23.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/1


VERORDENING (EU) 2016/399 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 9 maart 2016

betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder b) en e),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Het uitwerken van maatregelen conform artikel 77, lid 2, onder e), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), om te garanderen dat bij de overschrijding van de binnengrenzen door personen geen grenstoezicht wordt uitgevoerd, maakt deel uit van de in artikel 26, lid 2, VWEU omschreven doelstelling van de Unie om een ruimte zonder binnengrenzen tot stand te brengen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd.

(3)

Overeenkomstig artikel 67, lid 2, VWEU gaat de totstandbrenging van een ruimte van vrij verkeer van personen gepaard met andere maatregelen. Het gemeenschappelijk beleid inzake het overschrijden van de buitengrenzen, zoals bedoeld in artikel 77, lid 1, onder b), VWEU, is één van die maatregelen.

(4)

Bij gemeenschappelijke maatregelen inzake de overschrijding van de binnengrenzen door personen en het grenstoezicht aan de buitengrenzen moet rekening worden gehouden met het Schengenacquis, dat in het kader van de Unie is opgenomen, en met name met de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (4) en het Gemeenschappelijk Handboek (5).

(5)

Een gemeenschappelijke regeling betreffende de overschrijding van de grenzen door personen doet geen afbreuk aan de rechten inzake vrij verkeer van burgers van de Unie en hun familieleden en is niet van invloed op onderdanen van derde landen en hun familieleden die in het kader van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie.

(6)

Grenstoezicht is in het belang van niet alleen de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft. Het grenstoezicht moet helpen de illegale immigratie en mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten te voorkomen.

(7)

De grenscontroles moeten zodanig worden uitgevoerd dat de menselijke waardigheid volledig wordt geëerbiedigd. Het grenstoezicht moet professioneel en respectvol worden uitgeoefend en in verhouding staan tot de beoogde doelstellingen.

(8)

Grenstoezicht omvat niet alleen de personencontrole aan de grensdoorlaatposten en de grensbewaking tussen die grensdoorlaatposten, maar ook een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid en van de bedreigingen die de veiligheid van de buitengrenzen in het gedrang kunnen brengen. Derhalve moeten voorwaarden, criteria en nadere regels worden vastgesteld voor zowel de controle aan de grensdoorlaatposten als de grensbewaking, met inbegrip van de raadpleging van het Schengeninformatiesysteem (SIS).

(9)

Het is noodzakelijk om regels voor de berekening van de toegestane duur van kort verblijf in de Unie vast te stellen. Duidelijke, eenvoudige en geharmoniseerde regels in alle rechtshandelingen over dit onderwerp zouden voor zowel reizigers als grens- en visumautoriteiten een goede zaak zijn.

(10)

Aangezien alleen een verificatie van vingerafdrukken met zekerheid kan bevestigen dat degene die het Schengengebied wenst te betreden, ook degene is aan wie het visum is verstrekt, moet worden voorzien in de mogelijkheid aan de buitengrenzen het in Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad (6) geregelde visuminformatiesysteem (VIS) te gebruiken.

(11)

Om na te gaan of aan de in deze verordening vastgestelde toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen is voldaan en om hun taak met succes te verrichten, dienen grenswachters alle beschikbare informatie te gebruiken, waaronder gegevens die in het VIS kunnen worden geraadpleegd.

(12)

Om te voorkomen dat grensdoorlaatposten waar mogelijk het VIS in gebruik is, worden vermeden en om ervoor te zorgen dat het VIS zijn volle effect kan sorteren, dient het VIS op geharmoniseerde wijze te worden gebruikt bij inreiscontroles aan de buitengrenzen.

(13)

Daar het in gevallen waarin opnieuw een visum wordt aangevraagd dienstig is de biometrische gegevens van de eerste aanvraag opnieuw te gebruiken en deze uit het VIS te kopiëren, dient het gebruik van het VIS bij inreiscontroles aan de buitengrenzen verplicht te zijn.

(14)

Het gebruik van het VIS dient een systematische raadpleging van het VIS in te houden aan de hand van het nummer van de visumsticker in combinatie met een verificatie van vingerafdrukken. Gezien de mogelijke gevolgen van dergelijke raadplegingen voor de wachttijden aan de grensdoorlaatposten, dient het, gedurende een overgangsperiode bij wijze van uitzondering, mogelijk te zijn, en onder strikt omschreven omstandigheden, het VIS zonder een systematische verificatie van vingerafdrukken te raadplegen. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat van deze uitzonderingsregeling uitsluitend gebruik wordt gemaakt wanneer volledig aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan en dat de duur en de frequentie van de toepassing van deze uitzonderingsregeling aan de diverse grensdoorlaatposten tot een strikt minimum wordt beperkt.

(15)

Om buitensporig lange wachttijden aan de grenzen te voorkomen, moet het mogelijk zijn de controles aan de buitengrenzen in uitzonderlijke en onvoorzienbare omstandigheden te versoepelen. Het versoepelen van de grenscontroles doet niets af aan de verplichting om systematisch een stempel aan te brengen in de documenten van onderdanen van derde landen. Dankzij afstempeling kan met zekerheid worden vastgesteld wanneer en op welke plaats de grens is overschreden zonder dat in alle gevallen vaststaat dat de vereiste controlemaatregelen met betrekking tot de reisdocumenten zijn uitgevoerd.

(16)

Ter beperking van de wachttijden voor onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallende personen moet aan de doorlaatposten aan de grenzen, voor zover de omstandigheden dit toestaan, worden gezorgd voor gescheiden rijstroken met uniforme aanduidingen in alle lidstaten. Op internationale luchthavens moet voor gescheiden doorgangen worden gezorgd. Voor zover dit opportuun wordt geacht en de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, dienen de lidstaten te overwegen aan de zee- en landgrensdoorlaatposten gescheiden doorgangen tot stand te brengen.

(17)

De lidstaten moeten voorkomen dat de controleprocedures een grote belemmering vormen voor het economisch, sociaal en cultureel verkeer aan de buitengrenzen. Daartoe moeten zij voldoende personeel en middelen inzetten.

(18)

De lidstaten moeten een of meer nationale diensten aanwijzen die overeenkomstig het nationale recht met grensbewaking belast zijn. Wanneer in een lidstaat verschillende diensten met grensbewaking belast zijn, moeten zij voortdurend nauw samenwerken.

(19)

De operationele samenwerking en de bijstand tussen de lidstaten op het gebied van grenstoezicht moeten worden beheerd en gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie („het Agentschap”), dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad (7).

(20)

Deze verordening doet geen afbreuk aan in het kader van de algemene politiebevoegdheid uitgevoerde controles en op dezelfde manier als bij binnenlandse vluchten uitgevoerde personencontroles, noch aan de mogelijkheid van de lidstaten om overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3925/91 van de Raad (8) uitzonderlijke bagagecontroles uit te voeren, noch aan nationale voorschriften betreffende het bij zich dragen van reis- en identiteitsdocumenten of aan de verplichting om de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaat te melden.

(21)

In een ruimte van vrij verkeer van personen moet de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen een uitzondering blijven. Grenstoezicht mag niet worden uitgeoefend noch mogen formaliteiten worden opgelegd uitsluitend omdat de grens wordt overschreden.

(22)

De totstandbrenging van een ruimte waarin het vrije verkeer van personen over binnengrenzen is gegarandeerd, is één van de belangrijkste verwezenlijkingen van de Unie. Wanneer zich in een ruimte zonder binnengrenstoezicht een situatie voordoet die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in die ruimte, of in delen daarvan of in een of meer lidstaten, is het noodzakelijk gezamenlijk op te treden door in uitzonderlijke omstandigheden toestemming te geven voor de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht, zonder evenwel het beginsel van het vrije verkeer van personen in gevaar te brengen. Gelet op de gevolgen die dergelijke, bij wijze van uiterste middel getroffen maatregelen kunnen hebben voor al wie binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht het recht van vrij verkeer heeft, moeten voorwaarden en procedures voor de herinvoering van dergelijke maatregelen worden vastgesteld om ervoor zorgen dat de maatregelen uitzonderlijk zijn en dat het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen. De draagwijdte en de duur van de tijdelijke herinvoering van dergelijke maatregelen moeten worden beperkt tot het strikte minimum dat vereist is om op een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid te kunnen reageren.

(23)

Aangezien de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht gevolgen heeft voor het vrije verkeer van personen, dient een besluit tot herinvoering van dergelijk toezicht te worden genomen in overeenstemming met gezamenlijk overeengekomen criteria en te worden kennisgegeven aan de Commissie, of te worden aanbevolen door een instelling van de Unie. Hoe dan ook dient de herinvoering van binnengrenstoezicht de uitzondering te blijven en slechts door een bij wijze van uiterste middel getroffen maatregel te worden toegepast, met een strikt beperkte draagwijdte en duur, op basis van specifieke objectieve criteria en van een op Unieniveau te monitoren beoordeling van de noodzaak ervan. Wanneer een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid onmiddellijk optreden vereist, dient een lidstaat te kunnen overgaan tot herinvoering van grenstoezicht aan zijn binnengrenzen voor een termijn van ten hoogste tien dagen. Elke verlenging van deze termijn moet op het niveau van de Unie worden gemonitord.

(24)

De noodzaak en evenredigheid van de herinvoering van binnengrenstoezicht dient te worden afgewogen tegen de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid die tot dergelijke herinvoering noopt; dit geldt ook voor andere maatregelen die op nationaal of Unieniveau of op beide niveaus zouden kunnen worden getroffen, en de gevolgen van dergelijk toezicht voor het vrije verkeer van personen binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht dienen in de afweging te worden meegewogen.

(25)

De herinvoering van binnengrenstoezicht kan bij uitzondering nodig zijn bij een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid op het niveau van de ruimte zonder binnengrenstoezicht of op nationaal niveau, in het bijzonder na terroristische incidenten of bedreigingen, of bij bedreigingen die uitgaan van georganiseerde criminaliteit.

(26)

Migratie en het overschrijden van buitengrenzen door een groot aantal onderdanen van derde landen zou niet per definitie mogen worden gezien als een bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid.

(27)

Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen restrictief worden opgevat en veronderstelt het begrip openbare orde dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

(28)

Op grond van de tot dusverre opgedane ervaring met betrekking tot de werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht kan de Commissie, om te helpen zorgen voor een consequente uitvoering van het Schengenacquis, richtsnoeren opstellen inzake de herinvoering van het binnengrenstoezicht, in gevallen die een dergelijke maatregel tijdelijk vereisen en in gevallen waarin onmiddellijk optreden is vereist. In die richtsnoeren moeten duidelijke indicatoren worden opgenomen aan de hand waarvan beter te beoordelen is welke omstandigheden een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid zouden kunnen vormen.

(29)

Indien op basis van een evaluatieverslag dat is opgesteld krachtens Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (9), is vastgesteld dat de uitoefening van het buitengrenstoezicht ernstige gebreken vertoont, en teneinde de naleving te garanderen van de aanbevelingen die overeenkomstig die verordening zijn vastgesteld, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de geëvalueerde lidstaat aan te bevelen bepaalde specifieke maatregelen te nemen, waaronder het inzetten van Europese grenswachtteams, het indienen van strategische plannen of, als uiterste middel en rekening houdend met de ernst van de situatie, het sluiten van een bepaalde grensdoorlaatpost. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10). Gelet op artikel 2, lid 2, onder b), iii), van die verordening, is de onderzoeksprocedure van toepassing.

(30)

De tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen volgens een specifieke procedure op Unieniveau kan ook gerechtvaardigd zijn in uitzonderlijke omstandigheden en als uiterste maatregel, wanneer de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar is als gevolg van aanhoudende ernstige gebreken in verband met het buitengrenstoezicht, die worden geconstateerd in het kader van een grondige evaluatieprocedure overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 1053/2013, wanneer die omstandigheden een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid zouden vormen binnen die ruimte of delen daarvan. Een dergelijke specifieke procedure voor de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen zou, in dezelfde omstandigheden, ook kunnen worden ingeleid indien de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet. Aangezien dergelijke maatregelen politiek gevoelig liggen en raken aan de nationale bevoegdheden inzake uitvoering en handhaving van het binnengrenstoezicht, dienen de uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van aanbevelingen in het kader van die specifieke procedure op Unieniveau te worden toegekend aan de Raad, handelend op voorstel van de Commissie.

(31)

Voordat een aanbeveling over de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen wordt vastgesteld, moet tijdig grondig worden onderzocht of er maatregelen kunnen worden getroffen om de diepere oorzaken aan te pakken, onder meer door bijstand via organen en instanties van de Unie, zoals het Agentschap of de Europese Politiedienst (Europol), die is opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ van de Raad (11), en maatregelen voor technische en financiële ondersteuning op nationaal niveau, op Unieniveau of op beide niveaus. Indien een ernstig gebrek wordt geconstateerd, kan de Commissie de betrokken lidstaten helpen door maatregelen voor financiële ondersteuning te treffen. Voorts dient elke aanbeveling van de Commissie en de Raad gebaseerd te zijn op gestaafde informatie.

(32)

De Commissie moet de mogelijkheid hebben om onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de noodzaak om het grenstoezicht aan de binnengrenzen te verlengen, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

(33)

De evaluatieverslagen en aanbevelingen bedoeld in de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 dienen de basis te vormen waarop wordt overgegaan tot de specifieke maatregelen in geval van ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht en waarop de bij deze verordening bepaalde specifieke procedure wordt ingeleid in geval van uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt. De lidstaten en de Commissie verrichten gezamenlijk regelmatige, objectieve en onpartijdige evaluaties om te verifiëren of deze verordening correct wordt toegepast en de Commissie coördineert de evaluaties in nauwe samenwerking met de lidstaten. Dit evaluatiemechanisme bevat de volgende elementen: meerjaren- en jaarprogramma's voor evaluatie, aangekondigde en onaangekondigde controles ter plaatse door een klein team van Commissievertegenwoordigers en door de lidstaten aangewezen deskundigen, door de Commissie aangenomen verslagen over het resultaat van de evaluatie en aanbevelingen voor corrigerende maatregelen die door de Raad op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, passende follow-up, toezicht en rapportage.

(34)

Daar de doelstelling van Verordening (EG) nr. 562/2006 en de opeenvolgende wijzigingen daarvan, namelijk de vaststelling van regels betreffende de overschrijding van de grenzen door personen, niet in voldoende mate door de lidstaten kon worden verwezenlijkt, maar beter op het niveau van de Unie kon worden verwezenlijkt, kon de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gingen deze verordening en de opeenvolgende wijzigingen daarvan niet verder dan nodig was om die doelstelling te verwezenlijken.

(35)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van het vaststellen van aanvullende maatregelen inzake de bewaking en wijzigingen van de bijlagen bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(36)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze verordening dient te worden uitgevoerd met inachtneming van de verplichtingen van de lidstaten inzake internationale bescherming en non-refoulement.

(37)

In afwijking van artikel 355 VWEU is deze verordening slechts van toepassing op het Europese grondgebied van Frankrijk en Nederland. Deze verordening is niet van invloed op de specifieke regeling voor Ceuta en Melilla zoals omschreven in de Overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord (12).

(38)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het VEU en aan het VWEU gehechte Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van bovengenoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening, te beslissen of het deze in zijn interne recht zal omzetten.

(39)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (13) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (14).

(40)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (15), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (16).

(41)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (17), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (18).

(42)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (19). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(43)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (20). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(44)

Wat Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië betreft, vormen artikel 1, eerste alinea, artikel 6, lid 5, onder a), titel III, alsmede de bepalingen van titel II en de bijbehorende bijlagen met betrekking tot het SIS en het VIS, bepalingen die voortbouwen op of op andere wijze gerelateerd zijn aan het Schengenacquis in de zin van, respectievelijk, artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel en beginselen

Deze verordening voorziet in de afwezigheid van grenstoezicht ten aanzien van personen die de binnengrenzen tussen de lidstaten van de Unie overschrijden.

Zij stelt de maatregelen vast die van toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie overschrijden.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „binnengrenzen”:

a)

de gemeenschappelijke landgrenzen, daaronder begrepen rivier- en meergrenzen, van de lidstaten;

b)

de luchthavens van de lidstaten voor de interne vluchten;

c)

de zee-, rivier- en meerhavens van de lidstaten voor de regelmatige interne veerverbindingen;

2.   „buitengrenzen”: de landgrenzen, met inbegrip van de rivier- en meergrenzen, de zeegrenzen alsmede de lucht-, rivier-, zee- en meerhavens van de lidstaten, voor zover zij geen binnengrenzen zijn;

3.   „interne vlucht”: een vlucht met vertrek en bestemming uitsluitend op het grondgebied van de lidstaten zonder tussenlanding op het grondgebied van een derde land;

4.   „regelmatige interne veerverbinding”: een veerverbinding tussen dezelfde twee of meer havens op het grondgebied van de lidstaten waarbij geen havens buiten het grondgebied van de lidstaten worden aangedaan en waarbij personen en voertuigen worden vervoerd volgens een gepubliceerde dienstregeling;

5.   „personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen”:

a)

de burgers van de Unie in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en de in Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (21) bedoelde onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie die zijn recht van vrij verkeer uitoefent;

b)

de onderdanen van derde landen en hun familieleden die, ongeacht hun nationaliteit, uit hoofde van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie;

6.   „onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en niet onder de toepassing van punt 5 valt;

7.   „met het oog op weigering van toegang gesignaleerde persoon”: een onderdaan van een derde land die overeenkomstig en voor de doelstellingen van artikelen 24 en 26 van Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad (22) gesignaleerd staat in het Schengeninformatiesysteem (hierna „SIS” genoemd);

8.   „grensdoorlaatpost”: een door de bevoegde autoriteiten voor overschrijding van de buitengrenzen aangewezen doorlaatpost;

9.   „gemeenschappelijke grensdoorlaatpost”: iedere op het grondgebied van een lidstaat of het grondgebied van een derde land gelegen grensdoorlaatpost waar grenswachters van de betrokken lidstaat en van het betrokken derde land na elkaar uitreis- en inreiscontroles verrichten overeenkomstig hun nationale recht en uit hoofde van een bilaterale overeenkomst;

10.   „grenstoezicht”: de overeenkomstig en voor het doel van deze verordening aan een grens uitgevoerde activiteit die uitsluitend wegens de voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding en dus niet om andere redenen wordt verricht, en die bestaat in controle en bewaking van de grens;

11.   „grenscontroles”: de controles die aan de grensdoorlaatposten worden verricht om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit het grondgebied van de lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten;

12.   „grensbewaking”: de bewaking van de grenzen buiten de grensdoorlaatposten en de bewaking van de grensdoorlaatposten buiten de vastgestelde openingstijden om te voorkomen dat personen zich aan de grenscontroles onttrekken;

13.   „tweedelijnscontrole”: een verdere controle die op een speciale locatie kan worden verricht, apart van de locatie waar iedereen wordt gecontroleerd (eerste lijn);

14.   „grenswachter”: overheidsbeambte die overeenkomstig het nationale recht werkzaam is bij een grensdoorlaatpost, langs de grens of in de onmiddellijke nabijheid daarvan, en die overeenkomstig deze verordening en het nationale recht het grenstoezicht uitoefent;

15.   „vervoerder”: een natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig personen vervoert;

16.   „verblijfsvergunning”:

a)

de door de lidstaten overeenkomstig het uniforme model van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad (23) afgegeven verblijfsvergunningen en de op grond van Richtlijn 2004/38/EG afgegeven verblijfskaarten;

b)

de overige door een lidstaat aan onderdanen van derde landen afgegeven documenten die recht geven op verblijf op zijn grondgebied en die het voorwerp zijn geweest van achtereenvolgens een kennisgeving en bekendmaking overeenkomstig artikel 39, met uitzondering van:

i)

tijdelijke vergunningen die hangende de behandeling van een eerste aanvraag van een verblijfsvergunning als bedoeld onder a) of van een asielverzoek worden afgegeven, en

ii)

door de lidstaten overeenkomstig het uniforme model van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad (24) afgegeven visa;

17.   „cruiseschip”: een vaartuig dat een route volgt volgens een van tevoren vastgesteld programma dat toeristische activiteiten in de verschillende havens omvat en waarbij tijdens de reis in beginsel geen passagiers in- of ontschepen;

18.   „pleziervaart”: het gebruik van pleziervaartuigen voor sport of toerisme;

19.   „kustvisserij”: het voor de visvangst gebruiken van vaartuigen die dagelijks of binnen de 36 uur in een op het grondgebied van een lidstaat gelegen haven terugkeren zonder daarbij een in een derde land gelegen haven aan te doen;

20.   „offshorewerknemer”: een persoon die werkt op een offshore-installatie die in de territoriale wateren ligt of in een door de lidstaten geëxploiteerde exclusieve economische zone, zoals die term is vastgelegd in het internationaal zeerecht, en die regelmatig over zee of door de lucht naar het grondgebied van de lidstaten terugkeert;

21.   „gevaar voor de volksgezondheid”: elke potentieel epidemische ziekte zoals gedefinieerd in de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover het gastland beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen.

Artikel 3

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt, onverminderd:

a)

de rechten van de personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen;

b)

de rechten van vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken, met name wat betreft non-refoulement.

Artikel 4

Grondrechten

Bij de toepassing van deze verordening handelen de lidstaten met volledige inachtneming van het toepasselijke Unierecht, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”), het toepasselijke internationale recht, waaronder het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen („het Verdrag van Genève”), de verplichtingen inzake de toegang tot internationale bescherming, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement, en de grondrechten. In overeenstemming met de algemene beginselen van het Unierecht worden besluiten die overeenkomstig deze verordening worden genomen, op individuele basis genomen.

TITEL II

BUITENGRENZEN

HOOFDSTUK I

Overschrijden van de buitengrenzen en toegangsvoorwaarden

Artikel 5

Overschrijden van de buitengrenzen

1.   De buitengrenzen mogen slechts via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden worden overschreden. Aan de grensdoorlaatposten die niet 24 uur per etmaal open zijn, worden de openingstijden duidelijk aangegeven.

De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 39 in kennis van de lijst van hun grensdoorlaatposten.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen op de verplichting om de buitengrenzen uitsluitend via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden te overschrijden, uitzonderingen worden toegestaan:

a)

voor personen of groepen van personen wanneer bijzondere omstandigheden nopen tot incidentele overschrijding van de buitengrenzen buiten grensdoorlaatposten en vastgestelde tijden en mits zij in het bezit zijn van de door het nationale recht voorgeschreven vergunningen en dit niet in strijd is met overwegingen van openbare orde en binnenlandse veiligheid van de lidstaten. De lidstaten kunnen specifieke regelingen treffen in bilaterale overeenkomsten. Algemene uitzonderingen waarin in het nationale recht en in bilaterale overeenkomsten is voorzien, worden overeenkomstig artikel 39 ter kennis van de Commissie gebracht;

b)

voor personen of groepen van personen in geval van een onvoorziene noodsituatie;

c)

overeenkomstig de specifieke voorschriften in de artikelen 19 en 20 in samenhang met de bijlagen VI en VII.

3.   Onverminderd de uitzonderingen in lid 2 en de verplichtingen inzake internationale bescherming, stellen de lidstaten overeenkomstig hun nationale recht sancties op het onrechtmatig overschrijden van de buitengrenzen buiten de grensdoorlaatposten en de vastgestelde openingstijden. Die sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

Artikel 6

Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen

1.   Voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen, gelden voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden:

a)

in het bezit zijn van een geldig reisdocument of van een document dat de houder recht geeft op grensoverschrijding en dat aan de volgende criteria voldoet:

i)

het is geldig tot minstens drie maanden na de voorgenomen datum van vertrek uit het grondgebied van de lidstaten. In gemotiveerde spoedeisende gevallen mag echter van deze verplichting worden afgezien;

ii)

het is afgegeven in de voorafgaande tien jaar;

b)

indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (25), in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning of een geldig visum voor verblijf van langere duur;

c)

het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven;

d)

niet met het oog op weigering van toegang in het SIS gesignaleerd zijn;

e)

niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale databanken van de lidstaten.

2.   Voor de uitvoering van lid 1 geldt de inreisdatum als de eerste dag van verblijf op het grondgebied van de lidstaten en de uitreisdatum als de laatste dag van verblijf op het grondgebied van de lidstaten. Perioden van verblijf die zijn toegestaan op grond van een verblijfsvergunning, of een visum voor verblijf van langere duur worden bij de berekening van de verblijfsduur op het grondgebied van de lidstaten niet in aanmerking genomen.

3.   Bijlage I bevat een niet-uitputtende lijst van bewijsstukken die de grenswachter van de betrokken onderdaan van een derde land kan verlangen om na te gaan of aan de in lid 1, onder c), vermelde voorwaarden is voldaan.

4.   Bij de beoordeling van de bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met de duur en het doel van het verblijf, alsmede met de gemiddelde prijzen voor kost en inwoning in de betrokken lidstaat of lidstaten, bepaald op basis van een goedkoop verblijf, vermenigvuldigd met het aantal verblijfsdagen.

De door elk van de lidstaten vastgestelde richtbedragen worden meegedeeld aan de Commissie, overeenkomstig artikel 39.

De aanwezigheid van voldoende bestaansmiddelen kan worden beoordeeld aan de hand van contant geld, reischeques en creditcards die de onderdaan van een derde land in bezit heeft. Borgstellingen, voor zover het nationale recht daarin voorziet, en garantstellingsverklaringen van de gastheer/-vrouw als gedefinieerd in het nationale recht, ingeval de onderdaan van een derde land bij een gastheer/-vrouw verblijft, kunnen eveneens als bewijs van voldoende middelen van bestaan gelden.

5.   In afwijking van lid 1:

a)

wordt onderdanen van derde landen die niet aan alle in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen, maar wel houder zijn van een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur, toegang verleend tot het grondgebied van de andere lidstaten met het oog op doorreis zodat zij het grondgebied kunnen bereiken van de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum voor verblijf van langere duur heeft afgegeven, tenzij hun namen zijn vermeld op de nationale signaleringslijst van de lidstaat waarvan zij de buitengrenzen willen overschrijden, en de signalering vergezeld gaat van instructies om de binnenkomst of doorreis te weigeren;

b)

kan onderdanen van derde landen die voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde onder b), en zich melden aan de grens, toegang tot het grondgebied van de lidstaten worden verleend, indien aan de grens een visum wordt afgegeven overeenkomstig de artikelen 35 en 36 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (26).

De lidstaten stellen statistieken over aan de grens afgegeven visa op overeenkomstig artikel 46 van en bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 810/2009.

Indien het niet mogelijk is op het document een visum aan te brengen, wordt het visum, bij wijze van uitzondering, op een apart blad aangebracht dat aan het document wordt gehecht. In dat geval wordt gebruikgemaakt van het bij Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad (27) vastgestelde uniforme model voor formulieren voor de aanbrenging van het visum;

c)

kan onderdanen van derde landen die niet aan een of meer van de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen, door een lidstaat toegang tot zijn grondgebied worden verleend op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen. Indien de betrokken onderdaan van een derde land gesignaleerd staat als bedoeld in lid 1, onder d), stelt de lidstaat die hem toegang tot zijn grondgebied verleent, de overige lidstaten daarvan in kennis.

HOOFDSTUK II

Toezicht aan de buitengrenzen en weigering van toegang

Artikel 7

Uitvoering van grenscontroles

1.   De grenswachters oefenen hun taken uit met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid, met name in gevallen waarbij kwetsbare personen betrokken zijn.

De in de uitoefening van hun taken genomen maatregelen staan in verhouding tot de door die maatregelen beoogde doelstellingen.

2.   De grenswachters voeren de grenscontroles uit zonder discriminatie van personen op grond van hun geslacht, ras, etnische oorsprong, godsdienst, overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

Artikel 8

Grenscontrole op personen

1.   Het grensoverschrijdende verkeer aan de buitengrenzen wordt gecontroleerd door de grenswachters. De controle wordt verricht overeenkomstig dit hoofdstuk.

De controle kan ook betrekking hebben op de vervoermiddelen en voorwerpen in het bezit van de personen die de grens overschrijden. Op elk onderzoek is het nationale recht van de betrokken lidstaat van toepassing.

2.   Eenieder wordt aan een minimale controle onderworpen tot vaststelling van de identiteit op basis van de overgelegde of getoonde reisdocumenten. Deze minimale controle bestaat in een eenvoudig en snel onderzoek, voor zover opportuun met gebruikmaking van technische voorzieningen en door raadpleging, in de desbetreffende databanken, van informatie die uitsluitend betrekking heeft op gestolen, ontvreemde, verloren of ongeldig gemaakte documenten, naar de geldigheid van het document dat de rechtmatige houder recht van grensoverschrijding geeft en naar eventuele tekenen van namaak of vervalsing.

De in de eerste alinea bedoelde minimale controle is de regel voor personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen.

Bij de minimale controle van personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen, kunnen de grenswachters evenwel, op niet-systematische basis, nationale en Europese databanken raadplegen om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene geen reëel, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de internationale betrekkingen van de lidstaten dan wel een gevaar voor de volksgezondheid vormt.

Het resultaat van deze raadpleging doet niets af aan het recht van binnenkomst op het grondgebied van de betrokken lidstaat van personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen als bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG.

3.   Bij binnenkomst en uitreis worden onderdanen van derde landen als volgt aan een grondige controle onderworpen:

a)

de grondige controles bij binnenkomst behelzen de verificatie van de in artikel 6, lid 1, vermelde voorwaarden voor toegang, alsmede, eventueel, van de verblijfs- en werkvergunningen. In dat verband wordt nauwgezet onderzocht:

i)

of de onderdaan van een derde land in het bezit is van een document dat geldig is voor grensoverschrijding en waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken en dat, in voorkomend geval, vergezeld gaat van het vereiste visum of de vereiste verblijfsvergunning;

ii)

of het reisdocument eventuele tekenen van namaak of vervalsing vertoont;

iii)

aan de hand van de in- en uitreisstempels in het reisdocument van de betrokken onderdaan van een derde land, en met name door vergelijking van de data van in- en uitreis, of de betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het grondgebied van de lidstaten reeds heeft overschreden;

iv)

de plaats van vertrek en de plaats van bestemming van de betrokken onderdaan van een derde land, alsmede het doel van het voorgenomen verblijf, indien nodig met controle van de desbetreffende bewijsstukken;

v)

of de betrokken onderdaan van een derde land voor de geplande duur en het doel van het voorgenomen verblijf en voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, over voldoende middelen van bestaan beschikt dan wel of hij deze op rechtmatige wijze kan verkrijgen;

vi)

of de betrokken onderdaan van een derde land, diens vervoermiddel en de meegevoerde voorwerpen geen gevaar opleveren voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten. Bij die verificatie worden met name gegevens en signaleringen betreffende de betrokken personen en, zo nodig, voorwerpen rechtstreeks bij het SIS en de nationale opsporingsregisters opgevraagd en worden, in voorkomend geval, de bij die signalering passende maatregelen genomen;

b)

indien de onderdaan van het derde land houder is van een visum als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder b), behelzen de grondige controles bij binnenkomst ook de verificatie van de identiteit van de houder van het visum en van de echtheid van het visum, door middel van raadpleging van het visuminformatiesysteem (VIS) overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 767/2008;

c)

bij wijze van uitzondering kan het VIS worden geraadpleegd aan de hand van het nummer van de visumsticker in alle gevallen en, steekproefsgewijs, aan de hand van het nummer van de visumsticker in combinatie met een verificatie van vingerafdrukken, indien:

i)

het verkeer zo druk wordt dat de wachttijden aan de grensdoorlaatposten onredelijk lang worden;

ii)

alle middelen op het gebied van personeel, apparatuur en organisatie al uitgeput zijn, en

iii)

een evaluatie heeft uitgewezen dat er geen risico op het gebied van de binnenlandse veiligheid en illegale immigratie bestaat.

In alle gevallen waarin echter twijfel bestaat over de identiteit van de houder van het visum en/of over de echtheid van het visum, wordt de raadpleging van het VIS uitgevoerd door een systematisch gebruik van het nummer van de visumsticker in combinatie met een verificatie van vingerafdrukken.

Van deze uitzonderingsregel kan uitsluitend gebruik worden gemaakt aan de desbetreffende grensdoorlaatpost zolang aan de in i), ii) en iii) genoemde voorwaarden wordt voldaan;

d)

het besluit tot raadpleging van het VIS overeenkomstig punt c) wordt genomen door de bevelvoerende grenswachter aan de doorlaatpost, of op een hoger niveau.

De betrokken lidstaten stellen de overige lidstaten en de Commissie onverwijld van een dergelijk besluit in kennis;

e)

elke lidstaat dient jaarlijks bij het Europees Parlement en de Commissie een verslag in over de toepassing van punt c), met vermelding van het aantal onderdanen van derde landen die in het VIS zijn gecontroleerd aan de hand van het nummer van de visumsticker alleen, en de duur van de in punt c), i), bedoelde wachttijd;

f)

de punten c) en d) gelden gedurende een maximumperiode van drie jaar na de inwerkingtreding van het VIS. De Commissie zendt vóór afloop van het tweede jaar van de toepassing van de punten c) en d) het Europees Parlement en de Raad een evaluatie van hun uitvoering toe. Op grond van deze evaluatie kunnen het Europees Parlement en de Raad de Commissie verzoeken de nodige wijzigingen van deze verordening voor te stellen;

g)

de grondige controles bij uitreis behelzen:

i)

de verificatie dat de onderdaan van een derde land in het bezit is van een geldig grensoverschrijdingsdocument;

ii)

de verificatie dat het reisdocument geen tekenen van namaak of vervalsing vertoont;

iii)

voor zover mogelijk, de verificatie dat de onderdaan van een derde land niet wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten;

h)

naast de onder g) bedoelde controles, kunnen grondige controles bij uitreis ook behelzen:

i)

de verificatie dat de betrokkene in het bezit is van een geldig visum, indien zulks op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 vereist is, tenzij de betrokkene houder is van een geldige verblijfsvergunning; deze verificatie kan inhouden dat het VIS wordt geraadpleegd overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 767/2008;

ii)

de verificatie dat de betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het grondgebied van de lidstaten niet heeft overschreden;

iii)

de raadpleging van signaleringen van personen en voorwerpen in het SIS en in de nationale opsporingsregisters;

i)

met het oog op de identificatie van personen die mogelijk niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, verblijf of vestiging op het grondgebied van de lidstaten, kan het VIS worden geraadpleegd overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 767/2008.

4.   Indien de nodige faciliteiten voorhanden zijn en de onderdaan van een derde land daarom verzoekt, vinden de bedoelde grondige controles in een privéruimte plaats.

5.   Onverminderd de tweede alinea worden onderdanen van een derde land die aan een grondige tweedelijnscontrole worden onderworpen, schriftelijk op de hoogte gebracht van het doel en het verloop van deze controle in een taal die zij begrijpen, of redelijkerwijs geacht worden te begrijpen, of op een andere doeltreffende manier.

Deze informatie is beschikbaar in de officiële talen van de Unie en in de taal of talen van het buurland of de buurlanden van de betrokken lidstaat en vermeldt dat de onderdaan van een derde land kan verzoeken dat hem de naam of het dienstidentificatienummer wordt meegedeeld van de grenswachters die de grondige tweedelijnscontrole uitvoeren, alsook de naam van de plaats waar en de datum waarop de grens werd overschreden.

6.   De controle van personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen, wordt uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG.

7.   In bijlage II staan gedetailleerde voorschriften betreffende de te registreren informatie.

8.   Wanneer artikel 5, lid 2, onder a) of b), van toepassing is, kunnen de lidstaten ook in afwijkingen van de in dit artikel genoemde regels voorzien.

Artikel 9

Versoepeling van de grenscontroles

1.   De grenscontroles aan de buitengrenzen kunnen in buitengewone en onvoorziene omstandigheden worden versoepeld. Buitengewone en onvoorziene omstandigheden doen zich voor wanneer onvoorzienbare gebeurtenissen een zodanige verkeersdrukte veroorzaken dat, niettegenstaande volledige benutting van alle personele, facilitaire en organisatorische mogelijkheden, aan de grensdoorlaatposten onredelijk lange wachttijden ontstaan.

2.   Indien de grenscontroles overeenkomstig lid 1 worden versoepeld, hebben de grenscontroles van het binnenkomend verkeer in beginsel voorrang op de grenscontroles van het uitgaand verkeer.

De beslissing tot versoepeling van de controles wordt genomen door de bevelvoerende grenswachter van de betrokken grensdoorlaatpost.

De versoepeling van de grenscontroles is slechts tijdelijk, is aangepast aan de omstandigheden die de versoepeling rechtvaardigen en wordt geleidelijk uitgevoerd.

3.   Zelfs in geval van versoepeling van deze grenscontroles stempelt de grenswachter zowel bij in- als bij uitreis de reisdocumenten van onderdanen van derde landen af, overeenkomstig artikel 11.

4.   Elke lidstaat legt het Europees Parlement en de Commissie jaarlijks een verslag over de toepassing van dit artikel voor.

Artikel 10

Gescheiden doorgangen en bewegwijzering

1.   De lidstaten voorzien met name aan de luchtgrensdoorlaatposten in gescheiden doorgangen voor de uitvoering van de controles op personen overeenkomstig artikel 8. Deze doorgangen worden van elkaar onderscheiden door middel van de bewegwijzering als bedoeld in bijlage III.

De lidstaten kunnen in gescheiden doorgangen voorzien aan hun zee- en landgrensdoorlaatposten en aan de grenzen tussen de lidstaten die artikel 22 aan hun gemeenschappelijke grenzen niet toepassen. Indien de lidstaten aan die grenzen in gescheiden doorgangen voorzien, wordt de in bijlage III vermelde bewegwijzering gebruikt.

De lidstaten zorgen ervoor dat deze doorgangen duidelijk zijn aangegeven, ook wanneer de regels inzake het gebruik van de verschillende doorgangen worden opgeschort als bedoeld in lid 4, opdat het grensoverschrijdend personenverkeer optimaal kan verlopen.

2.   Personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen, hebben het recht de doorgangen te gebruiken die zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in bijlage III, deel A („EU, EER, CH”). Zij mogen ook de doorgangen gebruiken die zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in bijlage III, deel B1 („niet-visumplichtig”), en deel B2 („alle paspoorten”).

Onderdanen van derde landen die op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten niet in het bezit van een visum hoeven te zijn en onderdanen van derde landen die houder zijn van een geldige verblijfsvergunning of een geldig visum voor verblijf van langere duur, mogen de doorgangen gebruiken die zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in bijlage III, deel B1 („niet-visumplichtig”), bij deze verordening. Zij mogen ook de doorgangen gebruiken die zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in bijlage III, deel B2 („alle paspoorten”), bij deze verordening.

Alle andere personen gebruiken de doorgangen die zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in bijlage III, deel B2 („alle paspoorten”).

De aanduidingen op de in de eerste, tweede en derde alinea bedoelde borden kunnen worden gesteld in de taal of de talen die elke lidstaat geschikt acht.

Het voorzien in gescheiden doorgangen die zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in bijlage III, deel B1 („niet-visumplichtig”), is facultatief. De lidstaten besluiten op basis van de praktische behoeften of en bij welke grensdoorlaatposten zij dit doen.

3.   Aan de zee- en landgrensdoorlaatposten kunnen de lidstaten het voertuigenverkeer scheiden in aparte rijstroken voor lichte of voor zware voertuigen dan wel voor autobussen, door gebruik te maken van de borden die zijn weergegeven in bijlage III, deel C.

De lidstaten kunnen de aanduidingen op die borden zo nodig aanpassen aan de lokale omstandigheden.

4.   Wanneer de verkeersstromen aan een bepaalde grensdoorlaatpost tijdelijk verstoord zijn, kunnen de bevoegde autoriteiten de regels inzake het gebruik van de verschillende doorgangen opschorten zolang de normale situatie niet is hersteld.

Artikel 11

Afstempeling van de reisdocumenten

1.   De reisdocumenten van onderdanen van derde landen worden bij inreis en bij uitreis systematisch afgestempeld. Er wordt met name een inreis-, respectievelijk uitreisstempel aangebracht in:

a)

de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen die voorzien zijn van een geldig visum;

b)

de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen aan wie aan de grens een visum wordt afgegeven door een lidstaat;

c)

de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen die niet aan de visumplicht zijn onderworpen.

2.   De reisdocumenten van onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is, maar niet de in die richtlijn bedoelde verblijfskaart kunnen overleggen, worden bij inreis en bij uitreis afgestempeld.

De reisdocumenten van onderdanen van derde landen die familielid zijn van onderdanen van derde landen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen, maar niet de in Richtlijn 2004/38/EG bedoelde verblijfskaart kunnen overleggen, worden bij inreis en bij uitreis afgestempeld.

3.   Er wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht:

a)

in de reisdocumenten van staatshoofden of hoogwaardigheidsbekleders wier aankomst vooraf langs diplomatieke weg officieel is aangekondigd;

b)

in de „crew member licences” of „crew member certificates” van piloten respectievelijk bemanningsleden van vliegtuigen;

c)

in de reisdocumenten van zeelieden die slechts gedurende het afmeren van hun schip in de binnengevaren haven van een lidstaat verblijven;

d)

in de reisdocumenten van bemanningsleden en passagiers van cruiseschepen die overeenkomstig punt 3.2.3 van bijlage VI niet aan grenscontroles zijn onderworpen;

e)

in de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van Andorra, Monaco en San Marino;

f)

in de reisdocumenten van bemanningsleden van passagiers- en goederentreinen op internationale verbindingen;

g)

in de reisdocumenten van onderdanen van derde landen die de in Richtlijn 2004/38/EG bedoelde verblijfskaart overleggen.

Op verzoek van een onderdaan van een derde land kan bij wijze van uitzondering worden afgezien van een in- of uitreisstempel wanneer de afstempeling voor die persoon tot ernstige moeilijkheden zou kunnen leiden. In deze gevallen wordt de in- of uitreis op een afzonderlijk blad geregistreerd met vermelding van de naam en het paspoortnummer van die persoon. Dat blad wordt de betrokken onderdaan van een derde land ter hand gesteld. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen statistieken bijhouden van dergelijke uitzonderingen en kunnen deze statistieken aan de Commissie bezorgen.

4.   De praktische regelingen voor het afstempelen zijn opgenomen in bijlage IV.

5.   Onderdanen van derde landen worden voor zover mogelijk op de hoogte gebracht van de verplichting voor de grenswachters om hun reisdocument bij inreis en bij uitreis af te stempelen, ook wanneer de controles in overeenstemming met artikel 9 zijn versoepeld.

Artikel 12

Vermoeden betreffende het voldoen aan voorwaarden inzake verblijfsduur

1.   Wanneer in het reisdocument van een onderdaan van een derde land geen inreisstempel is aangebracht, mogen de bevoegde nationale autoriteiten hier het vermoeden aan verbinden dat de houder niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake verblijfsduur die in de betrokken lidstaat van toepassing zijn.

2.   Het in lid 1 bedoelde vermoeden kan worden weerlegd wanneer de onderdaan van een derde land op enigerlei wijze geloofwaardige bewijsmiddelen overlegt, zoals vervoerbewijzen of bewijzen van zijn aanwezigheid buiten het grondgebied van de lidstaten, waaruit blijkt dat hij de voorwaarden inzake de duur van een kort verblijf heeft nageleefd.

In dergelijke gevallen geldt het volgende:

a)

indien de onderdaan van een derde land zich bevindt op het grondgebied van één van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen, vermelden de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijken, in het reisdocument van de onderdaan van een derde land op welke datum en welke plaats hij de buitengrens van één van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen, heeft overschreden;

b)

indien de onderdaan van een derde land zich bevindt op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien waarvan het besluit als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, in artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en in artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011 niet is genomen, vermelden de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijken, in het reisdocument van de onderdaan van een derde land op welke datum en welke plaats hij de buitengrens van die lidstaat heeft overschreden.

Naast de onder a) en b) bedoelde vermeldingen kan de onderdaan van een derde land tevens een formulier als vervat in bijlage VIII worden verstrekt.

De lidstaten brengen hun nationale praktijken met betrekking tot de in dit artikel bedoelde vermeldingen ter kennis van de andere lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad.

3.   Wanneer het in lid 1 bedoelde vermoeden niet wordt weerlegd, kan de onderdaan van een derde land worden teruggezonden overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (28) en overeenkomstig nationaal recht dat in overeenstemming is met voornoemde richtlijn.

4.   De betrokken bepalingen van de leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een uitreisstempel ontbreekt.

Artikel 13

Grensbewaking

1.   De bewaking aan de buitengrenzen heeft als voornaamste doel om onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen, grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en maatregelen te nemen tegen illegaal binnengekomen personen. Een persoon die een grens illegaal heeft overschreden en niet het recht heeft om op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven, wordt aangehouden en onderworpen aan procedures in overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG.

2.   De grenswachters zetten vaste of mobiele eenheden in voor de bewaking van de buitengrens.

De bewaking wordt op zodanige wijze uitgeoefend dat ontwijking van de controles aan de grensdoorlaatposten wordt voorkomen en ontmoedigd.

3.   De bewaking tussen de grensdoorlaatposten wordt verricht door grenswachters waarvan het aantal en de methoden op de bestaande of voorziene gevaren en bedreigingen zijn toegesneden. Zij gaat gepaard met veelvuldige, niet te voorziene wijzigingen van de bewakingsroosters, zodat onrechtmatige grensoverschrijding steeds een risico inhoudt te worden ontdekt.

4.   De bewaking geschiedt door vaste of mobiele eenheden die patrouilles verrichten of zich aan onderkende of vermeende zwakke plekken posteren, teneinde tegen illegale grensoverschrijding op te treden. De bewaking kan eveneens met technische, inclusief elektronische, middelen geschieden.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende aanvullende maatregelen inzake de bewaking.

Artikel 14

Weigering van toegang

1.   Indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 6, lid 1, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet en niet tot de in artikel 6, lid 5, genoemde categorieën personen behoort, wordt hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet.

2.   De toegang kan alleen worden geweigerd in een met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd. De beslissing wordt genomen door een naar nationaal recht bevoegde instantie. Zij is onmiddellijk van toepassing.

De met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd, wordt meegedeeld door middel van het standaardformulier in bijlage V, deel B, dat wordt ingevuld door de naar nationaal recht voor de weigering van toegang bevoegde autoriteit. Het ingevulde standaardformulier wordt verstrekt aan de betrokken onderdaan van een derde land, die met behulp van dit formulier de ontvangst van de beslissing tot weigering van toegang bevestigt.

3.   Personen aan wie de toegang wordt geweigerd, hebben het recht daartegen beroep in te stellen. Het beroep wordt ingesteld overeenkomstig het nationale recht. De onderdaan van een derde land ontvangt tevens schriftelijke informatie over contactpunten die informatie kunnen verschaffen over wettelijke vertegenwoordigers die namens de betrokkene in overeenstemming met het nationale recht kunnen optreden.

Het instellen van beroep schort de beslissing tot weigering van toegang niet op.

Indien de beroepsprocedure tot de conclusie leidt dat de beslissing tot weigering van toegang ongegrond was, heeft de betrokken onderdaan van een derde land, onverminderd een eventuele naar nationaal recht toegekende schadeloosstelling, recht op herstel van de geannuleerde inreisstempel, en op schrapping van andere annuleringen of toevoegingen, door de lidstaat die de toegang heeft geweigerd.

4.   Ingeval een onderdaan van een derde land de toegang wordt geweigerd, zien de grenswachters erop toe dat die persoon het grondgebied van de betrokken lidstaat niet betreedt.

5.   De lidstaten verzamelen statistieken over het aantal personen aan wie de toegang wordt geweigerd, de weigeringsgronden, de nationaliteit van de personen aan wie de toegang werd geweigerd en het soort grens (land, lucht of zee) waar de toegang werd geweigerd, en dienen deze jaarlijks in bij de Commissie (Eurostat) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad (29).

6.   Gedetailleerde voorschriften inzake weigering van toegang zijn opgenomen in bijlage V, deel A.

HOOFDSTUK III

Middelen voor grenstoezicht en samenwerking tussen lidstaten

Artikel 15

Middelen voor grenstoezicht

Voor de uitoefening van het grenstoezicht aan de buitengrenzen overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 14 zetten de lidstaten voldoende, gekwalificeerd personeel en voldoende, passende middelen in om een efficiënt, hoog en eenvormig niveau van toezicht aan hun buitengrenzen te waarborgen.

Artikel 16

Uitoefening van het toezicht

1.   Het in de artikelen 7 tot en met 14 bedoelde grenstoezicht wordt uitgeoefend door grenswachters overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en het nationale recht.

De uitoefening van dit grenstoezicht doet geen afbreuk aan de in het nationale recht aan grenswachters verleende strafprocesrechtelijke bevoegdheden die buiten de werkingssfeer van deze verordening vallen.

De lidstaten zorgen ervoor dat de grenswachters uit gespecialiseerde en goed opgeleide vakmensen bestaan, rekening houdend met de gemeenschappelijke basisinhoud voor de opleiding van grenswachters die wordt ontwikkeld door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (hierna „het Agentschap” genoemd), dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004. De opleiding omvat onder meer specifieke opleiding op het gebied van het herkennen van en het omgaan met situaties waarin kwetsbare personen, zoals niet-begeleide minderjarigen en slachtoffers van mensenhandel, betrokken zijn. De lidstaten moedigen met de steun van het Agentschap de grenswachters ertoe aan de voor de uitoefening van hun taken noodzakelijke talen te leren.

2.   De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 39 in kennis van de lijst van nationale diensten die naar nationaal recht met het grenstoezicht zijn belast.

3.   Met het oog op een doelmatige uitoefening van het grenstoezicht zorgt elke lidstaat voor een nauwe en voortdurende samenwerking tussen zijn nationale diensten die met het grenstoezicht zijn belast.

Artikel 17

Samenwerking tussen lidstaten

1.   De lidstaten verlenen elkaar bijstand en zorgen voor een nauwe en voortdurende onderlinge samenwerking met het oog op een doelmatige uitoefening van het grenstoezicht, overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 16. Zij wisselen alle relevante informatie uit.

2.   De operationele samenwerking tussen de lidstaten bij het beheer van de buitengrenzen wordt gecoördineerd door het Agentschap.

3.   Onverminderd de bevoegdheden van het Agentschap mogen de lidstaten hun operationele samenwerking met andere lidstaten en/of derde landen aan de buitengrenzen, met inbegrip van de uitwisseling van verbindingsofficieren, voortzetten wanneer deze een aanvulling vormt op het optreden van het Agentschap.

De lidstaten onthouden zich van elke activiteit die de werking van het Agentschap of het bereiken van zijn doelen in gevaar kan brengen.

Zij brengen aan het Agentschap verslag uit over de in de eerste alinea bedoelde operationele samenwerking.

4.   De lidstaten zorgen voor opleiding op het gebied van de voorschriften inzake grenscontrole alsmede inzake grondrechten. In dit verband wordt rekening gehouden met de gemeenschappelijke opleidingsnormen die door het Agentschap zijn vastgesteld en verder ontwikkeld.

Artikel 18

Gezamenlijk toezicht

1.   De lidstaten die aan hun gemeenschappelijke landgrenzen artikel 22 niet toepassen, kunnen tot de datum van toepassing van dat artikel aan deze gemeenschappelijke grenzen gezamenlijk toezicht uitoefenen, in welk geval een persoon slechts eenmaal mag worden staande gehouden ten behoeve van in- en uitreiscontroles, onverminderd de individuele verantwoordelijkheden van de lidstaten die voortvloeien uit de artikelen 7 tot en met 14.

Daartoe kunnen de lidstaten onderling bilaterale overeenkomsten sluiten.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van eventuele overeenkomstig lid 1 gesloten overeenkomsten.

HOOFDSTUK IV

Specifieke voorschriften voor de grenscontroles

Artikel 19

Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden

De specifieke voorschriften in bijlage VI zijn van toepassing op de controles met betrekking tot de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden.

Die specifieke voorschriften kunnen afwijken van de bepalingen van de artikelen 5 en 6 en de artikelen 8 tot en met 14.

Artikel 20

Specifieke voorschriften voor controles van bepaalde categorieën personen

1.   De specifieke voorschriften van bijlage VII zijn van toepassing op de volgende categorieën personen:

a)

staatshoofden en hun gevolg,

b)

piloten en andere bemanningsleden van luchtvaartuigen,

c)

zeelieden,

d)

houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties,

e)

grensarbeiders,

f)

minderjarigen,

g)

reddingsdiensten, politie en brandweer en grenswachters,

h)

offshorewerknemers.

Die specifieke voorschriften kunnen afwijken van de bepalingen van de artikelen 5 en 6 en de artikelen 8 tot en met 14.

2.   De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 39 in kennis van de modellen van de kaarten die door de ministeries van Buitenlandse Zaken van de lidstaten worden afgegeven aan geaccrediteerde leden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen, alsmede aan hun familieleden.

HOOFDSTUK V

Specifieke maatregelen in geval van ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht

Artikel 21

Maatregelen aan de buitengrenzen en ondersteuning door het Agentschap

1.   Indien er in een evaluatieverslag dat is opgesteld krachtens artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1053/2013, ernstige gebreken worden vastgesteld bij de uitvoering van de procedures voor het buitengrenstoezicht, kan de Commissie, teneinde te waarborgen dat de in artikel 15 van die verordening bedoelde aanbevelingen worden opgevolgd, de geëvalueerde lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling aanbevelen bepaalde specifieke maatregelen te nemen die een of meer van de volgende maatregelen kan omvatten:

a)

een begin maken met het inzetten van Europese grenswachtteams, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004;

b)

zijn op een risico-evaluatie gebaseerde strategische plannen, met inbegrip van informatie over de inzet van personeel en apparatuur, voor advies aan het Agentschap voorleggen.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 38, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   De Commissie verstrekt het krachtens artikel 38, lid 1, opgerichte comité regelmatig informatie over de vooruitgang die bij toepassing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen worden geboekt en van het effect ervan op de vastgestelde gebreken.

Zij brengt tevens het Europees Parlement en de Raad op de hoogte.

3.   Indien in een in lid 1 bedoeld evaluatieverslag is geconcludeerd dat de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet, en daarom op grond van artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1053/2013 binnen drie maanden verslag dient uit te brengen over de uitvoering van het betreffende actieplan, en indien de Commissie na het verstrijken van de termijn van drie maanden vaststelt dat de situatie ongewijzigd is, kan zij, wanneer aan alle gestelde voorwaarden is voldaan, de procedure van artikel 29 van deze verordening inleiden.

TITEL III

BINNENGRENZEN

HOOFDSTUK I

Afwezigheid van grenstoezicht aan de binnengrenzen

Artikel 22

Overschrijding van de binnengrenzen

De binnengrenzen kunnen op iedere plaats worden overschreden zonder dat personen, ongeacht hun nationaliteit, worden gecontroleerd.

Artikel 23

Controles binnen het grondgebied

De afwezigheid van grenstoezicht aan de binnengrenzen doet geen afbreuk aan:

a)

de uitoefening van de politiebevoegdheid door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig het nationale recht, voor zover de uitoefening van die bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles; dit geldt ook in de grensgebieden. Voor de toepassing van de eerste zin kan met name niet worden gesteld dat de uitoefening van de politiebevoegdheid hetzelfde effect heeft als de uitoefening van grenscontroles wanneer de politiële maatregelen:

i)

niet grenstoezicht tot doel hebben;

ii)

gebaseerd zijn op algemene politie-informatie en -ervaring met betrekking tot mogelijke bedreigingen van de openbare veiligheid en met name bedoeld zijn ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;

iii)

worden gepland en uitgevoerd op een manier die duidelijk verschilt van de systematische controles van personen aan de buitengrenzen;

iv)

op basis van controles ter plaatse worden uitgevoerd;

b)

de uitoefening van de veiligheidscontroles bij personen door de overeenkomstig het recht van elke lidstaat bevoegde instanties, de verantwoordelijke instanties in de havens of luchthavens of de vervoerders, voor zover deze controles ook worden verricht bij personen die binnen de lidstaat reizen;

c)

de mogelijkheid voor de lidstaten om personen wettelijk te verplichten in het bezit te zijn van bepaalde titels of documenten en deze bij zich te dragen;

d)

de mogelijkheid voor de lidstaten om onderdanen van derde landen rechtens te verplichten om hun aanwezigheid op hun grondgebied te melden overeenkomstig artikel 22 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (hierna „de Schengenuitvoeringsovereenkomst” genoemd).

Artikel 24

Verwijdering van belemmeringen voor het verkeer aan wegdoorlaatposten aan de binnengrenzen

De lidstaten maken alle belemmeringen voor een vlotte verkeersstroom aan de wegdoorlaatposten aan de binnengrenzen ongedaan, en met name snelheidsbeperkingen die niet uitsluitend door verkeersveiligheidsoverwegingen zijn ingegeven.

De lidstaten zijn tegelijkertijd voorbereid om in controlefaciliteiten te voorzien wanneer het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wordt ingevoerd.

HOOFDSTUK II

Tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

Artikel 25

Algemeen kader voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

1.   Indien zich in de ruimte zonder binnengrenstoezicht een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van een lidstaat voordoet, kan die lidstaat bij wijze van uitzondering aan alle of bepaalde delen van zijn binnengrenzen grenstoezicht herinvoeren, gedurende een beperkte periode van ten hoogste dertig dagen, dan wel voor de voorzienbare duur van de ernstige bedreiging, indien deze langer is dan dertig dagen. De omvang en de duur van het tijdelijk heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen blijven beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om op de ernstige bedreiging te kunnen reageren.

2.   Het grenstoezicht aan de binnengrenzen wordt slechts als uiterste middel en in overeenstemming met de artikelen 27, 28 en 29 heringevoerd. Wanneer wordt overwogen het grenstoezicht aan de binnengrenzen krachtens respectievelijk artikel 27, 28 of 29 opnieuw in te voeren, wordt in elk geval rekening gehouden met de in artikel 26, respectievelijk artikel 30 bedoelde criteria.

3.   Indien de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de betrokken lidstaat langer duurt dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde periode, kan die lidstaat, rekening houdend met de in artikel 26 vermelde criteria en overeenkomstig artikel 27, het grenstoezicht aan zijn binnengrenzen op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden, en rekening houdend met nieuwe elementen, met hernieuwbare perioden van ten hoogste dertig dagen verlengen.

4.   De totale periode gedurende welke het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wordt ingevoerd, duurt met inbegrip van de verlengingen overeenkomstig lid 3 van dit artikel, niet langer dan zes maanden. In de in artikel 29 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden kan die totale periode worden verlengd tot een maximumduur van twee jaar overeenkomstig lid 1 van dat artikel.

Artikel 26

Criteria voor de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen

Indien een lidstaat besluit tot tijdelijke herinvoering, als uiterste middel, van het grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan, of tot verlenging van dergelijke herinvoering, overeenkomstig artikel 25 of artikel 28, lid 1, beoordeelt de lidstaat in hoeverre een dergelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregel tot die bedreiging in verhouding staat. Bij een dergelijke beoordeling houdt de lidstaat in het bijzonder rekening met het volgende:

a)

de verwachte gevolgen van de bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, met name in geval van terroristische incidenten of bedreigingen, waaronder die welke uitgaan van georganiseerde criminaliteit;

b)

de verwachte gevolgen van de maatregel op het vrije verkeer van personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht.

Artikel 27

Procedure voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen op grond van artikel 25

1.   Een lidstaat die overweegt op grond van artikel 25 het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw in te voeren, stelt uiterlijk vier weken vóór de geplande herinvoering, of eerder, indien de tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen nopende omstandigheden minder dan vier weken vóór de geplande herinvoering bekend worden, de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis. Daartoe verstrekken de lidstaten de volgende informatie:

a)

de redenen voor de voorgenomen herinvoering, waarbij alle relevante gegevens worden vermeld over de gebeurtenissen die een ernstige bedreiging voor hun openbare orde of hun binnenlandse veiligheid inhouden;

b)

de draagwijdte van de voorgenomen herinvoering, waarbij wordt aangegeven aan welke delen van de binnengrenzen het toezicht opnieuw wordt ingevoerd;

c)

de namen van de aangewezen grensdoorlaatposten;

d)

de datum en de duur van de geplande herinvoering;

e)

in voorkomend geval, de maatregelen die de andere lidstaten zouden moeten treffen.

De kennisgeving op grond van de eerste alinea kan door twee of meer lidstaten samen worden gedaan.

Indien nodig kan de Commissie de betrokken lidstaat of lidstaten om aanvullende informatie verzoeken.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt ingediend bij het Europees Parlement en de Raad op hetzelfde moment als waarop zij overeenkomstig dat lid ter kennis van de andere lidstaten en de Commissie wordt gebracht.

3.   Lidstaten die overeenkomstig lid 1 een kennisgeving doen, kunnen, indien nodig en in overeenstemming met het nationale recht, besluiten de informatie gedeeltelijk te rubriceren.

Die rubricering van informatie verhindert niet dat de Commissie informatie ter beschikking van het Europees Parlement stelt. De toezending en behandeling van informatie en documenten die uit hoofde van dit artikel aan het Europees Parlement zijn toegezonden, voldoen aan de regels voor het doorsturen en behandelen van gerubriceerde gegevens die tussen het Europees Parlement en de Commissie van toepassing zijn.

4.   Na de kennisgeving door de betrokken lidstaat op grond van lid 1 en met het oog op het in lid 5 bedoelde overleg, kan de Commissie of een andere lidstaat, onverminderd artikel 72 VWEU, advies uitbrengen.

Indien de Commissie op basis van de informatie in de kennisgeving of van aanvullende informatie die zij heeft ontvangen, betwijfelt of de geplande herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen noodzakelijk dan wel evenredig is, of indien zij overleg over een bepaald aspect van de kennisgeving wenselijk acht, brengt zij een advies in die zin uit.

5.   Teneinde tussen de lidstaten, indien nodig, wederzijdse samenwerking te organiseren, na te gaan of de maatregelen in verhouding staan tot de gebeurtenissen die aanleiding geven tot de herinvoering van het grenstoezicht, en de bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid te onderzoeken, wordt tussen de lidstaat die het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wil invoeren, de andere lidstaten, in het bijzonder de lidstaten die rechtstreeks door dergelijke maatregelen worden geraakt, en de Commissie overleg gepleegd, onder meer, waar nodig, tijdens gezamenlijke vergaderingen, over de in lid 1 bedoelde informatie en over een advies van de Commissie of een lidstaat op grond van lid 4.

6.   Het in lid 5 bedoelde overleg vindt ten minste tien dagen voor de geplande datum voor de herinvoering van het grenstoezicht plaats.

Artikel 28

Specifieke procedure voor gevallen die onmiddellijk optreden vereisen

1.   Indien een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in een lidstaat onmiddellijk optreden vereist, kan de betrokken lidstaat bij wijze van uitzondering het grenstoezicht aan de binnengrenzen onmiddellijk opnieuw invoeren voor een beperkte periode van ten hoogste tien dagen.

2.   Wanneer een lidstaat het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw invoert, stelt hij tegelijkertijd de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis en deelt hij de in artikel 27, lid 1, bedoelde informatie en de redenen voor de toepassing van de procedure van dit artikel mee. De Commissie kan de andere lidstaten onmiddellijk na ontvangst van de kennisgeving raadplegen.

3.   Indien de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid aanhoudt na de in lid 1 van dit artikel bedoelde periode, kan de lidstaat besluiten het grenstoezicht aan de binnengrenzen met hernieuwbare perioden van ten hoogste twintig dagen te verlengen. De betrokken lidstaat houdt daarbij rekening met de in artikel 26 bedoelde criteria, waaronder een bijgewerkte beoordeling van de noodzakelijkheid en evenredigheid van de maatregel, en met nieuwe elementen.

Bij een dergelijke verlenging zijn de bepalingen van artikel 27, leden 4 en 5, van overeenkomstige toepassing en vindt het overleg onverwijld plaats nadat het verlengingsbesluit ter kennis van de Commissie en de lidstaten is gebracht.

4.   Onverminderd artikel 25, lid 4, duurt de totale periode gedurende welke het grenstoezicht aan de binnengrenzen is heringevoerd, uitgaande van de eerste termijn overeenkomstig lid 1 van dit artikel en van verlengingen overeenkomstig lid 3 van dit artikel, niet langer dan twee maanden.

5.   De Commissie informeert het Europees Parlement onverwijld over de in het kader van dit artikel gedane kennisgevingen.

Artikel 29

Specifieke procedure voor uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt

1.   In uitzonderlijke omstandigheden, waarbij als gevolg van aanhoudende ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht, zoals bedoeld in artikel 21, de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt, en voor zover die omstandigheden een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht of binnen delen daarvan, kan, in overeenstemming met lid 2 van dit artikel, het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw worden ingevoerd voor een periode van ten hoogste zes maanden. Die periode mag, indien de uitzonderlijke omstandigheden aanhouden, ten hoogste driemaal met een bijkomende periode van ten hoogste zes maanden worden verlengd.

2.   De Raad kan, indien alle andere en in het bijzonder de in artikel 21, lid 1, bedoelde maatregelen niet volstaan om de ernstige bedreiging daadwerkelijk te verminderen, als uiterste middel en als maatregel ter bescherming van de gemeenschappelijk belangen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht, aanbevelen dat een of meer lidstaten het grenstoezicht aan alle of bepaalde delen van hun binnengrenzen opnieuw invoeren. De Raad doet de aanbeveling op voorstel van de Commissie. De lidstaten kunnen de Commissie verzoeken bij de Raad een voorstel voor een dergelijke aanbeveling in te dienen.

De Raad vermeldt in de aanbeveling ten minste de in artikel 27, lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde informatie.

De Raad kan onder de voorwaarden en volgens de procedure van dit artikel een verlenging aanbevelen.

Voordat een lidstaat op grond van dit lid het grenstoezicht aan alle of bepaalde delen van zijn binnengrenzen opnieuw invoert, stelt hij de andere lidstaten, het Europees Parlement en de Commissie hiervan in kennis.

3.   Indien een lidstaat de in lid 2 bedoelde aanbeveling niet uitvoert, stelt die lidstaat de Commissie onverwijld schriftelijk in kennis van zijn redenen.

In dat geval dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met de evaluatie van de door de betrokken lidstaat aangevoerde redenen en over de gevolgen voor de bescherming van de algemene belangen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht.

4.   Op grond van naar behoren gemotiveerde urgentie kan de Commissie, in gevallen waarin de omstandigheden welke tot verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen overeenkomstig lid 2 nopen, minder dan tien dagen vóór het einde van de vorige periode van heringevoerd toezicht bekend worden, alle nodige aanbevelingen vaststellen middels onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 38, lid 3, bedoelde procedure. Binnen 14 dagen na de vaststelling van die aanbevelingen dient de Commissie bij de Raad een voorstel voor een aanbeveling in overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

5.   Dit artikel geldt onverminderd de maatregelen die de lidstaten op grond van de artikelen 25, 27 en 28 kunnen vaststellen in geval van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid.

Artikel 30

Criteria voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen wanneer uitzonderlijke omstandigheden de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengen

1.   Indien de Raad in overeenstemming met artikel 29, lid 2, als uiterste middel de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan aanbeveelt, beoordeelt hij in hoeverre die maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de ruimte zonder binnengrenstoezicht voldoende kan verhelpen en of de maatregel tot die bedreiging in verhouding staat. Die beoordeling geschiedt aan de hand van de door de betrokken lidstaat of lidstaten en door de Commissie verstrekte gedetailleerde informatie, alsook van alle andere relevante informatie, met inbegrip van de overeenkomstig lid 2 van dit artikel verkregen informatie. Daarbij worden met name de volgende overwegingen in aanmerking genomen:

a)

de beschikbaarheid van maatregelen voor technische of financiële ondersteuning die zijn of kunnen worden getroffen op nationaal of Unieniveau of op beide niveaus, inclusief bijstand van organen en instanties van de Unie als het Agentschap, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, opgericht bij Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad (30), of de Europese Politiedienst (Europol), opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ, en in hoeverre die maatregelen de bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht voldoende kunnen verhelpen;

b)

de huidige en de verwachte gevolgen van ernstige gebreken die met betrekking tot het buitengrenstoezicht zijn vastgesteld in het kader van de evaluaties die zijn uitgevoerd krachtens Verordening (EU) nr. 1053/2013 en de mate waarin deze ernstige gebreken een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de ruimte zonder binnengrenstoezicht;

c)

de verwachte gevolgen van de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen op het vrije verkeer van personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht.

2.   Voordat de Commissie in overeenstemming met artikel 29, lid 2, een voorstel voor een aanbeveling van de Raad goedkeurt, kan zij:

a)

de lidstaten, het Agentschap, Europol of andere organen en instanties van de Unie om nadere informatie verzoeken;

b)

controles ter plaatse uitvoeren, met steun van deskundigen uit de lidstaten en van het Agentschap, Europol of andere bevoegde organen en instanties van de Unie, met het oog op het verkrijgen of verifiëren van gegevens die van belang zijn voor die aanbeveling.

Artikel 31

Informatieverstrekking aan het Europees Parlement en de Raad

De Commissie en de betrokken lidstaat of lidstaten stellen het Europees Parlement en de Raad zo spoedig mogelijk in kennis van de redenen die aanleiding zouden kunnen geven tot toepassing van artikel 21 en de artikelen 25 tot en met 30.

Artikel 32

In geval van herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen toe te passen bepalingen

Wanneer het grenstoezicht aan de binnengrenzen wordt heringevoerd, zijn de desbetreffende bepalingen van titel II van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

Verslag over het heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen

Binnen vier weken na de opheffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen dient de lidstaat die het grenstoezicht aan de binnengrenzen heeft uitgeoefend, bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag in over het heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen, waarin met name wordt ingegaan op de initiële evaluatie en de inachtneming van de in de artikelen 26, 28 en 30 bedoelde criteria, de uitvoering van de controles, de praktische samenwerking met naburige lidstaten, de gevolgen ervan op het vrije verkeer van personen, de doeltreffendheid van de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, waaronder een ex-postevaluatie van de evenredigheid van het opnieuw ingevoerde grenstoezicht.

De Commissie kan een advies uitbrengen over die ex-postevaluatie van het tijdelijk heringevoerde grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan.

De Commissie dient ten minste jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht. Het verslag bevat een lijst van alle besluiten tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen die in het verslagjaar zijn genomen.

Artikel 34

Informatieverstrekking aan het publiek

De Commissie en de betrokken lidstaat stellen het publiek op gecoördineerde wijze in kennis van het besluit tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen en vermelden met name de begin- en einddatum ervan, tenzij er dwingende veiligheidsredenen zijn om hiervan af te zien.

Artikel 35

Vertrouwelijkheid

Op verzoek van de betrokken lidstaat respecteren de andere lidstaten, het Europees Parlement en de Commissie het vertrouwelijke karakter van de informatie die wordt verstrekt in het kader van de herinvoering en de verlenging van het grenstoezicht en het overeenkomstig artikel 33 opgestelde verslag.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 36

Wijzigingen van de bijlagen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende wijzigingen van de bijlagen III, IV en VIII.

Artikel 37

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13, lid 5, en artikel 36 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 5, en artikel 36 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 13, lid 5, en artikel 36 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 38

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

Artikel 39

Kennisgeving

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van:

a)

de lijst van verblijfsvergunningen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de verblijfsvergunningen bedoeld in artikel 2, punt 16, onder a), en die in artikel 2, punt 16, onder b), en een specimen voor de verblijfsvergunningen bedoeld in artikel 2, punt 16, onder b). Verblijfskaarten die worden afgegeven op grond van Richtlijn 2004/38/EG worden specifiek als zodanig aangemerkt en er worden specimens geleverd van verblijfskaarten die niet zijn afgegeven volgens het uniforme model van Verordening (EG) nr. 1030/2002;

b)

de lijst van hun grensdoorlaatposten;

c)

de jaarlijks door de nationale autoriteiten vastgestelde referentiebedragen voor de overschrijding van hun buitengrenzen;

d)

de lijst van de voor het grenstoezicht bevoegde nationale diensten;

e)

een specimen van de door hun respectieve ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven modelkaarten;

f)

de uitzonderingen op de voorschriften betreffende de in artikel 5, lid 2, onder a), bedoelde overschrijding van de buitengrenzen;

g)

de statistieken bedoeld in artikel 11, lid 3.

2.   De Commissie stelt de overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie beschikbaar voor de lidstaten en het publiek door deze in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en op enige andere geschikte wijze bekend te maken.

Artikel 40

Klein grensverkeer

Deze verordening laat de Unievoorschriften inzake klein grensverkeer en de bestaande bilaterale overeenkomsten op het gebied van klein grensverkeer onverlet.

Artikel 41

Ceuta en Melilla

De bepalingen van deze verordening laten de specifieke regeling die van toepassing is op de steden Ceuta en Melilla, zoals beschreven in de Verklaring van het Koninkrijk Spanje betreffende de steden Ceuta en Melilla in de Slotakte van de Overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (31) onverlet.

Artikel 42

Informatieverstrekking door de lidstaten

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun nationale bepalingen met betrekking tot artikel 23, onder c) en d), de in artikel 5, lid 3, bedoelde sancties en de krachtens deze verordening toegestane bilaterale overeenkomsten. Zij delen latere wijzigingen van die bepalingen binnen een termijn van vijf werkdagen mee.

Deze door de lidstaten verstrekte informatie wordt gepubliceerd in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 43

Evaluatiemechanisme

1.   Overeenkomstig de Verdragen en onverminderd de Verdragsbepalingen betreffende inbreukprocedures wordt de wijze waarop iedere lidstaat deze verordening toepast, geëvalueerd door middel van een evaluatiemechanisme.

2.   De voorschriften betreffende het evaluatiemechanisme staan vermeld in Verordening (EU) nr. 1053/2013. Overeenkomstig dat evaluatiemechanisme dienen de lidstaten en de Commissie gezamenlijk regelmatige, objectieve en onpartijdige evaluaties te verrichten om te verifiëren of deze verordening correct wordt toegepast, waarbij de Commissie de evaluaties coördineert in nauwe samenwerking met de lidstaten. Op basis van dat mechanisme wordt elke lidstaat ten minste om de vijf jaar geëvalueerd door een klein team bestaande uit Commissievertegenwoordigers en door de lidstaten aangewezen deskundigen.

Evaluaties kunnen aangekondigde of onaangekondigde controles ter plaatse van de buiten- of binnengrenzen omvatten.

Overeenkomstig dat evaluatiemechanisme is de Commissie verantwoordelijk voor het vaststellen van de meerjarige en jaarlijkse evaluatieprogramma's en de evaluatieverslagen.

3.   In geval van eventuele gebreken kunnen aan de betrokken lidstaten aanbevelingen voor corrigerende maatregelen worden gedaan.

Indien in een overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 aangenomen evaluatieverslag ernstige gebreken bij de uitvoering van het buitengrenstoezicht worden geconstateerd, zijn de artikelen 21 en 29 van deze verordening van toepassing.

4.   Het Europees Parlement en de Raad worden van alle stadia van de evaluatie op de hoogte gebracht en ontvangen alle desbetreffende documenten, met inachtneming van de voorschriften inzake gerubriceerde documenten.

5.   Het Europees Parlement wordt onmiddellijk en volledig geïnformeerd over een voorstel tot wijziging of vervanging van de in Verordening (EU) nr. 1053/2013 neergelegde voorschriften.

Artikel 44

Intrekking

Verordening (EG) nr. 562/2006 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage X.

Artikel 45

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 9 maart 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

J. A. HENNIS-PLASSCHAERT


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 2 februari 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 29 februari 2016.

(2)  Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1).

(3)  Zie bijlage IX.

(4)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(5)  PB C 313 van 16.12.2002, blz. 97.

(6)  Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).

(7)  Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).

(8)  Verordening (EEG) nr. 3925/91 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de afschaffing van de controles en de formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage en de ruimbagage van personen op intracommunautaire vluchten en op de bagage van personen bij intracommunautair zeereizen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 4).

(9)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en Toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37).

(12)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 69.

(13)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(14)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(15)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(16)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(17)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(18)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(19)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(20)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(21)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(22)  Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4).

(23)  Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1).

(24)  Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel (PB L 164 van 14.7.1995, blz. 1).

(25)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1).

(26)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(27)  Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad van 18 februari 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor een blad waarop een visum kan worden aangebracht dat door lidstaten wordt afgegeven aan houders van een reisdocument dat door de lidstaat die het blad opstelt niet wordt erkend (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 4).

(28)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).

(29)  Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).

(30)  Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11).

(31)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 73.


BIJLAGE I

Documenten ter staving van toegangsvoorwaarden

De in artikel 6, lid 3, bedoelde bewijsstukken kunnen zijn:

a)

bij zakenreizen:

i)

een uitnodiging van een onderneming of een autoriteit om deel te nemen aan besprekingen, conferenties of evenementen van commerciële of industriële aard, of die verband houden met een dienstverrichting;

ii)

andere documenten waaruit handels- of dienstbetrekkingen blijken;

iii)

in geval van deelname aan beurzen of congressen: toegangsbewijzen;

b)

bij reizen in het kader van studies en andere opleidingsvormen:

i)

bewijs van inschrijving bij een onderwijsinrichting teneinde deel te nemen aan praktische of theoretische opleidings- en bijscholingscursussen;

ii)

collegekaarten en studieattesten;

c)

bij toeristische of privéreizen:

i)

documenten ter staving van logies:

in geval van verblijf bij een gastheer: uitnodiging door deze gastheer;

bewijsstukken van logiesverstrekkende bedrijven, of enig ander geschikt document waaruit het voorgenomen onderdak blijkt;

ii)

documenten ter staving van de reisroute:

bevestiging van de boeking van een georganiseerde rondreis of enig ander geschikt document waaruit de voorgenomen reisplannen blijken;

iii)

documenten ter staving van de terugkeer:

een retour- of rondreisticket;

d)

bij reizen vanwege politieke, wetenschappelijke, culturele, sport- of religieuze evenementen of om andere redenen:

uitnodigingen, toegangsbewijzen, inschrijvingen of programma's, zo mogelijk met vermelding van de naam van de uitnodigende instantie of de duur van het verblijf, dan wel enig ander geschikt document waaruit het doel van het bezoek blijkt.


BIJLAGE II

Registratie van informatie

Alle grensdoorlaatposten leggen alle dienstgegevens en alle belangrijke informatie handmatig of elektronisch vast. Met name de volgende gegevens worden geregistreerd:

a)

de naam van de grenswachter die de leiding heeft en de namen van de leden van ieder team;

b)

de gevallen waarin de grenscontroles van personen overeenkomstig artikel 9 zijn versoepeld;

c)

de afgifte van paspoortvervangende documenten en visa aan de grens;

d)

verrichte aanhoudingen en klachten (strafbare feiten en administratieve inbreuken);

e)

weigeringen van toegang overeenkomstig artikel 14 (weigeringsgronden en nationaliteit geweigerde personen);

f)

de veiligheidscodes van inreis- en uitreisstempels, de identiteit van de grenswachters die de stempels op een gegeven datum of tijdens een gegeven dienst gebruiken, en informatie over verdwenen of gestolen stempels;

g)

klachten van gecontroleerde personen;

h)

overige zeer belangrijke politiële of justitiële maatregelen;

i)

bijzondere gebeurtenissen.


BIJLAGE III

Modellen van de borden bij de diverse doorgangen aan de grensdoorlaatposten

DEEL A

Image

 (1)

DEEL B1: „niet-visumplichtig”

Image

DEEL B2: „alle paspoorten”

Image

DEEL C

Image

 (1)

Image

 (1)

Image

 (1)

Image Image Image Image Image Image

(1)  Geen logo vereist voor Noorwegen en IJsland.


BIJLAGE IV

Afstempeling

1.

Overeenkomstig artikel 11 worden de reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij inreis en uitreis systematisch afgestempeld. Deze stempels worden nader gespecificeerd in Besluit SCH/Com-ex (94) 16 herz. van het Uitvoerend Comité Schengen en in document SCH/Gem-Handb (93) 15 (CONFIDENTIAL).

2.

De veiligheidscodes op de stempels worden met regelmatige tussenpozen van ten hoogste één maand gewijzigd.

3.

In geval van inreis en uitreis van onderdanen van derde landen die aan de visumplicht zijn onderworpen, is de algemene regel dat het stempel wordt aangebracht op de bladzijde tegenover de bladzijde waarop het visum is aangebracht.

Als die bladzijde niet bruikbaar is, wordt het stempel op de volgende bladzijde aangebracht. Er mogen geen stempels worden aangebracht in de machineleesbare zone.

4.

De lidstaten wijzen nationale contactpunten aan die verantwoordelijk zijn voor de uitwisseling van gegevens over de veiligheidscodes van de bij de grensdoorlaatposten gebruikte inreis- en uitreisstempels en stellen de overige lidstaten, het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie daarvan in kennis. Deze contactpunten hebben onverwijld toegang tot de gegevens betreffende de gemeenschappelijke inreis- en uitreisstempels die bij de buitengrens van de betrokken lidstaat worden gebruikt; het betreft met name gegevens over:

a)

de grensdoorlaatpost die een bepaald stempel gebruikt;

b)

de identiteit van de grenswachters die op een bepaald moment een bepaald stempel gebruiken;

c)

de veiligheidscode waarvan de diverse stempels op een bepaald moment zijn voorzien.

Verzoeken betreffende de gemeenschappelijke inreis- en uitreisstempels worden via de bovengenoemde nationale contactpunten ingediend.

De nationale contactpunten stellen de andere contactpunten, het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie ook onverwijld in kennis van wijzigingen met betrekking tot de contactpunten en van informatie over verdwenen of gestolen stempels.


BIJLAGE V

DEEL A

Procedures voor weigering van toegang aan de grens

1.

In geval van weigering van toegang moet de bevoegde grenswachter:

a)

het in deel B afgebeelde standaardformulier voor weigering van toegang invullen. De betrokken onderdaan van een derde land ondertekent het formulier en ontvangt een afschrift van het ondertekende formulier. Indien de onderdaan van een derde land weigert het formulier te ondertekenen, maakt de grenswachter daarvan melding in het vak „opmerkingen” op het formulier;

b)

in het paspoort een inreisstempel aanbrengen en dat met een kruis in zwarte onuitwisbare inkt doorhalen; aan de rechterkant vermeldt hij de redenen voor de weigering van toegang door de dienovereenkomstige letter(s) van het standaardformulier voor weigering van toegang eveneens in onuitwisbare inkt aan te brengen;

c)

naargelang van het geval, het visum annuleren of intrekken overeenkomstig de voorwaarden van artikel 34 van Verordening (EG) nr. 810/2009;

d)

iedere weigering van toegang in een register of in een lijst opnemen, met vermelding van de identiteit en de nationaliteit van de betrokkenen, de referenties van het grensoverschrijdingsdocument, de reden voor en de datum van weigering van toegang.

2.

Indien een onderdaan van een derde land aan wie de toegang wordt geweigerd, door een vervoerder naar de grens is gebracht, moet de bevoegde grenswachter:

a)

de vervoerder gelasten de betrokken onderdaan van een derde land onverwijld terug te nemen en naar het derde land te brengen vanwaaruit hij werd vervoerd of die het grensoverschrijdingsdocument heeft afgegeven, dan wel naar enig ander derde land waar hij zeker zal worden toegelaten, dan wel een vervoermiddel voor de terugreis te vinden overeenkomstig artikel 26 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en Richtlijn 2001/51/EG van de Raad (1);

b)

in afwachting van de terugbrenging, overeenkomstig het nationale recht en met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden, passende maatregelen treffen om te verhinderen dat onderdanen van een derde land aan wie de toegang is geweigerd, illegaal de lidstaat binnenkomen.

3.

Indien er redenen bestaan een onderdaan van een derde land zowel de toegang te weigeren als aan te houden, neemt de grenswachter contact op met de bevoegde autoriteiten teneinde te bepalen welke maatregelen overeenkomstig het nationale recht moeten worden genomen.

DEEL B

Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens

Image

Tekst van het beeld

(1)  Richtlijn 2001/51/EG van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van het bepaalde in artikel 26 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (PB L 187 van 10.7.2001, blz. 45).


BIJLAGE VI

Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die voor de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten worden gebruikt

1.   Landgrenzen

1.1.   Controle van het wegverkeer

1.1.1.   Teneinde een efficiënte personencontrole en tevens een vlot en veilig wegverkeer te waarborgen, wordt het verkeer bij de grensdoorlaatposten op passende wijze geregeld. Indien nodig kunnen de lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten om het verkeer te kanaliseren of af te remmen. Zij brengen de Commissie daarvan overeenkomstig artikel 42 op de hoogte.

1.1.2.   De lidstaten kunnen aan de landgrenzen, als zij dat nuttig achten en als de omstandigheden het mogelijk maken, bij bepaalde grensdoorlaatposten overeenkomstig artikel 10 gescheiden rijstroken inrichten of aanleggen.

In uitzonderlijke omstandigheden en wanneer de verkeerssituatie en de toestand van de infrastructuur zulks vereisen, kan het gebruik van aparte rijstroken te allen tijde door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden opgeheven.

De lidstaten kunnen met buurlanden samenwerken om aparte rijstroken bij de doorlaatposten aan de buitengrenzen aan te leggen.

1.1.3.   Personen die in motorvoertuigen reizen, kunnen in de regel tijdens de controle in het motorvoertuig blijven. Wanneer de omstandigheden zulks vereisen, kan de personen worden verzocht hun voertuig te verlaten. Grondige controles worden, indien de plaatselijke omstandigheden zulks toestaan, op speciaal daarvoor bestemde plaatsen uitgevoerd. Met het oog op de veiligheid van het personeel worden de controles, waar mogelijk, door twee grenswachters verricht.

1.1.4.   Gemeenschappelijke grensdoorlaatposten

1.1.4.1.

De lidstaten kunnen met naburige derde landen bilaterale overeenkomsten sluiten of voortzetten die strekken tot instelling van gemeenschappelijke grensdoorlaatposten waar de grenswachters van de lidstaat en de grenswachters van het derde land na elkaar uitreis- en inreiscontroles verrichten overeenkomstig hun nationale recht op het grondgebied van de andere partij. Gemeenschappelijke grensdoorlaatposten kunnen zich op het grondgebied van een lidstaat of van een derde land bevinden.

1.1.4.2.

Gemeenschappelijke grensdoorlaatposten op het grondgebied van een lidstaat: bilaterale overeenkomsten tot instelling van gemeenschappelijke grensdoorlaatposten op het grondgebied van een lidstaat bevatten een bepaling op grond waarvan grenswachters van derde landen hun taken kunnen uitoefenen in de lidstaat, met inachtneming van de volgende beginselen:

a)

internationale bescherming: een onderdaan van een derde land die internationale bescherming aanvraagt op het grondgebied van een lidstaat, krijgt toegang tot de toepasselijke procedures van de lidstaat, overeenkomstig het Unieacquis inzake asiel;

b)

aanhouding van een persoon of inbeslagneming van goederen: wanneer grenswachters van derde landen kennis nemen van feiten die de aanhouding of de inbewaringstelling van een persoon of de inbeslagneming van goederen wettigen, melden zij deze feiten aan de autoriteiten van de lidstaten, die een passende follow-up waarborgen overeenkomstig nationaal, internationaal en Unierecht, ongeacht de nationaliteit van de betrokkene;

c)

personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen en het grondgebied van de Unie binnenkomen: grenswachters van derde landen verhinderen niet dat personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen, het grondgebied van de Unie binnenkomen. Als er redenen zijn om uitreis uit het derde land te weigeren, melden de grenswachters van het derde land deze redenen aan de autoriteiten van de lidstaat, die een passende follow-up waarborgen overeenkomstig nationaal, internationaal en Unierecht.

1.1.4.3.

Gemeenschappelijke grensdoorlaatposten op het grondgebied van een derde land: bilaterale overeenkomsten tot instelling van gemeenschappelijke grensdoorlaatposten op het grondgebied van een derde land bevatten een bepaling op grond waarvan grenswachters van lidstaten hun taken kunnen uitoefenen in het derde land. Voor de toepassing van deze verordening wordt elke controle die door grenswachters van lidstaten in een gemeenschappelijke grensdoorlaatpost op het grondgebied van een derde land wordt verricht, geacht te zijn verricht op het grondgebied van de betrokken lidstaat. Grenswachters van lidstaten oefenen hun taken uit overeenkomstig deze verordening en met inachtneming van de volgende beginselen:

a)

internationale bescherming: een onderdaan van een derde land die na de uitreiscontrole door de grenswachters van een derde land internationale bescherming aanvraagt bij in het derde land aanwezige grenswachters van de lidstaat, krijgt toegang tot de toepasselijke procedures van de lidstaat, overeenkomstig het Unieacquis inzake asiel. De autoriteiten van het derde land aanvaarden de overbrenging van de betrokkene naar het grondgebied van de lidstaten;

b)

aanhouding van een persoon of inbeslagneming van goederen: wanneer grenswachters van een lidstaat kennis nemen van feiten die de aanhouding of de inbewaringstelling van een persoon of de inbeslagneming van goederen rechtvaardigen, handelen zij overeenkomstig nationaal, internationaal en Unierecht. De autoriteiten van het derde land aanvaarden de overbrenging van de betrokken persoon of het betrokken voorwerp naar het grondgebied van de lidstaten.

c)

toegang tot IT-systemen: grenswachters van de lidstaten kunnen gebruikmaken van informatiesystemen voor de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 8. De lidstaten mogen de krachtens het Unierecht vereiste technische en organisatorische veiligheidsmaatregelen vaststellen ter beveiliging van persoonsgegevens tegen onbedoelde of onrechtmatige vernietiging, onbedoeld verlies, wijziging en ongeoorloofde mededeling of ongeoorloofde toegang, daaronder begrepen toegang door autoriteiten van derde landen.

1.1.4.4.

Alvorens een bilaterale overeenkomst over gemeenschappelijke grensdoorlaatposten met een naburig derde land te sluiten of te wijzigen, raadpleegt de betrokken lidstaat de Commissie over de verenigbaarheid van de overeenkomst met het Unierecht. Bestaande bilaterale overeenkomsten moeten uiterlijk op 20 januari 2014 ter kennis van de Commissie worden gebracht.

Indien de Commissie van oordeel is dat de overeenkomst onverenigbaar is met het Unierecht, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis. De lidstaat doet het nodige om de overeenkomst binnen een redelijke termijn zo te wijzigen dat de vastgestelde onverenigbaarheden worden verholpen.

1.2.   Controle van het spoorwegverkeer

1.2.1.   De passagiers en het spoorwegpersoneel aan boord van treinen die de buitengrenzen overschrijden, met inbegrip van goederentreinen en lege treinen, worden aan controles onderworpen. De lidstaten kunnen bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten over de wijze waarop deze controles met inachtneming van de in punt 1.1.4 vervatte beginselen worden uitgevoerd. Die controles worden op één van de volgende manieren verricht:

op het eerste station van binnenkomst of het laatste station van vertrek op het grondgebied van een lidstaat;

in de trein op het traject tussen het laatste station van vertrek in een derde land en het eerste station van binnenkomst op het grondgebied van een lidstaat of omgekeerd;

op het laatste station van vertrek of het eerste station van binnenkomst op het grondgebied van een derde land.

1.2.2.   Teneinde het verkeer van hogesnelheidspassagierstreinen te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten voorts op het traject van dergelijke, uit derde landen komende treinen in onderling overleg met de betrokken derde landen ook beslissen om, met inachtneming van de in punt 1.1.4 vervatte beginselen, inreiscontroles van personen op treinen uit derde landen uit te voeren op een van de volgende manieren:

hetzij op het station in het derde land waar de personen instappen;

hetzij op het station op het grondgebied van de lidstaten waar de personen uitstappen;

in de trein op het traject tussen stations op het grondgebied van een derde land en stations op het grondgebied van de lidstaten, op voorwaarde dat de personen in de trein blijven.

1.2.3.   Wanneer het een hogesnelheidstrein betreft die uit een derde land komt en verschillende stopplaatsen op het grondgebied van de lidstaten heeft, en de spoorwegonderneming passagiers uitsluitend voor het resterende traject op het grondgebied van de lidstaten aan boord kan nemen, worden deze passagiers hetzij in de trein, hetzij in het station van bestemming aan een inreiscontrole onderworpen, tenzij reeds controles zijn uitgevoerd op grond van punt 1.2.1 of punt 1.2.2, eerste streepje.

Personen die uitsluitend voor het resterende traject op het grondgebied van de lidstaten aan boord van de trein wensen te gaan, wordt vóór het vertrek duidelijk medegedeeld dat zij tijdens de reis of in het station van bestemming aan een inreiscontrole zullen worden onderworpen.

1.2.4.   In de tegenovergestelde reisrichting worden de personen aan boord van de trein aan uitreiscontroles onderworpen.

1.2.5.   De grenswachter kan gelasten dat holle ruimten in de rijtuigen worden geïnspecteerd, indien nodig in aanwezigheid van de hoofdconducteur, teneinde na te gaan of er geen personen of voorwerpen verborgen zijn die aan grenscontrole moeten worden onderworpen.

1.2.6.   Wanneer er reden is om aan te nemen dat zich in de trein personen bevinden die gesignaleerd zijn of die ervan worden verdacht een strafbaar feit te hebben begaan, dan wel onderdanen van een derde land die illegaal wensen binnen te reizen, stelt de grenswachter, indien hij overeenkomstig de nationale voorschriften niet zelf mag optreden, de lidstaten waarnaar of waardoor de trein rijdt, daarvan in kennis.

2.   Luchtgrenzen

2.1.   Procedures voor de controles op internationale luchthavens

2.1.1.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zorgen ervoor dat de luchthavenexploitant de nodige maatregelen neemt met het oog op de fysieke scheiding van passagiersstromen van interne vluchten enerzijds en passagiersstromen van andere vluchten anderzijds. Daartoe worden op alle internationale luchthavens passende voorzieningen aangebracht.

2.1.2.

De plaats waar de grenscontroles worden uitgevoerd, wordt volgens onderstaande procedure bepaald:

a)

passagiers die van een vlucht uit een derde land op een interne vlucht overstappen, worden op de luchthaven van aankomst van de vlucht uit het derde land aan een inreiscontrole onderworpen. Passagiers die van een interne vlucht op een vlucht naar een derde land overstappen (transferpassagiers), worden aan een uitreiscontrole onderworpen op de luchthaven vanwaar de vlucht naar het derde land vertrekt;

b)

voor vluchten uit of naar een derde land zonder transferpassagiers en voor vluchten met verschillende tussenlandingen op luchthavens van de lidstaten zonder verandering van luchtvaartuig geldt het volgende:

i)

passagiers van vluchten uit of naar derde landen zonder voorafgaande of aansluitende transfer op het grondgebied van de lidstaten worden op de luchthaven van aankomst aan een inreiscontrole en op de luchthaven van vertrek aan een uitreiscontrole onderworpen;

ii)

passagiers van vluchten uit of naar derde landen met verschillende tussenlandingen op het grondgebied van de lidstaten zonder verandering van luchtvaartuig (transitpassagiers), waarbij voor het vluchtgedeelte over het grondgebied van de lidstaten geen nieuwe passagiers aan boord worden genomen, worden op de luchthaven van bestemming aan een inreiscontrole en op de luchthaven van inscheping aan een uitreiscontrole onderworpen;

iii)

wanneer het vluchten uit of naar derde landen met verschillende tussenlandingen op het grondgebied van de lidstaten betreft en de luchtvaartmaatschappij passagiers aan boord kan nemen voor een traject dat uitsluitend op het grondgebied van de lidstaten is gelegen, worden passagiers op de luchthaven van inscheping aan een uitreiscontrole en op de luchthaven van bestemming aan een inreiscontrole onderworpen.

Passagiers die bij deze tussenlandingen reeds aan boord zijn en niet op het grondgebied van de lidstaten zijn ingescheept, worden aan de in punt ii) genoemde controle onderworpen. De omgekeerde procedure geldt wanneer bij dergelijke vluchten het land van bestemming een derde land is.

2.1.3.

In beginsel worden geen grenscontroles uitgevoerd in het luchtvaartuig of aan de gate, tenzij dit gerechtvaardigd is in het licht van een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid of van het risico van illegale immigratie. Teneinde te garanderen dat personen op luchthavens die als grensdoorlaatpost zijn aangemerkt, worden gecontroleerd overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 14, zorgen de lidstaten ervoor dat de luchthavenbeheerder de nodige maatregelen neemt om de passagiersstroom naar de controlevoorzieningen te leiden.

De lidstaten zorgen ervoor dat de luchthavenbeheerder de nodige maatregelen neemt om te voorkomen dat de voorbehouden zones, zoals de transitzones, worden betreden of worden verlaten door personen die daartoe niet bevoegd zijn. In beginsel worden in de transitzone geen controles verricht, tenzij dit gerechtvaardigd is in het licht van een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid of van het risico van illegale immigratie; controles in deze zone kunnen met name worden verricht op personen die aan een luchthaventransitvisumplicht zijn onderworpen, teneinde te controleren of deze personen in het bezit zijn van een dergelijk visum.

2.1.4.

Wanneer een luchtvaartuig dat een verbinding uit een derde land verzorgt, in geval van overmacht, bij dreigend gevaar of op instructie van de bevoegde autoriteiten op een niet als grensdoorlaatpost aangewezen vliegveld moet landen, kan de vlucht niet worden voortgezet zonder de toestemming van de grenswachters en de douaneautoriteiten. Hetzelfde geldt wanneer een luchtvaartuig dat een verbinding uit een derde land verzorgt, landt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven. In ieder geval zijn de artikelen 7 tot en met 14 van toepassing voor de controle van de personen aan boord van deze luchtvaartuigen.

2.2.   Procedures voor controles op secundaire luchthavens

2.2.1.

Er wordt voor gezorgd dat ook op luchthavens die naar nationaal recht niet als verkeersluchthavens zijn aangemerkt („secundaire luchthavens”), maar die officieel voor vluchten uit of naar derde landen zijn opengesteld, personencontroles overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 14 worden uitgevoerd.

2.2.2.

Onverminderd Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1) kan, in afwijking van punt 2.1.1, op secundaire luchthavens worden afgezien van de voorzieningen voor de fysieke scheiding van passagiers van interne vluchten en andere vluchten. Voorts hoeven bij een lage intensiteit van het luchtvaartverkeer de grenswachters niet permanent aanwezig te zijn, op voorwaarde dat kan worden gegarandeerd dat zij zo nodig tijdig ter plaatse kunnen zijn.

2.2.3.

Indien de grenswachters niet permanent aanwezig zijn, stelt de luchthavenbeheerder de grenswachters tijdig in kennis van de aankomst en het vertrek van een vliegtuig dat een vlucht uit of naar een derde land verzorgt.

2.3.   Personencontroles op particuliere vluchten

2.3.1.

Bij particuliere vluchten uit of naar derde landen verstrekt de gezagvoerder aan de grenswachters van de lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, van de lidstaat van de eerste binnenkomst vóór het opstijgen een „algemene verklaring” (general declaration), die met name een vliegplan als bedoeld in bijlage 2 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en gegevens betreffende de identiteit van de passagiers bevat.

2.3.2.

Wanneer een particuliere vlucht uit een derde land naar een lidstaat een tussenlanding maakt op het grondgebied van een andere lidstaat, verrichten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van binnenkomst grenscontroles en brengen zij op de in punt 2.3.1 bedoelde algemene verklaring een inreisstempel aan.

2.3.3.

Als niet met zekerheid kan worden bepaald of een vlucht uit of naar het grondgebied van de lidstaten geen tussenlanding op het grondgebied van een derde land maakt, verrichten de bevoegde autoriteiten, zowel op internationale als op secundaire luchthavens, een personencontrole overeenkomstig de punten 2.1 en 2.2.

2.3.4.

Aankomst en vertrek van zweefvliegtuigen, ultralichte vliegtuigen, helikopters, zelfgebouwde luchtvaartuigen waarmee slechts korte afstanden kunnen worden afgelegd, en bestuurbare luchtballonnen zijn geregeld bij de nationale wetgeving en, in voorkomend geval, bij bilaterale overeenkomsten.

3.   Zeegrenzen

3.1.   Controle op de zeescheepvaart — algemene controleprocedures

3.1.1.

Schepen worden gecontroleerd in de haven van aankomst of van vertrek, of in een daartoe ingerichte ruimte in de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig, of aan boord van het vaartuig in de territoriale wateren zoals bepaald in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. De lidstaten kunnen overeenkomsten sluiten die inhouden dat de controle ook tijdens de vaart kan worden verricht, dan wel bij aankomst of vertrek van het vaartuig op het grondgebied van een derde land, met inachtneming van de in punt 1.1.4 vervatte beginselen.

3.1.2.

De gezagvoerder, de scheepsagent of een andere door de gezagvoerder naar behoren gemachtigde persoon of een andere persoon die zich kan legitimeren op een wijze die voor de betrokken overheidsinstantie aanvaardbaar is (beiden hierna „de gezagvoerder” genoemd), stelt een lijst op van de bemanningsleden en van de passagiers, die de informatie bevat die volgens de formulieren 5 (bemanningslijst) en 6 (passagierslijst) van het Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-Verdrag) noodzakelijk is, alsmede, voor zover van toepassing, het nummer van het visum of de verblijfsvergunning, en wel:

uiterlijk 24 uur voor aankomst in de haven, of

uiterlijk op het tijdstip waarop het schip de vorige haven verlaat, indien de reisduur minder dan 24 uur bedraagt, of

indien de aanloophaven nog niet bekend is of tijdens de reis wordt gewijzigd, zodra deze informatie bekend is.

De gezagvoerder geeft deze lijst(en) door aan de grenswachters of, als het nationale recht daarin voorziet, aan andere relevante autoriteiten die de lijst(en) onverwijld doorsturen naar de grenswachters.

3.1.3.

De gezagvoerder krijgt van de grenswachters of de in punt 3.1.2 bedoelde autoriteiten een ontvangstbevestiging (ondertekend exemplaar van de lijst(en) of een elektronische ontvangstbevestiging) die hij tijdens de ligtijd op verzoek overlegt.

3.1.4.

De gezagvoerder meldt alle wijzigingen met betrekking tot de samenstelling van de bemanning of het aantal passagiers onverwijld bij de bevoegde autoriteit.

Voorts meldt de gezagvoerder onverwijld, en binnen de in punt 3.1.2 vastgestelde termijn, de aanwezigheid van verstekelingen bij de bevoegde autoriteiten. De verstekelingen blijven evenwel onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder.

In afwijking van de artikelen 5 en 8 worden personen aan boord niet aan stelselmatige grenscontroles onderworpen. Dit belet niet dat de grenswachters een doorzoeking van het schip en een controle van de personen aan boord kunnen verrichten, evenwel uitsluitend indien dat gerechtvaardigd is op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie.

3.1.5.

De gezagvoerder stelt de bevoegde autoriteit tijdig in kennis van de afvaart van het vaartuig overeenkomstig de in de betrokken haven geldende voorschriften.

3.2.   Specifieke controleprocedures voor bepaalde soorten zeeschepen

Cruiseschepen

3.2.1.

De gezagvoerder van een cruiseschip geeft de vaarroute en het programma van de cruise, zodra deze bekend zijn en niet later dan binnen de in punt 3.1.2 vastgestelde termijn, door aan de bevoegde autoriteit.

3.2.2.

Indien op de vaarroute van een cruiseschip uitsluitend havens op het grondgebied van de lidstaten liggen, worden in afwijking van de artikelen 5 en 8 geen grenscontroles verricht en mag het cruiseschip aanleggen in havens die niet als grensdoorlaatpost zijn aangemerkt.

Dit belet niet dat, uitsluitend indien zulks op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie gerechtvaardigd is, controles van de bemanning en de passagiers van deze schepen kunnen worden verricht.

3.2.3.

Indien op de vaarroute van een cruiseschip zowel havens op het grondgebied van de lidstaten als havens in derde landen liggen, worden de grenscontroles in afwijking van artikel 8 als volgt uitgevoerd:

a)

indien het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en voor het eerst een haven op het grondgebied van een lidstaat aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers als bedoeld in punt 3.1.2.

Passagiers die aan land gaan, worden overeenkomstig artikel 8 aan inreiscontroles onderworpen, tenzij een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie uitwijst dat die controles niet hoeven te worden uitgevoerd;

b)

indien het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en opnieuw een op het grondgebied van een lidstaat gelegen haven aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers als bedoeld in punt 3.1.2, voor zover die lijsten zijn gewijzigd sinds het cruiseschip de vorige haven op het grondgebied van een lidstaat heeft aangedaan.

Passagiers die aan land gaan, worden overeenkomstig artikel 8 aan inreiscontroles onderworpen, tenzij een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie duidelijk maakt dat die controles niet hoeven te worden uitgevoerd;

c)

indien het cruiseschip uit een in een lidstaat gelegen haven komt en een andere in een lidstaat gelegen haven aandoet, worden de passagiers die aan land gaan overeenkomstig artikel 8 aan inreiscontroles onderworpen indien dit na beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie noodzakelijk wordt bevonden;

d)

indien een cruiseschip een in een lidstaat gelegen haven verlaat met als bestemming een haven in een derde land, worden de bemanning en de passagiers aan uitreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers.

Indien dit na beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie noodzakelijk wordt bevonden, worden de passagiers die aan boord gaan aan uitreiscontroles onderworpen overeenkomstig artikel 8;

e)

indien een cruiseschip een in een lidstaat gelegen haven verlaat met als bestemming een in een lidstaat gelegen haven, vinden geen uitreiscontroles plaats.

Dit belet niet dat, uitsluitend indien zulks op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie gerechtvaardigd is, controles van de bemanning en de passagiers van deze schepen kunnen worden verricht.

Pleziervaart

3.2.4.

In afwijking van de artikelen 5 en 8 worden personen aan boord van pleziervaartuigen die uit een in een lidstaat gelegen haven komen of naar een in een lidstaat gelegen haven afvaren, niet aan grenscontroles onderworpen en mogen zij een haven binnengaan die niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt.

Naargelang van de beoordeling van het risico van illegale immigratie, en met name wanneer de kusten van een derde land in de onmiddellijke nabijheid van het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen, worden controles van deze personen en/of een fysiek onderzoek van het vaartuig verricht.

3.2.5.

In afwijking van artikel 5 mag een pleziervaartuig dat uit een derde land komt, bij wijze van uitzondering een haven binnenlopen die niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt. In dat geval stellen de personen aan boord van dat vaartuig de havenautoriteiten daarvan in kennis, opdat hun de toestemming kan worden gegeven de bedoelde haven binnen te gaan. De havenautoriteiten melden de aankomst van het vaartuig aan de autoriteiten van de dichtstbijzijnde als grensdoorlaatpost aangemerkte haven. De gegevens betreffende de passagiers worden aan de havenautoriteiten meegedeeld door overlegging van de lijst van opvarenden. Deze lijst wordt uiterlijk bij aankomst ter beschikking gesteld van de grenswachters.

Wanneer een pleziervaartuig dat uit een derde land komt in geval van overmacht verplicht is aan te meren in een haven die niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt, melden de havenautoriteiten de aanwezigheid van het vaartuig aan de autoriteiten van de dichtstbijzijnde als grensdoorlaatpost aangemerkte haven.

3.2.6.

Bij die controle wordt een document overhandigd waarop alle technische gegevens en de namen van alle opvarenden zijn vermeld. Eén exemplaar van dit document wordt overhandigd aan de autoriteiten van de inreis- en uitreishavens. Zolang het schip in de territoriale wateren van één van de lidstaten blijft, wordt één exemplaar van dit document bij de scheepspapieren bewaard.

Kustvisserij

3.2.7.

In afwijking van de artikelen 5 en 8 hoeft de bemanning van vaartuigen die kustvisserij bedrijven en die dagelijks dan wel binnen 36 uur terugkeren naar de haven waar het vaartuig is ingeschreven of naar een andere haven op het grondgebied van de lidstaten, zonder dat een haven op het grondgebied van een derde land wordt aangedaan, niet systematisch te worden gecontroleerd. Naargelang van de beoordeling van het risico van illegale immigratie, en met name wanneer de kusten van een derde land in de onmiddellijke nabijheid van het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen, worden regelmatig controles verricht. Naargelang van het risico wordt tot personencontroles en/of een fysiek onderzoek van het vaartuig overgegaan.

3.2.8.

De bemanning van vaartuigen die kustvisserij bedrijven en die niet ingeschreven staan in een haven op het grondgebied van een lidstaat, wordt gecontroleerd volgens de voor zeelieden geldende voorschriften.

Veerverbindingen

3.2.9.

Personen aan boord van vaartuigen die veerverbindingen met havens in derde landen verzorgen, worden aan controle onderworpen. Hiervoor gelden de volgende voorschriften:

a)

indien mogelijk voorzien de lidstaten in gescheiden doorgangen overeenkomstig artikel 10;

b)

voetgangers worden apart gecontroleerd;

c)

passagiers van personenauto's worden bij het voertuig gecontroleerd;

d)

passagiers van reisbussen worden als voetgangers behandeld. Voor controles verlaten deze personen de reisbus;

e)

chauffeurs en begeleiders worden bij het voertuig gecontroleerd. In beginsel wordt deze controle apart van de controle van de overige passagiers verricht;

f)

om een vlotte afwikkeling van de controles te garanderen, wordt in een voldoende aantal controleposten voorzien;

g)

de door de passagiers gebruikte vervoermiddelen en, in voorkomend geval, de lading en andere vervoerde voorwerpen, worden steekproefsgewijs gecontroleerd, met name met het oog op het opsporen van illegale immigranten;

h)

bemanningsleden van veerschepen worden op dezelfde wijze behandeld als bemanningsleden van koopvaardijschepen;

i)

punt 3.1.2 (verplichting om lijsten van passagiers en bemanningsleden in te dienen) is niet van toepassing. Indien krachtens Richtlijn 98/41/EG van de Raad (2) een lijst van opvarenden moet worden opgesteld, wordt uiterlijk dertig minuten na vertrek uit een haven van een derde land door de gezagvoerder een kopie van deze lijst toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de haven van aankomst op het grondgebied van de lidstaten.

3.2.10.

Wanneer een veerschip dat uit een derde land komt meerdere stops maakt op het grondgebied van de lidstaten en passagiers aan boord neemt voor een traject dat uitsluitend op dit grondgebied is gelegen, worden deze passagiers in de haven van vertrek aan een uitreiscontrole en in de haven van aankomst aan een inreiscontrole onderworpen.

Personen die bij deze tussenstops reeds aan boord zijn en niet op het grondgebied van de lidstaten zijn ingescheept, worden in de haven van aankomst aan een controle onderworpen. De omgekeerde procedure geldt wanneer het land van bestemming een derde land is.

Vrachtverbindingen tussen lidstaten

3.2.11.

In afwijking van artikel 8 worden er geen grenscontroles uitgevoerd op vrachtverbindingen tussen dezelfde twee of meer havens op het grondgebied van de lidstaten waarbij geen havens buiten het grondgebied van de lidstaten worden aangedaan en waarbij goederen worden vervoerd.

Dit belet niet dat, uitsluitend indien zulks op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie gerechtvaardigd is, controles van de bemanning en de passagiers van deze schepen worden verricht.

4.   Binnenvaart

4.1.

Met „buitengrensoverschrijdende binnenvaart” wordt het gebruik bedoeld van alle soorten vaartuigen en drijvende installaties, voor beroepsdoeleinden of voor de pleziervaart, op stromen, rivieren, kanalen en meren.

4.2.

Bij voor beroepsdoeleinden gebruikte vaartuigen worden de gezagvoerder, de personen die aan boord werkzaam zijn en op de bemanningslijst voorkomen, en aan boord wonende leden van hun gezin als leden van de bemanning beschouwd of daarmee gelijkgesteld.

4.3.

De relevante bepalingen van de punten 3.1 en 3.2 zijn van overeenkomstige toepassing op de controle op de binnenvaart.


(1)  Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72).

(2)  Richtlijn 98/41/EG van de Raad van 18 juni 1998 inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen (PB L 188 van 2.7.1998, blz. 35).


BIJLAGE VII

Bijzondere regels voor bepaalde categorieën personen

1.   Staatshoofden

In afwijking van artikel 6 en de artikelen 8 tot en met 14 hoeven staatshoofden en hun gevolg wier aankomst en vertrek langs diplomatieke weg officieel aan de grenswachters is aangekondigd, niet aan grenscontrole te worden onderworpen.

2.   Piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen

2.1.

In afwijking van artikel 6 mogen houders van een „crew member licence” of een „crew member certificate”, als bedoeld in bijlage 9 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944, op grond van die documenten tijdens de uitoefening van hun functie:

a)

aan en van boord gaan in de luchthaven waar de tussenlanding plaatsvindt of in de luchthaven van bestemming, als deze op het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen;

b)

zich op het grondgebied van de gemeente begeven waar deze luchthavens gevestigd zijn;

c)

zich met om het even welk vervoermiddel naar een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchthaven begeven om daar aan boord te gaan van een vliegtuig dat vanuit die luchthaven vertrekt.

In alle andere gevallen moet worden voldaan aan de voorschriften van artikel 6, lid 1.

2.2.

Voor de controle op de bemanningsleden van vliegtuigen gelden de voorschriften van de artikelen 7 tot en met 14. Bemanningsleden van vliegtuigen worden zo veel mogelijk met voorrang gecontroleerd. Dit betekent dat deze controle hetzij plaatsvindt voordat de passagiers worden gecontroleerd, hetzij aan aparte controleposten wordt verricht. In afwijking van artikel 8 mogen de bemanningsleden die bij het dienstdoende grenscontrolepersoneel bekend zijn, steekproefsgewijs worden gecontroleerd.

3.   Zeelieden

In afwijking van de artikelen 5 en 8 mogen de lidstaten zeelieden die in het bezit zijn van een identiteitsbewijs voor zeelieden, afgegeven overeenkomstig de Verdragen betreffende de nationale identiteitsbewijzen van zeevarenden nr. 108 (1958) of nr. 185 (2003) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-Verdrag) en het ter zake strekkende nationale recht, toestaan het grondgebied van de lidstaten binnen te komen door aan land te gaan om in de gemeente waar hun vaartuig heeft aangelegd of in een aangrenzende gemeente te vertoeven, of het grondgebied van de lidstaten te verlaten door terug te keren naar hun schip zonder dat zij zich bij een grensdoorlaatpost hoeven te melden, op voorwaarde dat zij voorkomen op de bemanningslijst van het vaartuig waartoe zij behoren en dat die lijst eerder door de bevoegde autoriteiten is gecontroleerd.

Dit belet niet dat, op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of het risico van illegale immigratie, zeelieden door de grenswachters aan een controle overeenkomstig artikel 8 worden onderworpen voordat zij aan land gaan.

4.   Houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties

4.1.

Gelet op de bijzondere voorrechten en immuniteiten die voor hen gelden, krijgen houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort dat is afgegeven door derde landen of hun regeringen die door de lidstaten zijn erkend, en houders van documenten afgegeven door internationale organisaties als bedoeld in punt 4.4 die in dienstverband reizen, bij de grenscontrole voorrang op andere reizigers, in voorkomend geval onverminderd de visumplicht die op hen rust.

In afwijking van artikel 6, lid 1, onder c), zijn de houders van genoemde documenten vrijgesteld van de verplichting om aan te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken.

4.2.

Wanneer iemand zich op voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen beroept, kan de grenswachter verlangen dat deze persoon, door overlegging van passende documenten — met name door de ontvangende staat afgegeven verklaringen of een diplomatiek paspoort — of op enige andere wijze aantoont dat hij of zij de betrokken voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen geniet. In geval van twijfel kan de grenswachter zich in spoedeisende gevallen rechtstreeks tot het ministerie van Buitenlandse Zaken richten.

4.3.

Geaccrediteerde leden van diplomatieke en consulaire diensten en hun gezinsleden krijgen toegang tot het grondgebied van de lidstaten na overlegging van de in artikel 20, lid 2, bedoelde kaart, vergezeld van een grensoverschrijdingsdocument. In afwijking van artikel 14 mogen de grenswachters voorts houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort de toegang tot het grondgebied van de lidstaten niet weigeren zonder vooraf de bevoegde nationale autoriteiten te hebben geraadpleegd. Dit geldt ook wanneer dergelijke betrokkene in het SIS is gesignaleerd.

4.4.

Onder de in punt 4.1 bedoelde door internationale organisaties afgegeven documenten wordt met name verstaan:

laissez-passer van de Verenigde Naties, afgegeven aan personeel van de Verenigde Naties en van de bijbehorende instellingen op grond van het op 21 november 1947 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te New York aangenomen Verdrag inzake de voorrechten en de immuniteiten van de gespecialiseerde instellingen;

laissez-passer van de Europese Unie;

laissez-passer van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA);

legitimatiebewijs afgegeven door de secretaris-generaal van de Raad van Europa;

documenten afgegeven krachtens artikel III, lid 2, van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (militaire identiteitsbewijzen vergezeld van een briefing voor speciale opdracht, marsorder, individueel of collectief marsbevel), alsmede documenten afgegeven in het kader van het Partnerschap voor de Vrede.

5.   Grensarbeiders

5.1.

Voor de controle van grensarbeiders zijn de algemene bepalingen inzake grenstoezicht van toepassing, en met name de artikelen 8 en 14.

5.2.

In afwijking van artikel 8 worden grensarbeiders die bij de grenswachters goed bekend zijn omdat zij frequent via dezelfde grensdoorlaatpost de grens overschrijden en van wie de grenswachters, op grond van een eerdere controle, weten dat zij noch in het SIS, noch in een nationaal opsporingsregister gesignaleerd zijn, slechts aan steekproefsgewijze controles onderworpen teneinde na te gaan of zij in het bezit zijn van een geldig document waarmee zij de grens mogen overschrijden, en aan de voorwaarden voor binnenkomst voldoen. Deze personen worden nu en dan onverwachts en met onregelmatige tussenpozen aan een grondige controle onderworpen.

5.3.

De voorschriften van punt 5.2 kunnen worden uitgebreid tot andere categorieën personen die regelmatig de grens overschrijden.

6.   Minderjarigen

6.1.

De grenswachters besteden bijzondere aandacht aan al dan niet begeleide minderjarigen. Minderjarigen die een buitengrens overschrijden, worden bij in- en bij uitreis aan dezelfde controles op grond van deze verordening onderworpen als volwassenen.

6.2.

Wanneer het een begeleide minderjarige betreft, gaat de grenswachter na of de begeleidende volwassene het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent, in het bijzonder wanneer de minderjarige door slechts één volwassene wordt begeleid en er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat de minderjarige onwettig is onttrokken aan het toezicht van de persoon of personen die wettelijk het ouderlijk gezag over hem uitoefenen. In dat geval verricht de grenswachter verder onderzoek, teneinde eventuele onverenigbare of tegenstrijdige elementen in de verstrekte inlichtingen te ontdekken.

6.3.

Wanneer een minderjarige alleen reist, zorgt de grenswachter ervoor, door middel van een grondige controle van de reisdocumenten en de bewijsstukken, dat de minderjarige het grondgebied niet verlaat tegen de wil van de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen.

6.4.

De lidstaten wijzen nationale contactpunten voor raadpleging over minderjarigen aan en stellen de Commissie daarvan in kennis. De Commissie stelt een lijst van deze nationale contactpunten ter beschikking van de lidstaten.

6.5.

Bij twijfel in verband met de omstandigheden bedoeld in de punten 6.1, 6.2 en 6.3, maken de grenswachters gebruik van de lijst van nationale contactpunten voor raadpleging over minderjarigen.

7.   Reddingsdiensten, politie, brandweer en grenswachters

De regelingen voor de in- en uitreis van leden van reddingsdiensten, politie en brandweer in noodsituaties, alsmede van grenswachters die voor hun werk de grenzen overschrijden, worden vastgelegd in het nationale recht. De lidstaten kunnen bilaterale overeenkomsten met derde landen sluiten met betrekking tot de in- en uitreis van die categorieën van personen. Deze regelingen en bilaterale overeenkomsten kunnen voorzien in afwijkingen van de artikelen 5, 6 en 8.

8.   Offshorewerknemers

In afwijking van de artikelen 5 en 8 worden offshorewerknemers die regelmatig over zee of door de lucht terugkeren naar het grondgebied van de lidstaten zonder op het grondgebied van een derde land te zijn verbleven, niet stelselmatig gecontroleerd.

Niettemin wordt op basis van een beoordeling van het risico van illegale immigratie, met name wanneer de kusten van een derde land in de onmiddellijke nabijheid van een offshorelocatie zijn gelegen, bepaald hoe vaak er controles worden verricht.


BIJLAGE VIII

Image

Tekst van het beeld

BIJLAGE IX

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 296/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 97 van 9.4.2008, blz. 60)

 

Verordening (EG) nr. 81/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 35 van 4.2.2009, blz. 56)

 

Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1)

Uitsluitend artikel 55

Verordening (EU) nr. 265/2010 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 85 van 31.3.2010, blz. 1)

Uitsluitend artikel 2

Bijlage V, punt 9, van de Toetredingsakte van 2011

 

Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 182 van 29.6.2013, blz. 1)

Uitsluitend artikel 1

Verordening (EU) nr. 1051/2013 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 295 van 6.11.2013, blz. 1)

 


BIJLAGE X

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 562/2006

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, aanhef

Artikel 2, aanhef

Artikel 2, punten 1 tot en met 8

Artikel 2, punten 1 tot en met 8

Artikel 2, punt 8 bis

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, punt 10

Artikel 2, punt 10

Artikel 2, punt 11

Artikel 2, punt 11

Artikel 2, punt 12

Artikel 2, punt 12

Artikel 2, punt 13

Artikel 2, punt 13

Artikel 2, punt 14

Artikel 2, punt 14

Artikel 2, punt 15

Artikel 2, punt 15

Artikel 2, punt 16

Artikel 2, punt 16

Artikel 2, punt 17

Artikel 2, punt 17

Artikel 2, punt 18

Artikel 2, punt 18

Artikel 2, punt 19

Artikel 2, punt 18 bis

Artikel 2, punt 20

Artikel 2, punt 19

Artikel 2, punt 21

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 3 bis

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 5, lid 1 bis

Artikel 6, lid 2

Artikel 5, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 5, lid 3

Artikel 6, lid 4

Artikel 5, lid 4

Artikel 6, lid 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 7, lid 3, onder a)

Artikel 8, lid 3, onder a)

Artikel 7, lid 3, onder a bis)

Artikel 8, lid 3, onder b)

Artikel 7, lid 3, onder a ter)

Artikel 8, lid 3, onder c)

Artikel 7, lid 3, onder a quater)

Artikel 8, lid 3, onder d)

Artikel 7, lid 3, onder a quinquies)

Artikel 8, lid 3, onder e)

Artikel 7, lid 3, onder a sexies)

Artikel 8, lid 3, onder f)

Artikel 7, lid 3, onder b)

Artikel 8, lid 3, onder g)

Artikel 7, lid 3, onder c)

Artikel 8, lid 3, onder h)

Artikel 7, lid 3, onder d)

Artikel 8, lid 3, onder i)

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 9, lid 2, eerste alinea, onder a)

Artikel 10, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 9, lid 2, eerste alinea, onder b)

Artikel 10, lid 2, derde alinea

Artikel 9, lid 2, tweede alinea

Artikel 10, lid 2, vierde alinea

Artikel 9, lid 2, derde alinea

Artikel 10, lid 2, vijfde alinea

Artikel 9, leden 3 en 4

Artikel 10, leden 3 en 4

Artikel 10, leden 1 tot en met 5

Artikel 11, leden 1 tot en met 5

Artikel 10, lid 6

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 19 bis (Hoofdstuk IV)

Artikel 19 bis (Hoofdstuk IV bis)

Artikel 21

Artikel 20

Artikel 22

Artikel 21

Artikel 23

Artikel 22

Artikel 24

Artikel 23

Artikel 25

Artikel 23 bis

Artikel 26

Artikel 24

Artikel 27

Artikel 25

Artikel 28

Artikel 26

Artikel 29

Artikel 26 bis

Artikel 30

Artikel 27

Artikel 31

Artikel 28

Artikel 32

Artikel 29

Artikel 33

Artikel 30

Artikel 34

Artikel 31

Artikel 35

Artikel 32

Artikel 36

Artikel 33

Artikel 37

Artikel 33 bis

Artikel 38

Artikel 34

Artikel 39

Artikel 35

Artikel 40

Artikel 36

Artikel 41

Artikel 37

Artikel 42

Artikel 37 bis

Artikel 43

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 44

Artikel 40

Artikel 45

Bijlagen I tot en met VIII

Bijlagen I tot en met VIII

Bijlage IX

Bijlage X