18.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 152/1


PRAKTISCHE UITVOERINGSBEPALINGEN VOOR HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT

I.

GRIFFIE 4

A.

Taken van de griffier 4

B.

Openingsuren van de griffie 4

C.

Register 5

D.

Zaaknummer 5

E.

Procesdossier en inzage in het procesdossier 6

E.1.

Houden van het procesdossier 6

E.2.

Inzage in het procesdossier 6

F.

Originelen van de arresten en beschikkingen 6

G.

Vertalingen 7

H.

Getuigen en deskundigen 7

I.

Griffierecht 7

J.

Invordering van bedragen 8

K.

Publicaties en bekendmaking op internet van documenten 8

II.

ALGEMENE BEPALINGEN OVER DE BEHANDELING VAN DE ZAKEN 8

A.

Betekeningen 8

B.

Termijnen 9

C.

Anonimiteit 9

D.

Weglating van gegevens richting het publiek 9

III.

PROCESSTUKKEN EN DE BIJLAGEN DAARBIJ 10

A.

Neerlegging van de processtukken en de bijlagen daarbij 10

A.1.

Via de applicatie e-Curia 10

A.2.

Per fax 10

A.3.

Door toezending per post 10

B.

Weigering van processtukken en stukken 11

C.

Opmaak van de processtukken en de bijlagen daarbij 11

C.1.

Processtukken 11

C.2.

Staat van bijlagen 12

C.3.

Bijlagen 12

D.

Opmaak van de bestanden die via de applicatie e-Curia worden neergelegd 13

E.

Regularisatie van de processtukken en de bijlagen daarbij 13

E.1.

Algemeen 13

E.2.

Gevallen van regularisatie van de verzoekschriften 13

E.3.

Gevallen van regularisatie van andere processtukken 14

IV.

SCHRIFTELIJKE BEHANDELING 14

A.

Lengte van de memories 14

A.1.

Rechtstreekse beroepen 14

A.2.

Intellectuele-eigendomszaken 14

A.3.

Hogere voorzieningen 14

A.4.

Regularisatie van te lange memories 15

B.

Structuur en inhoud van de memories 15

B.1.

Rechtstreekse beroepen 15

1.

Inleidend verzoekschrift 15

2.

Verweerschrift 16

3.

Repliek en dupliek 16

B.2.

Intellectuele-eigendomszaken 16

1.

Inleidend verzoekschrift 16

2.

Memorie van antwoord 16

3.

Incidenteel beroep en memories van antwoord op het incidenteel beroep 17

B.3.

Hogere voorzieningen 17

1.

Verzoekschrift in hogere voorziening 17

2.

Memorie van antwoord 18

3.

Incidentele hogere voorziening en memorie van antwoord op de incidentele hogere voorziening 18

4.

Repliek en dupliek 18

V.

MONDELINGE BEHANDELING 19

A.

Verzoek om een pleitzitting 19

A.1.

Verzoeken om een pleitzitting in rechtstreekse beroepen en intellectuele-eigendomszaken 19

A.2.

Verzoeken om een pleitzitting in hogere voorzieningen 19

B.

Voorbereiding van de pleitzitting 19

C.

Verloop van de pleitzitting 20

D.

Vertolking 21

E.

Proces-verbaal van de pleitzitting 22

VI.

VERTROUWELIJKE BEHANDELING 22

A.

Algemeen 22

B.

Vertrouwelijke behandeling in geval van een verzoek tot interventie 22

C.

Vertrouwelijke behandeling in geval van voeging van zaken 23

D.

Vertrouwelijke behandeling in het kader van artikel 103 van het Reglement voor de procesvoering 23

E.

Vertrouwelijke behandeling in het kader van artikel 104 van het Reglement voor de procesvoering 24

F.

Vertrouwelijke behandeling in het kader van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering 24

VII.

RECHTSBIJSTAND 24

VIII.

SPOEDPROCEDURES 25

A.

Versnelde procedure 25

A.1.

Verzoek om een versnelde procedure 25

A.2.

Verkorte versie 26

A.3.

Verweerschrift 26

A.4.

Mondelinge behandeling 26

B.

Opschorting en andere voorlopige maatregelen in kort geding 27

IX.

INWERKINGTREDING VAN DEZE PRAKTISCHE UITVOERINGSBEPALINGEN 27

BIJLAGEN

Bijlage 1:

Voorwaarden waarvan de niet-inachtneming reden is om het verzoekschrift niet te betekenen (punt 110 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen) 28

Bijlage 2:

Vormvoorschriften waarvan de niet-inachtneming reden voor uitstel van de betekening is (punt 111 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen) 29

Bijlage 3:

Vormvoorschriften waarvan de niet-inachtneming de betekening niet verhindert (punt 112 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen) 30

HET GERECHT,

Gezien artikel 224 van het Reglement voor de procesvoering (1),

Overwegende hetgeen volgt: Ten behoeve van de transparantie, de rechtszekerheid en de goede uitvoering van het Reglement voor de procesvoering is het noodzakelijk om uitvoeringsbepalingen vast te stellen voor de taken van de griffier, met name die in verband met het houden van het register en de procesdossiers, de regularisatie van de processtukken en de stukken, de betekening daarvan en het griffierecht.

Het griffierecht dient overeenkomstig artikel 37 van het Reglement van de procesvoering te worden vastgesteld.

In het belang van een goede rechtsbedeling moeten aan de vertegenwoordigers van de partijen, ongeacht of dit advocaten of gemachtigden in de zin van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) zijn, praktische aanwijzingen worden gegeven over de wijze waarop de processtukken en stukken moeten worden ingediend, en om zich zo goed mogelijk te kunnen voorbereiden op de pleitzitting voor het Gerecht.

De onderhavige uitvoeringsbepalingen zijn een toelichting, nadere uitwerking en aanvulling van sommige bepalingen van het Reglement voor de procesvoering en hebben tot doel om de vertegenwoordigers van de partijen in staat te stellen om rekening te houden met de elementen die de rechterlijke instantie in aanmerking moet nemen, meer bepaald betreffende de neerlegging van processtukken en stukken, de opmaak ervan, de vertaling ervan en de vertolking tijdens de pleitzitting.

De vertrouwelijke behandeling van de processtukken en stukken werpt specifieke vragen op.

De griffier moet erop toezien dat de processtukken en stukken die in het procesdossier worden opgenomen in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Statuut, het Reglement voor de procesvoering en de onderhavige Praktische uitvoeringsbepalingen.

De neerlegging van processtukken en stukken die niet in overeenstemming zijn met het Statuut, het Reglement voor de procesvoering en de onderhavige Praktische uitvoeringsbepalingen leiden mede tot een, soms aanzienlijk, langere procesduur en hogere proceskosten.

Wanneer de vertegenwoordigers van de partijen, handelend in hun hoedanigheid van medewerker van de justitie, de onderhavige Praktische uitvoeringsbepalingen in acht nemen, dragen zij met hun procedurele loyaliteit bij tot een doeltreffende rechtspleging, doordat zij het Gerecht in staat stellen om de processtukken en stukken die zij neerleggen op dienstige wijze te behandelen en zij daarmee voorkomen dat, voor zover het de in deze Praktische uitvoeringsbepalingen behandelde punten aangaat, artikel 139, onder a), van het Reglement voor de procesvoering moet worden toegepast.

Het herhaaldelijk niet in acht nemen van de voorschriften van het Reglement voor de procesvoering of de onderhavige Praktische uitvoeringsbepalingen, waardoor om regularisatie moet worden gevraagd, kan ertoe leiden dat de daarmee samenhangende kosten voor de behandeling door het Gerecht moet worden vergoed overeenkomstig artikel 139, onder c), van het Reglement voor de procesvoering.

De behandeling van inlichtingen of stukken die op grond van artikel 105, lid 1 of lid 2, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd, wordt geregeld in het besluit dat het Gerecht krachtens artikel 105, lid 11, van het Reglement voor de procesvoering vaststelt.

Na raadpleging van de gemachtigden van de lidstaten, de instellingen die in de procedures voor het Gerecht optreden, het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en de Raad van de balies van Europa (CCBE),

STELT DE VOLGENDE PRAKTISCHE UITVOERINGSBEPALINGEN VAST:

I.   GRIFFIE

A.   Taken van de griffier

1.

De griffier is verantwoordelijk voor het houden van het register van het Gerecht en van de dossiers van de aanhangige zaken, voor het in ontvangst nemen, het verzenden, het betekenen en het bewaren van de stukken, voor de briefwisseling met de partijen, de indieners van verzoeken tot interventie en de indieners van aanvragen voor rechtsbijstand, alsmede voor het bewaren van de zegels van het Gerecht. Hij ziet toe op de inning van de griffierechten en op de invordering van de aan de kas van het Gerecht verschuldigde gelden. Hij draagt zorg voor de publicaties van het Gerecht en voor de verspreiding van documenten betreffende het Gerecht op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

2.

Bij de in punt 1 hierboven genoemde taken wordt de griffier bijgestaan door een of meer adjunct-griffiers. In geval van verhindering van de griffier neemt een van de adjunct-griffiers, volgens de rangorde naar anciënniteit in het ambt, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze taken op zich en neemt hij de beslissingen die aan de griffier zijn opgedragen krachtens het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en deze Praktische uitvoeringsbepalingen alsook de machtigingen die hem op grond van deze bepalingen zijn verleend.

B.   Openingsuren van de griffie

3.

De griffie is op alle werkdagen geopend. Als werkdagen worden beschouwd alle dagen behalve de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen vermeld in de lijst bedoeld in artikel 58, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering.

4.

Wanneer een werkdag in de zin van punt 3 hierboven een vrije dag voor de ambtenaren en personeelsleden van de instelling is, wordt een bijzondere dienst ingesteld om te verzekeren dat de griffie tijdens de normale openingsuren bereikbaar is.

5.

De openingsuren van de griffie zijn:

's morgens, van maandag tot en met vrijdag, van 9.30 uur tot 12.00 uur,

's middags, van maandag tot en met donderdag, van 14.30 uur tot 17.30 uur, en op vrijdag van 14.30 uur tot 16.30 uur.

6.

Een half uur voor het begin van een pleitzitting zijn de bureaus van de griffie toegankelijk voor de vertegenwoordigers van de voor die zitting opgeroepen partijen.

7.

Buiten de openingsuren van de griffie kunnen processtukken op elk uur van de dag en de nacht worden neergelegd bij de dienstdoende bewaker bij de ingang van het gebouw van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze maakt een aantekening van de datum en het uur van de neerlegging, die geldt als bewijs, en geeft op verzoek een ontvangstbewijs af.

C.   Register

8.

In het register worden alle documenten ingeschreven die worden opgenomen in de dossiers van de aan het Gerecht voorgelegde zaken.

9.

In het register worden tevens de inlichtingen of stukken ingeschreven die op grond van artikel 105, lid 1 of lid 2, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd, die worden behandeld volgens het besluit dat het Gerecht krachtens artikel 105, lid 11, van het Reglement voor de procesvoering heeft vastgesteld.

10.

De inschrijvingen in het register worden doorlopend in oplopende volgorde genummerd. Zij geschieden in de procestaal en bevatten alle voor de identificatie van het stuk noodzakelijke gegevens, met name de datum van neerlegging en de datum van inschrijving, het zaaknummer en de aard van het stuk.

11.

Het in elektronische vorm bijgehouden register is zodanig opgezet dat geen enkele inschrijving kan worden gewist en dat iedere latere wijziging van een inschrijving traceerbaar is.

12.

Het volgnummer van de inschrijving in het register wordt vermeld op de eerste pagina van elk van het Gerecht afkomstig stuk.

13.

Van de inschrijving in het register wordt — onder vermelding van het volgnummer, de datum van neerlegging en de datum van inschrijving — aantekening gemaakt op het origineel van het door partijen neergelegde processtuk of op de versie die wordt geacht het origineel van dat stuk te zijn (2), en op elk afschrift dat hun wordt betekend. Deze aantekening geschiedt in de procestaal.

14.

Als datum van neerlegging als bedoeld in punt 13 hierboven wordt in aanmerking genomen: naargelang van het geval, de datum waarop het processtuk ter griffie is ontvangen, de datum bedoeld in artikel 5 van het besluit van het Gerecht van 14 september 2011, de datum bedoeld in punt 7 hierboven, of, in de gevallen bedoeld in artikel 54, eerste alinea, van het Statuut en artikel 8, lid 1, van de bijlage bij dit Statuut, de datum van neerlegging van het processtuk bij de griffier van het Hof van Justitie of bij de griffier van het Gerecht voor ambtenarenzaken.

D.   Zaaknummer

15.

Bij de inschrijving in het register van een inleidend verzoekschrift krijgt de zaak een volgnummer, voorafgegaan door „t-” en gevolgd door het jaarcijfer. In het geval van een hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie, wordt dat nummer gevolgd door een specifieke vermelding.

16.

De verzoeken in kort geding, de verzoeken tot interventie, de verzoeken tot rectificatie of tot interpretatie, de verzoeken om een verzuim om te beslissen te herstellen, de verzoeken tot herziening, de verzoeken in verzet tegen een bij verstek gewezen arrest of in derdenverzet, de verzoeken tot begroting van kosten en de aanvragen voor rechtsbijstand die verband houden met aanhangige zaken, krijgen hetzelfde volgnummer als de hoofdzaak, gevolgd door een vermelding waaruit blijkt dat het om een afzonderlijke bijzondere procedure gaat.

17.

Een aanvraag voor rechtsbijstand die is ingediend met het oog op het instellen van een rechtsvordering, krijgt een volgnummer dat wordt voorafgegaan door „t-”, gevolgd door het jaarcijfer en een specifieke vermelding.

18.

Een beroep dat wordt ingesteld na de daarop betrekking hebbende aanvraag voor rechtsbijstand, krijgt hetzelfde zaaknummer als deze aanvraag.

19.

Een zaak die door het Hof van Justitie na vernietiging of heroverweging wordt terugverwezen, krijgt het volgnummer dat er voorheen voor het Gerecht aan was toegewezen, gevolgd door een specifieke vermelding.

20.

Het volgnummer van de zaak en de aanduiding van de partijen wordt vermeld in de processtukken, in de briefwisseling betreffende de zaak en, onverminderd het bepaalde in artikel 66 van het Reglement voor de procesvoering, in de publicaties van het Gerecht en in de documenten van het Gerecht die via de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie worden verspreid.

E.   Procesdossier en inzage in het procesdossier

E.1.   Houden van het procesdossier

21.

Het procesdossier bevat: de processtukken, in voorkomend geval met de bijlagen, die voor de berechting van de zaak in aanmerking worden genomen, met de vermelding genoemd in punt 13 hierboven, ondertekend door de griffier; de briefwisseling met de partijen; in voorkomend geval het rapport ter terechtzitting; het proces-verbaal van de pleitzitting en het proces-verbaal van de instructiezitting alsook de in die zaak genomen beslissingen.

22.

De in het procesdossier opgenomen stukken worden doorlopend genummerd.

23.

De vertrouwelijke en de niet-vertrouwelijke versies van de processtukken en de bijlagen daarbij worden in het procesdossier afzonderlijk bewaard.

24.

De stukken die betrekking hebben op de bijzondere procedures bedoeld in punt 16 hierboven, worden in het procesdossier afzonderlijk bewaard.

25.

Een processtuk en de bijlagen daarbij die in een bepaalde zaak zijn neergelegd en in het procesdossier zijn opgenomen, kunnen niet in aanmerking worden genomen voor het in staat brengen van een andere zaak.

26.

Na afloop van de procedure voor het Gerecht zorgt de griffie voor het sluiten en archiveren van het procesdossier. Het gesloten dossier bevat een lijst van alle stukken die in het procesdossier zijn opgenomen met vermelding van hun nummer, alsmede een schutblad met het volgnummer van de zaak, de namen van de partijen en de datum van sluiting van de zaak.

27.

De behandeling van de inlichtingen of stukken die op grond van artikel 105, lid 1 of lid 2, van het Reglement voor de procesvoering zijn overgelegd, wordt geregeld door het besluit van het Gerecht op grond van artikel 105, lid 11, van het Reglement voor de procesvoering.

E.2.   Inzage in het procesdossier

28.

De vertegenwoordigers van de hoofdpartijen in een voor het Gerecht aanhangige zaak kunnen in de lokalen van de griffie het procesdossier, met inbegrip van de bij het Gerecht neergelegde administratieve dossiers, inzien en verzoeken om afschriften van de processtukken of uittreksels uit het procesdossier en het register.

29.

De vertegenwoordigers van de overeenkomstig artikel 144 van het Reglement voor de procesvoering toegelaten interveniënten hebben hetzelfde recht op inzage in het procesdossier als de hoofdpartijen, behoudens het bepaalde in artikel 144, leden 5 en 7, van het Reglement voor de procesvoering.

30.

In gevoegde zaken hebben de vertegenwoordigers van alle partijen recht op inzage in het procesdossier van de zaken waarop de voeging betrekking heeft, behoudens het bepaalde in artikel 68, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering.

31.

De personen die op grond van artikel 147 van het Reglement voor de procesvoering een aanvraag voor rechtsbijstand hebben ingediend zonder bijstand van een advocaat, hebben recht op inzage in het dossier betreffende de rechtsbijstand.

32.

Het recht op inzage in de vertrouwelijke versie van de processtukken en de eventuele bijlagen daarbij wordt alleen verleend aan de partijen ten aanzien waarvan geen vertrouwelijke behandeling is gelast.

33.

Voor de inlichtingen of stukken die krachtens artikel 105, lid 1 of lid 2, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd, wordt verwezen naar punt 27 hierboven.

F.   Originelen van de arresten en beschikkingen

34.

De originelen van de arresten en beschikkingen van het Gerecht worden in chronologische volgorde bewaard in de archieven van de griffie. In het procesdossier wordt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift opgenomen.

35.

Op verzoek van de partijen verstrekt de griffier hun een afschrift van het origineel van een arrest of een beschikking of, in voorkomend geval, een niet-vertrouwelijke versie daarvan.

36.

Desgevraagd kan de griffier aan derden een gewoon afschrift van de arresten of de beschikkingen verstrekken, doch slechts voor zover die beslissingen reeds publiek toegankelijk zijn en geen vertrouwelijke gegevens bevatten.

37.

Van de beschikkingen houdende rectificatie van een arrest of een beschikking, de arresten of beschikkingen houdende uitlegging van een arrest of een beschikking, de arresten gewezen op verzet tegen een bij verstek gewezen arrest, de arresten en beschikkingen gewezen op derdenverzet of op een verzoek om herziening, alsook de in hogere voorziening of in geval van heroverweging gewezen arresten van het Hof van Justitie wordt aantekening gemaakt in de kantlijn van het betrokken arrest of de betrokken beschikking; de minuut of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift wordt aan de minuut van het arrest of de beschikking gehecht.

G.   Vertalingen

38.

De griffier ziet er overeenkomstig artikel 47 van het Reglement voor de procesvoering op toe dat al hetgeen gedurende de procedure is gezegd of geschreven, op verzoek van een rechter, een advocaat-generaal of een partij wordt vertaald in de procestaal of, in voorkomend geval, in een andere, in artikel 45, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde taal. Voor zover een vertaling in een andere, in artikel 44 van het Reglement voor de procesvoering genoemde taal voor een goede procesgang noodzakelijk is, laat de griffier ook deze maken.

H.   Getuigen en deskundigen

39.

De griffier treft de nodige maatregelen voor de uitvoering van beschikkingen inzake deskundigenonderzoeken en het horen van getuigen.

40.

De griffier laat zich door de getuigen de bewijsstukken betreffende hun kosten en gederfd inkomen en door de deskundigen een honorariumnota ter zake van hun werkzaamheden en kosten overhandigen.

41.

De griffier laat door de kas van het Gerecht de betalingen van de aan de getuigen en deskundigen verschuldigde bedragen verrichten, zulks overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering. In geval van een geschil over deze bedragen wendt de griffier zich tot de president om hierover te doen beslissen.

I.   Griffierecht

42.

Wanneer overeenkomstig artikel 37 van het Reglement voor de procesvoering een uittreksel uit het register wordt afgegeven, int de griffier een griffierecht van 3,50 EUR per pagina voor een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift en van 2,50 EUR per pagina voor een gewoon afschrift.

43.

Wanneer overeenkomstig artikel 38, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering op verzoek van een partij een afschrift van een processtuk of een uittreksel uit het procesdossier op papier wordt afgegeven, int de griffier een griffierecht van 3,50 EUR per pagina voor een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift en van 2,50 EUR per pagina voor een gewoon afschrift.

44.

Wanneer overeenkomstig artikel 38, lid 1, of artikel 170 van het Reglement voor de procesvoering op verzoek van een partij een expeditie van een beschikking of een arrest ter fine van executie wordt afgegeven, int de griffier een griffierecht van 3,50 EUR per pagina.

45.

Wanneer overeenkomstig punt 36 hierboven op verzoek van een derde een gewoon afschrift van een arrest of een beschikking wordt afgegeven, int de griffier een griffierecht van 2,50 EUR per pagina.

46.

Wanneer de griffier op verzoek van een partij een vertaling van een processtuk of een uittreksel uit het procesdossier laat maken dat ingevolge artikel 139, onder b), van het Reglement voor de procesvoering overmatig wordt geacht, wordt een griffierecht van 1,25 EUR per regel geïnd.

47.

Wanneer een partij of de indiener van een verzoek tot interventie herhaaldelijk de voorschriften van het Reglement voor de procesvoering of van deze Praktische uitvoeringsbepalingen niet in acht neemt, int de griffier overeenkomstig artikel 139, onder c), van het Reglement voor de procesvoering een griffierecht dat niet meer dan 7 000 EUR mag bedragen (2 000 maal het recht van 3,50 EUR genoemd in de punten 42 tot en met 44 hierboven).

J.   Invordering van bedragen

48.

Indien ten behoeve van de kas van het Gerecht bedragen moeten worden gevorderd die uit hoofde van rechtsbijstand of aan getuigen of deskundigen zijn betaald of die onnodige kosten ten laste van het Gerecht in de zin van artikel 139, onder a), van het Reglement voor de procesvoering zijn, vordert de griffier deze bedragen van de partij te wier laste zij komen.

49.

Wanneer voldoening van de in punt 48 hierboven bedoelde bedragen binnen de door de griffier bepaalde termijn is uitgebleven, kan de griffier het Gerecht verzoeken om een beschikking met executoriale kracht te geven; zo nodig vordert hij de gedwongen tenuitvoerlegging daarvan.

50.

Indien ten behoeve van de kas van het Gerecht griffierechten moeten worden ingevorderd, vordert de griffier deze bedragen van de partij te wier laste zij komen.

51.

Wanneer voldoening van de in punt 50 hierboven bedoelde bedragen binnen de door de griffier bepaalde termijn is uitgebleven, kan de griffier op grond van artikel 35, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering een besluit met executoriale kracht vaststellen; zo nodig vordert hij de gedwongen tenuitvoerlegging daarvan.

K.   Publicaties en bekendmaking op internet van documenten

52.

De griffier draagt zorg voor de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van de namen van de president en vicepresident van het Gerecht, alsook de door het Gerecht verkozen kamerpresidenten, de samenstelling van de kamers en de criteria voor de toewijzing van de zaken aan de kamers, de criteria voor, in voorkomend geval, de aanvulling van de rechtsprekende formatie of voor het verenigen van het quorum in geval van verhindering van een lid van de formatie, de naam van de griffier en, in voorkomend geval, de adjunct-griffier of adjunct-griffiers alsmede de datums van de gerechtelijke vakanties.

53.

De griffier draagt zorg voor de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van de besluiten bedoeld in artikel 11, lid 3, in artikel 57, lid 4, in artikel 74 en in artikel 105, lid 11, van het Reglement voor de procesvoering.

54.

De griffier draagt zorg voor de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van het aanvraagformulier voor rechtsbijstand.

55.

De griffier draagt zorg voor de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van de mededelingen over ingestelde beroepen en beslissingen waardoor een einde komt aan het geding, behalve in geval van beslissingen waardoor een einde komt aan het geding die zijn vastgesteld voordat het verzoekschrift aan de verweerder is betekend.

56.

De griffier ziet erop toe dat de rechtspraak van het Gerecht openbaar wordt gemaakt op de wijze waartoe het heeft beslist. Deze wijze van openbaarmaking is beschikbaar op de website van de Hof van Justitie van de Europese Unie.

II.   ALGEMENE BEPALINGEN OVER DE BEHANDELING VAN DE ZAKEN

A.   Betekeningen

57.

De betekeningen worden door de griffie verricht overeenkomstig artikel 57 van het Reglement voor de procesvoering.

58.

Het afschrift van het te betekenen stuk gaat vergezeld van een brief waarin het zaaknummer en het registernummer worden vermeld en een korte omschrijving van het stuk wordt gegeven.

59.

Wanneer een stuk overeenkomstig artikel 57, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt betekend, wordt de geadresseerde van deze betekening op de hoogte gesteld door toezending per e-Curia of per fax van een afschrift van de begeleidende brief bij de betekening, waarin zijn aandacht wordt gevestigd op het bepaalde in artikel 57, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering.

60.

Het bewijs van de betekening wordt in het procesdossier bewaard.

61.

Wanneer een bijlage bij een processtuk in haar geheel, wegens de omvang ervan in één exemplaar wordt overgelegd overeenkomstig artikel 72, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering, stelt de griffier de partijen daarvan in kennis met de mededeling dat de bijlage op de griffie te hunner inzage wordt gehouden.

62.

Wanneer tevergeefs is getracht het verzoekschrift aan de verweerder te betekenen, verleent de griffier de verzoeker een termijn om, naargelang het geval, aanvullende informatie ten behoeve van de betekening te verstrekken of te verzoeken om op eigen kosten gebruik te mogen maken van een gerechtsdeurwaarder voor een nieuwe betekening.

B.   Termijnen

63.

Voor de toepassing van artikel 58, lid 1, onder a) en b), van het Reglement voor de procesvoering verstrijkt een termijn die in dagen, weken, maanden of jaren is omschreven, aan het einde van de dag die in de laatste week, de laatste maand of het laatste jaar zoals aangegeven in de termijn, dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag die de termijn doet ingaan, namelijk de dag waarop de gebeurtenis of de handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan en niet de dag erna.

64.

De griffier bepaalt de in het Reglement voor de procesvoering voorziene termijnen overeenkomstig de machtiging die hij daartoe van de president heeft ontvangen.

65.

Overeenkomstig artikel 62 van het Reglement voor de procesvoering kunnen de processtukken die de griffie bereiken na afloop van de voor neerlegging ervan bepaalde termijn, slechts met toestemming van de president worden aanvaard.

66.

De verzoeken om termijnverlenging moeten naar behoren met redenen zijn omkleed en tijdig, vóór afloop van de gestelde termijn worden ingediend. De griffier kan de gestelde termijnen verlengen overeenkomstig de machtiging die hij daartoe van de president heeft ontvangen; in voorkomend geval legt hij voorstellen tot termijnverlenging aan de president voor.

67.

Een termijn kan slechts om uitzonderlijke redenen meer dan eenmaal worden verlengd.

C.   Anonimiteit

68.

Wanneer een partij het noodzakelijk acht dat haar identiteit niet in de openbaarheid komt in het kader van een zaak die bij het Gerecht wordt aangebracht, kan zij het Gerecht krachtens artikel 66 van het Reglement voor de procesvoering verzoeken om in voorkomend geval tot gehele of gedeeltelijke anonimisering van de betrokken zaak over te gaan.

69.

Het verzoek om anonimiteit moet bij afzonderlijke akte worden ingediend en naar behoren met redenen zijn omkleed.

70.

Om ervoor te zorgen dat de anonimiteit effectief is en blijft, wordt aangeraden om het verzoek zo snel mogelijk na aanvang van de procedure in te dienen. Gelet op de verspreiding van informatie over de zaak op internet, blijkt het immers veel moelijker te zijn om tot anonimisering over te gaan wanneer de mededeling over de zaak reeds in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

D.   Weglating van gegevens richting het publiek

71.

In de omstandigheden bedoeld in artikel 66 van het Reglement voor de procesvoering kan een partij verzoeken om de identiteit van derden die in het kader van de procedure worden genoemd of om bepaalde vertrouwelijke gegevens weg te laten in de op de zaak betrekking hebbende documenten die voor het publiek toegankelijk zijn.

72.

Het verzoek om weglating moet bij afzonderlijke akte worden gedaan. Daarin moeten de gegevens in kwestie nauwkeurig zijn aangegeven en moet worden gemotiveerd waarom elk van die gegevens vertrouwelijk is.

73.

Om ervoor te zorgen dat de weglating van gegevens richting het publiek effectief is en blijft, wordt aangeraden om het verzoek te doen, naargelang het geval, aan het begin van de procedure of bij de neerlegging van het processtuk dat de gegevens in kwestie bevat of onmiddellijk na de kennisneming daarvan. Gelet op de verspreiding van informatie over de zaak op internet, blijkt het immers veel moelijker te zijn om gegevens richting het publiek weg te laten wanneer de mededeling over de zaak reeds in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt of wanneer de beslissing van het Gerecht die in de loop van het geding is genomen of die daaraan een einde maakt, toegankelijk is gemaakt op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

III.   PROCESSTUKKEN EN DE BIJLAGEN DAARBIJ

A.   Neerlegging van de processtukken en de bijlagen daarbij

A.1.   Via de applicatie e-Curia

74.

Processtukken kunnen langs uitsluitend elektronische weg worden neergelegd, mits gebruik wordt gemaakt van de applicatie e-Curia (https://curia.europa.eu/e-Curia) en het besluit van het Gerecht van 14 september 2011 en de Gebruiksvoorwaarden van de applicatie e-Curia worden nageleefd. Deze documenten zijn beschikbaar op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

75.

Indien gebruik wordt gemaakt van de applicatie e-Curia, is het niet nodig om een papieren versie van het processtuk en voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dat stuk per post aan het Gerecht toe te zenden.

76.

De bijlagen bij een processtuk die in de tekst van dat stuk worden genoemd en die naar hun aard niet via e-Curia kunnen worden neergelegd, kunnen krachtens artikel 73, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering afzonderlijk worden toegezonden, vooropgesteld dat deze bijlagen worden vermeld in de staat van bijlagen bij het stuk dat via e-Curia is neergelegd. In de staat van bijlagen moet worden aangegeven welke bijlagen afzonderlijk zullen worden neergelegd. Deze bijlagen moeten de griffie uiterlijk tien dagen na de neerlegging van het processtuk via e-Curia bereiken.

77.

Behoudens andersluidende specifieke bepalingen zijn de bepalingen van deze Praktische uitvoeringsbepalingen van toepassing op de processtukken die via de applicatie e-Curia worden neergelegd.

A.2.   Per fax

78.

De in artikel 73, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde toezending aan de griffie van een volledig afschrift van het door de vertegenwoordiger ondertekende origineel van een processtuk, met inbegrip van de staat van bijlagen, kan per fax geschieden op het fax +352 4303-2100.

79.

Bij de beoordeling of een termijn is nageleefd, wordt de datum van neerlegging van een stuk per fax slechts in aanmerking genomen indien het door de vertegenwoordiger met de hand ondertekende originele document dat per fax is toegezonden, uiterlijk tien dagen later ter griffie wordt neergelegd, zoals in artikel 73, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering is bepaald.

80.

Het door de vertegenwoordiger met de hand ondertekende origineel moet onverwijld na de toezending per fax worden verzonden, zonder dat daarin enige, zelfs geringe, correctie of wijziging wordt aangebracht.

81.

Ingeval het door de vertegenwoordiger met de hand ondertekende origineel afwijkt van het eerder per fax op de griffie binnengekomen afschrift, wordt alleen de datum van neerlegging van dat ondertekende origineel in aanmerking genomen.

82.

Krachtens artikel 73, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering dient het door de vertegenwoordiger met de hand ondertekende origineel van elk processtuk vergezeld te gaan van een voldoende aantal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften.

83.

De verklaring waarmee een partij overeenkomstig artikel 77, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering ermee instemt dat betekeningen aan haar plaatsvinden per fax, moet het fax bevatten waarop de griffie stukken aan haar kan betekenen. Op straffe van regularisatie mag slechts één fax worden aangegeven.

A.3.   Door toezending per post

84.

Processtukken kunnen door toezending per post worden neergelegd op het volgende adres:

Griffie van het Gerecht van de Europese Unie

Rue du Fort Niedergrünewald

2925 Luxembourg

LUXEMBURG

85.

Krachtens artikel 73, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering dient het door de vertegenwoordiger met de hand ondertekende origineel van elk processtuk vergezeld te gaan van een voldoende aantal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften.

B.   Weigering van processtukken en stukken

86.

De griffier weigert de inschrijving in het register en de opname in het procesdossier van processtukken of, in voorkomend geval, stukken waarin het Reglement voor de procesvoering niet voorziet. In geval van twijfel wendt hij zich tot de president om hierover te doen beslissen.

87.

Onverminderd artikel 73, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering en artikel 3 van het besluit van het Gerecht van 14 september 2011, aanvaardt de griffier alleen processtukken waarvan het origineel met de hand is ondertekend door de advocaat of de gemachtigde van de partij in kwestie.

88.

De griffier kan de neerlegging verlangen van een — in voorkomend geval voor eensluidend gewaarmerkt — specimen van de handtekening van een advocaat of gemachtigde, teneinde de inachtneming van artikel 73, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering te kunnen controleren.

89.

Behoudens in de gevallen waarin het Reglement voor de procesvoering uitdrukkelijk voorziet en onverminderd de punten 108 en 109 hieronder, weigert de griffier om processtukken of stukken die in een andere taal dan de procestaal zijn opgesteld, in het register in te schrijven of in het procesdossier op te nemen.

90.

Wanneer een partij opkomt tegen de weigering van de griffier om een processtuk of stuk in het register in te schrijven of in het procesdossier op te nemen, wendt hij zich met deze kwestie tot de president om te doen beslissen of het betrokken processtuk of stuk moet worden aanvaard.

C.   Opmaak van de processtukken en de bijlagen daarbij

C.1.   Processtukken

91.

Op de eerste pagina van elk processtuk moet het volgende worden vermeld:

a)

het zaaknummer (T-…/…), voor zover de griffie dit reeds heeft meegedeeld;

b)

de benaming van het processtuk (verzoekschrift, verweerschrift, memorie van antwoord, repliek, dupliek, verzoek tot interventie, memorie in interventie, exceptie van niet-ontvankelijkheid, opmerkingen over …, antwoorden op de vragen, enz.);

c)

de namen van de verzoeker, van de verweerder, in voorkomend geval die van de interveniënt en die van alle andere partijen in de procedure in intellectuele-eigendomszaken en in hogere voorzieningen tegen de beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken;

d)

de naam van de partij voor wie het processtuk wordt neergelegd.

92.

Elke alinea van het processtuk wordt doorlopend en in oplopende volgorde genummerd.

93.

Zonder afbreuk te doen aan artikel 3 van het besluit van het Gerecht van 14 september 2011 moet elk processtuk met de hand zijn ondertekend ten behoeve van de verificatie van de auteur van het processtuk. Daarmee moet tevens ervoor worden gezorgd dat de ondertekenaar de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het processtuk op zich neemt. De processtukken die niet via de applicatie e-Curia worden neergelegd,

moeten daarom aan het einde van het processtuk met de hand zijn ondertekend door de vertegenwoordiger van de partij,

mogen daarom geen met de hand geschreven handtekening bevatten die geïsoleerd voorkomt op de laatste pagina van het processtuk,

en die „in opdracht” of in naam van een advocatenkantoor zijn ondertekend, kunnen daarom niet worden aanvaard.

94.

Indien er meerdere vertegenwoordigers zijn, volstaat het dat het processtuk door één van hen wordt ondertekend.

95.

Op de eerste pagina van elk van de afschriften van het door de vertegenwoordiger van de betrokken partij met de hand ondertekende origineel van het processtuk dat niet via de applicatie e-Curia wordt neergelegd en die de partijen op grond van artikel 73, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering dienen over te leggen, plaatst de vertegenwoordiger de door hem geparafeerde vermelding „voor eensluidend gewaarmerkt afschrift”.

96.

De processtukken moeten zodanig worden ingediend dat zij door het Gerecht elektronisch kunnen worden beheerd en met name kunnen worden gescand en aan tekstherkenning kunnen worden onderworpen. Daartoe moet worden voldaan aan de volgende eisen:

a)

de tekst, op A4-formaat, is gemakkelijk leesbaar en mag slechts op één zijde van het blad worden geschreven („recto” en niet „recto verso”);

b)

de in papieren vorm overgelegde documenten worden bijeengehouden met middelen die gemakkelijk kunnen worden verwijderd (zij mogen niet worden ingebonden of met andere vaste middelen zoals lijm, nietjes, enz. worden bijeengehouden);

c)

de tekst is geschreven in een courant lettertype (zoals Times New Roman, Courier of Arial) met een grootte van ten minste 12 punten in de tekst en 10 punten in de voetnoten, met een regelafstand van 1 en marges boven, onder, links en rechts van de pagina van ten minste 2,5 cm;

d)

de pagina's van elk processtuk worden doorlopend en in oplopende volgorde genummerd.

C.2.   Staat van bijlagen

97.

De staat van bijlagen moet aan het einde van het processtuk voorkomen. Bijlagen die worden ingediend zonder staat van bijlagen, worden niet aanvaard.

98.

De staat van bijlagen moet voor elk bijgevoegd stuk het volgende bevatten:

a)

het nummer van de bijlage (met verwijzing naar het processtuk waarbij de bijlage hoort door gebruik van een letter en een cijfer: bijvoorbeeld: bijlage A.1, A.2, … voor de bijlagen bij het verzoekschrift; B.1, B.2, … voor de bijlagen bij het verweerschrift of de memorie van antwoord; C.1, C.2, … voor de bijlagen bij de repliek; D.1, D.2, … voor de bijlagen bij de dupliek);

b)

een korte beschrijving van de bijlage met vermelding van het soort stuk (bijvoorbeeld: „brief” met vermelding van de datum, de auteur, de geadresseerde en het aantal pagina's van de bijlage);

c)

de vermelding van het begin en het einde van de bijlage volgens de doorlopende paginanummers van de bijlagen (bijvoorbeeld: pagina's 43-49 van de bijlagen);

d)

de vermelding van de pagina van het processtuk en het nummer van de alinea waarin het stuk en de reden van overlegging ervan worden vermeld.

99.

Om de behandeling door de griffie optimaal te laten verlopen, wordt aangeraden om in de staat van bijlagen aan te geven welke bijlagen kleuren bevatten.

C.3.   Bijlagen

100.

Alleen stukken die worden genoemd in de tekst van het processtuk waarnaar in de staat van bijlagen wordt verwezen en die noodzakelijk zijn om de inhoud ervan te bewijzen of te verduidelijken, mogen als bijlage bij het processtuk worden gevoegd.

101.

De bijlagen bij een processtuk moeten zodanig worden ingediend dat zij door het Gerecht elektronisch kunnen worden beheerd en er geen verwarring mogelijk is. Daartoe moet worden voldaan aan de volgende eisen:

a)

elke bijlage moet overeenkomstig punt 98, onder a), hierboven worden genummerd;

b)

het gebruik van tussenschotten moet worden vermeden, terwijl het gebruik van een schutblad in gewoon A4-formaat als aankondiging van de bijlage wordt aanbevolen;

c)

wanneer de bijlagen zelf bijlagen bevatten, worden deze zodanig genummerd en gepresenteerd dat geen verwarring mogelijk is;

d)

de stukken die als bijlage bij een processtuk worden gevoegd, worden rechtsboven van een paginanummer in oplopende volgorde voorzien. De paginanummering moet doorlopend zijn, maar losstaan van die van het processtuk waarbij zij zijn gevoegd;

e)

de bijlagen moeten gemakkelijk leesbaar zijn.

102.

Elke verwijzing naar een overgelegd stuk bevat het nummer van de relevante bijlage, zoals dat voorkomt in de staat van bijlagen, en de aanduiding van het processtuk waarbij zij wordt overgelegd (bijvoorbeeld: bijlage A.1 bij het verzoekschrift).

D.   Opmaak van de bestanden die via de applicatie e-Curia worden neergelegd

103.

De via de applicatie e-Curia neergelegde processtukken en de bijlagen daarbij worden ingediend in de vorm van bestanden. Om de behandeling ervan door de griffie te vergemakkelijken, wordt aanbevolen om de praktische aanwijzingen in de Handleiding voor de applicatie e-Curia te volgen, die online beschikbaar is op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te weten:

de bestanden moeten een naam hebben met behulp waarvan het processtuk kan worden geïdentificeerd (Memorie, bijlagen deel 1, bijlagen deel 2, Begeleidende brief enz.),

de tekst van het processtuk kan meteen als pdf worden opgeslagen vanuit het tekstverwerkingsprogramma, zonder dat hoeft te worden „gescand”,

het processtuk dient een staat van bijlagen te bevatten,

de bijlagen moeten worden opgenomen in een of meer bestanden die gescheiden zijn van het bestand dat het processtuk bevat. Een bestand kan meerdere bijlagen bevatten. Er hoeft niet een bestand per bijlage te worden aangemaakt. Aanbevolen wordt om de bijlagen in oplopende volgorde aan de neerlegging toe te voegen en hun een voldoende duidelijke naam te geven (bijvoorbeeld: bijlagen 1-3, bijlagen 4-6 enz.).

E.   Regularisatie van de processtukken en de bijlagen daarbij

E.1.   Algemeen

104.

De griffier ziet erop toe dat de in het procesdossier opgenomen processtukken en de bijlagen daarbij in overeenstemming zijn met het bepaalde in het Statuut en het Reglement voor de procesvoering en met deze Praktische uitvoeringsbepalingen.

105.

Zo nodig stelt hij de partijen een termijn waarbinnen zij formele onregelmatigheden van de ingediende processtukken kunnen herstellen.

106.

Wanneer herhaaldelijk de voorschriften van het Reglement voor de procesvoering of van deze Praktische uitvoeringsbepalingen niet in acht worden genomen, waardoor om regularisatie moet worden verzocht, zal de griffier de partij of de indiener van het verzoek tot interventie krachtens artikel 139, onder c), van het Reglement voor de procesvoering om vergoeding van de ten laste van het Gerecht veroorzaakte verwerkingskosten verzoeken.

107.

Wanneer de bijlagen ondanks een verzoek om regularisatie nog steeds niet volgens de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering of deze Praktische uitvoeringsbepalingen worden ingediend, wendt de griffier zich tot de president teneinde te doen beslissen of deze bijlagen moeten worden geweigerd.

108.

Wanneer stukken die als bijlagen bij een processtuk zijn gevoegd, niet vergezeld gaan van een vertaling in de procestaal, verzoekt de griffier de betrokken partij om een vertaling indien deze voor een goede procesgang noodzakelijk blijkt. Indien regularisatie uitblijft, worden de betrokken bijlagen uit het procesdossier verwijderd.

109.

Wanneer een verzoek tot interventie van een andere persoon dan een lidstaat niet in de procestaal is gesteld, verzoekt de griffier om deze onregelmatigheid te herstellen alvorens het verzoek aan de partijen te betekenen. Indien binnen de door de griffier daartoe bepaalde termijn een versie van dat verzoek in de procestaal wordt ingediend, wordt de datum van neerlegging van de eerste, in een andere taal gestelde versie beschouwd als de datum van indiening van het processtuk.

E.2.   Gevallen van regularisatie van de verzoekschriften

110.

Wanneer een verzoekschrift niet voldoet aan de voorwaarden in bijlage 1 bij deze Praktische uitvoeringsbepalingen, wordt het door de griffie niet betekend en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie ervan. Indien regularisatie uitblijft, kan dit tot verwerping van het beroep wegens niet-ontvankelijkheid leiden, zulks overeenkomstig artikel 78, lid 5, artikel 177, lid 7, en artikel 194, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering.

111.

Wanneer een verzoekschrift niet voldoet aan de vormvoorschriften in bijlage 2 bij deze Praktische uitvoeringsbepalingen, wordt de betekening van het verzoekschrift uitgesteld en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie.

112.

Wanneer een verzoekschrift niet voldoet aan de vormvoorschriften in bijlage 3 bij deze Praktische uitvoeringsbepalingen, wordt het verzoekschrift betekend en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie.

E.3.   Gevallen van regularisatie van andere processtukken

113.

De gevallen van regularisatie genoemd in de punten 110 tot en met 112 hierboven zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing op de andere processtukken dan het verzoekschrift.

IV.   SCHRIFTELIJKE BEHANDELING

A.   Lengte van de memories

A.1.   Rechtstreekse beroepen

114.

Voor de rechtstreekse beroepen in de zin van artikel 1 van het Reglement voor de procesvoering wordt het maximumaantal pagina's van de memories (3) als volgt vastgesteld:

50 pagina's voor het verzoekschrift en het verweerschrift,

25 pagina's voor de repliek en de dupliek,

20 pagina's voor een exceptie van niet-ontvankelijkheid en de opmerkingen daarover,

20 pagina's voor een memorie in interventie en 15 pagina's voor de opmerkingen over die memorie.

115.

Slechts in zaken die rechtens of feitelijk bijzonder ingewikkeld zijn, zal worden toegestaan dat deze maxima worden overschreden.

A.2.   Intellectuele-eigendomszaken

116.

Voor de intellectuele-eigendomszaken wordt het maximumaantal pagina's van de memories (3) als volgt vastgesteld:

20 pagina's voor het verzoekschrift en de memories van antwoord,

15 pagina's voor het incidentele beroep en de memories van antwoord op het incidentele beroep,

10 pagina's voor een exceptie van niet-ontvankelijkheid en de opmerkingen daarover,

10 pagina's voor een memorie in interventie en 5 pagina's voor de opmerkingen over die memorie.

117.

Slechts in zaken die rechtens of feitelijk bijzonder ingewikkeld zijn, zal worden toegestaan dat deze maxima worden overschreden.

A.3.   Hogere voorzieningen

118.

Voor de hogere voorzieningen wordt het maximumaantal pagina's van de memories (3) als volgt vastgesteld:

15 pagina's voor het verzoekschrift in hogere voorziening en de memories van antwoord,

10 pagina's voor de repliek en de dupliek,

15 pagina's voor de incidentele hogere voorziening en de memories van antwoord op de incidentele hogere voorziening,

10 pagina's voor de repliek en de dupliek na een incidentele hogere voorziening,

10 pagina's voor een memorie in interventie en 5 pagina's voor de opmerkingen over die memorie.

119.

Slechts in zaken die bijzonder ingewikkeld zijn, zal worden toegestaan dat deze maxima worden overschreden.

A.4.   Regularisatie van te lange memories

120.

Een memorie waarvan het aantal pagina's het in, naargelang het geval, punt 114, 116 of 118 voorgeschreven maximumaantal pagina's met 40 % overschrijdt, dient te worden geregulariseerd, behoudens andersluidende instructie van de president.

121.

Wanneer het aantal pagina's van een memorie het in, naargelang het geval, punt 114, 116 of 118 voorgeschreven maximumaantal pagina's met minder dan 40 % overschrijdt, kan op instructie van de president de regularisatie ervan worden gelast.

122.

Wanneer een partij wordt verzocht om een te lange memorie te regulariseren, leidt dit tot uitstel van de betekening van de memorie waarvan de omvang reden voor regularisatie is.

B.   Structuur en inhoud van de memories

B.1.   Rechtstreekse beroepen

1.   Inleidend verzoekschrift

123.

De vermeldingen die het inleidend verzoekschrift verplicht dient te bevatten, zijn opgenomen in artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering.

124.

Het verzoekschrift dient tevens de verklaring genoemd in artikel 77, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering te bevatten.

125.

Het inleidende gedeelte van het verzoekschrift moet worden gevolgd door een korte uiteenzetting van de feiten van het geschil.

126.

De conclusies van het beroep moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of aan het einde van het verzoekschrift.

127.

Het juridisch betoog moet worden opgebouwd aan de hand van de aangevoerde middelen. Het is doorgaans nuttig te beginnen met een schematisch overzicht van de aangevoerde middelen. Bovendien is het zeer wenselijk elk middel te voorzien van een titel, zodat het gemakkelijk kan worden geïdentificeerd.

128.

Bij het verzoekschrift moeten de documenten genoemd in artikel 51, leden 2 en 3, en artikel 78 van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd.

129.

Voor de overlegging van het legitimatiebewijs genoemd in artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, waaruit blijkt dat de advocaat die een partij vertegenwoordigt of een gemachtigde bijstaat, tot de uitoefening van zijn beroep is toegelaten bij een rechterlijke instantie van een lidstaat of een andere staat die partij is bij de EER-overeenkomst, kan worden verwezen naar een bewijs dat reeds eerder ter griffie van het Gerecht is neergelegd.

130.

Elk verzoekschrift moet vergezeld gaan van een samenvatting van de middelen en voornaamste argumenten, die is bedoeld om de opstelling van de in artikel 79 van het Reglement voor de procesvoering bedoelde mededeling te vergemakkelijken. Aangezien de mededeling in alle officiële talen in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, wordt verzocht om een samenvatting van niet meer dan 2 pagina's in de procestaal, opgesteld overeenkomstig het model op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

131.

De samenvatting van de middelen en voornaamste argumenten moet gescheiden van de hoofdtekst van het verzoekschrift en de in het verzoekschrift genoemde bijlagen worden overgelegd.

132.

De samenvatting van de middelen en voornaamste argumenten moet, indien zij niet via de applicatie e-Curia wordt neergelegd, als gewoon elektronisch bestand dat met een tekstverwerkingsprogramma is gemaakt, per e-mail worden toegezonden aan GC.Registry@curia.europa.eu, met vermelding van de zaak waarop zij betrekking heeft.

133.

Indien het verzoekschrift wordt ingediend na de indiening van een aanvraag voor rechtsbijstand, die ingevolge artikel 147, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering de beroepstermijn schorst, dient hiervan melding te worden gemaakt aan het begin van het inleidende verzoekschrift.

134.

Indien het verzoekschrift wordt ingediend na de betekening van de beschikking waarbij op een aanvraag voor rechtsbijstand is beslist of, wanneer geen advocaat is aangewezen om de indiener van de aanvraag voor rechtsbijstand te vertegenwoordigen, na de betekening van de beschikking waarin de advocaat wordt aangewezen die met de vertegenwoordiging van de indiener van de aanvraag wordt belast, dient in het verzoekschrift eveneens melding te worden gemaakt van de datum waarop de beschikking aan de verzoeker is betekend.

135.

Om de opstelling van het verzoekschrift op formeel gebied te vergemakkelijken, kunnen de vertegenwoordigers van de partijen op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie de documenten „„Aide-mémoire” Verzoekschrift neergelegd in papieren vorm” en „„Aide-mémoire” Verzoekschrift neergelegd met behulp van de applicatie e-Curia” raadplegen.

2.   Verweerschrift

136.

De vermeldingen die het verweerschrift verplicht dient te bevatten, zijn opgenomen in artikel 81, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

137.

De conclusies van de verweerder moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of aan het einde van het verweerschrift.

138.

Elke betwisting van de door de verzoeker gestelde feiten moet uitdrukkelijk worden geformuleerd en de betrokken feiten moeten nauwkeurig worden aangegeven.

139.

Aangezien het rechtskader van het geding door het verzoekschrift wordt bepaald, moet het betoog in het verweerschrift, waar mogelijk, worden opgebouwd aan de hand van de middelen en grieven die in het verzoekschrift zijn aangevoerd.

140.

De punten 124, 128 en 129 hierboven zijn van overeenkomstige toepassing op het verweerschrift.

3.   Repliek en dupliek

141.

Wanneer een tweede memoriewisseling plaatsvindt, kunnen de hoofdpartijen hun betoog aanvullen in een, naargelang het geval, repliek of dupliek.

142.

Aangezien het kader en de middelen of grieven die in het geschil centraal staan reeds uitgebreid zullen zijn uiteengezet (of bestreden) in het verzoekschrift en het verweerschrift, hebben de repliek en de dupliek tot doel om de verzoeker en de verweerder de gelegenheid te bieden hun standpunt nader te omschrijven of hun betoog ten aanzien van een belangrijke vraag aan te scherpen en om te antwoorden op nieuwe punten in het verweerschrift en de repliek. Krachtens artikel 83, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan de president overigens zelf preciseren op welke punten deze processtukken betrekking zouden moeten hebben.

B.2.   Intellectuele-eigendomszaken

1.   Inleidend verzoekschrift

143.

De vermeldingen die het inleidend verzoekschrift verplicht dient te bevatten, zijn opgenomen in artikel 177, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

144.

Het verzoekschrift dient tevens de verklaring genoemd in artikel 77, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering te bevatten, alsook de inlichtingen genoemd in artikel 177, leden 2 en 3, van het Reglement voor de procesvoering.

145.

Bij het verzoekschrift moeten de documenten genoemd in artikel 177, leden 3 tot en met 5, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd.

146.

De punten 125 tot en met 127, 129 en 133 tot en met 135 hierboven zijn van overeenkomstige toepassing op de verzoekschriften in intellectuele-eigendomszaken.

2.   Memorie van antwoord

147.

De vermeldingen die de memorie van antwoord verplicht dient te bevatten, zijn opgenomen in artikel 180, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

148.

De memorie van antwoord dient tevens de verklaring genoemd in artikel 77, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering te bevatten.

149.

De conclusies van de verweerder of de interveniënt moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of aan het einde van de memorie van antwoord.

150.

Bij de door de interveniënt neergelegde memorie van antwoord moeten de documenten genoemd in artikel 177, leden 4 en 5, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd voor zover die documenten niet eerder overeenkomstig artikel 173, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering zijn overgelegd.

151.

De punten 129, 138 en 139 zijn van overeenkomstige toepassing op de memorie van antwoord.

3.   Incidenteel beroep en memories van antwoord op het incidenteel beroep

152.

Indien een andere partij in de procedure voor de kamer van beroep dan de verzoekende partij, nadat haar het verzoekschrift is betekend, de bestreden beslissing wil aanvechten op een ander punt dan in het verzoekschrift genoemd, moet deze partij tegelijk met de neerlegging van haar memorie van antwoord incidenteel beroep instellen. Dit incidentele beroep moet bij afzonderlijke akte worden ingesteld en voldoen aan de vereisten in de artikelen 183 en 184 van het Reglement voor de procesvoering.

153.

Wanneer een dergelijk incidenteel beroep wordt ingesteld, kunnen de andere partijen in het geding een memorie van antwoord indienen waarvan het voorwerp is beperkt tot de conclusies, middelen en argumenten die in het incidentele beroep zijn aangevoerd.

B.3.   Hogere voorzieningen

1.   Verzoekschrift in hogere voorziening

154.

Het verzoekschrift in hogere voorziening moet de gegevens genoemd in artikel 194, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bevatten.

155.

Het verzoekschrift in hogere voorziening moet tevens de inlichtingen genoemd in artikel 77, lid 1, en in artikel 194, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bevatten.

156.

De conclusies van de rekwirant moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of aan het einde van het verzoekschrift. Ingevolge artikel 195, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering moeten deze conclusies strekken tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken zoals die in het dictum van deze beslissing voorkomt.

157.

Het is over het algemeen niet nodig om de voorgeschiedenis en het voorwerp van het geding te beschrijven; een verwijzing naar de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken volstaat.

158.

Het verdient aanbeveling de middelen beknopt en schematisch uiteen te zetten aan het begin van het verzoekschrift. Het juridisch betoog moet worden opgebouwd aan de hand van de ter ondersteuning van de hogere voorziening aangevoerde middelen, met name de gestelde onjuiste rechtsopvattingen.

159.

De aangevoerde middelen en argumenten rechtens moeten nauwkeurig aangeven tegen welke rechtsoverwegingen van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken zij zijn gericht, met opgave van de punten van die beslissing die worden bestreden en een omstandige uiteenzetting van de redenen waarom daarin blijk wordt gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

160.

Bij het verzoekschrift in hogere voorziening moeten, in voorkomend geval, de documenten genoemd in artikel 194, leden 3 en 4, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd.

161.

Elk verzoekschrift in hogere voorziening moet vergezeld gaan van een samenvatting van de middelen en de voornaamste argumenten, die is bedoeld om de opstelling van de in artikel 79 van het Reglement voor de procesvoering bedoelde mededeling te vergemakkelijken. Aangezien de mededeling in alle officiële talen in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, wordt verzocht om een samenvatting van niet meer dan 2 pagina's in de procestaal, opgesteld overeenkomstig het model op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

162.

De samenvatting van de middelen en de voornaamste argumenten moet gescheiden van de hoofdtekst van het verzoekschrift in hogere voorziening en de in het verzoekschrift in hogere voorziening vermelde bijlagen worden overgelegd.

163.

De samenvatting van de middelen en de voornaamste argumenten moet, indien zij niet via de applicatie e-Curia wordt neergelegd, als gewoon elektronisch bestand dat met een tekstverwerkingsprogramma is gemaakt, per e-mail worden toegezonden aan GC.Registry@curia.europa.eu, met vermelding van de zaak waarop zij betrekking heeft.

164.

Punt 129 hierboven is van toepassing op de verzoekschriften in hogere voorziening.

2.   Memorie van antwoord

165.

De memorie van antwoord moet de gegevens genoemd in artikel 199, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bevatten.

166.

De memorie van antwoord moet tevens de inlichtingen genoemd in artikel 77, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bevatten.

167.

De conclusies van de partij die de memorie van antwoord indient, moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of aan het einde van de memorie van antwoord. Ingevolge artikel 200 van het Reglement voor de procesvoering moeten deze conclusies strekken tot gehele of gedeeltelijke toewijzing of afwijzing van de hogere voorziening.

168.

Het juridisch betoog moet in de mate van het mogelijke worden opgebouwd aan de hand van de door de rekwirant aangevoerde middelen.

169.

Aangezien de feiten of het rechtskader reeds in het bestreden arrest of in de bestreden beschikking zijn weergegeven, worden zij in de memorie van antwoord slechts zeer uitzonderlijk overgenomen, wanneer de uiteenzetting daarvan in het verzoekschrift in hogere voorziening wordt betwist of nadere toelichting vergt. Elke betwisting moet uitdrukkelijk gebeuren, met nauwkeurige vermelding van het element, feitelijk of rechtens, waarom het gaat.

170.

Indien de ontvankelijkheid van de hogere voorziening geheel of ten dele wordt bestreden, moet dit in de memorie van antwoord zelf worden opgenomen, aangezien de mogelijkheid — in artikel 130 van het Reglement voor de procesvoering — om bij afzonderlijke akte een exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep op te werpen, niet geldt voor hogere voorzieningen.

171.

Bij de memorie van antwoord moeten, in voorkomend geval, de documenten genoemd in artikel 194, leden 3 en 4, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd.

172.

Punt 129 hierboven is van toepassing op de memories van antwoord die in zaken in hogere voorziening worden neergelegd.

3.   Incidentele hogere voorziening en memorie van antwoord op de incidentele hogere voorziening

173.

Indien een partij in de desbetreffende zaak voor het Gerecht van ambtenarenzaken, nadat haar de hogere voorziening is betekend, de beslissing van dat Gerecht wil bestrijden op een ander punt dan in het verzoekschrift in hogere voorziening genoemd, moet deze partij incidentele hogere voorziening tegen de beslissing van het Gerecht van ambtenarenzaken instellen. Deze hogere voorziening moet bij afzonderlijke akte worden ingesteld en voldoen aan de vereisten in de artikelen 203 en 204 van het Reglement voor de procesvoering. De daarin vervatte middelen en argumenten rechtens moeten noodzakelijkerwijs verschillen van die welke in de memorie van antwoord worden aangevoerd.

174.

Wanneer een dergelijke incidentele hogere voorziening wordt ingesteld, kan de rekwirant, evenals elke andere partij in de desbetreffende zaak voor het Gerecht van ambtenarenzaken die belang heeft bij de toewijzing of de afwijzing van de incidentele hogere voorziening, een memorie van antwoord indienen waarvan het voorwerp is beperkt tot de middelen die in de incidentele hogere voorziening zijn aangevoerd.

4.   Repliek en dupliek

175.

Bij zowel de principale als de incidentele hogere voorziening kunnen de hogere voorziening en de memorie van antwoord worden aangevuld met een repliek en een dupliek, met name om de partijen de gelegenheid te bieden hun standpunt ten aanzien van een middel van niet-ontvankelijkheid of van nieuw aangevoerde elementen in de memorie van antwoord kenbaar te maken.

176.

Ingevolge artikel 201, lid 1, en artikel 206, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering is voor deze mogelijkheid uitdrukkelijke toestemming van de president vereist, na een daartoe strekkend verzoek van de rekwirant of de partij die de incidentele hogere voorziening heeft ingesteld.

177.

Een dergelijk verzoek mag, behoudens bijzondere omstandigheden, niet meer dan 2 pagina's in beslag nemen. Het dient een summiere uiteenzetting te bevatten van de specifieke redenen waarom de rekwirant een repliek noodzakelijk acht. Het verzoek dient begrijpelijk te zijn op zich, zonder dat het nodig is het verzoekschrift in hogere voorziening of de memorie van antwoord erbij te nemen.

178.

Wegens de bijzondere aard van de hogere voorzieningen, die beperkt zijn tot het onderzoek van rechtsvragen, kan de president voorts, wanneer hij het verzoek om een repliek inwilligt, het voorwerp en het aantal pagina's van die repliek en de daaropvolgende dupliek beperken. De inachtneming van die aanwijzingen is een essentiële voorwaarde voor het goede procesverloop.

V.   MONDELINGE BEHANDELING

A.   Verzoek om een pleitzitting

A.1.   Verzoeken om een pleitzitting in rechtstreekse beroepen en intellectuele-eigendomszaken

179.

Zoals volgt uit artikel 106 van het Reglement voor de procesvoering houdt het Gerecht ambtshalve dan wel op verzoek van een hoofdpartij een pleitzitting.

180.

De hoofdpartij die op een pleitzitting wenst te worden gehoord, moet binnen drie weken, te rekenen vanaf de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partijen, een daartoe strekkend met redenen omkleed verzoek indienen. Deze redengeving — die niet mag worden verward met een memorie of schriftelijke opmerkingen en niet langer mag zijn dan 3 pagina's — moet voortvloeien uit een concrete beoordeling van het nut van een pleitzitting voor de betrokken partij en daarin moet worden aangeven welke elementen van het procesdossier of het betoog volgens deze partij op een pleitzitting nader moeten worden uitgewerkt of omstandiger moeten worden weerlegd. Met het oog op een gerichter debat is het wenselijk dat geen algemene motivering wordt gegeven, die beperkt is tot bijvoorbeeld een verwijzing naar het belang van de zaak.

181.

Indien geen met redenen omkleed verzoek binnen de aan een hoofdpartij verleende termijn wordt ingediend, kan het Gerecht beslissen om op het beroep uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling.

A.2.   Verzoeken om een pleitzitting in hogere voorzieningen

182.

Zoals volgt uit artikel 12, lid 2, van bijlage I bij het Statuut en artikel 207, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, moet een partij in de procedure in hogere voorziening die op een pleitzitting wenst te worden gehoord, binnen drie weken, te rekenen vanaf de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partijen, een daartoe strekkend met redenen omkleed verzoek indienen. Deze redengeving — die niet mag worden verward met een memorie of schriftelijke opmerkingen en niet langer mag zijn dan drie pagina's — moet voortvloeien uit een concrete beoordeling van het nut van een pleitzitting voor de betrokken partij en daarin moet worden aangeven welke elementen van het procesdossier of het betoog volgens deze partij op een pleitzitting nader moeten worden uitgewerkt of omstandiger moeten worden weerlegd. Met het oog op een gerichter debat is het wenselijk dat geen algemene motivering wordt gegeven, die beperkt is tot bijvoorbeeld een verwijzing naar het belang van de zaak.

183.

Wanneer het Gerecht zich echter voldoende voorgelicht acht door de stukken in het procesdossier, kan het beslissen op de hogere voorziening uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling. In hogere voorzieningen kan het Gerecht immers beslissen om geen pleitzitting te houden, ook al heeft een partij in de procedure in hogere voorziening een met redenen omkleed verzoek daartoe ingediend.

B.   Voorbereiding van de pleitzitting

184.

De partijen worden op zijn minst een maand op voorhand door de griffie opgeroepen voor de pleitzitting, zonder afbreuk te doen aan situaties waarin de omstandigheden vergen dat zij op kortere termijn worden opgeroepen.

185.

Ingevolge artikel 107, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering worden verzoeken om uitstel van de datum van een pleitzitting slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden aanvaard. Dergelijke verzoeken kunnen alleen door de hoofdpartijen worden neergelegd, moeten naar behoren met redenen zijn omkleed, vergezeld gaan van passende bewijsstukken en zo spoedig mogelijk na de oproeping bij het Gerecht worden ingediend.

186.

Indien de vertegenwoordiger van een partij van plan is de pleitzitting niet bij te wonen, wordt hij verzocht het Gerecht hiervan zo spoedig mogelijk in kennis te stellen.

187.

Het Gerecht streeft ernaar om de vertegenwoordigers van de partijen drie weken voor de zitting een rapport ter terechtzitting te doen toekomen. Dit rapport ter terechtzitting dient ter voorbereiding van de pleitzitting.

188.

Het door de rechter-rapporteur opgestelde beknopte rapport ter terechtzitting vermeldt slechts de middelen en een korte samenvatting van de argumenten van de partijen.

189.

Eventuele opmerkingen van partijen over het rapport ter terechtzitting kunnen tijdens de pleitzitting worden gemaakt. In dat geval wordt van dergelijke opmerkingen akte genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.

190.

Het beknopte rapport ter terechtzitting wordt op de dag van de pleitzitting vóór de zittingszaal ter beschikking van het publiek gesteld, tenzij de zitting achter gesloten deuren wordt gehouden.

191.

Voor aanvang van elke openbare terechtzitting laat de griffier de volgende inlichtingen in de procestaal aanbrengen vóór de zittingszaal: de datum en het uur van de pleitzitting, de bevoegde formatie, de zaak of zaken die zullen worden uitgeroepen, alsmede de namen van de partijen.

192.

Een verzoek om bepaalde technische middelen te mogen gebruiken voor een presentatie moet op zijn minst twee weken vóór de datum van de pleitzitting worden ingediend. Met de griffie dient te worden afgesproken op welke wijze dergelijke middelen zullen worden gebruikt, teneinde rekening te houden met eventuele technische of praktische problemen. Het presentatiemateriaal wordt niet opgenomen in het procesdossier, tenzij de president daar anders over beslist.

193.

Gezien de veiligheidsmaatregelen die van kracht zijn voor de toegang tot de gebouwen van het Hof van Justitie van de Europese Unie, wordt de vertegenwoordigers van de partijen aangeraden om de nodige maatregelen te nemen om op de dag van de terechtzitting 15 minuten vóór aanvang van de pleitzitting in de zittingszaal aanwezig te zijn, omdat het gebruikelijk is dat de leden van de rechtsprekende formatie een kort gesprek met hen hebben over de organisatie van de terechtzitting.

194.

De vertegenwoordigers van de partijen wordt verzocht om ter voorbereiding van de pleitzitting het document „„Aide-mémoire” Pleitzitting” te raadplegen op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

C.   Verloop van de pleitzitting

195.

De vertegenwoordigers van de partijen zijn verplicht om in toga te pleiten.

196.

De pleitzitting heeft tot doel:

zo nodig, een zeer korte samenvatting te geven van het partijstandpunt, met de klemtoon op de essentiële, schriftelijk uiteengezette middelen,

zo nodig, bepaalde argumenten die tijdens de schriftelijke behandeling zijn uitgewerkt te verduidelijken en eventueel nieuwe elementen aan te voeren die berusten op ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na de sluiting van de schriftelijke behandeling en waarop dus in de schriftelijke bijdragen niet kon worden ingegaan,

antwoord te geven op eventuele vragen van het Gerecht.

197.

Elke partij zal, gelet op het doel van de pleitzitting zoals in punt 196 hierboven uiteengezet, moeten nagaan of het werkelijk zinvol is een pleidooi te houden of dat kan worden volstaan met een eenvoudige verwijzing naar de schriftelijke opmerkingen of de memories. In dit laatste geval kan men zich op de pleitzitting concentreren op de beantwoording van de vragen van het Gerecht. Wanneer de vertegenwoordiger het noodzakelijk acht het woord te nemen, kan hij zich steeds beperken tot een uiteenzetting van bepaalde punten en voor andere naar de memories verwijzen.

198.

Wanneer het Gerecht de partijen voorafgaand aan de pleitzitting overeenkomstig artikel 89, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering heeft verzocht om hun pleidooien op een of meer specifieke punten toe te spitsen, dienen die punten als eerste aan bod te komen tijdens de pleidooien.

199.

Indien een partij afziet van pleidooi, dan geldt dit niet als instemming met het pleidooi van een andere partij indien het betrokken betoog reeds schriftelijk is weersproken. Dit stilzwijgen belet de betrokken partij niet te antwoorden op een pleidooi van de andere partij.

200.

In het algemeen zal een pleidooi duidelijk en voor de leden van het Gerecht begrijpelijker zijn indien de vertegenwoordiger vrij spreekt aan de hand van aantekeningen in plaats van een vooraf opgestelde tekst voor te lezen. De vertegenwoordigers wordt voorts verzocht hun presentatie van de zaak zo eenvoudig mogelijk te houden en bij voorkeur korte zinnen te gebruiken. De vertegenwoordigers zouden het Gerecht bovendien een dienst bewijzen door hun pleidooi duidelijk te structureren en vooraf de opbouw van hun betoog aan te geven.

201.

De duur van de pleidooien kan verschillen naargelang van de ingewikkeldheid van de zaak of de omstandigheid dat er al dan niet nieuwe feitelijke gegevens zijn. Iedere hoofdpartij beschikt over 15 minuten en iedere interveniënt over 10 minuten voor zijn of haar pleidooi (in gevoegde zaken beschikt iedere procespartij over 15 minuten voor elke zaak en iedere interveniënt over 10 minuten voor elke zaak), tenzij de griffie een andere spreektijd heeft toegewezen. Dit maximum betreft enkel het eigenlijke pleidooi; de tijd nodig voor de beantwoording van de op de zitting gestelde vragen en voor de re- en duplieken aan het einde van de zitting, valt erbuiten.

202.

Indien de omstandigheden dit vereisen, kan om een andere dan de normale spreektijd worden verzocht. Daartoe moet ten minste twee weken voor de dag van de pleitzitting (of later in naar behoren met redenen omklede, buitengewone omstandigheden) bij de griffie een met redenen omkleed verzoek worden ingediend, met opgave van de nodig geachte spreektijd. Aan de vertegenwoordigers van de partijen wordt vervolgens meegedeeld over hoeveel tijd zij beschikken.

203.

Wanneer meerdere vertegenwoordigers voor een partij optreden, mogen in beginsel slechts twee van hen pleiten en mag hun totale spreektijd niet langer zijn dan de spreektijd die in punt 201 hierboven is genoemd. De antwoorden op de vragen van de rechters en de re- en duplieken aan het einde van de zitting mogen echter worden gegeven door andere vertegenwoordigers dan degenen die hebben gepleit.

204.

Wanneer meerdere partijen voor het Gerecht hetzelfde standpunt verdedigen (dit kan met name voorkomen bij interventie of in gevoegde zaken), wordt hun vertegenwoordigers verzocht om vóór de pleitzitting onderling af te stemmen, teneinde onnodige herhalingen in de pleidooien te voorkomen.

205.

Wanneer de vertegenwoordigers een beslissing van het Hof van Justitie, het Gerecht of het Gerecht voor ambtenarenzaken aanhalen, dienen zij de naam waarmee de zaak gewoonlijk wordt aangeduid, het zaaknummer en in voorkomend geval het relevante punt of de relevante punten te vermelden.

206.

Ingevolge artikel 85, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kunnen de hoofdpartijen bij wijze van uitzondering nog bewijs overleggen op de pleitzitting. In dat geval worden de andere partijen gehoord over de ontvankelijkheid en de inhoud ervan. In voorkomend geval is het raadzaam om voldoende exemplaren voorhanden te hebben.

D.   Vertolking

207.

Om het werk van de tolken te vergemakkelijken wordt de vertegenwoordigers van de partijen verzocht de eventuele tekst of schriftelijke voorbereiding van hun pleidooi vooraf per e-mail (interpret@curia.europa.eu) aan de tolkendienst toe te zenden.

208.

De vertrouwelijkheid van de pleitnota's wordt verzekerd. Om elk misverstand te voorkomen, dient de naam van de partij te worden vermeld. De pleitnota's worden niet in het procesdossier opgenomen.

209.

De vertegenwoordigers worden eraan herinnerd dat, naargelang van het geval, slechts enkele leden van het Gerecht het pleidooi volgen in de taal waarin het wordt uitgesproken, en dat de andere leden de simultane vertolking beluisteren. Met het oog op een goed verloop van de pleitzitting en ter handhaving van de hoge kwaliteit van de simultaanvertolking wordt de vertegenwoordigers dringend verzocht langzaam en rechtstreeks in de microfoon te spreken.

210.

Wanneer de vertegenwoordigers voornemens zijn bepaalde teksten of documenten letterlijk te citeren, vooral wanneer het gaat om passages die niet in het procesdossier voorkomen, is het nuttig die passages vóór de pleitzitting aan de tolken mee te delen. Hetzelfde geldt voor eventueel moeilijk te vertalen begrippen.

E.   Proces-verbaal van de pleitzitting

211.

De griffier maakt van elke pleitzitting een proces-verbaal in de procestaal op, met daarin: de vermelding van de zaak; de datum, het uur en de plaats van de terechtzitting; in voorkomend geval, de vermelding of het een zitting met gesloten deuren betreft; de namen van de aanwezige rechters en de griffier; de namen en de hoedanigheid van de aanwezige vertegenwoordigers van de partijen; in voorkomend geval, de vermelding van de opmerkingen over het beknopte rapport ter terechtzitting; de namen, voornamen, hoedanigheid en woonplaats van, in voorkomend geval, de gehoorde getuigen of deskundigen; in voorkomend geval, de vermelding van de ter terechtzitting overgelegde processtukken of stukken en, voor zover nodig, de ter terechtzitting afgelegde verklaringen, alsmede de door het Gerecht of de president ter terechtzitting genomen beslissingen.

VI.   VERTROUWELIJKE BEHANDELING

A.   Algemeen

212.

Overeenkomstig artikel 64 en onverminderd het bepaalde in artikel 68, lid 4, artikel 104, artikel 105, lid 8, en artikel 144, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering houdt het Gerecht enkel rekening met processtukken of stukken waarvan de vertegenwoordigers van de partijen kennis hebben kunnen nemen en waarover zij zich hebben kunnen uitspreken.

213.

Daaruit volgt dat, onverminderd het bepaalde in de artikelen 103 tot en met 105 van het Reglement voor de procesvoering, een verzoek om vertrouwelijke behandeling van bepaalde gegevens in het procesdossier van de verzoeker jegens de verweerder, niet in aanmerking kan worden genomen. Ook de verweerder kan een dergelijk verzoek niet jegens de verzoeker doen.

214.

Een hoofdpartij kan evenwel verzoeken om bepaalde gegevens in het procesdossier die vertrouwelijk zijn, uit te sluiten van de mededeling aan een interveniënt overeenkomstig artikel 144, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering.

215.

Iedere partij kan tevens verzoeken om bepaalde gegevens in de dossiers van de te voegen zaken, overeenkomstig artikel 68, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van de inzage door een partij in de gevoegde zaken uit te sluiten.

B.   Vertrouwelijke behandeling in geval van een verzoek tot interventie

216.

Wanneer in een zaak een verzoek tot interventie wordt neergelegd, wordt de hoofdpartijen verzocht om binnen de door de griffier verleende termijn aan te geven of zij wensen dat bepaalde gegevens in processtukken en stukken die zich reeds in het procesdossier bevinden, vertrouwelijk worden behandeld.

217.

Voor alle processtukken en stukken die zij later neerleggen, moeten de hoofdpartijen in voorkomend geval om vertrouwelijke behandeling verzoeken, zulks tegelijk met de neerlegging. Zonder een dergelijk verzoek zullen de neergelegde processtukken en stukken aan de interveniënt worden meegedeeld.

218.

Enig verzoek om vertrouwelijke behandeling moet bij afzonderlijke akte worden ingediend. Het kan niet in vertrouwelijke versie worden ingediend en mag dus geen vertrouwelijke gegevens bevatten.

219.

In een verzoek om vertrouwelijke behandeling moet zijn aangegeven tegenover welke partij om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht.

220.

Een verzoek om vertrouwelijke behandeling moet beperkt blijven tot het strikt noodzakelijke en het kan in geen geval betrekking hebben op een volledig processtuk en slechts in uitzonderlijke gevallen op een volledige bijlage. In de meeste gevallen kan immers zonder af te doen aan de in het geding zijnde belangen een niet-vertrouwelijke versie van een processtuk of stuk worden overgelegd, waarin bepaalde passages, woorden of cijfers zijn weggelaten.

221.

In een verzoek om vertrouwelijke behandeling moeten de betrokken gegevens of passages nauwkeurig zijn aangegeven en moet voor elk van die gegevens of passages worden gemotiveerd waarom zij vertrouwelijk zijn. Het niet vermelden hiervan kan reden zijn voor afwijzing van het verzoek door het Gerecht.

222.

Bij het neerleggen van een verzoek om vertrouwelijke behandeling van een of meer processtukken moet de partij een niet-vertrouwelijke, volledige versie van het betrokken stuk of processtuk of de betrokken stukken of processtukken overleggen, waarin de gegevens of passages waarop het verzoek betrekking heeft, zijn weggelaten.

223.

Indien het verzoek om vertrouwelijke behandeling wordt ingediend zonder inachtneming van de punten 218, 219 of 222 hierboven, verzoekt de griffier de betrokken partij om regularisatie. Wanneer het verzoek om vertrouwelijke behandeling niettegenstaande het verzoek om regularisatie niet in overeenstemming wordt gebracht met de voorschriften in deze Praktische uitvoeringsbepalingen, kan dit niet naar behoren worden behandeld en zullen alle betrokken processtukken en stukken integraal aan de interveniënt worden meegedeeld.

C.   Vertrouwelijke behandeling in geval van voeging van zaken

224.

Wanneer het voornemen bestaat om meerdere zaken te voegen, wordt de partijen verzocht om binnen de door de griffier verleende termijn aan te geven of zij wensen dat bepaalde gegevens in de processtukken en stukken die zich reeds in de dossiers van de te voegen zaken bevinden, vertrouwelijk worden behandeld.

225.

Voor alle processtukken en stukken die zij later neerleggen, moeten de hoofdpartijen in voorkomend geval om vertrouwelijke behandeling verzoeken, zulks tegelijk met de neerlegging. Zonder een dergelijk verzoek zullen de neergelegde processtukken en stukken toegankelijk worden gemaakt voor de andere partijen in de gevoegde zaken.

226.

De punten 218 tot en met 223 hierboven zijn van toepassing op de verzoeken om vertrouwelijke behandeling die in geval van voeging van zaken worden ingediend.

D.   Vertrouwelijke behandeling in het kader van artikel 103 van het Reglement voor de procesvoering

227.

Het Gerecht kan als maatregel van instructie als genoemd in artikel 91 van het Reglement voor de procesvoering gelasten dat een partij inlichtingen of stukken betreffende een zaak overlegt. Ingevolge artikel 92, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan een dergelijke overlegging alleen worden gelast wanneer de betrokken partij geen gevolg heeft gegeven aan een eerder met dat doel getroffen maatregel tot organisatie van de procesgang of wanneer de partij waarop de maatregel betrekking heeft, daar uitdrukkelijk om verzoekt en daarbij de reden aangeeft waarom een dergelijke maatregel in de vorm van een instructiebeschikking moet worden gelast.

228.

Wanneer een hoofdpartij zich in haar antwoord op het verzoek om een maatregel tot organisatie van de procesgang beroept op de vertrouwelijkheid van inlichtingen of stukken om zich tegen de mededeling daarvan te verzetten of voorstelt om op een maatregel van instructie terug te vallen, gelast het Gerecht, indien het van oordeel is dat die inlichtingen of stukken relevant kunnen zijn voor de uitspraak in het geding, de overlegging ervan door middel van een instructiebeschikking op grond van artikel 91, onder b), van het Reglement voor de procesvoering. De behandeling van de aldus overgelegde vertrouwelijke inlichtingen of stukken voor het Gerecht wordt geregeld door artikel 103 van het Reglement voor de procesvoering. Deze regeling kent geen uitzondering op het beginsel van een procedure op tegenspraak, maar legt vast hoe dat beginsel moet worden aangewend.

229.

Krachtens deze bepaling onderzoekt het Gerecht de relevantie van de inlichtingen of stukken voor de beslechting van het geschil en gaat het na of zij vertrouwelijk zijn. Indien het van oordeel is dat de inlichtingen in kwestie inderdaad relevant voor de beslechting van het geschil en vertrouwelijk zijn, weegt het de vertrouwelijkheid af tegen de vereisten van het recht op effectieve rechterlijke bescherming, met name de inachtneming van het beginsel van een procedure op tegenspraak. Na deze afweging heeft het Gerecht twee opties.

230.

Het Gerecht kan beslissen dat de inlichting of het stuk in kwestie ondanks de vertrouwelijkheid ervan ter kennis van de andere hoofdpartij wordt gebracht. In dat kader kan het Gerecht de vertegenwoordigers van de andere partijen dan de partij die de vertrouwelijke gegevens heeft overgelegd, bij wege van een maatregel tot organisatie van de procesgang uitnodigen om de verbintenis aan te gaan dat zij de vertrouwelijkheid van het document of het stuk zullen bewaren doordat zij de gegevens waarvan zij kennis krijgen niet aan hun respectievelijke lastgever of aan een derde zullen meedelen. De niet-nakoming van deze verbintenis kan tot toepassing van artikel 55 van het Reglement voor de procesvoering leiden.

231.

Alternatief kan het Gerecht beslissen om de vertrouwelijke gegevens niet mee te delen, maar tegelijkertijd de andere hoofdpartij de beschikking te geven over niet-vertrouwelijke gegevens, zodat zij zo veel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld haar opmerkingen te maken, om zo te voldoen aan het beginsel van een procedure op tegenspraak. Het Gerecht gelast dan de hoofdpartij die de vertrouwelijke gegevens heeft overgelegd, om bepaalde informatie zodanig mee te delen dat het behoud van de vertrouwelijkheid van de gegevens kan worden verzoend met het feit dat de procedure op tegenspraak verloopt. De informatie kan bijvoorbeeld in de vorm van een samenvatting worden toegezonden. Indien het Gerecht van oordeel is dat de andere hoofdpartij haar rechten van verdediging niet dienstig kan uitoefenen, kan het één of zelfs meerdere beschikkingen vaststellen, totdat het van oordeel is dat de procedure inderdaad op tegenspraak kan blijven verlopen.

232.

Wanneer het Gerecht meent dat de mededeling van de informatie aan de andere hoofdpartij, die is verlopen volgens de modaliteiten in de beschikking krachtens artikel 103, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering, die partij is staat heeft gesteld om naar behoren een standpunt in te nemen, houdt het Gerecht geen rekening met de vertrouwelijke inlichtingen of stukken die niet ter kennis van die partij zijn gebracht en worden deze teruggegeven aan de partij die deze had overgelegd.

E.   Vertrouwelijke behandeling in het kader van artikel 104 van het Reglement voor de procesvoering

233.

In het kader van de wettigheidstoetsing van een handeling van een instelling waarbij die instelling weigert toegang tot een document te verschaffen, kan het Gerecht de overlegging van dit document gelasten bij wege van maatregel van instructie krachtens artikel 91, onder c), van het Reglement voor de procesvoering.

234.

Het door de instelling overgelegde document wordt niet aan de andere partijen meegedeeld, omdat het geding anders zijn voorwerp zou worden ontnomen.

F.   Vertrouwelijke behandeling in het kader van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering

235.

Volgens artikel 105, leden 1 en 2, van het Reglement voor de procesvoering kan een hoofdpartij in het geding, uit eigen beweging of na een door het Gerecht getroffen maatregel van instructie, inlichtingen of stukken overleggen die de veiligheid van de Unie of die van een of meer van haar lidstaten of de door hen onderhouden internationale betrekkingen raken. De leden 3 tot en met 10 van die bepaling voorzien in een procedurele regeling die op dergelijke inlichtingen of stukken van toepassing is.

236.

Gelet op de gevoeligheid en de vertrouwelijkheid van de inlichtingen of stukken die de veiligheid van de Unie of die van een of meer van haar lidstaten of de door hen onderhouden internationale betrekkingen raken, moet er voor de uitvoering van de regeling die bij artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering is ingevoerd, een passend veiligheidsmechanisme zijn waarmee wordt gewaarborgd dat deze inlichtingen of stukken een hoge mate van bescherming genieten. Dit mechanisme is uitgewerkt in het besluit van het Gerecht op grond van artikel 105, lid 11, van het Reglement voor de procesvoering.

237.

Volgens artikel 227, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering is het bepaalde in artikel 105 pas van toepassing na de inwerkingtreding van het besluit bedoeld in artikel 105, lid 11.

VII.   RECHTSBIJSTAND

238.

Ingevolge artikel 147, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet verplicht gebruik worden gemaakt van een formulier voor de indiening van een aanvraag voor rechtsbijstand. Dit formulier is beschikbaar op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

239.

De indiener van de aanvraag voor rechtsbijstand die niet door een advocaat wordt vertegenwoordigd ten tijde van de indiening van het aanvraagformulier voor rechtsbijstand, kan het naar behoren ingevulde formulier in papieren versie per post of door afgifte ter plaatse indienen, in voorkomend geval na voorafgaande toezending per fax. Indien gebruik wordt gemaakt van de fax zijn de punten 78 tot en met 81 hierboven van toepassing.

240.

Wanneer de indiener van de aanvraag voor rechtsbijstand door een advocaat wordt vertegenwoordigd ten tijde van de indiening van het aanvraagformulier voor rechtsbijstand, dient de neerlegging overeenkomstig artikel 72, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering te geschieden, rekening houdend met de voorschriften in de punten 74 tot en met 85 hierboven.

241.

Het aanvraagformulier voor rechtsbijstand strekt ertoe het Gerecht overeenkomstig artikel 147, leden 3 en 4, van het Reglement voor de procesvoering de nodige informatie te verschaffen om naar behoren op de aanvraag voor rechtsbijstand te kunnen beslissen. Het gaat om:

gegevens betreffende de financiële situatie van de verzoeker,

en

ingeval het beroep nog niet is ingesteld, gegevens betreffende het voorwerp van dit beroep, de feiten van de zaak en de aangevoerde argumenten.

242.

De indiener van de aanvraag dient bij het aanvraagformulier voor rechtsbijstand de stukken ter staving van de inlichtingen bedoeld in punt 241 over te leggen.

243.

Indien van toepassing, dienen bij het aanvraagformulier voor rechtsbijstand de stukken genoemd in artikel 51, leden 2 en 3, en in artikel 78, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering te worden overgelegd.

244.

Wanneer de indiener van de aanvraag voor rechtsbijstand door een advocaat wordt vertegenwoordigd ten tijde van de indiening van het aanvraagformulier voor rechtsbijstand, moet dit formulier tevens de verklaring genoemd in artikel 77, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bevatten.

245.

Het naar behoren ingevulde aanvraagformulier voor rechtsbijstand en de bewijsstukken moeten begrijpelijk zijn op zich.

246.

Onverminderd de mogelijkheid voor het Gerecht om krachtens de artikelen 89 en 90 van het Reglement voor de procesvoering om inlichtingen te vragen of om overlegging van aanvullende documenten te verzoeken, kan de aanvraag voor rechtsbijstand niet achteraf worden aangevuld met addenda. Indien dergelijke addenda worden neergelegd zonder dat het Gerecht erom heeft verzocht, worden zij geweigerd. In buitengewone gevallen kunnen evenwel bewijsstukken betreffende de behoeftigheid van de indiener van de aanvraag achteraf nog worden aanvaard indien een passende uitleg wordt gegeven voor de te late indiening ervan.

247.

Ingevolge artikel 147, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering schorst de indiening van een aanvraag voor rechtsbijstand de termijn die is bepaald voor de instelling van het beroep waarop de aanvraag betrekking heeft, tot en met de datum van betekening van de beschikking waarbij op deze aanvraag wordt beslist, of, wanneer in deze beschikking geen advocaat wordt aangewezen om de betrokkene te vertegenwoordigen, tot en met de datum van betekening van de beschikking waarbij een advocaat wordt aangewezen om de indiener van de aanvraag te vertegenwoordigen.

248.

Aangezien de neerlegging van de aanvraag voor rechtsbijstand de beroepstermijn schorst tot aan de betekening van de in punt 247 hierboven bedoelde beschikking, kan de resterende beroepstermijn voor neerlegging van het verzoekschrift zeer kort zijn. De begunstigde van de rechtsbijstand, die naar behoren door een advocaat wordt vertegenwoordigd, wordt aanbevolen er bijzonder nauwlettend op toe te zien dat de wettelijke termijn in acht wordt genomen.

VIII.   SPOEDPROCEDURES

A.   Versnelde procedure

A.1.   Verzoek om een versnelde procedure

249.

Ingevolge artikel 152, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering moet het verzoek om een versnelde procedure bij afzonderlijke akte worden ingediend op het tijdstip van neerlegging van het verzoekschrift dan wel het verweerschrift, en een motivering bevatten waarin de bijzondere spoedeisendheid van de zaak en de overige relevante omstandigheden nauwkeurig zijn omschreven.

250.

Om het voor de griffie eenvoudiger te maken om het verzoek om een versnelde procedure onmiddellijk te behandelen, moet op de eerste pagina van dit verzoek worden vermeld dat het op grond van de artikelen 151 en 152 van het Reglement voor de procesvoering wordt neergelegd.

251.

Een verzoekschrift ten aanzien waarvan wordt verzocht om een behandeling volgens de versnelde procedure, mag in beginsel niet meer dan 25 pagina's tellen. Dit verzoekschrift moet worden ingediend overeenkomstig de voorschriften van de punten 123 tot en met 134 hierboven.

252.

Het verdient aanbeveling dat de partij die verzoekt om toepassing van de versnelde procedure, in haar verzoek aangeeft welke middelen, argumenten of passages van de betrokken memorie (verzoekschrift of verweerschrift) slechts zijn aangevoerd voor het geval dat niet volgens deze procedure uitspraak zou worden gedaan. Deze in artikel 152, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde gegevens dienen nauwkeurig in het verzoek te worden aangegeven, met vermelding van de nummers van de betrokken alinea's.

A.2.   Verkorte versie

253.

Het verdient aanbeveling om het verzoek om een versnelde procedure dat de in punt 252 hierboven bedoelde gegevens bevat, vergezeld te doen gaan van een verkorte versie van de betrokken memorie.

254.

Wanneer een verkorte versie als bijlage wordt bijgevoegd, dient deze in overeenstemming te zijn met de hiernavolgende aanwijzingen:

a)

de verkorte versie heeft dezelfde vorm als de oorspronkelijke versie van de betrokken memorie, waarvan de weggelaten passages worden aangegeven door de vermelding „omissis” tussen vierkante haken;

b)

de alinea's die in de verkorte versie behouden blijven, dragen hetzelfde nummer als in de oorspronkelijke versie van de betrokken memorie;

c)

indien de verkorte versie niet naar alle bijlagen bij de oorspronkelijke versie van de betrokken memorie verwijst, worden de weggelaten bijlagen in de staat van bijlagen bij de verkorte versie aangegeven door de vermelding „omissis”;

d)

de bijlagen die in de verkorte versie behouden blijven, dragen hetzelfde nummer als in de staat van bijlagen bij de oorspronkelijke versie van de betrokken memorie;

e)

de in de staat van bijlagen bij de verkorte versie genoemde bijlagen worden bij deze versie gevoegd.

255.

De verkorte versie moet aan bovenstaande aanwijzingen voldoen om zo snel mogelijk te kunnen worden behandeld.

256.

Wanneer het Gerecht op grond van artikel 151, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering verzoekt om overlegging van een verkorte versie van de memorie, moet deze versie, tenzij anders aangegeven, overeenkomstig bovenstaande aanwijzingen worden opgesteld.

A.3.   Verweerschrift

257.

Indien de verzoeker in zijn verzoek niet heeft aangegeven welke middelen, argumenten of passages van zijn verzoekschrift slechts in aanmerking moeten worden genomen voor het geval dat niet volgens de versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan, dient de verweerder binnen een termijn van één maand te antwoorden op het verzoekschrift.

258.

Indien de verzoeker in zijn verzoek heeft aangegeven welke middelen, argumenten of passages van zijn verzoekschrift slechts in aanmerking moeten worden genomen voor het geval dat niet volgens de versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan, dient de verweerder binnen een termijn van één maand te antwoorden op de middelen en argumenten in het verzoekschrift, gelezen in het licht van de in het verzoek om een versnelde procedure verstrekte aanwijzingen.

259.

Indien de verzoeker bij zijn verzoek een verkorte versie van het verzoekschrift heeft gevoegd, dient de verweerder binnen een termijn van één maand te antwoorden op de in deze verkorte versie van het verzoekschrift aangevoerde middelen en argumenten.

260.

Indien het Gerecht nog vóór de neerlegging van het verweerschrift door de verweerder beslist om het verzoek om een versnelde procedure af te wijzen, wordt de in artikel 154, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering gestelde termijn van één maand voor de neerlegging van deze memorie verlengd met een extra maand.

261.

Indien het Gerecht beslist om het verzoek om een versnelde procedure af te wijzen nadat de verweerder zijn verweerschrift heeft neergelegd binnen de in artikel 154, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering gestelde termijn van één maand, wordt aan deze partij een nieuwe termijn van één maand verleend, te rekenen vanaf de betekening van de beslissing tot afwijzing van het verzoek om een versnelde procedure, om hem de mogelijkheid te bieden zijn verweerschrift te vervolledigen.

A.4.   Mondelinge behandeling

262.

Aangezien in het kader van een versnelde procedure de schriftelijke behandeling in beginsel is beperkt tot één memoriewisseling, ligt het accent op de mondelinge behandeling en wordt binnen korte termijn na de sluiting van de schriftelijke behandeling een terechtzitting gehouden. Het Gerecht kan niettemin beslissen om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen indien de hoofdpartijen binnen een door de president gestelde termijn te kennen geven dat zij afzien van deelname aan een pleitzitting en het Gerecht zich voldoende voorgelicht acht door de stukken in het procesdossier.

263.

Wanneer het Gerecht geen toestemming voor de neerlegging van een memorie in interventie heeft gegeven, kan de interveniënt zijn opmerkingen alleen mondeling maken, vooropgesteld dat een pleitzitting wordt gehouden.

B.   Opschorting en andere voorlopige maatregelen in kort geding

264.

Ingevolge artikel 156, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering moet het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging of tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen bij afzonderlijke akte worden ingediend. Het moet begrijpelijk zijn op zich, zonder dat het nodig is het verzoekschrift in de hoofdzaak erbij te nemen, daaronder begrepen de bijlagen bij het verzoekschrift.

265.

Om het voor de griffie eenvoudiger te maken om het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging of tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen onmiddellijk te behandelen, moet op de eerste pagina van dit verzoek worden vermeld dat het op grond van artikel 156 van het Reglement voor de procesvoering wordt neergelegd. Voorts verdient het aanbeveling om een dergelijk verzoek met behulp van de applicatie e-Curia neer te leggen of om het, wanneer het per fax wordt toegezonden, vergezeld te doen gaan van alle bijlagen, daaronder begrepen de documenten genoemd in artikel 78 van het Reglement voor de procesvoering.

266.

Het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging of tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen moet een uiterst korte en bondige beschrijving bevatten van het voorwerp van het geschil, van de middelen feitelijk en rechtens waarop het beroep in de hoofdzaak is gebaseerd en op grond waarvan dit beroep aanvankelijk gegrond voorkomt (fumus boni juris), en van de omstandigheden waaruit het spoedeisende karakter van het verzoek blijkt. Daarin moet nauwkeurig worden aangegeven om welke maatregelen wordt verzocht. Ook moet het al het bewijs en de bewijsaanbiedingen ter rechtvaardiging van de toekenning van de gevraagde maatregel bevatten.

267.

Aangezien het verzoek in kort geding is bedoeld om in een summiere procedure de fumus boni juris te kunnen beoordelen, mag daarin niet de volledige tekst van het verzoekschrift in de hoofdzaak worden overgenomen.

268.

Om een verzoek in kort geding met spoed te kunnen behandelen, mag het verzoekschrift in beginsel, naargelang van de betrokken materie en de omstandigheden van de zaak, niet meer dan 25 pagina's tellen.

IX.   INWERKINGTREDING VAN DEZE PRAKTISCHE UITVOERINGSBEPALINGEN

269.

De Instructies voor de griffier van 5 juli 2007 (PB L 232 van 4.9.2007, blz. 1), zoals gewijzigd op 17 mei 2010 (PB L 170 van 6.7.2010, blz. 53) en 24 januari 2012 (PB L 68 van 7.3.2012, blz. 20), en de Praktische aanwijzingen voor de partijen voor het Gerecht van 24 januari 2012 (PB L 68 van 7.3.2012, blz. 23) worden ingetrokken en vervangen door deze Praktische uitvoeringsbepalingen.

270.

Deze Praktische uitvoeringsbepalingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treden in werking op de eerste dag van de maand volgend op hun bekendmaking.

Gedaan te Luxemburg, 20 mei 2015.

De griffier

E. COULON

De president

M. JAEGER


(1)  Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (PB L 105 van 23.4.2015, blz. 1).

(2)  In de zin van artikel 3 van het besluit van het Gerecht van 14 september 2011 betreffende de neerlegging en de betekening van processtukken met behulp van de applicatie e-Curia (PB C 289 van 1.10.2011, blz. 9) (hierna: „besluit van het Gerecht van 14 september 2011”).

(3)  De tekst moet worden ingediend met inachtneming van de voorschriften in punt 96, onder c), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen.


BIJLAGE 1

Voorwaarden waarvan de niet-inachtneming reden is om het verzoekschrift niet te betekenen (punt 110 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

Indien regularisatie van de navolgende punten uitblijft, kan dit ertoe leiden dat het beroep wordt verworpen omdat het niet-ontvankelijk is, zulks overeenkomstig artikel 78, lid 5, artikel 177, lid 7, en artikel 194, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering.

 

Rechtstreekse beroepen

Intellectuele-eigendomszaken

Hogere voorzieningen

a)

overlegging van het legitimatiebewijs van de advocaat (artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van het legitimatiebewijs van de advocaat (artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van het legitimatiebewijs van de advocaat (artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

b)

overlegging van het bewijs van het bestaan rechtens van de privaatrechtelijke rechtspersoon (artikel 78, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van het bewijs van het bestaan rechtens van de privaatrechtelijke rechtspersoon (artikel 177, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van het bewijs van het bestaan rechtens van de privaatrechtelijke rechtspersoon (artikel 194, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

c)

overlegging van de volmacht indien de vertegenwoordigde partij een privaatrechtelijke rechtspersoon is (artikel 51, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van de volmacht indien de vertegenwoordigde partij een privaatrechtelijke rechtspersoon is (artikel 51, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van de volmacht indien de vertegenwoordigde partij een privaatrechtelijke rechtspersoon is (artikel 51, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

d)

overlegging van de bestreden handeling (beroep tot nietigverklaring) of het bewijsstuk betreffende de datum van de uitnodiging tot handelen (beroep wegens nalaten) (artikel 21, tweede alinea, van het Statuut; artikel 78, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van de bestreden beslissing van de kamer van beroep (artikel 177, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

 

e)

overlegging van een exemplaar van de overeenkomst die het arbitragebeding bevat (artikel 78, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

 

 

f)

 

vermelding van de naam van de partij(en) in de procedure voor de kamer van beroep en het door haar/hen opgegeven adres voor de in de loop van die procedure te verrichten kennisgevingen (artikel 177, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

 

g)

 

vermelding van de datum van de betekening van de beslissing van de kamer van beroep (artikel 177, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

vermelding van de datum van de betekening van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken waartegen de hogere voorziening is gericht (artikel 194, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)


BIJLAGE 2

Vormvoorschriften waarvan de niet-inachtneming reden voor uitstel van de betekening is (punt 111 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

 

In papieren vorm neergelegd verzoekschrift (neerlegging in voorkomend geval voorafgegaan door toezending per fax)

Via e-Curia neergelegd verzoekschrift

a)

vermelding van de woonplaats van de verzoeker [artikel 21, eerste alinea, van het Statuut; artikel 76, onder a), artikel 177, lid 1, onder a), en artikel 194, lid 1, onder a), van het Reglement voor de procesvoering]

vermelding van de woonplaats van de verzoeker [artikel 21, eerste alinea, van het Statuut; artikel 76, onder a), artikel 177, lid 1, onder a), en artikel 194, lid 1, onder a), van het Reglement voor de procesvoering]

b)

vermelding van het adres van de vertegenwoordiger van de verzoeker [artikel 76, onder b), artikel 177, lid 1, onder b), en artikel 194, lid 1, onder b), van het Reglement voor de procesvoering]

vermelding van het adres van de vertegenwoordiger van de verzoeker [artikel 76, onder b), artikel 177, lid 1, onder b), en artikel 194, lid 1, onder b), van het Reglement voor de procesvoering]

c)

nieuw origineel van het verzoekschrift dat is ingekort (punten 120 en 121 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

nieuw origineel van het verzoekschrift dat is ingekort (punten 120 en 121 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

d)

nieuw origineel met identieke inhoud van het verzoekschrift waarvan de alinea's zijn genummerd (punt 92 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

nieuw origineel met identieke inhoud van het verzoekschrift waarvan de alinea's zijn genummerd (punt 92 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

e)

nieuw origineel met identieke inhoud van het verzoekschrift waarvan de pagina's zijn genummerd [punt 96, onder d), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen]

nieuw origineel met identieke inhoud van het verzoekschrift waarvan de pagina's zijn genummerd [punt 96, onder d), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen]

f)

nieuw origineel met identieke inhoud van het verzoekschrift waarop de handgeschreven handtekening van de vertegenwoordiger aan het einde is geplaatst (punt 93 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

 

g)

overlegging van de staat van bijlagen die de verplichte vermeldingen bevat (artikel 72, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering; punt 98 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

overlegging van de staat van bijlagen die de verplichte vermeldingen bevat (artikel 72, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering; punt 98 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

h)

overlegging van een voldoende aantal afschriften van de staat van bijlagen die de verplichte vermeldingen bevat (artikel 73, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

 

i)

overlegging van de in het verzoekschrift vermelde bijlagen die niet zijn overgelegd (artikel 72, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van de in het verzoekschrift vermelde bijlagen die niet zijn overgelegd (artikel 72, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

j)

overlegging van een voldoende aantal afschriften van de in het verzoekschrift vermelde bijlagen (artikel 73, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

 

k)

overlegging van de bijlagen met nummering van de pagina's [punt 101, onder d), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen]

overlegging van de bijlagen met nummering van de pagina's [punt 101, onder d), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen]

l)

overlegging van de genummerde bijlagen [punt 101, onder a), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen]

overlegging van de genummerde bijlagen [punt 101, onder a), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen]

m)

overlegging van een voldoende aantal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van het verzoekschrift (artikel 73, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering; punten 82, 85 en 95 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

 


BIJLAGE 3

Vormvoorschriften waarvan de niet-inachtneming de betekening niet verhindert (punt 112 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

a)

keuze van de wijze van betekenen, namelijk aanvaarding dat de betekeningen via e-Curia of per fax worden verricht (met vermelding van slechts één fax) (artikel 77, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering; punt 83 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

b)

overlegging van het legitimatiebewijs voor elke aanvullende advocaat (artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

c)

in andere dan intellectuele-eigendomszaken, overlegging van de samenvatting van de middelen en voornaamste argumenten (punten 130-132 en 161-163 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

d)

overlegging van de vertaling in de procestaal van een stuk dat in een andere taal dan de procestaal is gesteld (artikel 46, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering; punt 108 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)