4.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/38


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/306 VAN DE COMMISSIE

van 3 maart 2016

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1283/2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Republiek Korea en Maleisië, naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Vorige onderzoeken en geldende antidumpingmaatregelen

(1)

De antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen van oorsprong uit onder meer de Republiek Korea werden ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1514/2002 van de Raad (2) („het oorspronkelijke onderzoek” en „de oorspronkelijke maatregelen”).

(2)

In oktober 2008 zijn deze maatregelen bij Verordening (EG) nr. 1001/2008 van de Raad (3) verlengd na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

(3)

In december 2014 werden de maatregelen andermaal verlengd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1283/2014 van de Commissie (4) na een tweede nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening („de geldende maatregelen”).

(4)

Het antidumpingrecht dat momenteel van toepassing is op de uitvoer van alle ondernemingen in de Republiek Korea is 44 % en is gebaseerd op de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde schademarge.

1.2.   Verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(5)

In januari 2015 heeft de Commissie een verzoek ontvangen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Het verzoek is beperkt tot een onderzoek naar dumping door TK Corporation, een Koreaanse producent-exporteur, en werd ingediend door deze producent-exporteur. In dit verzoek voerde de producent-exporteur aan dat de omstandigheden op basis waarvan de maatregelen waren ingesteld, gewijzigd zijn en deze wijzigingen van blijvende aard zijn. Uit het door de producent-exporteur verstrekte voorlopige bewijsmateriaal bleek dat handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de gevolgen van schade veroorzakende dumping te neutraliseren.

1.3.   Opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(6)

De Commissie is, na de lidstaten in kennis te hebben gesteld, tot de conclusie gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen dat beperkt zou blijven tot een onderzoek naar dumping door de producent-exporteur, en kondigde bij bericht („het bericht van opening”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5) op 18 februari 2015 aan overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te zullen openen dat beperkt zou blijven tot een onderzoek naar dumping door de producent-exporteur.

(7)

De Commissie heeft de producent-exporteur, de autoriteiten van het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Unie officieel van de opening van het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te worden gehoord.

1.4.   Onderzoek

(8)

Om de nodige informatie voor haar onderzoek te verkrijgen, heeft de Commissie de producent-exporteur een vragenlijst toegezonden. Zij heeft de antwoorden daarop binnen de daarvoor vastgestelde termijn ontvangen.

(9)

De Commissie heeft alle informatie die zij voor de vaststelling van dumping nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de producent-exporteur is ter plaatse een controle uitgevoerd.

1.5.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

(10)

Het onderzoek naar de hoogte van de dumping had betrekking op de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (het „tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”).

(11)

In aanvulling op die gegevens heeft de producent-exporteur ook gegevens over kosten en verkoop voor 2013 verstrekt, en hij stelde voor het jaar 2013 toe te voegen aan het tijdvak van het nieuwe onderzoek om de representativiteit van zijn verkoop aan de Unie te vergroten. De Commissie heeft echter vastgesteld dat de toevoeging van de in 2013 aan de Unie verkochte hoeveelheid niet zou leiden tot een grotere representativiteit wat betreft het volume (in vergelijking met de totale verkochte of geproduceerde hoeveelheid) of de soorten verkoop (zie overweging 29). Daarom had de Commissie geen voldoende reden om, met het oog op een representatieve bevinding met betrekking tot dumping, af te wijken van de gebruikelijke periode van twaalf maanden als tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(12)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de producent-exporteur zijn argument dat 2013 aan het tijdvak van het nieuwe onderzoek moest worden toegevoegd om de representativiteit ervan te vergroten. Hij betoogde dat vergelijkingen met factoren zoals het totale productievolume niet relevant waren en dat door toevoeging van 2013 aan het tijdvak van het nieuwe onderzoek een grotere representativiteit werd verkregen wat betreft aanvullende productsoorten, verkoopvolume en omzet.

(13)

In de basisverordening wordt niet specifiek aangegeven hoe de representativiteit van het tijdvak van het nieuwe onderzoek moet worden gemeten. In dit geval bedroegen de hoeveelheden die de producent-exporteur in 2013 op de markt van de Unie beweert te hebben verkocht, minder dan de helft van de hoeveelheden die hij in het tijdvak van het nieuwe onderzoek op de markt van de Unie beweert te hebben verkocht, terwijl de in totaal door hem verkochte en geproduceerde hoeveelheden voor beide jaren van dezelfde orde van grootte waren. Het is in dit geval dus duidelijk dat door toevoeging van 2013 de representativiteit van de verkoop van de producent-exporteur aan de Unie relatief gezien kleiner zou worden, terwijl zij in absolute termen slechts in beperkte mate zou toenemen.

(14)

De Commissie bevestigt dan ook dat er geen geldige rechtvaardiging is om het tijdvak van het nieuwe onderzoek langer te maken dan de periode van één jaar die de Commissie doorgaans hanteert.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(15)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op hulpstukken voor buisleidingen (andere dan gegoten hulpstukken, flenzen en hulpstukken met schroefdraad), van ijzer of van staal (met uitzondering van roestvrij staal), met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 609,6 mm, geschikt voor stomplassen of voor andere doeleinden, van oorsprong uit de Republiek Korea en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 93 11, ex 7307 93 19 en ex 7307 99 80 („het betrokken product”).

2.2.   Soortgelijk product

(16)

Het nieuwe onderzoek heeft bevestigd dat het product dat door de producent-exporteur wordt vervaardigd, op de binnenlandse markt wordt verkocht en naar de Unie en andere exportmarkten wordt uitgevoerd, dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen en dezelfde basistoepassingen heeft als de in de Unie door de bedrijfstak van de Unie verkochte producten.

(17)

De Commissie heeft geconcludeerd dat die producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   DUMPING

a)   Normale waarde

(18)

Eerst onderzocht de Commissie of de totale binnenlandse verkoop van de producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedroeg van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product. Op basis hiervan was de totale verkoop op de binnenlandse markt van het soortgelijke product door de producent-exporteur representatief.

(19)

Vervolgens is de Commissie nagegaan welke productsoorten die op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten.

(20)

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop door de producent-exporteur op zijn binnenlandse markt voor elke productsoort die identiek is aan of vergelijkbaar is met een productsoort die naar de Unie wordt uitgevoerd, representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van de identieke of vergelijkbare productsoort. De Commissie stelde vast dat de meeste productsoorten representatief waren.

(21)

Verder heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde.

(22)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

a)

het verkoopvolume van de productsoort tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van het totale verkoopvolume van deze productsoort vertegenwoordigde; en

b)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de productiekosten per eenheid.

(23)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die productsoort gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(24)

De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten in het tijdvak van het nieuwe onderzoek indien:

a)

de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt; of

b)

de gewogen gemiddelde prijs van deze productsoort lager ligt dan de productiekosten per eenheid.

(25)

Uit de analyse van de binnenlandse verkoop bleek dat ruim het grootste deel van alle binnenlandse verkopen winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs hoger was dan de productiekosten. De normale waarde werd bijgevolg berekend als gewogen gemiddelde van de prijzen van uitsluitend de winstgevende verkoop.

(26)

Wanneer er geen of onvoldoende verkoop van een productsoort van het soortgelijk product in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden of een productsoort niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt was afgezet, berekende de Commissie de normale waarde overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(27)

De normale waarde werd vastgesteld door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijke product van de producent-exporteur in het tijdvak van het nieuwe onderzoek te vermeerderen met:

a)

het gewogen gemiddelde van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA”) die door de producent-exporteur in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het tijdvak van het nieuwe onderzoek zijn gemaakt; en

b)

de gewogen gemiddelde winst die door de producent-exporteur op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek is gemaakt in het kader van normale handelstransacties.

(28)

Voor productsoorten waarvan de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden niet representatief waren, werden de gemiddelde VAA-kosten en de winst op transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt voor die soorten in de normale waarde opgenomen. Voor productsoorten die in het geheel niet waren verkocht op de binnenlandse markt, werden de gewogen gemiddelde VAA-kosten en de winst op alle transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt in de normale waarde opgenomen.

b)   Uitvoerprijs

(29)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek werden door de producent-exporteur slechts verwaarloosbare hoeveelheden van het betrokken product aan de Unie verkocht, die tussen 0,1 % en 0,3 % van zijn productievolume vertegenwoordigden (om redenen van vertrouwelijkheid worden geen precieze bedragen vermeld). Voorts kon de producent-exporteur voor een aantal transacties niet op overtuigende wijze aantonen dat het antidumpingrecht werkelijk was betaald, wat twijfels doet rijzen over de vraag of de goederen in het douanegebied van de Unie in het vrije verkeer waren gebracht. Bovendien ging deze verkoop volledig naar drie afnemers en was hij bestemd voor specifieke projecten met eigen specificaties voor hulpstukken. Daarenboven maakte de verkoop deel uit van een „pakket” met andere hulpstukken en producten die niet onder het betrokken product vielen. In dit verband werd het risico van kruiscompensatie aanzienlijk geacht. Om de bovengenoemde redenen kon geen zinvolle analyse van dumping worden gemaakt op basis van de verkoop van het betrokken product door de producent-exporteur aan de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(30)

Bij gebrek aan voldoende grote exportvolumes naar de Unie werd voor het bepalen van de uitvoerprijs rekening gehouden met de uitvoer naar andere derde landen. Er werd vastgesteld dat de producent-exporteur vier belangrijke exportmarkten heeft, die samen goed zijn voor meer dan 50 % van de uitvoer van de producent-exporteur naar derde landen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Het resterende deel bestaat uit 39 andere uitvoerbestemmingen, die elk tussen 0,1 % en 5 % van de uitvoer van de producent-exporteur vertegenwoordigen. De prijzen bij uitvoer naar deze landen variëren enorm, hetgeen de uiteenlopende aard van de markten weerspiegelt. Veel van deze uiteenlopende factoren (zoals de mededingingsvoorwaarden op elke markt) zijn niet bekend. Daarom werd verder onderzocht of een van de belangrijke exportbestemmingen van de producent-exporteur kon worden gebruikt in de plaats van de markt van de Unie.

(31)

De Verenigde Arabische Emiraten („VAE”) zijn de grootste exportmarkt voor de producent-exporteur en waren goed voor 15 à 18 % van de uitvoer van de producent-exporteur in gewicht en 15 à 18 % in waarde in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De VAE heeft echter geen binnenlandse producenten van het betrokken product. Bijgevolg lijken zij vrij sterk te verschillen van de markt van de Unie wat de economische structuur betreft.

(32)

Evenals in het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen dat resulteerde in Verordening (EU) nr. 1283/2014, werd het passend geacht een analyse te maken van de uitvoer van de producent-exporteur naar de Verenigde Staten („VS”), de op een na grootste exportbestemming van de producent-exporteur in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Het onderzoek bevestigde dat de VS-markt en de markt van de Unie van vergelijkbare grootte zijn, met veel binnenlandse producenten maar ook met een groot aandeel van de invoer. Het bevestigde ook dat de VS-markt in het tijdvak van het nieuwe onderzoek lage invoertarieven had en dat geen antidumpingrechten van toepassing waren op de invoer uit Korea, zodat het om een zeer concurrerende markt gaat. Bovendien is de VS inderdaad een belangrijke exportbestemming voor Korea in het algemeen en ook voor de betrokken producent-exporteur; de VS is goed voor 7 à 12 % van zijn productievolume en 11 à 14 % van zijn uitvoer in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(33)

Daarom werd op basis van de merites en de specifieke kenmerken van dit geval geoordeeld dat de VS in dit specifieke onderzoek bij gebrek aan voldoende exportvolumes naar de Unie een redelijke basis zou vormen voor de vaststelling van een uitvoerprijs. De gecontroleerde prijs van de producent-exporteur bij uitvoer naar de VS werd derhalve gebruikt voor de vaststelling van een uitvoerprijs, met correctie tot het niveau af fabriek door in voorkomend geval rekening te houden met de kosten van onder meer vervoer, rechten en belastingen.

(34)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de producent-exporteur, zowel op juridische als feitelijke gronden, dat zijn verkoop aan de Unie niet kon worden gebruikt voor de vaststelling van een representatieve uitvoerprijs.

(35)

Ten eerste voerde de producent-exporteur aan dat de uitvoerprijs door de Commissie slechts als onbetrouwbaar kan worden beschouwd als op grond van artikel 2, lid 9, wordt vastgesteld dat er een associatie of een compensatieregeling bestaat tussen de producent-exporteur en de importeur of een derde partij. In alle andere gevallen zou de Commissie de berekening van de dumping moeten baseren op de prijs bij uitvoer (naar de Unie), zo niet zou er sprake zijn van een schending van artikel 2.3 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO.

(36)

In dit opzicht is de Commissie het niet eens met de enge interpretatie van artikel 2, lid 9, van de basisverordening, die niet door de jurisprudentie wordt geschraagd. In artikel 2, lid 9, van de basisverordening staat immers niets waardoor een onderzoekende autoriteit verplicht is zich te baseren op niet-representatieve uitgevoerde hoeveelheden waarvan het prijsniveau hoe dan ook niet als zinvol kan worden beschouwd gezien de omstandigheden die in overweging 29 zijn uitgelegd en in dit punt nader worden besproken. De argumenten van de producent-exporteur moeten dan ook worden afgewezen.

(37)

Ten tweede betoogde de producent-exporteur vanuit feitelijk oogpunt dat zijn verkoop aan de Unie niet te verwaarlozen was, waarbij hij wees op het aantal transacties en productsoorten dat zijn beweerde verkoop aan de Unie in 2013 en 2014 omvatte en op het aantal lidstaten dat erbij betrokken was. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek heeft de producent-exporteur echter slechts 14 facturen voor verkoop aan de Unie uitgeschreven. Het zeer lage aantal ton dat deze beweerde verkoop aan de Unie vertegenwoordigde, zoals vermeld in overweging 29, werd door de producent-exporteur niet betwist.

(38)

Ten derde argumenteerde de producent-exporteur vanuit feitelijk oogpunt dat het feit dat zijn uitvoer naar de Unie bestemd was voor specifieke projecten met eigen specificaties, niet relevant is en dat hij stellig bewijsmateriaal had verstrekt waaruit bleek dat geen kruiscompensatie had plaatsgevonden. In dit verband zij erop gewezen dat in de mededeling van feiten en overwegingen stond dat de aard van de verkoop op de markt van de Unie betekende dat er een risico van kruiscompensatie met andere producten was, hoewel wordt toegegeven dat er geen bewijsmateriaal is gevonden om aan te tonen of te weerleggen dat er in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werkelijk kruiscompensatie heeft plaatsgevonden. De kwestie van de kruiscompensatie, die in de mededeling van feiten en overwegingen enkel als risico naar voren is gebracht, was slechts een van de factoren die de Commissie in aanmerking heeft genomen bij het bepalen van de representativiteit van de verkoop aan de Unie (zie overweging 29).

(39)

Ten vierde stelde de producent-exporteur vanuit feitelijk oogpunt dat de Commissie bewijsmateriaal had ontvangen waaruit bleek dat alle goederen op de markt van de Unie in het vrije verkeer waren gebracht en dat de antidumpingrechten waren betaald of te betalen waren.

(40)

Na de mededeling van feiten en overwegingen antwoordde de producent-exporteur op een verzoek van de Commissie om ter zake duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de brondocumenten waarover de Commissie beschikte. De verstrekte documenten bevestigden dat er voor transacties die ongeveer de helft van de verkoop aan de Unie omvatten, onregelmatigheden betreffende de betaling van rechten waren waarvoor er geen verklaring was. Met name de transacties waarvoor geen bewijsmateriaal kon worden verstrekt waaruit de betaling van het antidumpingrecht van 44 % bleek, maken deze prijzen bij verkoop aan de Unie duidelijk onbetrouwbaar daar deze verkoop dus naar alle waarschijnlijkheid heeft plaatsgevonden in de onjuiste veronderstelling dat geen antidumpingrechten hoeven te worden betaald.

(41)

Ten vijfde voerde TK Corporation aan dat, aangezien het tussentijdse nieuwe onderzoek werd geopend met gebruikmaking van voorlopig bewijsmateriaal betreffende de uitvoer naar de Unie waaruit een lagere dumpingmarge bleek, het mogelijk moet zijn geweest om (bij de definitieve vaststelling van dumping) de dumpingmarge te berekenen op basis van de verkoop aan de Unie. Dit argument werd afgewezen. Ten eerste verschilt het bewijsmateriaal dat voor de opening van een tussentijds nieuw onderzoek vereist is, in wezen aanzienlijk van het bewijsmateriaal waarop de onderzoekende autoriteit haar definitieve bevindingen baseerde. Ten tweede is uit het onderzoek gebleken dat die verkoop om al de in dit punt besproken redenen niet op geldige wijze kon worden gebruikt. Voorts wordt opgemerkt dat louter de mogelijkheid om een dumpingmarge te berekenen, niet inhoudt dat de dumpingmarge in overeenstemming is met de relevante bepalingen van de basisverordening.

(42)

Derhalve wordt, rekening houdend met het feit dat de verkoop aan de Unie in absolute en vergelijkbare termen van zo geringe omvang was en dat er bovendien gegronde redenen waren om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van een aanzienlijk deel van deze verkoop om andere dan met het volume verband houdende redenen, het argument dat de Commissie bij de vaststelling van de uitvoerprijs ten onrechte de uitvoer naar de Unie buiten beschouwing heeft gelaten, verworpen.

(43)

Ten slotte blijkt uit de analyse en de bevindingen in de overwegingen 32 en 33, die door de producent-exporteur niet werden betwist, duidelijk dat bij de berekening van de uitvoerprijs zorgvuldig te werk is gegaan en dat de VS bij gebrek aan betrouwbare prijzen voor de Unie als een redelijke grondslag kan worden beschouwd voor de vaststelling van uitvoerprijzen.

c)   Vergelijking

(44)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de producent-exporteur vergeleken in het stadium af fabriek.

(45)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor kosten van vervoer over land en over zee, kosten van verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten.

d)   Dumpingmarge

(46)

Voor de producent-exporteur heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(47)

Op basis hiervan bedraagt de gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, 32,4 %.

4.   BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

(48)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening heeft de Commissie ook onderzocht of de gewijzigde omstandigheden redelijkerwijs als van blijvende aard konden worden aangemerkt.

(49)

In dit verband is uit het onderzoek gebleken dat TK Corporation inderdaad structurele veranderingen heeft ondergaan die hebben geleid tot minder kosten en meer efficiëntie. Met name heeft de onderneming in 2010 een tweede fabriek en in 2012 een derde fabriek geopend. Dankzij een aanzienlijke capaciteitsverhoging konden de productielijnen en opslagplaatsen op efficiëntere wijze worden gereorganiseerd en konden de kosten aanzienlijk worden verlaagd. Deze kostenverlaging heeft directe gevolgen voor de dumpingmarge. Het is onwaarschijnlijk dat de hier beschreven omstandigheid in de afzienbare toekomst op zodanige wijze zal veranderen dat dit op deze bevindingen van invloed zou zijn.

(50)

Deze wijziging in de omstandigheden kan dan ook als van blijvende aard worden beschouwd en de toepassing van de maatregel op het huidige niveau is niet langer gerechtvaardigd.

(51)

Het Defence Committee of the EU Steel Butt-welding Fittings Industry merkte op dat ondanks de structurele veranderingen waardoor TK Corporation de kosten zou hebben verlaagd en de efficiëntie zou hebben vergroot, de winstgevendheid van TK Corporation (voor de onderneming in haar geheel) in de periode 2012-2014 niet is gestegen. Het Defence Committee of the EU Steel Butt-welding Fittings Industry uitte dan ook twijfels over de blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden en het effect daarvan op de dumpingmarge.

(52)

De Commissie heeft dit argument onderzocht. Ten eerste moet worden opgemerkt dat de blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden wordt beoordeeld onder verwijzing naar het oorspronkelijke onderzoek in 2002. Ten tweede worden de winstgevendheid van een onderneming en de ontwikkeling ervan bepaald door een aantal factoren, waarvan efficiëntie er slechts één is. Ten derde heeft de kostenverlaging, zoals vermeld in overweging 49, alleen betrekking op kosten die kunnen worden gerelateerd aan de in dezelfde overweging vermelde structurele veranderingen. Zo is bijvoorbeeld de ontwikkeling van de gemiddelde grondstoffenkosten, loonkosten en energiekosten niet rechtstreeks te relateren aan de efficiëntiewinst die door de opening van de twee fabrieken werd behaald. Ten slotte heeft het Defence Committee of the EU Steel Butt-welding Fittings Industry zijn argument gestaafd onder verwijzing naar de cijfers voor de algehele winstgevendheid van TK Corporation en niet naar de cijfers die specifiek op het betrokken product betrekking hebben. Daarom heeft de Commissie dit argument verworpen.

5.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(53)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zou worden voorgesteld het voor de producent-exporteur geldende recht te wijzigen. Zij konden hierover opmerkingen maken.

(54)

Op basis van het nieuwe onderzoek bedraagt de voorgestelde herziene dumpingmarge en het antidumpingrecht op het door TK Corporation vervaardigde betrokken product 32,4 %,

(55)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De tabel in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1283/2014 wordt door toevoeging van het onderstaande gewijzigd:

Land

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

Republiek Korea

TK Corporation, 1499-1, Songjeong-Dong, Gangseo-Gu, Busan

32,4

C066

Alle andere ondernemingen

44,0

C999

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 maart 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 228 van 24.8.2002, blz. 1.

(3)  PB L 275 van 16.10.2008, blz. 18, laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 363/2010 (PB L 107 van 29.4.2010, blz. 1).

(4)  PB L 347 van 3.12.2014, blz. 17.

(5)  PB C 58 van 18.2.2015, blz. 9.