23.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/7


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/1401 VAN DE COMMISSIE

van 23 mei 2016

tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met technische reguleringsnormen voor methodieken en grondslagen voor de waardering van uit derivaten voortvloeiende passiva

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 49, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2014/59/EU verleent afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid om passiva van een instelling in afwikkeling af te schrijven en om te zetten.

(2)

Derivatencontracten kunnen een aanzienlijk deel van de passivastructuur van bepaalde kredietinstellingen vertegenwoordigen. De waardering van dergelijke contracten is echter een complex proces, daar de waarde ervan gekoppeld is aan de waarde van onderliggende instrumenten, activa of entiteiten, welke in de loop van de tijd verandert en enkel op de vervaldatum of bij de beëindiging ervan concreet vorm krijgt.

(3)

De ervaring uit het verleden heeft geleerd dat de complexiteit van het waarderen van uit derivaten voortvloeiende passiva bij het in gebreke blijven van één van de tegenpartijen tot een tijdrovend waarderingsproces, enorme kosten en rechtsgeschillen aanleiding kan geven.

(4)

Bovendien blijkt uit de praktijk dat derivatencontracten verschillende methoden kunnen bevatten voor het bepalen van het bedrag dat bij de beëindiging ervan tussen tegenpartijen verschuldigd is, waarbij sommige van deze contracten de bepaling van het beëindigingsbedrag of de beëindigingsdatum, of beide, geheel aan de niet in gebreke blijvende tegenpartij overlaten.

(5)

Om moreel risico (moral hazard) te voorkomen en de efficiëntie van de afwikkelingsmaatregelen te waarborgen, moeten afwikkelingsautoriteiten derhalve passende methodieken vaststellen en toepassen om op basis van objectieve en, indien mogelijk, onmiddellijk beschikbare informatie de waarde van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva te bepalen binnen een tijdsspanne die met de snelheid van het afwikkelingsproces verenigbaar is. Het is van belang dat in de methodiek voor de waardebepaling een aantal procedurele bepalingen zijn opgenomen, zowel betreffende de kennisgeving door de afwikkelingsautoriteit van beëindigingsbesluiten, als betreffende de wijze waarop vervangingstransacties voor de beëindigde contracten met tegenpartijen kunnen worden aangegaan.

(6)

Aan een salderingsovereenkomst onderworpen derivatencontracten geven aanleiding tot één enkel beëindigingsbedrag ingeval een contract vervroegd wordt beëindigd. Artikel 49 van Richtlijn 2014/59/EU schrijft voor dat de waarde van dergelijke contracten op nettobasis overeenkomstig de voorwaarden van de overeenkomst moet worden bepaald. De afwikkelingsautoriteit of onafhankelijke taxateur moet bijgevolg de in de salderingsovereenkomsten gedefinieerde samenstellen van verrekenbare contracten in acht nemen, waarbij het niet is toegestaan bepaalde contracten te kiezen en andere buiten beschouwing te laten.

(7)

Overeenkomstig artikel 49 van Richtlijn 2014/59/EU wordt de waarde van derivatencontracten door de afwikkelingsautoriteit of onafhankelijke taxateur bepaald in het kader van het waarderingsproces uit hoofde van artikel 36 van genoemde richtlijn. Wat de uit derivaten voortvloeiende passiva betreft, moet het waarderingsproces erop gericht zijn tot een snelle waardebepaling vooraf voor bail-indoeleinden te komen, en de afwikkelingsautoriteit tegelijkertijd voldoende flexibiliteit bieden om bedragen van vorderingen achteraf aan te passen.

(8)

De beoordeling of uit derivaten voortvloeiende passiva uit hoofde van artikel 44, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU wel of niet van het instrument van bail-in mogen worden uitgesloten, moet in het kader van het waarderingsproces uit hoofde van artikel 36 van genoemde richtlijn plaatsvinden voordat het beëindigingsbesluit wordt genomen.

(9)

De waardering van uit derivaten voortvloeiende passiva moet afwikkelingsautoriteiten in staat stellen om, voordat zij een beëindigingsbesluit nemen, een raming te maken van zowel het potentiële bail-inbedrag van die passiva na de beëindiging van de contracten, als de mogelijke waardevernietiging die van een degelijke beëindiging het gevolg zou zijn.

(10)

De beëindiging van derivatencontracten kan extra verliezen genereren die niet in de waardering op basis van het continuïteitsbeginsel tot uiting komen; dergelijke verliezen kunnen bijvoorbeeld voortvloeien uit door de tegenpartij gemaakte feitelijke vervangingskosten die bovenop de door de instelling in afwikkeling verschuldigde beëindigingskosten komen, dan wel uit door de instelling in afwikkeling gemaakte kosten bij het heraangaan van transacties in verband met blootstellingen die als gevolg van de beëindiging van contracten aan openmarktrisico zijn blootgesteld. Indien de verliezen die bij de sluiting van derivatenposities worden gemaakt of naar verwachting zullen worden gemaakt, groter zijn dan het aandeel van de overeenkomstige passiva die effectief voor de bail-in beschikbaar zijn, kunnen de daarboven uitgaande verliezen in hogere bail-inlasten voor andere schuldeisers van de instelling in afwikkeling resulteren. In dergelijke gevallen kan het bedrag van de verliezen die bij een bail-in door niet uit derivatencontracten voortvloeiende passiva moeten worden gedragen, hoger uitvallen dan zonder de beëindiging en bail-in van derivatencontracten het geval zou zijn. Daarom kan de afwikkelingsautoriteit dan ook overwegen derivatencontracten van de bail-in uit te sluiten in overeenstemming met artikel 44, lid 3, onder d), van Richtlijn 2014/59/EU en met Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/860 van de Commissie (2), die op grond van artikel 44, lid 11, van genoemde richtlijn is vastgesteld. Bij een eventuele uitoefening van de bail-inbevoegdheid met betrekking tot dergelijke passiva moet rekening worden gehouden met de uitsluitingen waarin artikel 44, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU voorziet, alsook met de discretionaire uitsluitingen die in artikel 44, lid 3, van genoemde richtlijn zijn vastgelegd en in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/860 nader zijn gepreciseerd.

(11)

Aangezien het noodzakelijk is dat het bepaalde in artikel 49, leden 3 en 4, van Richtlijn 2014/59/EU op consistente wijze wordt geïnterpreteerd, moeten de methodieken en grondslagen voor de door onafhankelijke taxateurs en afwikkelingsautoriteiten uitgevoerde waarderingen van derivaten nader worden gespecificeerd.

(12)

Een waarderingsmethode die op de feitelijke of hypothetische vervangingskosten van de gesloten derivatenposities is gebaseerd, zou uitkomsten opleveren die bij de overheersende marktpraktijk aansluiten, en zou tevens consistent zijn met de grondslagen voor de uit hoofde van artikel 74 van Richtlijn 2014/59/EU vereiste waardering, waarmee wordt beoogd te beoordelen of aandeelhouders en schuldeisers beter zouden zijn behandeld mocht een normale insolventieprocedure ten aanzien van de instelling in afwikkeling zijn geopend (het beginsel dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn).

(13)

Bij de toepassing van de waarderingsmethode moet de afwikkelingsautoriteit van diverse gegevensbronnen kunnen gebruikmaken, zoals onder meer gegevensbronnen die door de instelling in afwikkeling, tegenpartijen of derden worden verstrekt. Het is niettemin raadzaam beginselen vast te stellen met betrekking tot de soorten gegevens die bij de waardering in aanmerking moeten worden genomen teneinde tot een objectieve waardebepaling te komen.

(14)

Tegenpartijen bij derivatencontracten die door afwikkelingsautoriteiten zijn beëindigd, kunnen ervoor kiezen een of meer vervangingstransacties aan te gaan ter vervanging van hun positie na de sluiting ervan. Dergelijke vervangingstransacties dienen bij voorkeur als gegevensbron voor de waardering te worden gebruikt, mits deze transacties op commercieel redelijke voorwaarden zijn aangegaan op de beëindigingsdatum of zodra dat na die datum redelijkerwijs mogelijk is. Bij de kennisgeving van het beëindigingsbesluit moeten afwikkelingsautoriteiten tegenpartijen derhalve de mogelijkheid bieden bewijsstukken met betrekking tot commercieel redelijke vervangingstransacties te verstrekken binnen een termijn die consistent is met het verwachte referentietijdstip voor de waardebepaling. Wanneer tegenpartijen binnen deze termijn dergelijke bewijsstukken hebben verstrekt, moet de taxateur het beëindigingsbedrag bepalen op de prijs van deze vervangingstransacties. Indien tegenpartijen binnen deze termijn geen bewijsstukken met betrekking tot commercieel redelijke vervangingstransacties hebben verstrekt, moeten afwikkelingsautoriteiten in staat zijn hun waardering op basis van de beschikbare marktinformatie, zoals spreads tussen middenkoersen en bied- en laatkoersen, uit te voeren teneinde te komen tot een raming van de hypothetische vervangingskosten, d.w.z. de verliezen of kosten die als gevolg van het vervangen van een hedge of van een gerelateerde handelspositie op basis van de nettorisicoblootstelling zouden zijn gemaakt.

(15)

Derivatenproducten en -markten zijn zeer heterogeen en het is dan ook onmogelijk om één enkele marktpraktijk voor het aangaan van vervangingstransacties aan te geven. Het begrip „commercieel redelijke vervangingstransacties” moet derhalve ruim worden gedefinieerd opdat de taxateur de vereiste beoordeling in alle marktomgevingen kan uitvoeren. Onder dat begrip moet dan ook het volgende worden verstaan: een vervangingstransactie die op basis van de nettorisicoblootstelling wordt aangegaan op voorwaarden die stroken met de gangbare marktpraktijken, en waarbij redelijke inspanningen worden geleverd om de beste prijsvoorwaarden te verkrijgen. De taxateur moet met name onder meer rekening houden met het aantal door de tegenpartij benaderde handelaars, het aantal verkregen vaste koersen, en de vraag of de beste koers is gekozen. De afwikkelingsautoriteit moet in de kennisgeving van het beëindigingsbesluit ook kunnen specificeren welke criteria zij bij haar beoordeling zal hanteren.

(16)

In overeenstemming met internationale normen is de Uniewetgeving van de afgelopen jaren erop gericht een grotere transparantie van en risicolimitering op de markt voor derivatencontracten tot stand te brengen door te voorzien in verplichte clearing via centrale tegenpartijen (hierna „CTP's” genoemd) van gestandaardiseerde over-the-counterderivaten (hierna „otc-derivaten” genoemd), in waarderings- en marginvereisten voor via CTP's geclearde derivaten en voor een breed scala aan otc-derivaten, en in de verplichte rapportage van alle otc-derivaten aan transactieregisters.

(17)

Ingeval een CTP-clearinglid wordt afgewikkeld en de afwikkelingsautoriteit voorafgaand aan een bail-in derivatencontracten heeft beëindigd, zou dat clearinglid voor de CTP een in gebreke blijvend clearinglid zijn in verband met het (de) desbetreffende samenstel(len) van verrekenbare contracten. De interne procedures en mechanismen die op het in gebreke blijven van een clearinglid van toepassing zijn (hierna de „CTP-wanbetalingsprocedures” genoemd) en die door de CTP in het licht van de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) worden geïmplementeerd, bieden ook in de context van een bail-in in het kader van een afwikkelingsproces een betrouwbare grondslag voor het bepalen van de waarde van de uit derivaten voortvloeiende passiva waarin het gehele samenstel van verrekenbare contracten als gevolg van de beëindiging van deze contracten resulteert.

(18)

Het uitvoeren van CTP-wanbetalingsprocedures kan een aantal dagen of langer duren na het plaatsvinden van de triggergebeurtenis. In het bijzondere geval van een afwikkeling kan het wachten met het bepalen van de waarde van derivaten totdat de zeer veel tijd in beslag nemende wanbetalingsprocedures zijn afgerond, het tijdschema en de doelstellingen van de afwikkeling ondermijnen en tevens onnodige verstoringen op de financiële markten veroorzaken. Daarom is het noodzakelijk dat de afwikkelingsautoriteit met de CTP en met de bevoegde autoriteit van de CTP overeenstemming bereikt over een termijn waarbinnen het bedrag bij vroegtijdige beëindiging moet zijn vastgesteld, rekening houdend met zowel de beperkingen van de CTP als die van de afwikkelingsautoriteit.

(19)

Het bedrag bij vroegtijdige beëindiging dat door de CTP volgens haar procedures voor het beheer van wanbetalingen binnen de overeengekomen termijn wordt vastgesteld, moet door de taxateur worden bevestigd. Indien de CTP het bedrag bij vroegtijdige beëindiging niet binnen de overeengekomen termijn vaststelt of haar wanbetalingsprocedures niet toepast, moet de afwikkelingsautoriteit over de mogelijkheid beschikken om zich op haar eigen ramingen te baseren om het bedrag bij vroegtijdige beëindiging te bepalen. De afwikkelingsautoriteit moet ook in staat zijn een op basis van haar eigen ramingen bepaald voorlopig bedrag te hanteren indien een dergelijke maatregel in het licht van de dringendheid van het afwikkelingsproces gerechtvaardigd is, mits zij haar waardering na de voltooiing van de CTP-wanbetalingsprocedure uiterlijk bij het verstrijken van de termijn actualiseert. De afwikkelingsautoriteit moet bij de definitieve waardering ex post, en in elk geval bij de waardering van verschillen in behandeling in overeenstemming met artikel 74 van Richtlijn 2014/59/EU, ook rekening kunnen houden met informatie die de CTP na het verstrijken van de termijn heeft ingediend, indien deze op dat moment beschikbaar is. Deze verordening dient de door CTP's in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 648/2012 gehanteerde procedures voor het beheer van wanbetalingen onverlet te laten.

(20)

Het bepaalde in deze verordening mag geen afbreuk doen aan de overeenkomstig artikel 48, lid 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012 opgezette interne procedures van de CTP voor de overdracht van de activa en posities tussen een in gebreke blijvend clearinglid en zijn cliënten, en moet consistent zijn met alle andere relevante vergunningsvoorschriften of -voorwaarden die eventueel op de beëindiging van de desbetreffende derivatencontracten van invloed kunnen zijn.

(21)

Het tijdstip van de waardebepaling van derivatencontracten moet in overeenstemming zijn met de waarderingsgrondslag waarin rekening wordt gehouden met de feitelijke of hypothetische vervangingskosten die door tegenpartijen worden gemaakt. Om tot een zo nauwkeurig mogelijke waardering te komen, moet deze worden uitgevoerd op de beëindigingsdatum of, indien dat niet commercieel redelijk is, op de eerste dag en het eerste tijdstip waarop een marktprijs voor het onderliggende actief beschikbaar is. Ingeval het bedrag bij vroegtijdige beëindiging door een CTP wordt bepaald of op de prijs van vervangingstransacties wordt vastgesteld, moet het referentietijdstip dat van de bepaling door de CTP van het bedrag in kwestie of dat van de vervangingstransacties zijn.

(22)

Indien de afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 36, lid 9, van Richtlijn 2014/59/EU wegens spoedeisende omstandigheden besluit een voorlopige waardering te verrichten, moet de afwikkelingsautoriteit of de taxateur vóór dat referentietijdstip in het kader van die voorlopige waardering een voorlopige waardebepaling van de uit derivaten voortvloeiende passiva kunnen verrichten op basis van op dat moment beschikbare waarderamingen en gegevens. Indien de afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 36, lid 12, van Richtlijn 2014/59/EU op basis van de voorlopige waardering afwikkelingsmaatregelen neemt, moeten waargenomen relevante marktontwikkelingen of bewijzen van effectieve vervangingstransacties op het referentietijdstip ofwel in een latere voorlopige waardering, ofwel in de overeenkomstig artikel 36, lid 10, van genoemde richtlijn verrichte definitieve waardering in aanmerking worden genomen.

(23)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

(24)

De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de Europese Autoriteit voor effecten en markten geraadpleegd, heeft de potentiële desbetreffende kosten en baten geanalyseerd en heeft het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „samenstel van verrekenbare contracten”: een groep contracten die zijn onderworpen aan een salderingsovereenkomst als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 98, van Richtlijn 2014/59/EU;

2.   „taxateur”: de onafhankelijke deskundige die is aangewezen voor het uitvoeren van de waardering in overeenstemming met de vereisten en criteria die in deel vier van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1075 van de Commissie (5) zijn vastgelegd, dan wel de afwikkelingsautoriteit wanneer deze de waardering op grond van artikel 36, leden 2 en 9, van Richtlijn 2014/59/EU verricht;

3.   „centrale tegenpartij” of „CTP”: een CTP als omschreven in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012, voor zover deze:

a)

ofwel in de Unie is gevestigd en volgens de in de artikelen 14 tot en met 21 van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven procedure een vergunning heeft verkregen;

b)

ofwel in een derde land is gevestigd en volgens de in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven procedure is erkend;

4.   „clearinglid”: een clearinglid als omschreven in artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

5.   „beëindigingsdatum”: de dag en het tijdstip van de beëindiging van contracten welke door de afwikkelingsautoriteit in de kennisgeving van het beëindigingsbesluit zijn gepreciseerd;

6.   „vervangingstransactie”: een op of na de beëindigingsdatum van een derivatencontract aangegane transactie teneinde op basis van de nettorisicoblootstelling een beëindigde hedge of gesloten gerelateerde handelspositie op equivalente economische voorwaarden als de vroegtijdig beëindigde transactie te vervangen;

7.   „een commercieel redelijke vervangingstransactie”: een vervangingstransactie die op basis van de nettorisicoblootstelling wordt aangegaan op voorwaarden die stroken met de gangbare marktpraktijken, en waarbij redelijke inspanningen worden geleverd om de beste prijsvoorwaarden te verkrijgen.

Artikel 2

Vergelijking tussen de waardevernietiging die het gevolg zou zijn van het beëindigen van derivatencontracten en het bail-inpotentieel van dergelijke contracten

1.   Voor de toepassing van artikel 49, lid 4, onder c), van Richtlijn 2014/59/EU vergelijkt de afwikkelingsautoriteit het volgende:

a)

de omvang van de verliezen die bij een bail-in door derivatencontracten zouden worden gedragen; deze wordt verkregen door het vermenigvuldigen van:

i)

het in het kader van de waardering uit hoofde van artikel 36 van Richtlijn 2014/59/EU bepaalde aandeel, binnen alle passiva van gelijke rangorde, van de uit derivatencontracten voortvloeiende passiva die overeenkomstig artikel 44, lid 2, van genoemde richtlijn niet onder de uitsluitingen van de bail-in vallen; met

ii)

de totale verliezen die naar verwachting zullen worden gedragen door alle passiva van dezelfde rangorde als derivaten, met inbegrip van uit derivaten voortvloeiende passiva als gevolg van de beëindiging van derivatencontracten;

met

b)

de waardevernietiging die is gebaseerd op een raming van het bedrag van de kosten, uitgaven of andere bijzondere waardeverminderingen waarin de beëindiging van de derivatencontracten naar verwachting zal resulteren, en die wordt verkregen door de som van de volgende elementen te berekenen:

i)

het risico van een grotere vordering van de tegenpartij uit hoofde van de beëindiging van een derivatencontract als gevolg van de re-hedgingkosten die de tegenpartij naar verwachting zal moeten maken, door rekening te houden met de spreads tussen bied- en laatkoersen, tussen middenkoersen en biedkoersen of tussen middenkoersen en laatkoersen in overeenstemming met artikel 6, lid 2, onder b);

ii)

de kosten die de instelling in afwikkeling naar verwachting zal moeten maken bij het aangaan van alle vergelijkbare derivatentransacties die noodzakelijk worden geacht om opnieuw in een hedge voor alle open posities te voorzien of om een aanvaardbaar risicoprofiel te handhaven dat in overeenstemming is met de afwikkelingsstrategie. De kosten van het aangaan van een vergelijkbare derivatentransactie kunnen worden bepaald door rekening te houden met de initiële marginvereisten en de bestaande spreads tussen bied- en laatkoersen;

iii)

elke daling van de franchisewaarde die het gevolg is van de beëindiging van derivatencontracten, zoals alle bijzondere waardeverminderingen van andere of onderliggende activa die aan de beëindigde derivatencontracten gekoppeld zijn, en elk effect op financieringskosten of winstniveaus;

iv)

eventuele voorzorgsbuffers om mogelijke nadelige gevolgen van de beëindiging van derivatencontracten op te vangen, zoals met transacties of uitwisselingen van zekerheden verband houdende fouten en geschillen.

2.   De in lid 1 bedoelde vergelijking vindt plaats voordat een beëindigingsbesluit is genomen en wordt in het kader van de bij artikel 36 van Richtlijn 2014/59/EU vereiste waardering uitgevoerd om vorm te geven aan besluiten over afwikkelingsmaatregelen. Zodra een op grond van artikel 36, lid 15, van genoemde richtlijn door de Commissie vastgestelde gedelegeerde handeling in werking treedt, wordt de vergelijking uitgevoerd conform het bepaalde in die gedelegeerde handeling.

Artikel 3

Kennisgeving van het beëindigingsbesluit

1.   Voordat de afwikkelingsautoriteit haar afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden toepast op passiva die uit derivatencontracten voortvloeien, geeft zij kennis van het op grond van artikel 63, lid 1, onder k), van Richtlijn 2014/59/EU genomen besluit om contracten te beëindigen aan de tegenpartijen bij die contracten.

2.   Het beëindigingsbesluit treedt onmiddellijk in werking, dan wel op een in de kennisgeving vermelde latere beëindigingsdatum en later beëindigingstijdstip.

3.   In het in lid 1 bedoelde besluit preciseert de afwikkelingsautoriteit, rekening houdend met het bepaalde in artikel 8, lid 1, onder c), een uiterste datum en een uiterst tijdstip waarop tegenpartijen aan de afwikkelingsautoriteit bewijsstukken met betrekking tot commercieel redelijke vervangingstransacties kunnen verstrekken met het oog op de bepaling van het beëindigingsbedrag in overeenstemming met artikel 6, lid 1. De tegenpartij geeft de afwikkelingsautoriteit ook een samenvatting van alle commercieel redelijke vervangingstransacties.

4.   De afwikkelingsautoriteit kan overgaan tot een wijziging van de uiterste datum en het uiterste tijdstip waarop tegenpartijen bewijsstukken met betrekking tot commercieel redelijke vervangingstransacties kunnen verstrekken indien een dergelijke wijziging consistent is met artikel 8, lid 1, onder c).

Elke wijziging van de uiterste datum en het uiterste tijdstip waarop tegenpartijen bewijsstukken met betrekking tot commercieel redelijke vervangingstransacties kunnen verstrekken, wordt aan de betrokken tegenpartij medegedeeld.

5.   In het in lid 1 bedoelde besluit kan de afwikkelingsautoriteit de criteria preciseren die zij voornemens is toe te passen bij het beoordelen of de vervangingstransacties op commercieel redelijke voorwaarden hebben plaatsgevonden.

6.   Dit artikel is niet van toepassing op de beëindiging en waardering van centraal geclearde derivatencontracten die zijn aangegaan tussen de in de hoedanigheid van een clearinglid optredende instelling in afwikkeling en een CTP.

Artikel 4

Rol van de salderingsovereenkomst

Bij contracten die aan een salderingsovereenkomst zijn onderworpen, bepaalt de taxateur in overeenstemming met de artikelen 2, 5, 6 en 7 één enkel bedrag dat de instelling in afwikkeling het wettelijke recht heeft te ontvangen of de wettelijke verplichting heeft te betalen als gevolg van de beëindiging van alle derivatencontracten die van het in de salderingsovereenkomst gedefinieerde samenstel van verrekenbare contracten deel uitmaken.

Artikel 5

Waarderingsgrondslag voor het bedrag bij vroegtijdige beëindiging

1.   De taxateur bepaalt de waarde van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva in de vorm van een bedrag bij vroegtijdige beëindiging dat wordt berekend als de som van de volgende bedragen:

a)

onbetaalde bedragen, zekerheden of andere bedragen die de instelling in afwikkeling aan de tegenpartij verschuldigd is, verminderd met onbetaalde bedragen, zekerheden en andere bedragen die de tegenpartij aan de instelling in afwikkeling verschuldigd is op de beëindigingsdatum;

b)

een beëindigingsbedrag dat overeenstemt met de verliezen of kosten die tegenpartijen bij derivatencontracten hebben gemaakt, dan wel de winsten die zij hebben gerealiseerd bij het vervangen of het verkrijgen van het economische equivalent, wat materiële voorwaarden betreft, van beëindigde contracten en van de optierechten van de partijen met betrekking tot die contracten.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt in verband met beëindigde derivatencontracten onder onbetaalde bedragen verstaan de som van:

a)

bedragen die op of vóór de beëindigingsdatum opeisbaar werden en die op die datum onbetaald zijn gebleven;

b)

een bedrag gelijk aan de reële marktwaarde van het actief dat moest worden geleverd voor elke uit hoofde van de derivatencontracten ontstane verplichting die op of vóór de beëindigingsdatum moest worden afgewikkeld door levering, en die op de beëindigingsdatum niet is afgewikkeld;

c)

bedragen aan rente of vergoedingen die verschuldigd zijn voor de periode tussen de datum waarop aan betalings- of leveringsverplichtingen moest worden voldaan en de beëindigingsdatum.

Artikel 6

Bepaling van het beëindigingsbedrag

1.   Indien een tegenpartij binnen de in artikel 3, lid 3, vastgestelde termijn bewijsstukken met betrekking tot commercieel redelijke vervangingstransacties heeft verstrekt, bepaalt de taxateur het beëindigingsbedrag op de prijs van deze vervangingstransacties.

2.   Indien een tegenpartij binnen de in artikel 3, lid 3, vastgestelde termijn geen bewijsstukken met betrekking tot vervangingstransacties heeft verstrekt, indien de taxateur concludeert dat de medegedeelde vervangingstransacties niet op commercieel redelijke voorwaarden zijn aangegaan, of indien artikel 7, lid 7, of artikel 8, lid 2, van toepassing is, bepaalt de taxateur het beëindigingsbedrag op basis van het volgende:

a)

de middenkoersen aan het einde van de dag conform de binnen de instelling in afwikkeling gebruikelijke procedures op de overeenkomstig artikel 8 bepaalde datum;

b)

de spread tussen middenkoersen en biedkoersen of tussen middenkoersen en laatkoersen, al naargelang de richting van de gesaldeerde risicopositie;

c)

aanpassingen aan de onder a) en b) genoemde koersen en spreads, voor zover deze noodzakelijk zijn om de liquiditeit van de markt voor de onderliggende risico's of instrumenten, de omvang van de blootstelling in verhouding tot de diepte van de markt en het eventuele modelrisico weer te geven.

3.   Wat passiva binnen groepen betreft, mag de taxateur de waarde bepalen op de in lid 2, onder a), bedoelde middenkoersen aan het einde van de dag, zonder rekening te houden met lid 2, onder b) en c), indien de afwikkelingsstrategie inhoudt dat de beëindigde transacties door een andere derivatentransactie of groep van transacties binnen de groep worden vervangen.

4.   Bij het bepalen van een waarde van het beëindigingsbedrag overeenkomstig lid 2 neemt de taxateur een geheel scala aan beschikbare en betrouwbare gegevensbronnen in aanmerking en mag hij zich tevens baseren op waarneembare marktgegevens of theoretische prijzen die door waarderingsmodellen voor het ramen van waarden zijn gegenereerd, met inbegrip van de volgende gegevensbronnen:

a)

door derden verstrekte gegevens, zoals waarneembare marktgegevens of gegevens over waarderingsparameters en noteringen van marketmakers of, ingeval een contract centraal wordt gecleard, van CTP's verkregen waarden of ramingen;

b)

voor gestandaardiseerde producten, door de eigen systemen van de taxateur gegenereerde waarderingen;

c)

binnen de instelling in afwikkeling voorhanden gegevens, zoals interne modellen en waarderingen, inclusief overeenkomstig artikel 105, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) verrichte onafhankelijke prijsverificaties;

d)

andere door tegenpartijen verschafte gegevens dan overeenkomstig artikel 3, lid 3, verstrekte bewijsstukken met betrekking tot vervangingstransacties, met inbegrip van gegevens over lopende of eerdere waarderingsgeschillen die vergelijkbare of gerelateerde transacties en noteringen betreffen;

e)

alle andere relevante gegevens.

5.   Voor de toepassing van lid 2, onder b), kan de afwikkelingsautoriteit de instelling in afwikkeling opdracht geven op het overeenkomstig artikel 8 bepaalde referentietijdstip tot een geactualiseerde onafhankelijke prijsverificatie over te gaan op basis van de eindedaginformatie die op de beëindigingsdatum beschikbaar is.

6.   Dit artikel is niet van toepassing op de bepaling van een beëindigingsbedrag voor geclearde derivatencontracten die tussen een instelling in afwikkeling en een CTP zijn aangegaan, behalve in de uitzonderlijke omstandigheden die in artikel 7, lid 7, zijn beschreven.

Artikel 7

Waardering van geclearde derivatencontracten tussen een instelling in afwikkeling en een CTP

1.   De taxateur bepaalt de waarde van passiva die voortvloeien uit derivatencontracten tussen, enerzijds, een instelling in afwikkeling die in de hoedanigheid van clearinglid optreedt en, anderzijds, een CTP op basis van de in artikel 5 vastgelegde waarderingsgrondslag. Het bedrag bij vroegtijdige beëindiging wordt binnen de in lid 5 gespecificeerde termijn door de CTP volgens de CTP-wanbetalingsprocedures bepaald, na aftrek van de door de instelling in afwikkeling verstrekte zekerheden, waaronder de initiële margin, de variatiemarge en de bijdragen van de instelling in afwikkeling aan het wanbetalingsfonds van de CTP.

2.   De afwikkelingsautoriteit stelt de CTP en de bevoegde autoriteit van de CTP in kennis van haar op grond van artikel 63, lid 1, onder k), van Richtlijn 2014/59/EU genomen besluit tot beëindiging van de derivatencontracten. Het beëindigingsbesluit treedt onmiddellijk in werking, dan wel op de datum en het tijdstip die in de kennisgeving zijn vermeld.

3.   De afwikkelingsautoriteit geeft de CTP opdracht haar waardering van het bedrag bij vroegtijdige beëindiging voor alle derivatencontracten die van het desbetreffende samenstel van verrekenbare contracten deel uitmaken, volgens de CTP-wanbetalingsprocedure te verstrekken.

4.   De CTP verstrekt de afwikkelingsautoriteit de met de CTP-wanbetalingsprocedure verband houdende documenten en rapporteert de in het kader van het beheer van de wanbetaling ondernomen stappen.

5.   In overleg met de CTP en de bevoegde autoriteit van de CTP stelt de afwikkelingsautoriteit de termijn vast waarbinnen de CTP de waardering van het bedrag bij vroegtijdige beëindiging moet verstrekken. Te dien einde nemen de afwikkelingsautoriteit, de CTP en de bevoegde autoriteit van de CTP beide volgende elementen in aanmerking:

(a)

de wanbetalingsprocedure, zoals vastgelegd in de governanceregels van de CTP in overeenstemming met artikel 48 van Verordening (EU) nr. 648/2012;

(b)

het tijdschema van de afwikkeling.

6.   De afwikkelingsautoriteit kan de in lid 5 bedoelde termijn wijzigen in overleg met de CTP en de bevoegde autoriteit van de CTP.

7.   In afwijking van lid 1 kan de afwikkelingsautoriteit na raadpleging van de bevoegde autoriteit van de CTP besluiten de in artikel 6 vastgelegde methode toe te passen in elk van de volgende gevallen:

a)

de CTP verstrekt de waardering van het bedrag bij vroegtijdige beëindiging niet binnen de termijn die de afwikkelingsautoriteit overeenkomstig lid 5 heeft vastgesteld, of

b)

de waardering door de CTP van het bedrag bij vroegtijdige beëindiging strookt niet met de CTP-wanbetalingsprocedures vervat in artikel 48 van Verordening (EU) nr. 648/2012.

Artikel 8

Tijdstip voor het bepalen van de waarde van uit derivaten voortvloeiende passiva en vroegere waardebepaling

1.   De taxateur bepaalt de waarde van uit derivaten voortvloeiende passiva op het volgende tijdstip:

a)

indien de taxateur het bedrag bij vroegtijdige beëindiging overeenkomstig artikel 6, lid 1, op de prijs van de vervangingstransacties bepaalt, de dag en het tijdstip waarop de vervangingstransacties zijn aangegaan;

b)

indien de taxateur het bedrag bij vroegtijdige beëindiging overeenkomstig artikel 7, lid 1, volgens de CTP-wanbetalingsprocedures bepaalt, de dag en het tijdstip waarop de CTP het bedrag bij vroegtijdige beëindiging heeft bepaald;

c)

in alle andere gevallen, de beëindigingsdatum of, indien dat niet commercieel redelijk is, de dag en het tijdstip waarop een marktprijs voor het onderliggende actief voorhanden is.

2.   In het kader van een overeenkomstig artikel 36, lid 9, van Richtlijn 2014/59/EU uitgevoerde voorlopige waardering kan de taxateur de waarde van uit derivaten voortvloeiende passiva vroeger bepalen dan het tijdstip dat overeenkomstig lid 1 is vastgesteld. Een dergelijke vroegere waardebepaling vindt plaats op basis van ramingen die op de in artikel 5 en artikel 6, leden 2 tot en met 5, vastgelegde beginselen zijn gebaseerd, alsook op grond van ten tijde van de waardebepaling beschikbare gegevens.

3.   Indien de taxateur overeenkomstig lid 2 een vroegere waardebepaling uitvoert, kan de afwikkelingsautoriteit de taxateur te allen tijde verzoeken de voorlopige waardering te actualiseren om rekening te houden met waarneembare marktontwikkelingen of met bewijsstukken met betrekking tot commercieel redelijke vervangingstransacties die op het overeenkomstig lid 1 bepaalde tijdstip zijn aangegaan. Indien deze ontwikkelingen of bewijsstukken waarneembaar, respectievelijk beschikbaar waren op de datum en het tijdstip die overeenkomstig artikel 3, lid 2, zijn vastgesteld, wordt daarmee rekening gehouden in de overeenkomstig artikel 36, lid 10, van Richtlijn 2014/59/EU uitgevoerde definitieve waardering ex post.

4.   Indien de taxateur overeenkomstig lid 2 een vroegere waardebepaling verricht voor derivatencontracten die tussen een in de hoedanigheid van clearinglid optredende instelling in afwikkeling en een CTP zijn aangegaan, houdt hij naar behoren rekening met elke raming van verwachte beëindigingskosten die de CTP heeft verstrekt.

Indien de CTP volgens de CTP-wanbetalingsprocedures een waardering van het bedrag bij vroegtijdige beëindiging verstrekt binnen de termijn die overeenkomstig artikel 7, leden 5 en 6, is vastgesteld, wordt die waardering in aanmerking genomen in de overeenkomstig artikel 36, lid 10, van Richtlijn 2014/59/EU uitgevoerde definitieve waardering ex post.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 mei 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/860 van de Commissie van 4 februari 2016 tot nadere omschrijving van de omstandigheden waarin uitsluiting van de toepassing van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden noodzakelijk is krachtens artikel 44, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (PB L 144 van 1.6.2016, blz. 11).

(3)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1075 van de Commissie van 23 maart 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen ter specificatie van de inhoud van herstelplannen, afwikkelingsplannen en groepsafwikkelingsplannen, de minimumcriteria die de bevoegde autoriteiten moeten beoordelen met betrekking tot herstelplannen en groepsherstelplannen, de voorwaarden voor financiële steun binnen de groep, de voorwaarden voor onafhankelijke taxateurs, de contractuele erkenning van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, de procedures en de inhoud van de kennisgevingsvereisten en van de kennisgeving van opschorting en de operationele werking van de afwikkelingscolleges (PB L 184 van 8.7.2016, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).