22.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 127/20


BESLUIT (EU) 2015/799 VAN DE RAAD

van 18 mei 2015

waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46, artikel 53, lid 1, en artikel 62 in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), v), en artikel 218, lid 8, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen („het verdrag”) van de Internationale Maritieme Organisatie („IMO”) is op 7 juli 1995 aangenomen op een door de IMO in Londen bijeengeroepen internationale conferentie.

(2)

Het verdrag is op 29 september 2012 in werking getreden.

(3)

Het verdrag vormt een aanzienlijke bijdrage tot de visserijsector op internationaal niveau doordat het de veiligheid van mensenlevens en van zaken op zee bevordert, en daardoor tevens bijdraagt tot de bescherming van het mariene milieu. Het is daarom wenselijk dat de verdragsbepalingen zo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd.

(4)

Aangezien de zeevisserij een van de gevaarlijkste beroepsactiviteiten is, zijn passende opleidingen en kwalificaties onontbeerlijk voor het terugdringen van het aantal ongevallen. Het aanmonsteren aan boord van vissersschepen van de lidstaten mag in geen geval ten koste gaan van de maritieme veiligheid.

(5)

In het kader van de duurzame partnerschapsovereenkomsten inzake visserij („de overeenkomsten”) met derde landen is het van belang dat personeel aan boord van vissersschepen die de vlag van een lidstaat voeren over passende beroepskwalificaties beschikt, die worden gestaafd met door de vlaggenstaat erkende certificaten, zodat aanwerving onder de in de overeenkomsten vastgestelde voorwaarden mogelijk wordt gemaakt. Bij de toepassing van het verdrag dienen de lidstaten alles in het werk te stellen om conflicten tussen het internationaal recht en het recht van de Unie, inclusief eventuele negatieve gevolgen voor de sluiting en uitvoering van de overeenkomsten, te voorkomen. Voorts moeten betreffende derde landen ertoe worden aangespoord partij te worden bij het verdrag.

(6)

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bevorderen de veiligheid op zee en de arbeidsveiligheid alsmede de verbetering van de beroepskwalificaties voor het personeel van vissersschepen. De Unie verleent financiële ondersteuning voor opleiding in de visserijsector, met name via het Europees Visserijfonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij.

(7)

Voorschrift 7 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie wat betreft de regels van de Unie inzake de erkenning van beroepskwalificaties van bepaalde bemanningscategorieën aan boord van vissersvaartuigen en is van invloed op de verdragsbepalingen en het secundaire recht van de Unie, met name Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), voor zover het burgers van de Unie betreft die beschikken over desbetreffende certificaten die zijn afgegeven door een lidstaat of een derde land.

(8)

De Unie kan geen partij worden bij het verdrag aangezien enkel staten partij bij het verdrag kunnen zijn.

(9)

Sommige lidstaten zijn nog geen partij bij het verdrag, andere lidstaten al wel. Lidstaten die onder hun vlag varende vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersschepen en die nog geen partij zijn bij het verdrag, worden verzocht partij te worden.

(10)

Zolang niet alle lidstaten die onder hun vlag varende vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersschepen, partij bij het verdrag zijn, dient elke lidstaat die partij is bij het verdrag de in het verdrag vastgelegde flexibiliteit toe te passen om juridische verenigbaarheid met het recht van de Unie te waarborgen, met name het bepaalde in voorschrift 10 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag over gelijkwaardige voorzieningen, teneinde de toepassing van het verdrag in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2005/36/EG.

(11)

Iedere lidstaat die partij is bij het verdrag dient, met inachtneming van Richtlijn 2005/36/EG wat betreft de erkenning van de beroepskwalificaties van migrerende werknemers uit lidstaten die geen partij zijn bij het verdrag, ervoor te zorgen dat de beroepskwalificaties van de betrokken werknemers zijn beoordeeld en in overeenstemming met de in het verdrag vermelde minimumnormen zijn bevonden.

(12)

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient de Raad de lidstaten te machtigen om partij te worden bij het verdrag, in het belang van de Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten worden hierbij gemachtigd partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van het personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie, dat op 7 juli 1995 is aangenomen, wat betreft de onder de bevoegdheid van de Unie vallende delen.

Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 4 van het verdrag verslag uitbrengen bij de secretaris-generaal van de IMO, verstrekken zij, in voorkomend geval onder verwijzing naar voorschrift 10 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag, informatie over relevante nationale bepalingen betreffende de erkenning van bekwaamheidsattesten voor personeel aan boord van vissersschepen dat binnen de werkingssfeer van het verdrag valt, met inachtneming van de verplichtingen ten aanzien van het betreffende Unierecht op het gebied van de erkenning van kwalificaties.

Artikel 2

Lidstaten die onder hun vlag varende vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of die opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersschepen en die nog geen partij zijn bij het verdrag, trachten de nodige stappen te ondernemen om hun akte van toetreding tot het verdrag binnen een redelijke termijn en, indien mogelijk, uiterlijk op 23 mei 2017 neer te leggen bij de secretaris-generaal van de IMO. De Commissie legt uiterlijk op 23 mei 2018 een evaluatierapport over de voortgang van de toetreding voor aan de Raad.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

M. SEILE


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).