de periode in de overige onderdelen van het totaalresultaat zijn opgenomen en het bedrag dat bij het niet langer opnemen uit de cumulatieve overige onderdelen van het totaalresultaat naar de winst of het verlies voor de periode is overgeboekt;

b)

de totale rentebaten en totale rentelasten (berekend volgens de effectieverentemethode) voor financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A van IFRS 9 tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd (onder afzonderlijke vermelding van deze bedragen); of financiële verplichtingen die niet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies worden gewaardeerd;

c)

baten uit en lasten van honoraria (anders dan bedragen die zijn opgenomen bij het bepalen van de effectieve rentevoet) die ontstaan zijn uit:

i)

financiële activa en financiële verplichtingen die niet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies worden gewaardeerd; en

ii)

trust- en andere fiduciaire activiteiten die resulteren in het houden of beleggen van activa namens personen, trusts, pensioenregelingen en andere instellingen.

d)

[verwijderd]

e)

[verwijderd]

20A

Een entiteit moet een analyse vermelden van de winst die of het verlies dat in het overzicht van het totaalresultaat is opgenomen als gevolg van het niet langer opnemen van financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, met afzonderlijke vermelding van winsten en verliezen die uit het niet langer opnemen van die financiële activa voortvloeien. Hierbij moet worden aangegeven om welke redenen die financiële activa niet langer worden opgenomen.

Hedge accounting

21A

Een entiteit moet de vereisten in de alinea's 21B tot en met 24F inzake informatieverschaffing toepassen op de risicoblootstellingen die een entiteit afdekt en waarvoor zij ervoor kiest hedge accounting toe te passen. Over hedge accounting moet de volgende informatie worden verschaft:

a)

de risicobeheerstrategie van een entiteit en de wijze waarop deze wordt toegepast om risico te beheren;

b)

de wijze waarop de afdekkingsactiviteiten van de entiteit van invloed kunnen zijn op het bedrag, het tijdstip en de onzekerheid van haar toekomstige kasstromen; en

c)

het effect dat hedge accounting heeft gehad op het overzicht van de financiële positie, het overzicht van het totaalresultaat en het mutatieoverzicht van het eigen vermogen van de entiteit.

21B

Een entiteit moet de vereiste informatie in een enkele toelichting of in een afzonderlijk deel in haar jaarrekening presenteren. Een entiteit hoeft echter geen informatie te herhalen die reeds elders is gepresenteerd, mits de informatie wordt opgenomen via verwijzingen in de jaarrekening naar een ander verslag, zoals een managementcommentaar of een risicoverslag, dat onder dezelfde voorwaarden en op hetzelfde tijdstip als de jaarrekening voor gebruikers van de jaarrekening beschikbaar is. Zonder de informatie die door middel van verwijzingen is opgenomen, is de jaarrekening onvolledig.

21C

Wanneer de entiteit op grond van de alinea's 22A tot en met 24F verplicht is de verschafte informatie naar risicocategorie uit te splitsen, moet de entiteit elke risicocategorie bepalen op basis van de risicoblootstellingen die een entiteit besluit af te dekken en waarvoor hedge accounting wordt toegepast. Een entiteit moet de risicocategorieën consequent bepalen voor alle informatieverschaffing over hedge accounting.

21D

Om aan de doelstellingen in alinea 21A te voldoen, moet een entiteit (tenzij hierna anders is aangegeven) bepalen hoe gedetailleerd de verschafte informatie moet zijn, hoeveel nadruk moet worden gelegd op de verschillende aspecten van de vereisten inzake informatieverschaffing, welk niveau van aggregatie of desaggregatie passend is, en of gebruikers van jaarrekeningen extra toelichting nodig hebben om de verschafte kwantitatieve informatie te evalueren. Een entiteit moet echter van hetzelfde niveau van aggregatie of desaggregatie gebruikmaken als het niveau dat zij gebruikt om zich te voegen naar de in deze IFRS en IFRS 13 Waardering tegen reële waarde vervatte vereisten inzake de verschaffing van gerelateerde informatie.

De risicobeheerstrategie

22.

[Verwijderd]

22A

Een entiteit moet haar risicobeheerstrategie toelichten voor elke risicocategorie van risicoblootstellingen die zij besluit af te dekken en waarvoor hedge accounting wordt toegepast. Deze toelichting moet gebruikers van jaarrekeningen in staat stellen (bijvoorbeeld) het volgende te beoordelen:

a)

de wijze waarop elk risico ontstaat;

b)

de wijze waarop de entiteit elk risico beheert, met name of the entiteit een post in zijn geheel voor alle risico's afdekt, dan wel een risicocomponent (of risicocomponenten) van een post afdekt, en waarom;

c)

de omvang van de risicoblootstellingen die de entiteit beheert.

22B

Om aan de vereisten in alinea 22A te voldoen, moet de informatie ten minste een beschrijving omvatten van:

a)

de afdekkingsinstrumenten die worden gebruikt (en de wijze waarop zij worden gebruikt) om risicoblootstellingen af te dekken;

b)

de wijze waarop de entiteit ten behoeve van de beoordeling van de afdekkingseffectiviteit de economische relatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument bepaalt; en

c)

de wijze waarop de entiteit de afdekkingsverhouding vaststelt en wat de bronnen van afdekkingsineffectiviteit zijn.

22C

Wanneer een entiteit een specifieke risicocomponent als afgedekte positie aanwijst (zie alinea 6.3.7 van IFRS 9), moet zij naast de door de alinea's 22A en 22B vereiste informatie ook kwalitatieve of kwantitatieve informatie verstrekken over:

a)

de wijze waarop de entiteit de risicocomponent heeft bepaald die als afgedekte positie is aangewezen (met inbegrip van een beschrijving van de aard van de relatie tussen de risicocomponent en de post als geheel); en

b)

de wijze waarop de risicocomponent gerelateerd is aan de positie in haar geheel (bijvoorbeeld, de aangewezen risicocomponent was in het verleden gemiddeld voor 80 procent verantwoordelijk voor de veranderingen in de reële waarde van de positie als geheel).

Bedrag, tijdstip en onzekerheid van toekomstige kasstromen

23.

[Verwijderd]

23A

Tenzij een entiteit door alinea 23C is vrijgesteld, moet zij per risicocategorie kwantitatieve informatie vermelden om gebruikers van haar jaarrekening in staat te stellen de voorwaarden van afdekkingsinstrumenten te beoordelen, alsook de wijze waarop zij invloed hebben op het bedrag, het tijdstip en de onzekerheid van de toekomstige kasstromen van de entiteit.

23B

Om aan het vereiste in alinea 23A te voldoen, moet een entiteit een uitsplitsing verstrekken die informatie verschaft over:

a)

een profiel van de timing van het nominale bedrag van het afdekkingsinstrument; en

b)

in voorkomend geval, de gemiddelde prijs of rente (bijvoorbeeld uitoefen- of termijnprijs enz.) van het afdekkingsinstrument.

23C

In situaties waarin een entiteit afdekkingsrelaties vaak opnieuw vaststelt (dat wil zeggen beëindigt en vernieuwt) omdat zowel het afdekkingsinstrument als de afgedekte positie vaak veranderen (de entiteit maakt met andere woorden gebruik van een dynamisch proces waarin zowel de blootstelling als de afdekkingsinstrumenten die worden gebruikt om die blootstelling te beheren, niet lang hetzelfde blijven — zoals in het voorbeeld in alinea B6.5.24(b) van IFRS 9):

a)

is de entiteit vrijgesteld van het verschaffen van de door de alinea's 23A en 23B vereiste informatie;

b)

verschaft de entiteit:

i)

informatie over de uiteindelijke risicobeheerstrategie met betrekking tot deze afdekkingsrelaties;

ii)

een beschrijving van de wijze waarop zij haar risicobeheerstrategie tot uitdrukking brengt door van hedge accounting gebruik te maken en die specifieke afdekkingsrelaties aan te wijzen; en

iii)

een indicatie van de frequentie waarmee afdekkingsrelaties worden beëindigd en vernieuwd als onderdeel van het proces van de entiteit met betrekking tot die afdekkingsrelaties.

23D

Een entiteit verstrekt per risicocategorie een beschrijving van de bronnen van afdekkingsineffectiviteit die tijdens de looptijd van de afdekkingsrelatie naar verwachting op die relatie van invloed zullen zijn.

23E

Indien in een afdekkingsrelatie andere bronnen van afdekkingsineffectiviteit ontstaan, vermeldt een entiteit die bronnen per risicocategorie en licht zij de daaruit voortvloeiende afdekkingsineffectiviteit toe.

23F

Voor kasstroomafdekkingen moet een entiteit een beschrijving geven van elke verwachte toekomstige transactie waarvoor in de voorgaande periode hedge accounting was gebruikt, maar die zich naar verwachting niet langer zich zal voordoen.

De effecten van hedge accounting op de financiële positie en prestaties

24.

[Verwijderd]

24A

Een entiteit moet, in tabelvorm en afzonderlijk per risicocategorie voor iedere soort afdekking (reëlewaardeafdekking, kasstroomafdekking of afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit), de volgende bedragen vermelden met betrekking tot posten die als afdekkingsinstrument zijn aangewezen:

a)

de boekwaarde van de afdekkingsinstrumenten (afzonderlijk voor financiële activa en financiële verplichtingen);

b)

de post in het overzicht van de financiële positie waarin het afdekkingsinstrument is opgenomen;

c)

de verandering in de reële waarde van het afdekkingsinstrument die wordt gebruikt als basis voor het opnemen van de afdekkingsineffectiviteit voor de periode; en

d)

de nominale bedragen (met inbegrip van hoeveelheden, bijvoorbeeld in ton of kubieke meter) van de afdekkingsinstrumenten.

24B

Een entiteit moet, in tabelvorm en afzonderlijk per risicocategorie voor de soorten afdekking, de volgende bedragen met betrekking tot afgedekte posities vermelden:

a)

voor reëlewaardeafdekkingen:

i)

de boekwaarde van de afgedekte positie opgenomen in het overzicht van de financiële positie (met afzonderlijke presentatie van activa en verplichtingen);

ii)

het cumulatieve bedrag van reëlewaardeafdekkingsaanpassingen van de afgedekte positie dat vervat is in de boekwaarde van de afgedekte positie die in het overzicht van de financiële positie is opgenomen (met afzonderlijke presentatie van activa en verplichtingen);

iii)

de post in het overzicht van de financiële positie waarin de afgedekte positie is opgenomen;

iv)

de waardeverandering van de afgedekte positie die is gebruikt als basis voor het opnemen van de afdekkingsineffectiviteit voor de periode; en

v)

het cumulatieve bedrag van de resterende reëlewaardeafdekkingsaanpassingen in het overzicht van de financiële positie voor alle afgedekte posten die overeenkomstig alinea 6.5.10 van IFRS 9 niet langer voor afdekkingswinsten en -verliezen worden aangepast;

b)

voor kasstroomafdekkingen en afdekkingen van een netto-investering in een buitenlandse activiteit:

i)

de waardeverandering van de afgedekte positie die is gebruikt als basis voor het opnemen van de afdekkingsineffectiviteit voor de periode (voor kasstroomafdekkingen wil dat zeggen de waardeverandering die is gebruikt voor het bepalen van de opgenomen afdekkingsineffectiviteit in overeenstemming met alinea 6.5.11(c) van IFRS 9);

ii)

de saldi in de kasstroomafdekkingsreserve en de valutaomrekeningsreserve voor doorlopende afdekkingen die administratief worden verwerkt in overeenstemming met de alinea's 6.5.11 en 6.5.13(a) van IFRS 9; en

iii)

de resterende saldi in de kasstroomafdekkingsreserve en de valutaomrekeningsreserve van alle afdekkingsrelaties waarvoor niet langer hedge accounting wordt toegepast.

24C

Een entiteit moet, in tabelvorm en afzonderlijk per risicocategorie voor de soorten afdekkingen, de volgende bedragen vermelden:

a)

voor reëlewaardeafdekkingen:

i)

de afdekkingsineffectiviteit — d.w.z. het verschil tussen de afdekkingswinsten of -verliezen van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie — die is opgenomen in winst of verlies (of in de overige onderdelen van het totaalresultaat voor afdekkingen van een eigenvermogensinstrument ten aanzien waarvan een entiteit er overeenkomstig alinea 5.7.5 voor heeft gekozen veranderingen in reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren); en

ii)

de post in het overzicht van het totaalresultaat die de opgenomen afdekkingsineffectiviteit bevat;

b)

voor kasstroomafdekkingen en afdekkingen van een netto-investering in een buitenlandse activiteit:

i)

afdekkingswinsten of -verliezen van de verslagperiode die in de overige onderdelen van het totaalresultaat zijn opgenomen;

ii)

de in winst of verlies opgenomen afdekkingsineffectiviteit;

iii)

de post in het overzicht van het totaalresultaat die de opgenomen afdekkingsineffectiviteit bevat;

iv)

het bedrag dat uit de kasstroomafdekkingsreserve of de valutaomrekeningsreserve als herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) naar winst of verlies is geherclassificeerd (waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen bedragen waarvoor voorheen hedge accounting was gebruikt, maar waarvoor de afgedekte verwachte toekomstige kasstromen naar verwachting niet langer zullen optreden, en bedragen die zijn overgeboekt omdat de afgedekte positie winst of verlies heeft beïnvloed);

v)

de post in het overzicht van het totaalresultaat die de herclassificatieaanpassing bevat (zie IAS 1); en

vi)

voor afdekkingen van nettoposities, de afdekkingswinsten of -verliezen die in een afzonderlijke post in het overzicht van het totaalresultaat zijn opgenomen (zie alinea 6.6.4 van IFRS 9).

24D

Wanneer het volume van afdekkingsrelaties waarop de vrijstelling in alinea 23C van toepassing is, niet representatief is voor normale volumes gedurende de periode (dat wil zeggen wanneer het volume op de verslagdatum de volumes tijdens de periode niet weergeeft), moet een entiteit dit feit vermelden en aangeven waarom zij meent dat de volumes niet representatief zijn.

24E

Een entiteit moet een aansluiting van elke component van het eigen vermogen verstrekken, alsook een analyse van de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met IAS 1, waarbij, alles samengenomen:

a)

ten minste een onderscheid wordt gemaakt tussen de bedragen die verband houden met de informatieverschaffing in alinea 24C(b)(i) en (b)(iv), alsook de bedragen die administratief worden verwerkt in overeenstemming met alinea 6.5.11(d)(i) en (d)(iii) van IFRS 9;

b)

een onderscheid wordt gemaakt tussen de bedragen die verband houden met de tijdswaarde van opties waarmee transactiegerelateerde afgedekte posities worden afgedekt, en de bedragen die verband houden met de tijdswaarde van opties waarmee periodegerelateerde afgedekte posities worden afgedekt wanneer een entiteit de tijdswaarde van een optie administratief verwerkt in overeenstemming met alinea 6.5.15 van IFRS 9; en

c)

een onderscheid wordt gemaakt tussen de bedragen die verband houden met termijnelementen van termijncontracten en de valutabasisspreads van financiële instrumenten waarmee transactiegerelateerde afgedekte posities worden afgedekt, en de bedragen die verband houden met termijnelementen van termijncontracten en valutabasisspreads van financiële instrumenten waarmee periodegerelateerde afgedekte posities worden afgedekt wanneer een entiteit die bedragen administratief verwerkt in overeenstemming met alinea 6.5.16 van IFRS 9.

24F

Een entiteit moet de overeenkomstig alinea 24E vereiste informatie afzonderlijk per risicocategorie verschaffen. Deze desaggregatie naar risico mag in de toelichting bij de jaarrekening worden verstrekt.

Mogelijkheid om een kredietpositie aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

24G

Indien een entiteit een financieel instrument, of een gedeelte ervan, als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies heeft aangewezen omdat zij gebruik maakt van een kredietderivaat om het aan dat financiële instrument verbonden kredietrisico te beheren, moet zij de volgende informatie verschaffen:

a)

voor kredietderivaten die zijn gebruikt om het kredietrisico te beheren van financiële instrumenten die overeenkomstig alinea 6.7.1 van IFRS 9 zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, een aansluiting tussen de nominale waarde en de reële waarde aan het begin en aan het einde van de periode;

b)

de winst of het verlies opgenomen in winst of verlies bij aanwijzing van een financieel instrument, of een gedeelte ervan, als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies in overeenstemming met alinea 6.7.1 van IFRS 9; en

c)

bij beëindiging van de waardering van een financieel instrument, of een gedeelte ervan, tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, de reële waarde van dat financiële instrument die overeenkomstig alinea 6.7.4(b) van IFRS 9 de nieuwe boekwaarde is geworden en het gerelateerde nominale of hoofdsombedrag (behalve als overeenkomstig IAS 1 vergelijkende informatie wordt vermeld, hoeft een entiteit deze informatie niet in latere perioden te verschaffen).

28.

In sommige gevallen neemt een entiteit een winst of een verlies bij eerste opname van een financieel actief of een financiële verplichting niet op omdat de reële waarde niet blijkt uit een op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief of een identieke verplichting (dat wil zeggen een input van niveau 1), en evenmin gebaseerd is op een waarderingstechniek die alleen gegevens van waarneembare markten gebruikt (zie alinea B5.1.2A van IFRS 9). In dergelijke gevallen moet de entiteit per categorie van financiële activa of financiële verplichtingen het volgende vermelden:

a)

haar grondslag voor financiële verslaggeving met betrekking tot de opname in winst of verlies van het verschil tussen de reële waarde bij eerste opname en de transactieprijs om een verandering te weerspiegelen in factoren (waaronder tijd) waarmee marktdeelnemers bij het waarderen van het actief of de verplichting rekening zouden houden (zie alinea B5.1.2A(b) van IFRS 9);

b)

het totale verschil dat nog in winst of verlies moet worden opgenomen aan het begin en het einde van de periode en een mutatieoverzicht van het saldo van dit verschil;

c)

waarom de entiteit heeft geconcludeerd dat de transactieprijs niet de beste indicatie van de reële waarde was, met inbegrip van een beschrijving van de informatie die de reële waarde onderbouwt.

29.

Informatieverschaffing betreffende de reële waarde is niet vereist:

a)

b)

[verwijderd]

c)

30.

In het in alinea 29(c) beschreven geval moet een entiteit informatie verstrekken die de gebruikers van de jaarrekening helpt om hun eigen oordeel te vormen met betrekking tot de omvang van mogelijke verschillen tussen de boekwaarde van die contracten en hun reële waarde, waaronder:

a)

Kredietrisico

Toepassingsgebied en doelstellingen

35A

Een entiteit moet de vereisten in de alinea's 35F tot en met 35N inzake informatieverschaffing toepassen op financiële instrumenten waarvoor de vereisten van IFRS 9 inzake bijzondere waardevermindering gelden. Daarbij geldt echter het volgende:

a)

bij handelsvorderingen, contractactiva en leasevorderingen is alinea 35J van toepassing op de handelsvorderingen, contractactiva of leasevorderingen waarvoor overeenkomstig alinea 5.5.15 van IFRS 9 tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen worden opgenomen als die financiële activa worden herzien terwijl zij meer dan 30 dagen achterstallig zijn; en

b)

alinea 35K(b) is niet van toepassing op leasevorderingen.

35B

De overeenkomstig de alinea's 35F tot en met 35N verschafte informatie over het kredietrisico moet gebruikers van jaarrekeningen in staat stellen inzicht te verwerven in het effect van kredietrisico op het bedrag, het tijdstip en de onzekerheid van verwachte toekomstige kasstromen. Om dit doel te bereiken, moet de informatieverschaffing over het kredietrisico het volgende omvatten:

a)

informatie over de kredietrisicobeheerpraktijken van een entiteit en over de wijze waarop deze praktijken verband houden met de opname en waardering van te verwachten kredietverliezen, met inbegrip van de methoden, aannames en informatie die voor de waardering van te verwachten kredietverliezen worden gehanteerd;

b)

kwantitatieve en kwalitatieve informatie aan de hand waarvan gebruikers van jaarrekeningen de in de jaarrekening opgenomen bedragen die voortvloeien uit te verwachten kredietverliezen, met inbegrip van veranderingen in het bedrag van te verwachten kredietverliezen en de redenen voor die veranderingen, kunnen beoordelen; en

c)

informatie over de kredietrisicoblootstelling van een entiteit (dat wil zeggen het kredietrisico inherent aan de financiële activa en leningtoezeggingen van een entiteit), met inbegrip van significante kredietrisicoconcentraties.

35C

Een entiteit hoeft geen informatie te herhalen die reeds elders is gepresenteerd, mits de informatie wordt opgenomen via verwijzingen in de jaarrekening naar een ander verslag, zoals een managementcommentaar of een risicoverslag dat onder dezelfde voorwaarden en op hetzelfde tijdstip als de jaarrekening beschikbaar is voor de gebruikers van de jaarrekening. Zonder de informatie die door middel van verwijzingen is opgenomen, is de jaarrekening onvolledig.

35D

Om aan de doelstellingen in alinea 35B te voldoen, moet een entiteit (behoudens andersluidende bepaling) nagaan hoe gedetailleerd de verschafte informatie moet zijn, hoeveel nadruk moet worden gelegd op de verschillende aspecten van de vereisten inzake informatieverschaffing, welk niveau van aggregatie of desaggregatie passend is, en of gebruikers van jaarrekeningen extra toelichting nodig hebben om de gepubliceerde kwantitatieve informatie te evalueren.

35E

Als de overeenkomstig de alinea's 35F tot en met 35N verstrekte informatie niet volstaat om aan de in alinea 35B beschreven doelstellingen te voldoen, moet een entiteit alle aanvullende informatie verstrekken die nodig is om aan die doelstellingen te voldoen.

De kredietrisicobeheerpraktijken

35F

Een entiteit moet haar kredietrisicobeheerpraktijken toelichten en aangeven op welke wijze deze met de opname en waardering van te verwachten kredietverliezen verband houden. Om aan deze doelstelling te voldoen, moet een entiteit informatie verstrekken die gebruikers van jaarrekeningen in staat stelt het volgende te begrijpen en te beoordelen:

a)

de wijze waarop een entiteit heeft bepaald of het aan financiële instrumenten verbonden kredietrisico sinds de eerste opname significant is gestegen, met vermelding of en in welk opzicht:

i)

financiële instrumenten geacht worden een laag kredietrisico te hebben in overeenstemming met alinea 5.5.10 van IFRS 9, met inbegrip van de categorieën financiële instrumenten waarvoor dit geldt; en

ii)

het in alinea 5.5.11 van IFRS 9 beschreven vermoeden dat het kredietrisico sinds de eerste opname significant is gestegen wanneer financiële activa meer dan 30 dagen achterstallig zijn, is weerlegd;

b)

de definities van wanbetaling van een entiteit, met inbegrip van de redenen voor de keuze van die definities;

c)

de wijze waarop de instrumenten zouden zijn gegroepeerd indien te verwachten kredietverliezen gezamenlijk zouden worden gewaardeerd;

d)

de wijze waarop een entiteit heeft bepaald dat er van financiële activa met verminderde kredietwaardigheid sprake is;

e)

het afschrijvingsbeleid van een entiteit, met inbegrip van de aanwijzingen dat er redelijkerwijs geen realisatie te verwachten is, en informatie over het beleid inzake financiële activa die zijn afgeschreven, maar waarvoor nog steeds uitwinningsactiviteiten aan de gang zijn; en

f)

de wijze waarop de vereisten in alinea 5.5.12 van IFRS 9 voor de herziening van contractuele kasstromen van financiële activa zijn toegepast, onder meer de wijze waarop een entiteit:

i)

bepaalt of het kredietrisico verbonden aan een financieel actief dat is herzien toen de voorziening voor verliezen werd gewaardeerd op een bedrag dat gelijk was aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zodanig is verbeterd dat de voorziening voor verliezen overeenkomstig alinea 5.5.5 van IFRS 9 wordt geherwaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen; en

ii)

gaat na in hoeverre de voorziening voor verliezen op financiële activa die aan de criteria in punt (i) voldoen, na eerste opname overeenkomstig alinea 5.5.3 van IFRS 9 wordt geherwaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen.

35G

Een entiteit moet de inputs, aannames en ramingstechnieken toelichten die worden gebruikt om de vereisten van afdeling 5.5 van IFRS 9 toe te passen. Hiertoe verschaft een entiteit de volgende informatie:

a)

de grondslag van de inputs en aannames en de ramingstechnieken die worden gebruikt om:

i)

de binnen twaalf maanden en de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen te waarderen;

ii)

te bepalen of het aan financiële instrumenten verbonden kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen; en

iii)

te bepalen of een financieel actief een financieel actief met verminderde kredietwaardigheid is.

b)

de wijze waarop toekomstgerichte informatie is meegenomen bij de bepaling van de te verwachten kredietverliezen, met inbegrip van het gebruik van macro-economische informatie; en

c)

de wijzigingen die tijdens de verslagperiode in de ramingstechnieken of de significante aannames zijn aangebracht en de redenen voor die wijzigingen.

Kwantitatieve en kwalitatieve informatie over bedragen die uit te verwachten kredietverliezen voortvloeien

35H

Om de veranderingen in de voorziening voor verliezen en de redenen voor die veranderingen toe te lichten, moet een entiteit, per categorie financieel instrument in tabelvorm een aansluiting vanaf het beginsaldo tot aan het eindsaldo van de voorziening voor verliezen verstrekken, met afzonderlijke vermelding van de veranderingen tijdens de periode, in:

a)

de voorziening voor verliezen gewaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen;

b)

de voorziening voor verliezen gewaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor:

i)

financiële instrumenten waarvoor het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, maar die geen financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zijn;

ii)

financiële activa die op de verslagdatum activa met verminderde kredietwaardigheid zijn (maar die geen verworven of gecreëerde activa met verminderde kredietwaardigheid zijn); en

iii)

handelsvorderingen, contractactiva of leasevorderingen waarvoor de voorzieningen voor verliezen worden gewaardeerd in overeenstemming met alinea 5.5.15 van IFRS 9;

c)

verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid. Daarnaast moet een entiteit het totaalbedrag vermelden van de niet-gedisconteerde te verwachten kredietverliezen bij eerste opname op financiële activa die tijdens de verslagperiode voor het eerst zijn opgenomen.

35I

Om gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen inzicht te verwerven in de veranderingen in de voorziening voor verliezen waarover overeenkomstig alinea 35H informatie is verschaft, moet een entiteit toelichten op welke wijze significante veranderingen in de brutoboekwaarde van financiële instrumenten gedurende de periode tot veranderingen in de voorziening voor verliezen hebben bijgedragen. De informatie moet afzonderlijk worden verstrekt voor financiële instrumenten die de voorziening voor verliezen vormen als vermeld in alinea 35H(a), (b) en (c), en moet alle relevante kwalitatieve en kwantitatieve gegevens omvatten. Voorbeelden van mutaties in de brutoboekwaarde van financiële instrumenten die tot de veranderingen in de voorziening voor verliezen hebben bijgedragen, zijn onder meer:

a)

veranderingen veroorzaakt door financiële instrumenten die gecreëerd of verworven zijn tijdens de verslagperiode;

b)

de herziening van contractuele kasstromen van financiële activa die niet resulteren in een niet langer opnemen van die financiële activa in overeenstemming met IFRS 9;

c)

veranderingen omdat financiële instrumenten niet langer zijn opgenomen (met inbegrip van die welke zijn afgeschreven) tijdens de verslagperiode; en

d)

veranderingen die voortvloeien uit de waardering van de voorziening voor verliezen op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, dan wel op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen.

35J

Om gebruikers van jaarrekeningen inzicht te verschaffen in de aard en het effect van herzieningen van contractuele kasstromen van financiële activa die niet tot het niet langer opnemen hebben geleid, alsook in het effect van dergelijke herzieningen op de waardering van te verwachten kredietverliezen, moet een entiteit het volgende vermelden:

a)

de geamortiseerde kostprijs vóór de herziening en de netto herzieningswinst die of het netto herzieningsverlies dat is opgenomen voor financiële activa waarvoor de contractuele kasstromen tijdens de verslagperiode zijn herzien toen de voorziening voor verliezen daarop werd gewaardeerd op een bedrag dat gelijk was aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen; en

b)

de brutoboekwaarde aan het einde van de verslagperiode van financiële activa die sinds de eerste opname zijn herzien op een tijdstip waarop de voorziening voor verliezen werd gewaardeerd op een bedrag dat gelijk was aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, en waarvoor de voorziening voor verliezen tijdens de verslagperiode is gewijzigd in een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen.

35K

Om gebruikers van jaarrekeningen inzicht te verschaffen in het effect van zekerheden en andere vormen van kredietbescherming op de bedragen die uit te verwachten kredietverliezen voortvloeien, moet een entiteit per categorie financieel instrument het volgende vermelden:

a)

het bedrag dat het best haar maximale kredietrisicoblootstelling aan het einde van de verslagperiode weergeeft, zonder rekening te houden met eventuele zekerheden of andere vormen van kredietbescherming (bijvoorbeeld „netting”-overeenkomsten die niet voor saldering in overeenstemming met IAS 32 in aanmerking komen);

b)

een verhalende beschrijving van als onderpand aangehouden zekerheden en van andere vormen van kredietbescherming, met:

i)

een beschrijving van de aard en de kwaliteit van de aangehouden zekerheden;

ii)

een toelichting bij alle significante veranderingen in de kwaliteit van die zekerheden of vormen van kredietbescherming als gevolg van een verslechtering ervan of wijzigingen in het zekerhedenbeleid van de entiteit tijdens de verslagperiode; en

iii)

informatie over financiële instrumenten waarvoor een entiteit vanwege de zekerheden geen voorziening voor verliezen heeft opgenomen;

c)

kwantitatieve informatie over de als onderpand aangehouden zekerheden en andere vormen van kredietbescherming (bijvoorbeeld kwantificering van de mate waarin zekerheden en andere vormen van kredietbescherming het kredietrisico beperken) voor financiële activa die op de verslagdatum door een verminderde kredietwaardigheid worden gekenmerkt.

35L

Een entiteit moet het contractuele bedrag vermelden dat uitstaat op financiële activa die tijdens de verslagperiode zijn afgeschreven en waarvoor nog steeds uitwinningsactiviteiten aan de gang zijn.

Kredietrisicoblootstelling

35M

Om gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen de kredietrisicoblootstelling van een entiteit te beoordelen en inzicht te verwerven in haar significante kredietrisicoconcentraties, moet een entiteit, per kredietrisicoratingklasse, de brutoboekwaarde van financiële activa en de blootstelling aan kredietrisico op leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten vermelden. Deze informatie moet afzonderlijk worden verstrekt voor financiële instrumenten:

a)

waarvoor de voorziening voor verliezen gewaardeerd wordt op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen;

b)

waarvoor de voorziening voor verliezen gewaardeerd wordt op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen en die:

i)

financiële instrumenten zijn waarvoor het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, maar die geen financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zijn;

ii)

financiële activa zijn die op de verslagdatum activa met verminderde kredietwaardigheid zijn (maar die geen verworven of gecreëerde activa met verminderde kredietwaardigheid zijn); en

iii)

handelsvorderingen, contractactiva of leasevorderingen zijn waarvoor de voorzieningen voor verliezen worden gewaardeerd in overeenstemming met alinea 5.5.15 van IFRS 9;

c)

die verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zijn.

35N

Voor handelsvorderingen, contractactiva en leasevorderingen waarop een entiteit alinea 5.5.15 van IFRS 9 toepast, mag de informatie die overeenkomstig alinea 35M wordt verstrekt gebaseerd zijn op een voorzieningenmatrix (zie alinea B 5.5.35 van IFRS 9).

36.

Voor alle financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen, maar waarop de vereisten van IFRS 9 inzake bijzondere waardevermindering niet worden toegepast, moet een entiteit per categorie financieel instrument het volgende vermelden:

a)

het bedrag dat het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit aan het einde van de verslagperiode is blootgesteld, zonder rekening te houden met eventuele zekerheden of andere vormen van kredietbescherming (bijvoorbeeld „netting”-overeenkomsten die niet in aanmerking komen voor saldering in overeenstemming met IAS 32); deze toelichting is niet vereist voor financiële instrumenten waarvan de boekwaarde het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit is blootgesteld;

b)

een beschrijving van als onderpand aangehouden zekerheden en van andere vormen van kredietbescherming, alsook van de financiële gevolgen daarvan (bijvoorbeeld kwantificering van de mate waarin zekerheden en andere vormen van kredietbescherming het kredietrisico beperken) voor het bedrag dat het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit is blootgesteld (ongeacht of dit in overeenstemming met punt (a) is vermeld, dan wel door de boekwaarde van een financieel instrument is weergegeven);

c)

[verwijderd]

d)

37.

[Verwijderd]

42C

Voor de toepassing van de vereisten in de alinea's 42E tot en met 42H inzake informatieverschaffing is er sprake van aanhoudende betrokkenheid van een entiteit bij een overgedragen financieel actief als de entiteit, als onderdeel van de overdracht, enigerlei contractuele rechten of verplichtingen behoudt die inherent zijn aan het overgedragen financiële actief, dan wel enigerlei nieuwe contractuele rechten of verplichtingen verkrijgt die met het overgedragen financiële actief verband houden. Voor de toepassing van de vereisten in de alinea's 42E tot en met 42H inzake informatieverschaffing wordt het volgende niet als aanhoudende betrokkenheid aangemerkt:

a)

b)

een afspraak op grond waarvan een entiteit de contractuele rechten op ontvangst van de kasstromen van een financieel actief behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan één of meer entiteiten te betalen, en waarbij aan de voorwaarden in alinea 3.2.5(a), (b) en (c) van IAS 9 is voldaan.

Overgedragen financiële activa die niet geheel zijn verwijderd

42D

Een entiteit kan financiële activa op een dusdanige manier hebben overgedragen dat de overgedragen financiële activa geheel of gedeeltelijk niet voor verwijdering in aanmerking komen. Om aan de doelstellingen van alinea 42B(a) te voldoen, moet de entiteit op elke verslagdatum voor elke categorie overgedragen financiële activa die niet geheel zijn verwijderd, de volgende informatie verschaffen:

a)

f)

indien de entiteit de activa overeenkomstig de omvang van haar aanhoudende betrokkenheid blijft opnemen (zie de alinea's 3.2.6(c)(ii) en 3.2.16 van IFRS 9), de totale boekwaarde van de oorspronkelijke activa vóór de overdracht, de boekwaarde van de activa die de entiteit blijft opnemen, en de boekwaarde van de gerelateerde verplichtingen.

Overgedragen financiële activa die geheel zijn verwijderd

42E

Wanneer een entiteit overgedragen financiële activa geheel verwijdert (zie alinea 3.2.6(a) en (c)(i) van IFRS 9) maar er nog steeds een aanhoudende betrokkenheid bij heeft, moet zij, om aan de doelstellingen van alinea 42B(b) te voldoen, op elke verslagdatum voor elk type aangehouden betrokkenheid ten minste de volgende informatie verschaffen:

a)

EERSTE TOEPASSING VAN IFRS 9

42I

In de verslagperiode die de datum van eerste toepassing van IFRS 9 omvat, moet de entiteit voor elke categorie financiële activa en financiële verplichtingen de volgende, op de datum van eerste toepassing betrekking hebbende informatie verschaffen:

a)

de oorspronkelijke waarderingscategorie en boekwaarde bepaald in overeenstemming met IAS 39 of in overeenstemming met een voorgaande versie van IFRS 9 (als de aanpak waarvoor de entiteit heeft gekozen om IFRS 9 toe te passen, meer dan één datum van eerste toepassing voor verschillende vereisten omvat);

b)

de nieuwe waarderingscategorie en boekwaarde bepaald in overeenstemming met IFRS 9;

c)

het bedrag van alle financiële activa en financiële verplichtingen in het overzicht van de financiële positie die voorheen werden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, maar thans niet langer als zodanig worden aangewezen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen die welke een entiteit volgens IFRS 9 moet herclassificeren en die welke een entiteit verkiest te herclassificeren op de datum van eerste toepassing.

Overeenkomstig alinea 7.2.2 van IFRS 9 kan, afhankelijk van de door de entiteit gekozen aanpak voor de toepassing van IFRS 9, de overgang meer dan één datum van eerste toepassing omvatten. Het bepaalde in genoemde alinea kan er dan ook toe leiden dat met betrekking tot meer dan één datum van eerste toepassing informatie worden verschaft. Een entiteit moet deze kwantitatieve informatie in tabelvorm presenteren, tenzij een ander formaat passender is.

42J

In de verslagperiode die de datum van eerste toepassing van IFRS 9 omvat, moet een entiteit kwalitatieve informatie verschaffen om gebruikers in staat te stellen inzicht te verwerven in:

a)

de wijze waarop zij de classificatievereisten van IFRS 9 heeft toegepast op de financiële activa waarvan de classificatie als gevolg van de toepassing van IFRS 9 is gewijzigd;

b)

de redenen waarom financiële activa of financiële verplichtingen op de datum van eerste toepassing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies worden aangewezen of niet langer als zodanig worden aangewezen.

Overeenkomstig alinea 7.2.2 van IFRS 9 kan, afhankelijk van de door de entiteit gekozen aanpak voor de toepassing van IFRS 9, de overgang meer dan één datum van eerste toepassing omvatten. Het bepaalde in genoemde alinea kan er dan ook toe leiden dat met betrekking tot meer dan één datum van eerste toepassing informatie worden verschaft.

42K

In de verslagperiode waarin een entiteit voor het eerst de in IFRS 9 vervatte classificatie- en waarderingsvereisten voor financiële activa toepast (dat wil zeggen waarin de entiteit voor financiële activa van IAS 39 op IFRS 9 overgaat), presenteert zij de in de alinea's 42L tot en met 42O van deze IFRS beschreven informatie zoals door alinea 7.2.15 van IFRS 9 wordt voorgeschreven.

42L

Wanneer zulks op grond van alinea 42K is vereist, moet een entiteit informatie verschaffen over de wijzigingen in de classificaties van financiële activa en financiële verplichtingen op de datum van eerste toepassing van IFRS 9, met afzonderlijke vermelding van:

a)

de veranderingen in de boekwaarden op basis van de betrokken waarderingscategorieën in overeenstemming met IAS 39 (dat wil zeggen die welke niet voortvloeien uit een wijziging in waarderingscriterium bij de overgang naar IFRS 9); en

b)

de veranderingen in de boekwaarden als gevolg van een wijziging in waarderingscriterium bij de overgang naar IFRS 9.

De informatie waarvan in deze alinea sprake is, hoeft niet te worden verschaft na de jaarlijkse verslagperiode waarin de entiteit voor het eerst de in IFRS 9 vervatte classificatie- en waarderingsvereisten voor financiële activa toepast.

42M

Wanneer zulks op grond van alinea 42K is vereist, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen voor financiële activa en financiële verplichtingen die als gevolg van de overgang naar IFRS 9 zijn geherclassificeerd zodat zij worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en, in geval van financiële activa, die uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies geherclassificeerd zijn zodat zij tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd:

a)

de reële waarde van de financiële activa of de financiële verplichtingen aan het einde van de verslagperiode; en

b)

de reëlewaardewinsten of -verliezen die tijdens de verslagperiode in winst of verlies of in de overige onderdelen van het totaalresultaat zouden zijn opgenomen indien de financiële activa of de financiële verplichtingen niet geherclassificeerd zouden zijn.

De informatie waarvan in deze alinea sprake is, hoeft niet te worden verschaft na de jaarlijkse verslagperiode waarin de entiteit voor het eerst de in IFRS 9 vervatte classificatie- en waarderingsvereisten voor financiële activa toepast.

42N

Wanneer zulks op grond van alinea 42K is vereist, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen voor financiële activa en financiële verplichtingen die als gevolg van de overgang naar IFRS 9 geherclassificeerd zijn uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies:

a)

de op de datum van eerste toepassing bepaalde effectieve rentevoet; en

b)

de opgenomen rentebaten of rentelasten.

Als een entiteit de reële waarde van een financieel actief of een financiële verplichting als de nieuwe brutoboekwaarde op de datum van eerste toepassing verwerkt (zie alinea 7.2.11 van IFRS 9), moet voor elke verslagperiode tot aan het niet langer opnemen de in deze alinea beschreven informatie worden verschaft. De in deze alinea beschreven informatie hoeft daarentegen niet te worden verschaft na de jaarlijkse verslagperiode waarin de entiteit voor het eerst de in IFRS 9 vervatte classificatie- en waarderingsvereisten voor financiële activa toepast.

42O

Bij de presentatie door een entiteit van de informatie waarvan in de alinea's 42K tot en met 42N sprake is, moet aan de hand van die informatie en de in alinea 25 van deze IFRS bedoelde informatie aansluiting kunnen plaatsvinden tussen:

a)

de in overeenstemming met IAS 39 en IFRS 9 gepresenteerde waarderingscategorieën; en

b)

de categorie financieel instrument

op de datum van eerste toepassing.

42P

Op de datum van eerste toepassing van afdeling 5.5 van IFRS 9 moet een entiteit informatie verschaffen die de aansluiting mogelijk maakt tussen het eindsaldo van de voorzieningen voor bijzondere waardevermindering in overeenstemming met IAS 39 en de voorzieningen in overeenstemming met IAS 37 op het overeenkomstig met IFRS 9 bepaalde beginsaldo van de voorzieningen voor verliezen. Voor financiële activa moet deze informatie per verwante waarderingscategorie voor financiële activa in overeenstemming met IAS 39 en IFRS 9 worden verschaft en moet afzonderlijk het effect van de wijzigingen in de waarderingscategorie op de voorziening voor verliezen op die datum worden getoond.

42Q

In de verslagperiode die de datum van eerste toepassing van IFRS 9 omvat, hoeft een entiteit geen informatie te verschaffen over de bedragen van de posten die zouden zijn gerapporteerd in overeenstemming met de classificatie- en waarderingsvereisten (met inbegrip van de vereisten in de afdelingen 5.4 en 5.5 van IFRS 9 inzake de waardering van financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs en inzake bijzondere waardevermindering) van:

a)

IFRS 9 voor voorgaande perioden; en

b)

IAS 39 voor de lopende periode.

42R

Indien het op de datum van eerste toepassing van IFRS 9 voor een entiteit praktisch onhaalbaar is (zoals gedefinieerd in IAS 8) om de herziene tijdswaarde van geld overeenkomstig de alinea's B4.1.9B, B4.1.9C en B4.1.9D van IFRS 9 op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief te beoordelen, moet een entiteit in overeenstemming met alinea 7.2.4 van IFRS 9 de eigenschappen van de contractuele kasstromen van dat financiële actief beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief, zonder rekening te houden met de vereisten in de alinea's B4.1.9B, B4.1.9C en B4.1.9D van IFRS 9 die met de herziening van de tijdswaarde van geld verband houden. Een entiteit moet de boekwaarde op de verslagdatum vermelden van de financiële activa waarvan de eigenschappen van de contractuele kasstromen zijn beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief, zonder rekening te houden met de vereisten in de alinea's B4.1.9B, B4.1.9.C en B4.1.9D van IFRS 9 inzake de herziening van de tijdswaarde van geld, totdat die financiële activa niet langer worden opgenomen.

42S

Indien het voor een entiteit op de datum van eerste toepassing praktisch onhaalbaar is (zoals gedefinieerd in IAS 8) om overeenkomstig alinea B4.1.12(d) van IFRS 9 op basis van de feiten en omstandigheden bij de eerste opneming van het financiële actief te beoordelen of de reële waarde van een kenmerk van vervroegde aflossing insignificant was, moet een entiteit in overeenstemming met alinea 7.2.5 van IFRS 9 de eigenschappen van de contractuele kasstromen van dat financiële actief beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief, zonder rekening te houden met de uitzondering voor kenmerken van vervroegde terugbetaling in alinea B4.1.12 van IFRS 9. Een entiteit moet de boekwaarde op de verslagdatum vermelden van de financiële activa waarvan de eigenschappen van de contractuele kasstromen zijn beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief, zonder rekening te houden met de uitzondering voor kenmerken van vervroegde terugbetaling in alinea B4.1.12 van IFRS 9, totdat die financiële activa niet langer worden opgenomen.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

44E

[Verwijderd]

44F

[Verwijderd]

44H, 44I en 44J

[Verwijderd]

44 N

[Verwijderd]

44S tot en met 44W

[Verwijderd]

44Y

[Verwijderd]

44Z

De alinea's 2 tot en met 5, 8 tot en met 11, 14, 20, 28, 29, 30, 36, 42C, 42D en 42E, bijlage A en de alinea's B1, B5, B9, B10, B22 en B27 zijn gewijzigd, de alinea's 12, 12A, 16, 22, 23, 24, 37, 44E, 44F, 44H, 44I, 44J, 44N, 44S tot en met 44W, 44Y en B4 en bijlage D zijn verwijderd en de alinea's 5A, 10A, 11A, 11B, 12B, 12C, 12D, 16A, 20A, 21A tot en met 21D, 22A, 22B, 22C, 23A tot en met 23F, 24A tot en met 24G, 35A tot en met 35N, 42I tot en met 42S, 44ZA en B8A tot en met B8J zijn toegevoegd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast. Die wijzigingen hoeven niet te worden toegepast op vergelijkende informatie die wordt verstrekt voor perioden vóór de datum van eerste toepassing van IFRS 9.

44ZA

In overeenstemming met alinea 7.1.2 van IFRS 9 mag een entiteit ervoor kiezen op jaarperioden voorafgaand aan 1 januari 2018 alleen de in de alinea's 5.7.1(c), 5.7.7, 5.7.8, 5.7.9, 7.2.14 en B5.7.5 tot en met B5.7.20 van IFRS 9 vervatte vereisten inzake de presentatie van winsten of verliezen op financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies vroegtijdig toe te passen, zonder de andere vereisten van IFRS 9 toe te passen. Indien een entiteit ervoor kiest alleen de genoemde alinea's van IFRS 9 toe te passen, moet zij dit feit vermelden en voortdurend de gerelateerde informatie verschaffen die in de alinea's 10 en 11 van deze IFRS (als gewijzigd door IFRS 9 (2010)) is beschreven.

C14

In bijlage A wordt de definitie van „kredietrisicoratingklassen” toegevoegd, wordt de definitie van „vervallen” verwijderd en wordt de laatste alinea als volgt gewijzigd:

kredietrisicoratingklassen

Rating van het kredietrisico op basis van het risico dat er een wanbetaling met betrekking tot het financiële instrument plaatsvindt.

De volgende begrippen zijn gedefinieerd in alinea 11 van IAS 32, alinea 9 van IAS 39, bijlage A bij IFRS 9 of bijlage A bij IFRS 13 en worden in deze IFRS gebruikt met de in IAS 32, IAS 39, IFRS 9 en IFRS 13 vermelde betekenis:

geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting

contractactief

financiële activa met verminderde kredietwaardigheid

niet langer opnemen

derivaat

dividenden

effectieverentemethode

eigenvermogensinstrument

te verwachten kredietverliezen

reële waarde

financieel actief

financiëlegarantiecontract

financieel instrument

financiële verplichting

financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

verwachte toekomstige transactie

brutoboekwaarde

afdekkingsinstrument

voor handelsdoeleinden aangehouden

bijzonderewaardeverminderingswinsten of -verliezen

voorziening voor verliezen

verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid

herclassificatiedatum

aankoop of verkoop volgens standaardmarktconventies.

C15

In bijlage B worden de alinea's B1, B5, B9, B10, B22 en B27 als volgt gewijzigd, wordt het kopje boven alinea B4 en alinea B4 verwijderd en worden een kopje boven alinea B8A en de alinea's B8A tot en met B8J toegevoegd.

B1

Op grond van alinea 6 zijn entiteiten verplicht financiële instrumenten te groeperen in categorieën die geëigend zijn voor de aard van de verschafte informatie en die rekening houden met de kenmerken van die financiële instrumenten. De in alinea 6 beschreven categorieën worden vastgesteld door de entiteit en onderscheiden zich als zodanig van de categorieën financiële instrumenten die in IFRS 9 zijn gespecificeerd (welke bepalen hoe financiële instrumenten worden gewaardeerd en waar veranderingen in de reële waarde worden opgenomen).

B4

[Verwijderd]

B5

In alinea 21 wordt voorgeschreven dat melding moet worden gemaakt van de bij het opstellen van de jaarrekening toegepaste waarderingsgrondslag (of -grondslagen) en van de andere gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving die van belang zijn voor een goed inzicht in de jaarrekening. Met betrekking tot financiële instrumenten kan deze informatieverschaffing het volgende omvatten:

a)

voor financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies:

i)

de aard van de financiële verplichtingen die de entiteit heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies;

ii)

de criteria voor het aldus aanwijzen van deze financiële verplichtingen bij eerste opname; en

iii)

hoe de entiteit aan de in alinea 4.2.2 van IFRS 9 uiteengezette voorwaarden voor een dergelijke aanwijzing heeft voldaan;

(aa)

voor financiële activa die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies:

i)

de aard van de financiële activa die de entiteit heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies; en

ii)

hoe de entiteit aan de in alinea 4.1.5 van IFRS 9 uiteengezette criteria voor een dergelijke aanwijzing heeft voldaan.

b)

[verwijderd]

c)

of aankopen en verkopen volgens standaardmarktconventies van financiële activa administratief op de transactiedatum of op de afwikkelingsdatum worden verwerkt (zie alinea 3.1.2 van IFRS 9);

d)

[verwijderd]

e)

f)

[verwijderd]

g)

[verwijderd]

Kredietrisicobeheerpraktijken (alinea's 35Fen 35G)

B8A

Op grond van alinea 35F(b) moet informatie worden verschaft over de wijze waarop een entiteit wanbetaling voor verschillende financiële instrumenten heeft gedefinieerd en over de redenen voor de keuze van die definities. In overeenstemming met alinea 5.5.9 van IFRS 9 moet het bepalen of tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen moeten worden opgenomen, plaatsvinden op basis van de toename sinds de eerste opname van het risico dat wanbetaling optreedt. De informatie over de definities van wanbetaling van een entiteit die voor gebruikers van jaarrekeningen nuttig is om inzicht te verwerven in de wijze waarop een entiteit de vereisten van IFRS 9 inzake te verwachten kredietverliezen heeft toegepast, kan het volgende omvatten:

a)

de kwalitatieve en kwantitatieve factoren die bij de definiëring van wanbetaling in aanmerking zijn genomen;

b)

of verschillende definities op verschillende soorten financiële instrumenten zijn toegepast; en

c)

veronderstellingen over het herstelpercentage (dat wil zeggen het aantal financiële activa dat weer de status inbaar krijgt) nadat met betrekking tot het financiële actief een wanbetaling heeft plaatsgevonden.

B8B

Om gebruikers van jaarrekeningen te helpen bij de beoordeling van de herstructurerings- en herzieningsgrondslagen van een entiteit moet op grond van alinea 35F(f)(i) informatie worden verschaft over de wijze waarop een entiteit monitort in hoeverre de voorziening voor verliezen op financiële activa, die voorheen in overeenstemming met alinea 35F(f) werd vermeld, later in overeenstemming met alinea 5.5.3 van IFRS 9 wordt gewaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen. Kwantitatieve informatie met behulp waarvan gebruikers inzicht verwerven in de latere toename van het aan herziene financiële activa verbonden kredietrisico, kan informatie omvatten over herziene financiële activa die aan de criteria in alinea 35F(f)(i) voldoen en waarvoor de voorziening voor verliezen opnieuw wordt gewaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen (d.w.z. een verslechteringspercentage).

B8C

Op grond van alinea 35G(a) moet informatie worden verschaft over de grondslag van de inputs en aannames en de ramingstechnieken die worden gebruikt om de vereisten van IFRS 9 inzake bijzondere waardevermindering toe te passen. De aannames en inputs die een entiteit gebruikt voor het waarderen van te verwachten kredietverliezen of voor het bepalen in hoeverre het kredietrisico sinds de eerste opname is toegenomen, kunnen informatie omvatten die afkomstig is van interne historische bronnen of ratingrapporten en aannames over de verwachte looptijd van financiële instrumenten en het tijdstip van de verkoop van zekerheden.

Veranderingen in de voorziening voor verliezen (alinea 35H)

B8D

Overeenkomstig alinea 35H moet een entiteit de veranderingen motiveren die zich tijdens de verslagperiode in de voorziening voor verliezen hebben voorgedaan. Naast de aansluiting van het beginsaldo op het eindsaldo van de voorziening voor verliezen, kan het nodig zijn de veranderingen verhalend toe te lichten. Deze verhalende toelichting kan een analyse omvatten van de redenen voor de veranderingen die zich tijdens de verslagperiode in de voorziening voor verliezen hebben voorgedaan, met inbegrip van:

a)

de samenstelling van de portefeuille;

b)

het volume van de verworven of gecreëerde financiële instrumenten; en

c)

de ernst van de te verwachten kredietverliezen.

B8E

Voor leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten is het bedrag van de verwachte verliezen als een voorziening opgenomen. Een entiteit moet afzonderlijk informatie verschaffen over de veranderingen in de voorziening voor verliezen voor financiële activa en over de veranderingen voor leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten. Als een financieel instrument echter zowel een lening (dat wil zeggen een financieel actief) als een niet-opgenomen toezegging (dat wil zeggen een leningtoezegging) omvat en de entiteit de te verwachten kredietverliezen op de leningtoezegging niet van die op het financiële actief kan onderscheiden, moeten de te verwachten kredietverliezen op de leningtoezegging samen met de voorziening voor verliezen voor het financiële actief worden opgenomen. Voor zover de gecombineerde te verwachten kredietverliezen groter zijn dan de brutoboekwaarde van het financiële actief, moeten de te verwachten kredietverliezen als een voorziening worden opgenomen.

Zekerheden (alinea 35K)

B8F

Op grond van alinea 35K moet informatie worden vermeld die gebruikers van jaarrekeningen inzicht verschaft in het effect van zekerheden en andere vormen van kredietbescherming op het bedrag van de te verwachten kredietverliezen. Een entiteit is noch verplicht informatie over de reële waarde van zekerheden en andere vormen van kredietbescherming te verstrekken, noch verplicht de exacte waarde van zekerheden die bij de berekening van te verwachten kredietverliezen (dat wil zeggen het verlies bij wanbetaling) was meegeteld, te kwantificeren.

B8G

Een verhalende beschrijving van de zekerheden en het effect daarvan op de bedragen van de te verwachten kredietverliezen zou informatie kunnen omvatten over:

a)

de belangrijkste soorten als onderpand aangehouden zekerheden en andere vormen van kredietbescherming (voorbeelden hiervan zijn garanties, kredietderivaten en „netting” -overeenkomsten die niet voor saldering in overeenstemming met IAS 32 in aanmerking komen);

b)

het volume van aangehouden zekerheden en andere vormen van kredietbescherming en de significantie ervan in termen van de voorziening voor verliezen;

c)

de gedragslijnen en processen voor de waardering en het beheer van zekerheden en andere vormen van kredietbescherming;

d)

de belangrijkste soorten tegenpartijen bij zekerheden en andere vormen van kredietbescherming en de kredietwaardigheid ervan; en

e)

informatie over risicoconcentraties binnen de zekerheden en andere vormen van kredietbescherming.

Kredietrisicoblootstelling (alinea's 35M en 35N)

B8H

Op grond van alinea 35M moet informatie worden verschaft over de kredietrisicoblootstelling en significante kredietrisicoconcentraties van een entiteit op de verslagdatum. Van een kredietrisicoconcentratie is sprake wanneer een aantal tegenpartijen in eenzelfde geografische regio zijn gevestigd of bij vergelijkbare activiteiten zijn betrokken en vergelijkbare economische eigenschappen hebben waardoor hun vermogen om contractuele verplichtingen na te komen door veranderingen in economische of andere omstandigheden op vergelijkbare wijze zou kunnen worden beïnvloed. Een entiteit moet informatie verschaffen aan de hand waarvan gebruikers van jaarrekeningen inzicht verwerven in het feit of er groepen of portefeuilles van financiële instrumenten met bijzondere eigenschappen bestaan die op een groot deel van die groep van financiële instrumenten van invloed kunnen zijn, zoals een geconcentreerde blootstelling aan bijzondere risico's. Dit kan bijvoorbeeld loan-to-valuegroeperingen, dan wel geografische, industrie- of emittentconcentraties behelzen.

B8I

Het aantal kredietrisicoratingklassen waarvan ten behoeve van de informatieverschaffing overeenkomstig alinea 35M wordt gebruikgemaakt, moet overeenstemmen met het aantal dat de entiteit voor kredietrisicobeheerdoeleinden aan managers op sleutelposities rapporteert. Als achterstalligheidsinformatie de enige beschikbare specifieke informatie over leningnemers is en een entiteit achterstalligheidsinformatie gebruikt om overeenkomstig alinea 5.5.10 van IFRS 9 te beoordelen of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, moet een entiteit voor die financiële activa een analyse volgens achterstalligheidsstatus verstrekken.

B8J

Wanneer een entiteit de te verwachten kredietverliezen gezamenlijk heeft gewaardeerd, is de entiteit misschien niet in staat de brutoboekwaarde van afzonderlijke financiële activa of de blootstelling aan kredietrisico op leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten toe te rekenen aan de kredietrisicoratingklassen waarvoor tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen worden opgenomen. In dat geval moet een entiteit het vereiste in alinea 35M toepassen op de financiële instrumenten die rechtstreeks aan een kredietrisicoratingklasse kunnen worden toegerekend, en afzonderlijk melding maken van de brutoboekwaarde van financiële instrumenten waarvoor tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen gezamenlijk zijn gewaardeerd.

B9

Op grond van de alinea's 35K(a) en 36(a) moet het bedrag worden vermeld dat het best de maximale blootstelling van de entiteit aan kredietrisico weergeeft. Voor een financieel actief is dit gewoonlijk de brutoboekwaarde, na aftrek van:

a)

b)

een eventueel in overeenstemming met IFRS 9 opgenomen voorziening voor verliezen.

B10

Activiteiten die tot kredietrisico en de bijbehorende maximale kredietrisicoblootstelling aanleiding geven, omvatten, maar zijn niet beperkt tot:

a)

het verstrekken van leningen aan klanten en het plaatsen van deposito's bij andere entiteiten. In deze gevallen is de maximale kredietrisicoblootstelling gelijk aan de boekwaarde van de gerelateerde financiële activa;

b)

B22

Renterisico's doen zich voor bij rentedragende financiële instrumenten die in het overzicht van de financiële positie zijn opgenomen (bijvoorbeeld verworven of uitgegeven schuldbewijzen) en bij bepaalde financiële instrumenten die niet in het overzicht van de financiële positie zijn opgenomen (bijvoorbeeld bepaalde leningtoezeggingen).

B27

In overeenstemming met alinea 40(a) wordt de gevoeligheid van de winst of het verlies (bijvoorbeeld bij instrumenten die gewaardeerd worden tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies) afzonderlijk vermeld van de gevoeligheid van de overige onderdelen van het totaalresultaat (bijvoorbeeld bij beleggingen in eigenvermogensinstrumenten waarvan de veranderingen in reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gepresenteerd).

C16

Bijlage D wordt verwijderd

IFRS 9    Financiële instrumenten (uitgegeven in november 2009)

C17

Alinea 8.1.1 wordt als volgt gewijzigd.

8.1.1.

Deze standaard wordt vervangen door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014, toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen. Een entiteit mag er evenwel voor kiezen deze standaard toe te passen op jaarperioden die vóór 1 januari 2018 aanvangen, als en alleen als de datum van eerste toepassing vóór 1 februari 2015 valt. Als een entiteit ervoor kiest deze standaard toe te passen, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de wijzigingen in bijlage C toepassen.

IFRS 9    Financiële instrumenten (uitgegeven in oktober 2010)

C18

De alinea's 7.1.1 en 7.3.2 worden als volgt gewijzigd, en alinea 7.1.1A wordt toegevoegd.

7.1.1.

IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014, vervangt deze standaard. Een entiteit moet IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014, toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen. Een entiteit mag er evenwel voor kiezen deze standaard toe te passen op jaarperioden die vóór 1 januari 2018 aanvangen, als en alleen als de datum van eerste toepassing vóór 1 februari 2015 valt. Als een entiteit ervoor kiest deze standaard toe te passen en niet reeds de in 2009 uitgegeven IFRS 9 heeft toegepast, moet zij alle vereisten van deze standaard op hetzelfde ogenblik toepassen (maar zie ook de alinea's 7.1.1A en 7.3.2). Als een entiteit deze standaard toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de wijzigingen in bijlage C toepassen.

7.1.1A

Ondanks de vereisten in alinea 7.1.1 mag een entiteit ervoor kiezen op jaarperioden die vóór 1 januari 2018 aanvangen, de vereisten in de alinea's 5.7.1(c), 5.7.7, 5.7.8, 5.7.9, 7.2.13 en B5.7.5 tot en met B5.7.20 inzake de presentatie van winsten en verliezen op financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies toe te passen, zonder de andere vereisten van deze standaard toe te passen. Als een entiteit ervoor kiest alleen die alinea's toe te passen, moet zij dit feit vermelden en voortdurend de informatie verschaffen waarvan sprake is in de alinea's 10 en 11 van IFRS 7 (als gewijzigd door deze standaard).

7.3.2.

Deze standaard vervangt de in 2009 uitgegeven IFRS 9. Een entiteit mag er evenwel voor kiezen de in 2009 uitgegeven IFRS 9 toe te passen op jaarperioden die vóór 1 januari 2018 aanvangen, als en alleen als de datum van eerste toepassing van de entiteit vóór 1 februari 2015 valt.

IFRS 9    Financiële instrumenten (hedge accounting en wijzigingen van IFRS 9, IFRS 7 en IAS 39)

C19

De alinea's 7.1.1, 7.1.2 en 7.3.2 worden als volgt gewijzigd.

7.1.1.

IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014, vervangt deze standaard. Een entiteit moet IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014, toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen. Een entiteit mag er evenwel voor kiezen deze standaard toe te passen op jaarperioden die vóór 1 januari 2018 aanvangen, als en alleen als de datum van eerste toepassing vóór 1 februari 2015 valt. Als een entiteit ervoor kiest deze standaard toe te passen, moet zij alle vereisten van deze standaard op hetzelfde ogenblik toepassen (maar zie ook de alinea's 7.1.1A en 7.2.16). Als een entiteit deze standaard toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de wijzigingen in bijlage C toepassen.

7.1.2.

Ondanks de vereisten in alinea 7.1.1 mag een entiteit ervoor kiezen op jaarperioden die vóór 1 januari 2018 aanvangen, de vereisten in de alinea's 5.7.1(c), 5.7.7, 5.7.8, 5.7.9, 7.2.13 en B5.7.5 tot en met B5.7.20 inzake de presentatie van winsten en verliezen op financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies toe te passen, zonder de andere vereisten van deze standaard toe te passen. Als een entiteit ervoor kiest alleen deze alinea's toe te passen, moet zij dit feit vermelden en voortdurend de informatie verschaffen waarvan sprake is in de alinea's 10 en 11 van IFRS 7 (als gewijzigd door de in oktober 2010 uitgegeven IFRS 9).

7.3.2.

Deze standaard vervangt IFRS 9, uitgegeven in 2009, en IFRS 9, uitgegeven in 2010. Een entiteit mag er evenwel voor kiezen op jaarperioden die vóór 1 januari 2018 aanvangen IFRS 9, uitgegeven in 2009, of IFRS 9, uitgegeven in 2010, toe te passen, als en alleen als de datum van eerste toepassing van de entiteit vóór 1 februari 2015 valt.

IFRS 13    Waardering tegen reële waarde

C20

Alinea 52 wordt als volgt gewijzigd.

52.

De in alinea 48 beschreven uitzondering is alleen van toepassing op financiële activa, financiële verplichtingen en andere contracten die vallen binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten (of IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, als IFRS 9 nog niet is vastgesteld). De in de alinea's 48 tot en met 51 en 53 tot en met 56 vervatte verwijzingen naar financiële activa en financiële verplichtingen moeten worden gelezen als zijnde van toepassing op alle contracten die vallen binnen het toepassingsgebied van en administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 9 (of IAS 39, als IFRS 9 nog niet is vastgesteld), ongeacht of deze al dan niet beantwoorden aan de definitie van financiële activa of financiële verplichtingen in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie.

C21

In bijlage C wordt alinea C5 toegevoegd.

C5

Alinea 52 is gewijzigd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 1    Presentatie van de jaarrekening

C22

In alinea 7 worden de definitie van „de overige onderdelen van het totaalresultaat” en de alinea's 68, 71, 82, 93, 95, 96, 106 en 123 als volgt gewijzigd, worden de alinea's 139E, 139G en 139M verwijderd en wordt alinea 139O toegevoegd.

7.

De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna vermelde betekenis:

De overige onderdelen van het totaalresultaat omvatten baten en lasten (met inbegrip van herclassificatieaanpassingen) die niet in winst of verlies worden opgenomen zoals door andere IFRSs vereist of toegestaan.

De overige onderdelen van het totaalresultaat bestaan uit de volgende componenten:

a)

d)

winsten en verliezen op beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die overeenkomstig alinea 5.7.5 van IFRS 9 Financiële instrumenten zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat;

(da)

winsten en verliezen op financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met alinea 4.1.2A van IFRS 9;

e)

het effectieve deel van winsten en verliezen op afdekkingsinstrumenten in een kasstroomafdekking en de winsten en verliezen op afdekkingsinstrumenten ter afdekking van beleggingen in eigenvermogensinstrumenten gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met alinea 5.7.5 van IFRS 9 (zie hoofdstuk 6 van IFRS 9);

f)

voor bepaalde verplichtingen aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, het bedrag van de verandering in de reële waarde die toe te rekenen is aan veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico (zie alinea 5.7.7 van IFRS 9);

g)

waardeveranderingen in de tijdswaarde van opties wanneer de intrinsieke waarde en de tijdswaarde van een optiecontract worden gescheiden en alleen de veranderingen in de intrinsieke waarde als afdekkingsinstrument worden aangewezen (zie hoofdstuk 6 van IFRS 9);

h)

waardeveranderingen in de termijnelementen van termijncontracten wanneer het termijnelement en het contante element van een termijncontract worden gescheiden en alleen de veranderingen in het contante element als afdekkingsinstrument worden aangewezen, en waardeveranderingen in de valutabasisspread van een financieel instrument wanneer deze van de aanwijzing van dat financiële instrument als afdekkingsinstrument wordt uitgesloten (zie hoofdstuk 6 van IFRS 9).

68.

De exploitatiecyclus van een entiteit is de tijdspanne tussen de verwerving van activa voor verwerking en het moment waarop zij in geldmiddelen of kasequivalenten worden gerealiseerd. Als de normale exploitatiecyclus van een entiteit niet duidelijk identificeerbaar is, wordt deze geacht twaalf maanden te duren. Vlottende activa omvatten activa (zoals voorraden en handelsvorderingen) die in de normale exploitatiecyclus worden verkocht, verbruikt of gerealiseerd, zelfs indien niet verwacht wordt dat ze binnen twaalf maanden na de verslagperiode zullen worden gerealiseerd. Vlottende activa omvatten ook activa die voornamelijk worden aangehouden om te worden verhandeld (voorbeelden zijn sommige financiële activa die voldoen aan de definitie van voor handelsdoeleinden aangehouden in IFRS 9) en het kortlopende gedeelte van financiële vaste activa.

71.

Andere kortlopende verplichtingen worden niet afgewikkeld in de normale exploitatiecyclus, maar moeten binnen twaalf maanden na de verslagperiode worden afgewikkeld of worden voornamelijk voor handelsdoeleinden aangehouden. Voorbeelden zijn sommige financiële verplichtingen die voldoen aan de definitie van voor handelsdoeleinden aangehouden in IFRS 9, voorschotten in rekening-courant en het kortlopende gedeelte van langlopende financiële verplichtingen, uit te keren dividenden, winstbelastingen en andere schulden die geen handelsschulden zijn. Financiële verplichtingen die voor financiering op lange termijn zorgen (dat wil zeggen dat ze geen deel uitmaken van het werkkapitaal dat in de normale exploitatiecyclus van de entiteit wordt gebruikt) en die niet binnen twaalf maanden na de verslagperiode moeten worden afgewikkeld, zijn langlopende verplichtingen en zijn onderworpen aan de bepalingen in de alinea's 74 en 75.

82.

Naast de op grond van andere IFRSs te vermelden posten moet de rubriek betreffende winst of verlies of het overzicht van winst of verlies de posten bevatten die de volgende bedragen over de periode presenteren:

a)

opbrengsten, waarbij de volgens de effectieverentemethode berekende renteopbrengsten afzonderlijk worden gepresenteerd;

(aa)

winsten en verliezen die voortvloeien uit het niet langer opnemen van financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

b)

financieringskosten;

(ba)

bijzonderewaardeverminderingsverliezen (met inbegrip van terugnemingen van bijzonderewaardeverminderingsverliezen of bijzonderewaardeverminderingswinsten) bepaald in overeenstemming met afdeling 5.5 van IFRS 9;

c)

het aandeel in de winst of het verlies van geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt volgens de „equity”-methode;

(ca)

als een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs geherclassificeerd wordt zodat het gewaardeerd wordt tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, de eventuele winst die of het eventuele verlies dat voortvloeit uit het verschil tussen de eerdere geamortiseerde kostprijs van het financiële actief en de reële waarde ervan op de herclassificatiedatum (als omschreven in IFRS 9);

(cb)

als een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt geherclassificeerd zodat het wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, de eventueel voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen cumulatieve winst die, of het eventueel voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen cumulatief verlies dat naar de winst of het verlies is geherclassificeerd;

d)

93.

Andere IFRSs specificeren of en wanneer bedragen die voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat werden opgenomen naar de winst of het verlies worden geherclassificeerd. Dergelijke herclassificaties worden in deze standaard herclassificatieaanpassingen genoemd. Een herclassificatieaanpassing wordt opgenomen bij de daarmee verband houdende component van de overige onderdelen van het totaalresultaat in de periode waarin de aanpassing naar de winst of het verlies wordt geherclassificeerd. Mogelijk werden deze bedragen in de lopende of vorige perioden als niet-gerealiseerde winsten opgenomen in de overige onderdelen van het totaalresultaat. Deze niet-gerealiseerde winsten moeten in mindering worden gebracht op de overige onderdelen van het totaalresultaat in de periode waarin de gerealiseerde winsten naar de winst of het verlies worden geherclassificeerd om te vermijden dat ze twee keer in het totaalresultaat worden opgenomen.

95.

Herclassificatieaanpassingen ontstaan bijvoorbeeld bij afstoting van een buitenlandse activiteit (zie IAS 21) en wanneer een afgedekte verwachte toekomstige kasstroom invloed heeft op winst of verlies (zie alinea 6.5.11(d) van IFRS 9 met betrekking tot kasstroomafdekkingen).

96.

Herclassificatieaanpassingen ontstaan niet bij wijzigingen in herwaarderingsreserves die zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 16 of IAS 38, of bij herwaarderingen van toegezegdpensioenregelingen die zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 19. Deze componenten worden in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen en worden in latere perioden niet naar de winst of het verlies geherclassificeerd. Wijzigingen in herwaarderingsreserves mogen in latere perioden naar de ingehouden winsten worden overgeboekt naarmate het actief wordt gebruikt of wanneer het niet langer wordt opgenomen (zie IAS 16 en IAS 38). In overeenstemming met IFRS 9 ontstaan er geen herclassificatieaanpassingen indien een kasstroomafdekking of de administratieve verwerking van de tijdswaarde van een optie (of het termijnelement van een termijncontract of de valutabasisspread van een financieel instrument) resulteren in bedragen die uit de kasstroomafdekkingsreserve, respectievelijk een afzonderlijke eigenvermogenscomponent worden verwijderd en direct in de eerste kostprijs of andere boekwaarde van een actief of een verplichting worden opgenomen. Deze bedragen worden direct naar activa of verplichtingen overgeboekt.

106.

Een entiteit moet een mutatieoverzicht van het eigen vermogen presenteren zoals vereist door alinea 10. Het mutatieoverzicht van het eigen vermogen bevat de volgende informatie:

a)

c)

[verwijderd]

d)

voor elke component van het eigen vermogen, een aansluiting tussen de boekwaarde aan het begin en einde van de periode, met (ten minste) afzonderlijke vermelding van wijzigingen die voortvloeien uit:

i)

winst of verlies;

ii)

de overige onderdelen van het totaalresultaat; en

iii)

transacties met eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars, met afzonderlijke vermelding van bijdragen door en uitkeringen aan eigenaars en van wijzigingen in eigendomsbelangen in dochterondernemingen die niet tot een verlies van zeggenschap leiden.

123.

Bij de toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving van de entiteit vormt het management zich, behalve oordelen inzake schattingen, verschillende oordelen die de meest verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de bedragen die het in de jaarrekening opneemt. Zo vormt het management zich een oordeel bij het bepalen:

a)

[verwijderd]

b)

of nagenoeg alle wezenlijke risico's en voordelen van eigendom van financiële en geleasede activa aan andere entiteiten zijn overgedragen;

c)

of bepaalde verkopen van goederen in wezen financieringsovereenkomsten zijn en derhalve niet resulteren in opbrengsten; en

d)

of de contractvoorwaarden van een financieel actief op bepaalde data aanleiding geven tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen.

139E

[Verwijderd]

139G

[Verwijderd]

139M

[Verwijderd]

139O

De alinea's 7, 68, 71, 82, 93, 95, 96, 106 en 123 zijn gewijzigd en de alinea's 139E, 139G en 139M zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 2    Voorraden

C23

Alinea 2 wordt als volgt gewijzigd, de alinea's 40A, 40B en 40D worden verwijderd en alinea 40F wordt toegevoegd.

2.

Deze standaard is van toepassing op alle voorraden, met uitzondering van:

a)

[verwijderd]

b)

financiële instrumenten (zie IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie en IFRS 9 Financiële instrumenten); en

c)

40A

[Verwijderd]

40B

[Verwijderd]

40D

[Verwijderd]

40F

Alinea 2 is gewijzigd en de alinea's 40A, 40B en 40D zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 8    Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

C24

Alinea 53 wordt als volgt gewijzigd, de alinea's 54A, 54B en 54D worden verwijderd en alinea 54E wordt toegevoegd.

53.

Kennis achteraf mag niet worden gebruikt bij de toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving voor, of bij de correctie van bedragen van, een voorgaande periode, en noch bij het maken van veronderstellingen over de voornemens die het management in een voorgaande periode zou hebben gehad, noch bij het schatten van de bedragen die in een voorgaande periode zijn opgenomen, bepaald of vermeld. Wanneer een entiteit bijvoorbeeld een in een voorgaande periode gemaakte fout corrigeert bij de berekening van de verplichting uit hoofde van het opgebouwde ziekteverlof van werknemers in overeenstemming met IAS 19 Personeelsbeloningen, houdt zij geen rekening met informatie over een ongewoon hevige griepperiode tijdens de volgende periode die beschikbaar kwam nadat de jaarrekening over de voorgaande periode voor publicatie werd goedgekeurd. Het feit dat bij het herzien van vergelijkende informatie voor gepresenteerde voorgaande perioden vaak significante schattingen vereist zijn, staat een betrouwbare aanpassing of correctie van de vergelijkende informatie niet in de weg.

54A

[Verwijderd]

54B

[Verwijderd]

54D

[Verwijderd]

54E

Alinea 53 is gewijzigd en de alinea's 54A, 54B en 54D zijn verwijderd door IFRS 9 Financiële instrumenten, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 10    Gebeurtenissen na de verslagperiode

C25

Alinea 9 wordt als volgt gewijzigd en alinea 23B wordt toegevoegd.

9.

Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven van gebeurtenissen na de verslagperiode die leiden tot aanpassing van de jaarrekening en waarvoor een entiteit verplicht is de in haar jaarrekening opgenomen bedragen aan te passen, of om posten op te nemen die voorheen niet waren opgenomen:

a)

b)

de ontvangst van informatie na het einde van de verslagperiode waaruit blijkt dat er aan het einde van de verslagperiode sprake was van een bijzondere waardevermindering van een actief of dat het bedrag van een reeds opgenomen bijzonderewaardeverminderingsverlies voor dat actief moet worden aangepast. Bijvoorbeeld:

i)

het faillissement van een klant dat na het einde van de verslagperiode uitgesproken wordt, bevestigt gewoonlijk dat de klant aan het einde van de verslagperiode minder kredietwaardig was;

23B

Alinea 9 is gewijzigd door IFRS 9 Financiële instrumenten, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 12    Winstbelastingen

C26

Alinea 20 wordt als volgt gewijzigd, de alinea's 96, 97 en 98D worden verwijderd en alinea 98F wordt toegevoegd.

20.

IFRSs staan toe of vereisen dat bepaalde activa worden geboekt tegen reële waarde of dat ze worden geherwaardeerd (zie bijvoorbeeld IAS 16 Materiële vaste activa, IAS 38 Immateriële activa, IAS 40 Vastgoedbeleggingen en IFRS 9 Financiële instrumenten). In sommige rechtsgebieden heeft de herwaardering of andere aanpassing van een actief naar zijn reële waarde invloed op de fiscale winst (het fiscaal verlies) over de lopende periode. Bijgevolg wordt de fiscale boekwaarde van het actief aangepast en ontstaat er geen tijdelijk verschil. In andere rechtsgebieden heeft de herwaardering of aanpassing van een actief geen invloed op de fiscale winst in de periode waarin de herwaardering of aanpassing plaatsvond, en wordt bijgevolg de fiscale boekwaarde van het actief niet aangepast. Niettemin zal de toekomstige realisatie van de boekwaarde leiden tot een belastbare stroom van economische voordelen die naar de entiteit zullen vloeien, en het bedrag dat fiscaal aftrekbaar is zal verschillen van het bedrag van deze economische voordelen. Het verschil tussen de boekwaarde van een geherwaardeerd actief en zijn fiscale boekwaarde is een tijdelijk verschil en leidt tot een uitgestelde belastingverplichting of -vordering. Dit geldt zelfs indien:

a)

96.

[Verwijderd]

97.

[Verwijderd]

98D

[Verwijderd]

98F

Alinea 20 is gewijzigd en de alinea's 96, 97 en 98D zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 20    Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun

C27

Alinea 10A wordt als volgt gewijzigd, de alinea's 44 en 47 worden verwijderd en alinea 48 wordt toegevoegd.

10A

Het voordeel dat verbonden is aan een overheidslening die tegen een lagere rente dan de marktrente wordt verstrekt, wordt als een overheidssubsidie behandeld. De lening moet worden opgenomen en gewaardeerd in overeenstemming met IFRS 9 Financiële instrumenten. De waarde van het voordeel dat voortvloeit uit het feit dat de rente lager is dan de marktrente, moet worden bepaald als het verschil tussen de in overeenstemming met IFRS 9 bepaalde eerste boekwaarde van de lening en de ontvangen opbrengsten. Het voordeel wordt administratief verwerkt in overeenstemming met deze standaard. De entiteit moet de voorwaarden en verplichtingen die zijn of moeten worden vervuld in aanmerking nemen wanneer zij de kosten identificeert die het aan de lening verbonden voordeel beoogt te compenseren.

44.

[Verwijderd]

47.

[Verwijderd]

48.

Alinea 10A is gewijzigd en de alinea's 44 en 47 zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 21    De gevolgen van wisselkoerswijzigingen

C28

[Niet van toepassing op vereisten]

C29

De alinea's 3, 4, 5, 27 en 52 worden als volgt gewijzigd, de alinea's 60C, 60E en 60I worden verwijderd en alinea 60J wordt toegevoegd.

3.

Deze standaard moet worden toegepast: [voetnoot weggelaten]

a)

bij de verwerking van transacties en saldi luidende in vreemde valuta, met uitzondering van de transacties en saldi met betrekking tot derivaten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten vallen;

b)

4.

IFRS 9 is van toepassing op vele valutaderivaten, die bijgevolg buiten het toepassingsgebied van deze standaard vallen. De valutaderivaten die buiten het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen (bijvoorbeeld sommige valutaderivaten die in andere contracten zijn besloten), vallen echter binnen het toepassingsgebied van deze standaard. Bovendien is deze standaard van toepassing wanneer een entiteit op derivaten betrekking hebbende bedragen omrekent van haar functionele valuta in haar presentatievaluta.

5.

Deze standaard is niet van toepassing op hedge accounting van posten luidende in vreemde valuta, met inbegrip van de afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit. IFRS 9 is van toepassing op hedge accounting.

27.

Zoals in de alinea's 3(a) en 5 is vermeld, is IFRS 9 van toepassing op hedge accounting van posten luidende in vreemde valuta. De toepassing van hedge accounting vereist dat een entiteit sommige wisselkoersverschillen anders verwerkt dan de in deze standaard vereiste verwerking van wisselkoersverschillen. IFRS 9 schrijft bijvoorbeeld voor dat wisselkoersverschillen op monetaire posten die kunnen worden aangemerkt als afdekkingsinstrumenten bij een kasstroomafdekking, in eerste instantie in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden opgenomen, voor zover de afdekking effectief is.

52.

Een entiteit moet het volgende vermelden:

a)

het bedrag van de wisselkoersverschillen die in winst of verlies zijn opgenomen, met uitzondering van de wisselkoersverschillen op financiële instrumenten die in overeenstemming met IFRS 9 worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies; en

b)

60C

[Verwijderd]

60E

[Verwijderd]

60I

[Verwijderd]

60J

De alinea's 3, 4, 5, 27 en 52 zijn gewijzigd en de alinea's 60C, 60E en 60I zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 23    Financieringskosten

C30

Alinea 6 wordt als volgt gewijzigd en alinea 29B wordt toegevoegd.

6.

Financieringskosten kunnen het volgende omvatten:

a)

rentelasten die volgens de in IFRS 9 beschreven effectieverentemethode zijn berekend;

b)

29B

Alinea 6 is gewijzigd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 28    Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures

C31

De alinea's 40, 41 en 42 worden als volgt gewijzigd en de alinea's 41A, 41B, 41C en 45A worden toegevoegd.

40.

Na toepassing van de „equity”-methode, met inbegrip van de opname van de verliezen van de geassocieerde deelneming of de joint venture in overeenstemming met alinea 38, past de entiteit de alinea's 41A, 41B en 41C toe om te bepalen of er objectieve aanwijzingen zijn dat haar netto-investering in de geassocieerde deelneming of de joint venture een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

41.

De entiteit past de vereisten van IFRS 9 inzake bijzondere waardevermindering toe op haar andere belangen in de geassocieerde deelneming of de joint venture die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen en die geen deel uitmaken van de netto-investering.

41A

De netto-investering in een geassocieerde deelneming of een joint venture heeft een bijzondere waardevermindering ondergaan en er is een bijzonderewaardeverminderingsverlies opgetreden, als en slechts als er objectieve aanwijzingen zijn van een bijzondere waardevermindering ten gevolge van een of meer gebeurtenissen die zich na eerste opname van de netto-investering hebben voorgedaan (een „tot verlies leidende gebeurtenis”), en die tot verlies leidende gebeurtenis (of gebeurtenissen) een effect heeft (of hebben) op de geschatte toekomstige kasstromen van de netto-investering die betrouwbaar kunnen worden geschat. Het kan onmogelijk blijken om één enkele, afzonderlijke gebeurtenis te identificeren die voor de bijzondere waardevermindering verantwoordelijk is. De bijzondere waardevermindering kan daarentegen zijn opgetreden als gevolg van een combinatie van gebeurtenissen. Als gevolg van toekomstige gebeurtenissen verwachte verliezen worden niet opgenomen, hoe waarschijnlijk deze ook zijn. Objectieve aanwijzingen van bijzondere waardeverminderingen van een netto-investering zijn onder meer waarneembare gegevens die ter kennis komen van de entiteit omtrent de volgende tot verlies leidende gebeurtenissen:

a)

aanzienlijke financiële problemen van de geassocieerde deelneming of de joint venture;

b)

een contractbreuk, zoals wanbetaling of achterstalligheid van betalingen, door de geassocieerde deelneming of de joint venture;

c)

een concessie die de entiteit om economische of juridische redenen wegens financiële problemen van de geassocieerde deelneming of de joint venture aan de geassocieerde deelneming of de joint venture heeft verleend en die de entiteit anders niet zou overwegen;

d)

waarschijnlijkheid van faillissement of een andere financiële reorganisatie van de geassocieerde deelneming of de joint venture; of

e)

het wegvallen van een actieve markt voor de netto-investering wegens financiële problemen van de geassocieerde deelneming of de joint venture.

41B

Het wegvallen van een actieve markt omdat de financiële instrumenten van de geassocieerde deelneming of de joint venture niet langer ter beurze worden verhandeld, is geen aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering. Een verlaging van de kredietwaardigheid van een geassocieerde deelneming of een joint venture, dan wel een daling van de reële waarde van de geassocieerde deelneming of de joint venture is op zich geen aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering, maar dat neemt niet weg dat dit feit, in samenhang met andere beschikbare informatie, wel een aanwijzing kan zijn voor een bijzondere waardevermindering.

41C

Objectieve aanwijzingen voor een bijzondere waardevermindering van de netto-investering in de eigenvermogensinstrumenten van de geassocieerde deelneming of de joint venture omvatten, naast de in alinea 41A vermelde soorten gebeurtenissen, tevens informatie over significante veranderingen met een nadelig effect die hebben plaatsgevonden in de technologische, economische, juridische of marktomgeving waarin de geassocieerde deelneming of de joint venture actief is, en waaruit blijkt dat de kostprijs van de investering in het eigenvermogensinstrument mogelijk niet zal kunnen worden terugverdiend. Ook een significante of langdurige daling van de reële waarde van een investering in een eigenvermogensinstrument beneden de kostprijs vormt een objectieve aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering.

42.

Aangezien goodwill die deel uitmaakt van de boekwaarde van de netto-investering in een geassocieerde deelneming of joint venture niet gescheiden wordt opgenomen, wordt goodwill niet afzonderlijk op bijzondere waardevermindering getoetst onder toepassing van de in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa vervatte vereisten inzake het toetsen van goodwill op bijzondere waardevermindering. In plaats daarvan wordt de totale boekwaarde van de investering als één enkel actief op bijzondere waardevermindering getoetst op grond van IAS 36, door de realiseerbare waarde ervan (de hoogste waarde van de bedrijfswaarde en de reële waarde minus verkoopkosten) met de boekwaarde ervan te vergelijken, wanneer bij toepassing van de alinea's 41A, 41B en 41C blijkt dat de netto-investering mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Een in die omstandigheden opgenomen bijzonderewaardeverminderingsverlies wordt niet toegerekend aan een actief, inclusief goodwill, dat deel uitmaakt van de boekwaarde van de netto-investering in de geassocieerde deelneming of joint venture. Evenzo wordt een terugboeking van dat bijzonderewaardeverminderingsverlies opgenomen in overeenstemming met IAS 36 indien de realiseerbare waarde van de netto-investering later toeneemt. Bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de netto-investering schat een entiteit:

a)

haar aandeel van de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting door de geassocieerde deelneming of joint venture zullen worden gegenereerd, met inbegrip van de kasstromen van de activiteiten van de geassocieerde deelneming of joint venture en de opbrengsten uit de uiteindelijke vervreemding van de investering; dan wel

b)

de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit te ontvangen dividenden uit deze investering en de uiteindelijke vervreemding ervan.

Als passende veronderstellingen worden gehanteerd, leveren beide methoden hetzelfde resultaat op.

45A

De alinea's 40, 41, en 42 zijn gewijzigd en de alinea's 41A, 41B en 41C zijn toegevoegd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 32    Financiële instrumenten: presentatie

C32

[Niet van toepassing op vereisten]

C33

De alinea's 3, 4, 8, 12, 23, 31, 42 en 96C worden als volgt gewijzigd, de alinea's 97F, 97H en 97P worden verwijderd en alinea 97R wordt toegevoegd.

3.

De beginselen in deze standaard complementeren de beginselen in IFRS 9 Financiële instrumenten inzake het opnemen en waarderen van financiële activa en financiële verplichtingen, alsook de beginselen in IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing inzake het verschaffen van informatie over dergelijke activa en verplichtingen.

TOEPASSINGSGEBIED

4.

Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen wordt door IFRS 10, IAS 27 of IAS 28 echter voorgeschreven of toegestaan dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde onderneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IFRS 9; in die gevallen moeten entiteiten aan de vereisten van deze standaard voldoen. Entiteiten moeten deze standaard eveneens toepassen op alle derivaten gekoppeld aan belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures;

b)

d)

verzekeringscontracten zoals gedefinieerd in IFRS 4 Verzekeringscontracten. Deze standaard is echter wel van toepassing op derivaten die in verzekeringscontracten zijn besloten indien IFRS 9 voorschrijft dat de entiteit deze afzonderlijk moet verwerken. Bovendien moet een emittent deze standaard op financiëlegarantiecontracten toepassen indien hij IFRS 9 toepast voor de opname en waardering van de contracten; indien de emittent er echter in overeenstemming met alinea 4(d) van IFRS 4 voor kiest IFRS 4 toe te passen voor de opname en waardering van deze contracten, moet hij IFRS 4 toepassen;

e)

financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 vallen omdat zij een discretionairewinstdelingselement bevatten. De emittent van deze instrumenten is vrijgesteld van de toepassing op deze component van de alinea's 15 tot en met 32 en TL25 tot en met TL35 van deze standaard betreffende het onderscheid tussen financiële verplichtingen en eigenvermogensinstrumenten. Alle overige vereisten van deze standaard zijn echter wel op deze instrumenten van toepassing. Bovendien geldt deze standaard voor derivaten die in deze instrumenten zijn besloten (zie IFRS 9);

f)

8.

Deze standaard moet worden toegepast op contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed die op nettobasis kunnen worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, dan wel door ruil van financiële instrumenten, alsof de contracten financiële instrumenten waren, met uitzondering van contracten die zijn gesloten en worden gehouden in verband met de ontvangst of levering van een niet-financieel goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik. Deze standaard moet echter wel worden toegepast op de contracten die een entiteit in overeenstemming met alinea 2.5 van IFRS 9 Financiële instrumenten aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

12.

De volgende begrippen worden gedefinieerd in bijlage A bij IFRS 9 of in alinea 9 van IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering en worden in deze standaard gebruikt met de in IAS 39 en IFRS 9 vermelde betekenis.

geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting

niet langer opnemen

derivaat

effectieverentemethode

financiëlegarantiecontract

financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

vaststaande toezegging

verwachte toekomstige transactie

afdekkingseffectiviteit

afgedekte positie

afdekkingsinstrument

voor handelsdoeleinden aangehouden

aankoop of verkoop volgens standaardmarktconventies

transactiekosten.

23.

Behalve in de in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D beschreven omstandigheden doet een contract dat voor een entiteit een verplichting inhoudt tot inkoop van haar eigenvermogensinstrumenten in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief, een financiële verplichting ontstaan ten bedrage van de contante waarde van het inkoopbedrag (bijvoorbeeld de contante waarde van de prijs van de termijninkoop, de uitoefenprijs van de optie of een ander inkoopbedrag). Dit is zelfs het geval indien het contract zelf een eigenvermogensinstrument is. Eén voorbeeld is de verplichting van een entiteit om op grond van een termijncontract haar eigenvermogensinstrumenten te kopen in ruil voor geldmiddelen. De financiële verplichting wordt bij eerste opname opgenomen tegen de contante waarde van het inkoopbedrag, en wordt uit het eigen vermogen overgeboekt. Daarna wordt de financiële verplichting gewaardeerd overeenkomstig IFRS 9. Indien het contract zonder levering afloopt, wordt de boekwaarde van de financiële verplichting ten gunste van het eigen vermogen gebracht. De contractuele verplichting van een entiteit tot inkoop van haar eigenvermogensinstrumenten geeft aanleiding tot een financiële verplichting ten bedrage van de contante waarde van het inkoopbedrag, zelfs indien de verplichting tot inkoop afhankelijk is van een tegenpartij die haar recht uitoefent om de eigenvermogensinstrumenten te laten inkopen (bijvoorbeeld een geschreven putoptie die de tegenpartij het recht geeft om aan de entiteit de eigenvermogensinstrumenten van die entiteit te verkopen tegen een vast bedrag).

31.

IFRS 9 behandelt de waardering van financiële activa en financiële verplichtingen. Eigenvermogensinstrumenten zijn instrumenten die het overblijvende recht omvatten op een belang in de activa van een entiteit, na aftrek van al haar verplichtingen. Wanneer derhalve de eerste boekwaarde van een samengesteld financieel instrument wordt toegerekend aan haar vreemdvermogens- en eigenvermogenscomponent, wordt het verschil tussen de reële waarde van het instrument in zijn geheel en het bedrag dat afzonderlijk voor de verplichting wordt bepaald, aan de eigenvermogenscomponent toegewezen. De waarde van eventuele derivaatelementen (zoals een calloptie) die in het samengestelde financiële instrument zijn besloten, niet zijnde de eigenvermogenscomponent (zoals een conversieoptie in aandelen) wordt opgenomen in de verplichting. De som van de boekwaarden die bij eerste opname worden toegerekend aan de vreemdvermogens- en de eigenvermogenscomponent is altijd gelijk aan de reële waarde die zou worden toegerekend aan het instrument als geheel. Er ontstaat geen winst of verlies als gevolg van het afzonderlijk opnemen van de componenten van het instrument.

42.

Een financieel actief en een financiële verplichting moeten worden gesaldeerd en het nettobedrag moet in het overzicht van de financiële positie worden gepresenteerd als en alleen als een entiteit:

a)

Bij de administratieve verwerking van een overdracht van een financieel actief dat niet voor niet langer opnemen in aanmerking komt, mag de entiteit het overgedragen actief en de gerelateerde verplichting niet salderen (zie IFRS 9, alinea 3.2.22).

96C

De classificatie van instrumenten die onder deze uitzondering vallen, moet beperkt blijven tot de administratieve verwerking van een dergelijk instrument overeenkomstig IAS 1, IAS 32, IAS 39, IFRS 7 en IFRS 9. Het instrument mag op basis van andere leidraden (bijvoorbeeld IFRS 2) niet als een eigenvermogensinstrument worden aangemerkt.

97F

[Verwijderd]

97H

[Verwijderd]

97P

[Verwijderd]

97R

De alinea's 3, 4, 8, 12, 23, 31, 42, 96C, TL2 en TL30 zijn gewijzigd en de alinea's 97F, 97H en 97P zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

C34

In de bijlage worden de alinea's TL2 en TL30 als volgt gewijzigd.

TL2

De standaard behandelt niet de opname of waardering van financiële instrumenten. De vereisten inzake de opname en waardering van financiële activa en financiële verplichtingen zijn uiteengezet in IFRS 9.

TL30

Alinea 28 geldt alleen voor emittenten van niet-afgeleide samengestelde financiële instrumenten. In alinea 28 wordt niet ingegaan op samengestelde financiële instrumenten vanuit het perspectief van de houder ervan. IFRS 9 behandelt de classificatie en waardering van financiële activa die samengestelde financiële instrumenten zijn vanuit het perspectief van de houder ervan.

IAS 33    Winst per aandeel

C35

Alinea 34 wordt als volgt gewijzigd en alinea 74E wordt toegevoegd.

34.

Nadat de potentiële gewone aandelen in gewone aandelen zijn geconverteerd, zullen de posten die in alinea 33(a), (b) en (c) zijn vermeld, zich niet langer voordoen. In plaats daarvan geven de nieuwe gewone aandelen recht om te delen in de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij kan worden toegerekend. Om die reden wordt de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij kan worden toegerekend, berekend in overeenstemming met alinea 12, aangepast voor de in alinea 33(a), (b) en (c) vermelde posten en eventuele daaraan gerelateerde belastingen. De aan potentiële gewone aandelen verbonden lasten omvatten transactiekosten en kortingen verwerkt volgens de effectieverentemethode (zie IFRS 9).

74E

Alinea 34 is gewijzigd door IFRS 9 Financiële instrumenten, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 36    Bijzondere waardevermindering van activa

C36

De alinea's 2, 4 en 5 worden als volgt gewijzigd, de alinea's 140F, 140G en 140K worden verwijderd en alinea 140M wordt toegevoegd.

2.

Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, met uitzondering van:

a)

e)

financiële activa die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten vallen

f)

4.

Deze standaard is van toepassing op financiële activa die zijn ingedeeld als:

a)

dochterondernemingen, zoals gedefinieerd in IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening;

b)

geassocieerde deelnemingen, zoals gedefinieerd in IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures; en

c)

joint ventures, zoals gedefinieerd in IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten.

Voor de bijzondere waardevermindering van andere financiële activa wordt verwezen naar IFRS 9.

5.

Deze standaard is niet van toepassing op financiële activa die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen, noch op tegen reële waarde gewaardeerde vastgoedbeleggingen die binnen het toepassingsgebied van IAS 40 vallen, noch op met een agrarische activiteit verband houdende biologische activa die worden gewaardeerd tegen reële waarde minus verkoopkosten en die binnen het toepassingsgebied van IAS 41 vallen. Deze standaard is echter wel van toepassing op activa die tegen geherwaardeerde waarde (dat wil zeggen de reële waarde op de herwaarderingsdatum minus enige latere cumulatieve afschrijvingen en cumulatieve bijzonderewaardeverminderingsverliezen) worden geboekt in overeenstemming met andere IFRSs, zoals het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa en IAS 38 Immateriële vaste activa. Het enige verschil tussen de reële waarde van een actief en zijn reële waarde minus vervreemdingskosten zijn de directe marginale kosten voor de vervreemding van het actief.

a)

140F

[Verwijderd]

140G

[Verwijderd]

140 K

[Verwijderd]

140M

De alinea's 2, 4 en 5 zijn gewijzigd en de alinea's 140F, 140G en 140K zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 37    Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

C37

Alinea 2 wordt als volgt gewijzigd, de alinea's 97 en 98 worden verwijderd en alinea 101 wordt toegevoegd.

2.

Deze standaard is niet van toepassing op financiële instrumenten (waaronder garanties) die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten vallen.

97.

[Verwijderd]

98.

[Verwijderd]

101.

Alinea 2 is gewijzigd en de alinea's 97 en 98 zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IAS 39    Financiële instrumenten: opname en waardering

C38

[Niet van toepassing op vereisten]

C39

Het kopje boven alinea 1 en alinea 1 worden verwijderd.

C40

Alinea 2 wordt als volgt gewijzigd en de alinea's 4 tot en met 7 worden verwijderd.

2.

Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten vallen, mits en voor zover:

a)

IFRS 9 toestaat dat de vereisten inzake hedge accounting van deze standaard worden toegepast; en

b)

het financiële instrument deel uitmaakt van een afdekkingsrelatie die in overeenstemming met deze standaard voor hedge accounting in aanmerking komt.

4 tot en met 7

[Verwijderd]

C41

De alinea's 8 en 9 worden als volgt gewijzigd.

8.

De begrippen die in IFRS 13, IFRS 9 en IAS 32 worden gedefinieerd, worden in deze standaard gebruikt met de in bijlage A bij IFRS 13, bijlage A bij IFRS 9 en alinea 11 van IAS 32 vermelde betekenis. IFRS 13, IFRS 9 en IAS 32 bevatten een definitie van de volgende begrippen:

geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting

niet langer opnemen

derivaat

effectieverentemethode

effectieve rentevoet

eigenvermogensinstrument

reële waarde

financieel actief

financieel instrument

financiële verplichting

en verschaffen een leidraad voor de toepassing van die definities.

In alinea 9 worden „Definitie van een derivaat”, „Definities van vier categorieën van financiële activa”, „Definitie van een financiëlegarantiecontract” en „Definities in verband met opname en waardering” verwijderd.

C42

De kopjes boven en de alinea's 10 tot en met 70 en alinea 79 worden verwijderd.

C43

De alinea's 71, 88, 89, 90 en 96 worden als volgt gewijzigd.

71.

Indien een entiteit IFRS 9 toepast en er niet voor heeft gekozen om de vereisten van deze standaard inzake hedge accounting als grondslag voor financiële verslaggeving te blijven toepassen (zie alinea 7.2.19 van IFRS 9), past zij de in hoofdstuk 6 van IFRS 9 vervatte vereisten inzake hedge accounting toe. Bij een reëlewaardeafdekking van het renterisico van een deel van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen mag een entiteit in overeenstemming met alinea 6.1.3 van IFRS 9 echter de vereisten van deze standaard inzake hedge accounting in plaats van die van IFRS 9 toepassen. In dat geval moet de entiteit ook de specifieke vereisten inzake de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties ter afdekking van het renterisico van een portefeuille toepassen (zie de alinea's 81A, 89A en TL114 tot en met TL132).

88.

Een afdekkingsrelatie komt voor hedge accounting overeenkomstig de alinea's 89 tot en met 102 in aanmerking als en alleen als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan.

a)

d)

De effectiviteit van de afdekking kan betrouwbaar worden bepaald, dat wil zeggen dat de reële waarde of de kasstromen van de afgedekte positie die toerekenbaar is/zijn aan het afgedekte risico en de reële waarde van het afdekkingsinstrument betrouwbaar kunnen worden bepaald.

e)

Reëlewaardeafdekking

89.

Indien een reëlewaardeafdekking gedurende de periode voldoet aan de voorwaarden in alinea 88, moet die administratief als volgt worden verwerkt:

a)

b)

de winst of het verlies op de afgedekte positie die, respectievelijk dat, aan het afgedekte risico is toe te rekenen, moet leiden tot aanpassing van de boekwaarde van de afgedekte positie en moet in winst of verlies worden opgenomen. Dit geldt eveneens indien de afgedekte positie anders tegen kostprijs wordt gewaardeerd. De winst die of het verlies dat aan het afgedekte risico is toe te rekenen, wordt in winst of verlies opgenomen indien de afgedekte positie een financieel actief is dat overeenkomstig alinea 4.1.2A van IFRS 9 tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt gewaardeerd.

90.

Indien er alleen bepaalde aan een afgedekte positie toe te rekenen risico's worden afgedekt, worden niet aan het afgedekte risico gerelateerde, opgenomen veranderingen in de reële waarde van de afgedekte positie opgenomen zoals uiteengezet in alinea 5.7.1 van IFRS 9.

96.

Meer specifiek wordt een kasstroomafdekking administratief als volgt verwerkt:

a)

c)

indien volgens de gedocumenteerde risicobeheerstrategie van een entiteit ten aanzien van een bepaalde afdekkingsrelatie een bepaald onderdeel van de winst of het verlies of de daaraan gerelateerde kasstromen van het afdekkingsinstrument van beoordeling van de afdekkingseffectiviteit wordt uitgesloten (zie de alinea's 74, 75 en 88(a)), wordt dat uitgesloten onderdeel van de winst of het verlies opgenomen in overeenstemming met alinea 5.7.1 van IFRS 9.

C44

De alinea's 103C, 103D, 103F, 103K, 104 en 108C worden als volgt gewijzigd, de alinea's 103B, 103H, 103I, 103J, 103L tot en met 103P, 103S, 105 tot en met 107A, 108E en 108F worden verwijderd en alinea 103U wordt toegevoegd.

103B

[Verwijderd]

103C

IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de terminologie die in de IFRSs wordt gebruikt. Voorts werden de alinea's 95(a), 97, 98, 100, 102, 108 en TL99B gewijzigd. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

103D

[Verwijderd]

103F

[Verwijderd]

103H tot en met 103J

[Verwijderd]

103K

De alinea's 2(g), 97 en 100 zijn gewijzigd door de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet de wijzigingen in deze alinea's prospectief op alle niet-afgelopen contracten toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

103L tot en met 103P

[Verwijderd]

103S

[Verwijderd]

103U

De alinea's 2, 8, 9, 71, 88, 89, 90, 96, TL95, TL114, TL118 en de kopjes boven TL133 zijn gewijzigd en de alinea's 1, 4 tot en met 7, 10 tot en met 70, 103B, 103D, 103F, 103H, 103I, 103J, 103L tot en met 103P, 103S, 105 tot en met 107A, 108E, 108F, TL1 tot en met TL93 en TL93 en TL 96 zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

104

Deze standaard moet retroactief worden toegepast, behoudens het bepaalde in alinea 108. Het beginsaldo van ingehouden winsten voor de eerst gepresenteerde periode en alle andere vergelijkende bedragen moeten worden aangepast alsof deze standaard altijd was gebruikt, tenzij aanpassing van de informatie praktisch onhaalbaar zou zijn. Indien aanpassing praktisch onhaalbaar is, moet de entiteit dit feit vermelden, alsmede de mate waarin de informatie is aangepast.

105 tot en met 107A

[Verwijderd]

108C

De alinea's 73 en TL8 zijn gewijzigd door Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Alinea 80 is gewijzigd door de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing van alle wijzigingen is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

108E en 108F

[Verwijderd]

C45

In bijlage A worden de kopjes boven en de alinea's TL1 tot en met TL93 en alinea TL96 verwijderd.

C46

In bijlage A worden de alinea's TL95, TL114 en TL118 als volgt gewijzigd en wordt de eerste voetnoot bij alinea TL118(b) verwijderd.

TL95

Een financieel actief dat tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd, kan als afdekkingsinstrument worden aangewezen bij afdekking van een valutarisico.

TL114

Voor een reëlewaardeafdekking van het renterisico van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen zou een entiteit aan de vereisten van deze standaard voldoen indien zij de onderstaande procedures in de punten (a) tot en met (i) en de alinea's TL115 tot en met TL132 naleeft.

a)

De entiteit onderkent als onderdeel van het risicobeheerproces een portefeuille van posten waarvan zij het renterisico wil afdekken. De portefeuille kan bestaan uit alleen activa, alleen verplichtingen of een combinatie van activa en verplichtingen. De entiteit mag twee of meer portefeuilles onderscheiden. In dat geval worden de onderstaande leidraden op elke portefeuille afzonderlijk toegepast.

b)

TL118

Ter illustratie van de aanwijzing die in alinea TL114(c) uiteengezet wordt, wijst een entiteit die voor een bepaalde renteherzieningsperiode schat dat zij vastrentende activa heeft van VE 100 en vastrentende verplichtingen van VE 80, en besluit de totale nettopositie van VE 20 af te dekken, als afgedekte positie activa aan tot een bedrag van VE 20 (een gedeelte van de activa). De aanwijzing wordt uitgedrukt in een bedrag in een valuta (bijvoorbeeld een bedrag in dollar, euro, Britse pond of rand) in plaats van als individuele activa. Hieruit volgt dat alle activa (of verplichtingen) waaraan het afgedekte bedrag wordt ontleend — dat wil zeggen in het bovenvermelde voorbeeld alle tot de VE 100 behorende activa: …

C47

In bijlage A wordt het kopje boven alinea TL133 als volgt gewijzigd.

OVERGANG (ALINEA'S 103 TOT EN MET 108C)

IFRIC 2    Aandelen van leden in coöperatieve entiteiten en soortgelijke instrumenten

C48

Onder het kopje „Referenties” wordt de referentie naar IAS 39 verwijderd en wordt een referentie naar IFRS 9 Financiële instrumenten toegevoegd. De alinea's 15 en 18 worden verwijderd en alinea 19 wordt toegevoegd:

15.

[Verwijderd]

18.

[Verwijderd]

19.

De alinea's A8 en A10 zijn gewijzigd en de alinea's 15 en 18 zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

C49

In de bijlage worden de alinea's A8 en A10 als volgt gewijzigd.

A8

Aandelen van leden boven het inkoopverbod zijn financiële verplichtingen. De coöperatieve entiteit waardeert deze financiële verplichting bij eerste opname tegen reële waarde. Omdat men deze aandelen op verzoek kan laten inkopen, bepaalt de coöperatieve entiteit de reële waarde van dergelijke financiële verplichtingen in overeenstemming met alinea 47 van IFRS 13: „De reële waarde van een financiële verplichting met een kenmerk van directe opeisbaarheid (bijvoorbeeld een direct opvraagbaar deposito) is minimaal gelijk aan het onmiddellijk opeisbare bedrag …”. Bijgevolg classificeert de coöperatieve entiteit als financiële verplichting het maximumbedrag dat op grond van de inkoopbepalingen onmiddellijk opeisbaar is.

A10

Na de wijziging van haar statuten kan de coöperatieve entiteit verplicht worden maximaal 25 % van haar uitstaande aandelen, ofwel ten hoogste 50 000 aandelen, af te lossen tegen VE 20 per aandeel. Bijgevolg classificeert de coöperatieve entiteit op 1 januari 20X3 een bedrag van VE 1 000 000 als financiële verplichting, zijnde het maximumbedrag dat op grond van de terugbetalingsbepalingen onmiddellijk opeisbaar is, zoals bepaald in overeenstemming met alinea 47 van IFRS 13. Derhalve boekt de entiteit op 1 januari 20X3 een bedrag van VE 200 000 uit het eigen vermogen over naar de financiële verplichtingen, waarbij VE 2 000 000 als eigen vermogen geclassificeerd blijft. In dit voorbeeld neemt de entiteit geen winst of verlies op naar aanleiding van de overboeking.

IFRIC 5    Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen

C50

Onder het kopje „Referenties” wordt de referentie naar IAS 39 verwijderd en wordt een referentie naar IFRS 9 Financiële instrumenten toegevoegd. Alinea 5 wordt als volgt gewijzigd, de alinea's 14A en 14C worden verwijderd en alinea 14D wordt toegevoegd.

5.

Een overblijvend belang in een fonds dat verder gaat dan een recht op vergoeding, zoals een contractueel recht op uitkeringen zodra de volledige ontmanteling is voltooid of bij de liquidatie van het fonds, kan een binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallend eigenvermogensinstrument zijn en valt niet binnen het toepassingsgebied van deze interpretatie.

14A

[Verwijderd]

14C

[Verwijderd]

14D

Alinea 5 is gewijzigd en de alinea's 14A en 14C zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IFRIC 10    Tussentijdse financiële verslaggeving en bijzondere waardevermindering

C51

Onder het kopje „Referenties” wordt de referentie naar IAS 39 verwijderd en wordt een referentie naar IFRS 9 Financiële instrumenten toegevoegd. De alinea's 1, 2, 7 en 8 worden als volgt gewijzigd, de alinea's 5, 6, 11, 12 en 13 worden verwijderd en alinea 14 wordt toegevoegd.

1.

Een entiteit moet aan het einde van elke verslagperiode goodwill op bijzondere waardevermindering toetsen en, indien nodig, overeenkomstig IAS 36 op die datum een bijzonderewaardeverminderingsverlies opnemen. Aan het einde van een latere verslagperiode kunnen de omstandigheden echter zodanig zijn gewijzigd dat het bijzonderewaardeverminderingsverlies kleiner zou zijn uitgevallen of volledig zou zijn vermeden mocht de toetsing op bijzondere waardevermindering pas op die datum zijn uitgevoerd. Deze interpretatie biedt een leidraad voor het beantwoorden van de vraag of dergelijke bijzonderewaardeverminderingsverliezen ooit moeten worden teruggenomen.

2.

De interpretatie heeft betrekking op de wisselwerking tussen de vereisten van IAS 34 en de opname van bijzonderewaardeverminderingsverliezen voor goodwill volgens IAS 36, en de gevolgen van deze wisselwerking voor latere tussentijdse financiële overzichten en jaarrekeningen.

5.

[Verwijderd]

6.

[Verwijderd]

7.

In deze interpretatie wordt de volgende vraag behandeld:

moet een entiteit bijzonderewaardeverminderingsverliezen die tijdens een tussentijdse periode voor goodwill werden opgenomen, terugboeken indien er geen of een kleiner verlies zou zijn opgenomen mocht een toetsing op bijzonderewaardeverminderingsverlies pas aan het einde van een latere verslagperiode zijn uitgevoerd?

CONSENSUS

8.

Een entiteit mag een bijzonderewaardeverminderingsverlies dat tijdens een eerdere tussentijdse periode voor goodwill werd opgenomen, niet terugnemen.

11 tot en met 13

[Verwijderd]

14.

De alinea's 1, 2, 7 en 8 zijn gewijzigd en de alinea's 5, 6, 11, 12 en 13 zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IFRIC 12    Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten

C52

Onder het kopje „Referenties” wordt de referentie naar IAS 39 verwijderd en wordt een referentie naar IFRS 9 Financiële instrumenten toegevoegd. De alinea's 23, 24 en 25 worden als volgt gewijzigd, de alinea's 28A, 28B en 28C worden verwijderd en alinea 28E wordt toegevoegd.

23

Op het volgens de alinea's 16 en 18 opgenomen financieel actief zijn IAS 32 en de IFRSs 7 en 9 van toepassing.

24

Het van of op instructie van de cedent te ontvangen bedrag wordt overeenkomstig IFRS 9 administratief verwerkt als gewaardeerd tegen:

a)

geamortiseerde kostprijs;

b)

reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat; of

c)

reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

25

Indien het van de cedent te ontvangen bedrag tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt gewaardeerd, schrijft IFRS 9 voor dat de volgens de effectieverentemethode berekende rente in winst of verlies moet worden opgenomen.

28A, 28B en 28C

[Verwijderd]

28E

De alinea's 23, 24 en 25 zijn gewijzigd en de alinea's 28A, 28B en 28C zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

IFRIC 16    Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit

C53

Onder het kopje „Referenties” wordt een referentie naar IFRS 9 Financiële instrumenten toegevoegd.

C54

De alinea's 3, 5, 6, 7, 14 en 16 worden als volgt gewijzigd, alinea 18A wordt verwijderd en alinea 18B wordt toegevoegd.

3.

IFRS 9 vereist dat een in aanmerking komende afgedekte positie en in aanmerking komende afdekkingsinstrumenten worden aangewezen in een afdekkingsrelatie. Als er van een aangewezen afdekkingsrelatie sprake is, wordt, in geval van een afdekking van een netto-investering, de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument waarvan is vastgesteld dat het een effectieve afdekking van de netto-investering is, verwerkt in de overige onderdelen van het totaalresultaat en opgenomen bij de wisselkoersverschillen die uit de omrekening van de resultaten en de financiële positie van de buitenlandse activiteit voortvloeien.

5.

IFRS 9 staat toe dat een entiteit een afgeleid of een niet-afgeleid financieel instrument (of een combinatie van afgeleide en niet-afgeleide financiële instrumenten) aanwijst als afdekkingsinstrumenten tegen valutarisico. Deze interpretatie verschaft leidraden voor waar, binnen een groep, afdekkingsinstrumenten die afdekkingen zijn van een netto-investering in een buitenlandse activiteit kunnen worden aangehouden om in aanmerking te komen voor hedge accounting.

6.

IAS 21 en IFRS 9 vereisen dat cumulatieve bedragen die in de overige onderdelen van het totaalresultaat zijn opgenomen in verband met zowel de wisselkoersverschillen die uit de omrekening van de resultaten en de financiële positie van de buitenlandse activiteit voortvloeien, als de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument waarvan is vastgesteld dat het een effectieve afdekking van de netto-investering is, worden overgeboekt van het eigen vermogen naar de winst of het verlies als een herclassificatieaanpassing wanneer de moedermaatschappij de buitenlandse activiteit afstoot. Deze interpretatie verschaft leidraden voor de wijze waarop een entiteit de bedragen moet bepalen die van het eigen vermogen naar de winst of het verlies moeten worden overgeboekt voor zowel het afdekkingsinstrument als de afgedekte positie.

7.

Deze interpretatie is van toepassing op een entiteit die het valutarisico dat voortvloeit uit haar netto-investeringen in buitenlandse activiteiten afdekt en in aanmerking wil komen voor hedge accounting in overeenstemming met IFRS 9. Gemakshalve verwijst deze interpretatie naar een dergelijke entiteit als een moedermaatschappij en naar de jaarrekening waarin de nettoactiva van buitenlandse activiteiten worden opgenomen als de geconsolideerde jaarrekening. Alle verwijzingen naar een moedermaatschappij zijn eveneens van toepassing op een entiteit die een netto-investering heeft in een buitenlandse activiteit die een joint venture, een geassocieerde deelneming of een filiaal is.

14.

Een afgeleid of een niet-afgeleid instrument (of een combinatie van afgeleide en niet-afgeleide instrumenten) kan worden aangewezen als een afdekkingsinstrument in een afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit. Het (De) afdekkingsinstrument(en) kan (kunnen) worden aangehouden door om het even welke entiteit of entiteiten binnen de groep, mits aan de op de afdekking van een netto-investering betrekking hebbende vereisten in alinea 6.4.1 van IFRS 9 inzake aanwijzing, documentatie en effectiviteit is voldaan. Met name de afdekkingsstrategie van de groep moet duidelijk worden gedocumenteerd, vanwege de mogelijkheid van verschillende aanwijzingen op verschillende niveaus van de groep.

16.

Bij afstoting van een buitenlandse activiteit die werd afgedekt, is het bedrag dat in verband met het afdekkingsinstrument uit de valutaomrekeningsreserve als een herclassificatieaanpassing in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij naar de winst of het verlies wordt overgeboekt, het bedrag dat op grond van alinea 6.5.14 van IFRS 9 moet worden geïdentificeerd. Dat bedrag is de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument waarvan werd vastgesteld dat het een effectieve afdekking was.

18A

[Verwijderd]

18B

De alinea's 3, 5, 6, 7, 14, 16, TL1 en TL8 zijn gewijzigd en alinea 18A is verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

C55

In de bijlage worden de alinea's TL1 en TL8 als volgt gewijzigd:

TL1

Deze bijlage illustreert de toepassing van de interpretatie op basis van de hieronder beschreven bedrijfsstructuur. In alle gevallen zouden de beschreven afdekkingsrelaties op effectiviteit worden getoetst in overeenstemming met IFRS 9, hoewel deze toetsing niet in deze bijlage wordt besproken. De moedermaatschappij is tevens de hoofdmoedermaatschappij en presenteert haar geconsolideerde jaarrekening in haar functionele valuta, zijnde de euro (EUR). Elk van de dochterondernemingen is een 100 %-dochteronderneming. De netto-investering van £500 miljoen van de moedermaatschappij in dochteronderneming B (waarvan de functionele valuta het Britse pond (GBP) is) omvat het equivalent van £159 miljoen van de netto-investering van US$300 miljoen van dochteronderneming B in dochteronderneming C (waarvan de functionele valuta de Amerikaanse dollar (USD) is). Met andere woorden, de nettoactiva van dochteronderneming B bedragen £341 miljoen als haar investering in dochteronderneming C buiten beschouwing wordt gelaten.

TL8

Wanneer dochteronderneming C wordt afgestoten, worden in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij de volgende bedragen uit haar valutaomrekeningsreserve overgeboekt naar winst of verlies:

a)

in verband met de externe lening van US$300 miljoen in dochteronderneming A, het bedrag dat op grond van IFRS 9 moet worden geïdentificeerd, dat wil zeggen de totale met het valutarisico verband houdende waardeverandering die als het effectieve deel van de afdekking in de overige onderdelen van het totaalresultaat werd opgenomen; en

b)

IFRIC 19    Aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten

C56

Onder het kopje „Referenties” wordt de referentie naar IAS 39 verwijderd en wordt een referentie naar IFRS 9 Financiële instrumenten toegevoegd. De alinea's 4, 5, 7, 9 en 10 worden als volgt gewijzigd, de alinea's 14 en 16 worden verwijderd en alinea 17 wordt toegevoegd.

4.

In deze interpretatie worden de volgende vragen behandeld:

a)

Kunnen de eigenvermogensinstrumenten die een entiteit verstrekt om een financiële verplichting geheel of gedeeltelijk af te lossen, als „betaalde vergoeding” zoals bedoeld in alinea 3.3.3 van IFRS 9 worden aangemerkt?

b)

CONSENSUS

5.

De verstrekking van eigenvermogensinstrumenten door een entiteit aan een crediteur om een financiële verplichting geheel of gedeeltelijk af te lossen, wordt als „betaalde vergoeding” zoals bedoeld in alinea 3.3.3 van IFRS 9 aangemerkt. Een entiteit neemt een financiële verplichting (of een deel daarvan) niet langer op in haar overzicht van de financiële positie als en alleen als de financiële verplichting in overeenstemming met alinea 3.3.1 van IFRS 9 tenietgaat.

7.

Indien de reële waarde van de uitgegeven eigenvermogensinstrumenten niet betrouwbaar kan worden bepaald, moeten de eigenvermogensinstrumenten zodanig worden gewaardeerd dat zij de reële waarde van de afgeloste financiële verplichting weerspiegelen. Bij de bepaling van de reële waarde van een afgeloste financiële verplichting met een kenmerk van directe opeisbaarheid (bijvoorbeeld een direct opvraagbaar deposito) wordt alinea 47 van IFRS 13 niet toegepast.

9.

Het verschil tussen de boekwaarde van de financiële verplichting (of deel van een financiële verplichting) die is afgelost en de betaalde vergoeding moet overeenkomstig alinea 3.3.3 van IFRS 9 in winst of verlies worden opgenomen. De verstrekte eigenvermogensinstrumenten moeten voor het eerst worden opgenomen en gewaardeerd op de datum waarop de financiële verplichting (of een deel daarvan) wordt afgelost.

10.

Wanneer de financiële verplichting slechts gedeeltelijk wordt afgelost, moet de vergoeding in overeenstemming met alinea 8 worden verdeeld. De bepaling van de vergoeding die aan de resterende verplichting wordt toegerekend, moet deel uitmaken van de beoordeling of de voorwaarden van die resterende verplichting aanzienlijk zijn herzien. Indien de resterende verplichting aanzienlijk is herzien, moet de entiteit de herziening administratief verwerken als de aflossing van de oorspronkelijke verplichting en de opname van een nieuwe verplichting, zoals vereist door alinea 3.3.2 van IFRS 9.

14.

[Verwijderd]

16.

[Verwijderd]

17.

De alinea's 4, 5, 7, 9 en 10 zijn gewijzigd en de alinea's 14 en 16 zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

SIC-INTERPRETATIE 27    Evaluatie van de economische realiteit van transacties in de juridische vorm van een leaseovereenkomst

C57

Onder het kopje „Referenties” wordt de referentie naar IAS 39 verwijderd en wordt een referentie naar IFRS 9 Financiële instrumenten toegevoegd. Alinea 7 en de afdeling onder „Ingangsdatum” worden als volgt gewijzigd.

7.

Andere verplichtingen van een overeenkomst, met inbegrip van eventuele verstrekte garanties en verplichtingen die ontstaan bij voortijdige beëindiging, moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 37, IFRS 4 of IFRS 9, afhankelijk van de bepalingen van de overeenkomst.

INGANGSDATUM

Deze interpretatie wordt op 31 december 2001 van kracht. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 8.

Alinea 7 is gewijzigd door IFRS 9. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.


(1)  Overeenkomstig alinea 7.2.21 mag een entiteit ervoor kiezen om de vereisten van IAS 39 inzake hedge accounting als grondslag voor financiële verslaggeving te blijven toepassen in plaats van de vereisten van hoofdstuk 6 van deze standaard. Indien een entiteit deze keuze heeft gemaakt, dan zijn de in deze standaard voorkomende verwijzingen naar specifieke vereisten van hoofdstuk 6 inzake hedge accounting niet relevant. In plaats daarvan past de entiteit de desbetreffende vereisten van IAS 39 inzake hedge accounting toe.

(2)  Dit begrip (zoals gedefinieerd in IFRS 7) wordt gebruikt in het kader van de vereisten voor de presentatie van de gevolgen van veranderingen in het kredietrisico verbonden aan verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (zie alinea 5.7.7).

(3)  IFRS 3 behandelt de verwerving van contracten met daarin besloten derivaten in een bedrijfscombinatie.

(4)  In deze standaard luiden geldbedragen in „valuta-eenheden” (VE) en „vreemdevaluta-eenheden” (VVE).