28.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 255/18


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 907/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de betaalorganen en andere instanties, het financieel beheer, de goedkeuring van de rekeningen, de zekerheden en het gebruik van de euro

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 8, lid 1, artikel 40, artikel 46, leden 1 tot en met 4, artikel 53, lid 3, artikel 57, lid 1, artikel 66, lid 3, artikel 79, lid 2, artikel 106, leden 5 en 6, en artikel 120,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn de basisbepalingen vastgesteld voor onder meer de accreditering van de betaalorganen en andere instanties, voor de verplichtingen van de betaalorganen met betrekking tot de openbare opslag, voor het financieel beheer en de goedkeuringsprocedures, voor de zekerheden en voor het gebruik van de euro. Met het oog op een soepele werking van het nieuwe rechtskader moeten bepaalde voorschriften ter aanvulling van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 op de betrokken gebieden worden vastgesteld. De nieuwe regels moeten in de plaats treden van de bestaande Verordeningen (EG) nr. 883/2006 (2), (EG) nr. 884/2006 (3), (EG) nr. 885/2006 (4), (EG) nr. 1913/2006 (5), (EU) nr. 1106/2010 (6) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 (7) van de Commissie, die berustten op verordeningen van de Raad die al door Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn vervangen. Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moeten de Verordeningen (EG) nr. 883/2006, (EG) nr. 884/2006, (EG) nr. 885/2006, (EG) nr. 1913/2006, (EU) nr. 1106/2010 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 worden ingetrokken.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 mogen de lidstaten betaalorganen slechts accrediteren indien deze voldoen aan bepaalde op Unieniveau vastgestelde minimumcriteria. Deze criteria dienen betrekking te hebben op vier fundamentele gebieden: interne opzet, controleactiviteiten, informatie en communicatie en monitoring. De lidstaten moeten aanvullende accrediteringscriteria kunnen vaststellen om rekening te houden met de specifieke kenmerken van een betaalorgaan. Voorts moeten uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld inzake de criteria voor de accreditering van de in artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde coördinerende instanties.

(3)

Maatregelen inzake openbare interventie mogen slechts worden gefinancierd indien de desbetreffende uitgaven zijn verricht door de betaalorganen die door de lidstaten zijn aangewezen als zijnde verantwoordelijk voor de nakoming van bepaalde verplichtingen in het kader van de openbare interventie. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 kan de uitvoering van taken op het gebied van met name het beheer of de controle van de interventiemaatregelen, met uitzondering van de betaling van de steun, evenwel worden gedelegeerd. Deze taken moeten ook door meer dan één betaalorgaan kunnen worden vervuld. Voorts dient te worden bepaald dat het beheer van bepaalde maatregelen inzake openbare opslag onder verantwoordelijkheid van het betaalorgaan kan worden toevertrouwd aan derde partijen in de overheids- of de privésector. Derhalve is het dienstig de omvang van de verantwoordelijkheid van de betaalorganen op dit gebied aan te geven, hun verplichtingen te preciseren en te bepalen onder welke voorwaarden en volgens welke regels het beheer van bepaalde maatregelen inzake openbare opslag kan worden toevertrouwd aan derden in de overheids- of de privésector. Wat dit laatste betreft, dient tevens te worden bepaald dat de betrokken derden daartoe contracten moeten sluiten die zijn gebaseerd op de bij de onderhavige verordening vastgestelde algemene verplichtingen en beginselen.

(4)

In de landbouwwetgeving van de Unie zijn met betrekking tot het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) termijnen voor de betaling van de steun aan de begunstigden vastgesteld die door de lidstaten moeten worden nageleefd. Betalingen die buiten deze termijnen worden verricht, moeten worden geacht niet in aanmerking te komen voor een betaling van de Unie, en kunnen derhalve overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 niet door de Commissie worden vergoed. Uit de analyse van te late betalingen van steun door de lidstaten is gebleken dat een aantal betalingen te laat wordt gedaan vanwege aanvullende controles door de lidstaten in verband met contentieuze aanvragen, gevallen waarin beroep is ingesteld en andere nationale rechtsgeschillen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moet voor deze gevallen een bepaalde uitgavenmarge worden vastgesteld waarbinnen geen verlagingen van de maandelijkse betalingen moeten worden toegepast. Om er evenwel voor te zorgen dat de financiële gevolgen bij overschrijding van deze marge in verhouding staan tot de vertraging bij de betaling, dient te worden bepaald dat de Commissie de betalingen evenredig verlaagt naargelang van de lengte van de geconstateerde termijnoverschrijding van de betaling. Steunbetalingen vóór de vroegst mogelijke betalingstermijn waarin de uniale landbouwwetgeving voorziet, kunnen niet op dezelfde gronden berusten als betalingen na de laatst mogelijke betalingstermijn. Daarom mag voor dergelijke vroege betalingen geen evenredige verlaging worden vastgesteld. Wel moet een uitzondering worden gemaakt voor gevallen waarin de uniale landbouwwetgeving voorziet in de betaling van een voorschot tot een bepaald maximumbedrag.

(5)

De Commissie doet maandelijkse of periodieke betalingen aan de lidstaten op basis van de door de lidstaten ingediende uitgavendeclaraties. Zij moet evenwel rekening houden met de ontvangsten die de betaalorganen ten behoeve van de Uniebegroting hebben geïnd. Daarom dient te worden vastgesteld onder welke voorwaarden bepaalde soorten uitgaven en ontvangsten in het kader van het ELGF en in het kader van het Elfpo met elkaar moeten worden verrekend.

(6)

In artikel 16, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (8) is bepaald dat, indien de begroting van de Unie aan het begin van het begrotingsjaar nog niet is vastgesteld, betalingen maandelijks per hoofdstuk kunnen worden verricht tot maximaal een twaalfde van de kredieten die voor het voorgaande begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn toegewezen. Om de beschikbare kredieten billijk over de lidstaten te verdelen, moet worden vastgesteld dat in dat geval de maandelijkse betalingen in het kader van het ELGF en de tussentijdse betalingen in het kader van het Elfpo worden verricht ten belope van een percentage van de door elk van de lidstaten gedeclareerde uitgaven, en dat het saldo dat in een bepaalde maand niet is gebruikt, weer wordt toegekend bij besluiten van de Commissie over de latere maandelijkse of tussentijdse betalingen.

(7)

Welke wisselkoersen moeten worden toegepast, dient af te hangen van de vraag of in de sectorale landbouwwetgeving al dan niet een ontstaansfeit is vastgesteld. Om te voorkomen dat de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, uiteenlopende wisselkoersen toepassen enerzijds bij de boeking in een andere valuta dan de euro van de geïnde ontvangsten of de aan de begunstigden betaalde steun, en anderzijds bij de opstelling van de uitgavendeclaraties van de betaalorganen, dient te worden bepaald dat de betrokken lidstaten voor hun uitgavendeclaraties betreffende het ELGF dezelfde wisselkoers moeten toepassen als is gebruikt bij de inning van die ontvangsten of de betalingen aan de begunstigden. Ter vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten voor inningen die verscheidene verrichtingen betreffen, dienen die inningen op basis van één enkele wisselkoers te worden geboekt.

(8)

Om de Commissie in staat te stellen te verifiëren dat de lidstaten hun verplichting nakomen om de financiële belangen van de Unie te beschermen en de conformiteitsgoedkeuringsprocedure van artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 efficiënt toe te passen, moeten bepalingen inzake de criteria en de methodiek voor de toepassing van correcties worden vastgesteld. De uiteenlopende soorten correcties als bedoeld in artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 moeten nader worden omschreven en er moet worden bepaald op welke wijze de omstandigheden van elk geval in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de correctiebedragen. Voorts moet worden bepaald hoe bedragen die de lidstaten van de begunstigden hebben teruggevorderd en geïnd, aan de fondsen worden gecrediteerd.

(9)

Verordening (EU) nr. 1306/2013 voorziet in controles van de handelsdocumenten van entiteiten die betalingen ontvangen of verrichten welke direct of indirect verband houden met het systeem van financiering door het ELGF, om na te gaan of de verrichtingen die deel uitmaken van het systeem van financiering door het ELGF, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en correct zijn uitgevoerd. Maatregelen die zich door de aard ervan niet lenen voor aanvullende controles achteraf in de vorm van controles van handelsdocumenten, alsmede maatregelen die betrekking hebben op betalingen die ofwel areaalgebonden zijn ofwel geen verband houden met handelsdocumenten die aan controles kunnen worden onderworpen, moeten worden uitgesloten van de toepassing van die verordening.

(10)

Krachtens tal van bepalingen in landbouwverordeningen van de Unie is het stellen van een zekerheid vereist als garantie voor de betaling van een verschuldigd bedrag als een verplichting niet wordt nagekomen. De ervaring heeft evenwel geleerd dat deze eis in de praktijk op zeer uiteenlopende manieren wordt geïnterpreteerd. Om ongelijke concurrentievoorwaarden te voorkomen, moeten dan ook de aan deze eis verbonden voorwaarden worden vastgesteld.

(11)

Het kan voorkomen dat de kosten voor het stellen van een zekerheid, zowel voor de partij die de zekerheid stelt als voor de bevoegde autoriteiten, niet in verhouding staan tot het bedrag waarvan de betaling door de zekerheid wordt gegarandeerd, als dit bedrag beneden een bepaalde grens ligt. De bevoegde autoriteiten moeten derhalve het recht hebben vrijstelling van de verplichting tot zekerheidsstelling te verlenen voor betalingen van bedragen beneden die grens. Bovendien moeten de bevoegde autoriteiten worden gemachtigd vrijstelling van de verplichting tot zekerheidsstelling te verlenen, wanneer het vanwege de aard van de voor de nakoming van de verplichtingen verantwoordelijke partij onnodig is dat een zekerheid wordt gesteld.

(12)

Een bevoegde autoriteit moet het recht hebben een aangeboden zekerheid te weigeren, wanneer zij de zekerheid ontoereikend acht.

(13)

Bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn de regels aangescherpt die voorschrijven dat een zekerheid moet worden gesteld die waarborgt dat een verschuldigd bedrag wordt betaald als een verplichting niet wordt nagekomen. Dat gemeenschappelijke horizontale rechtskader moet worden aangevuld met eenvormige voorschriften voor overmacht en voor het verbeuren en vrijgeven van de zekerheid. De Verordeningen (EG) nr. 376/2008 (9) en (EG) nr. 612/2009 (10) van de Commissie bevatten voorschriften voor het vrijgeven en het verbeuren van zekerheden met betrekking tot invoer- en uitvoercertificaten en het stelsel van uitvoerrestituties. De nieuwe regels van de onderhavige verordening moeten ook gelden voor die sectoren. Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moeten de desbetreffende bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 376/2008 en (EG) nr. 612/2009 worden geschrapt.

(14)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 is een onderscheid gemaakt tussen primaire, secundaire en ondergeschikte eisen, terwijl een aantal verordeningen van de Commissie alleen primaire eisen bevat. Niet-naleving van een eis had tot gevolg dat de op de betrokken eis betrekking hebbende zekerheid geheel of evenredig werd verbeurd volgens ingewikkelde berekeningsmethoden die een bron van verwarring vormden. Terwijl aan het evenredigheidsbeginsel moet worden vastgehouden, moet de methode voor het verbeuren van zekerheden worden vereenvoudigd door deze toe te spitsen op de concrete situaties waarin een verplichting hetzij niet is nagekomen hetzij niet tijdig is nagekomen, of het bewijs van de nakoming van de verplichting niet binnen de gestelde termijn is ingediend.

(15)

Krachtens een groot aantal bepalingen in de landbouwwetgeving van de Unie wordt de gestelde zekerheid verbeurd indien een verplichting waarvoor een zekerheid is gesteld, niet wordt nagekomen, zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten inbreuken. In het belang van de billijkheid dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de gevolgen van niet-nakoming van uiteenlopende verplichtingen. Met name moet in specifieke gevallen worden voorzien in de mogelijkheid dat slechts een deel van de zekerheid wordt verbeurd.

(16)

De gevolgen van niet-nakoming van een verplichting mogen niet afhangen van de vraag of al dan niet een voorschot is ontvangen. Dienovereenkomstig dienen voor zekerheden die voor voorschotten worden gesteld, afzonderlijke regels te gelden.

(17)

De ontstaansfeiten voor de wisselkoersen in de verschillende situaties die zich in het kader van de sectorale landbouwwetgeving voordoen, moeten aan de hand van de in artikel 106, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vermelde criteria worden vastgesteld onverminderd nadere of afwijkende bepalingen waarin de wetgeving voor de betrokken sectoren eventueel voorziet.

(18)

Voor alle prijzen of bedragen die in het kader van het handelsverkeer met derde landen moeten worden bepaald, is de aanvaarding van de douaneaangifte het ontstaansfeit dat in het licht van het te bereiken economische doel het meest geschikt is. Hetzelfde geldt voor de uitvoerrestituties en voor de bepaling van de prijs bij invoer van groenten en fruit in de Unie op basis waarvan deze producten in het gemeenschappelijk douanetarief worden ingedeeld. Daarom dient dat ontstaansfeit te worden vastgesteld.

(19)

Voor productierestituties is het ontstaansfeit voor de wisselkoers doorgaans gekoppeld aan de vervulling van bepaalde specifieke formaliteiten. Met het oog op harmonisatie van de geldende regels dient te worden bepaald dat in het geval dat een bepaalde bestemming is voorgeschreven, het ontstaansfeit plaatsvindt op de datum waarop wordt verklaard dat de producten die bestemming hebben bereikt, en dat in alle overige gevallen het ontstaansfeit de goedkeuring door het betaalorgaan van de aanvraag tot betaling van de restitutie is.

(20)

Voor steun die wordt toegekend per hoeveelheid in de handel gebracht of op specifieke wijze te gebruiken product, heeft de verplichting die met het oog op toekenning van de steun moet worden nagekomen, betrekking op een handeling die het mogelijk maakt een passend gebruik van de betrokken producten te garanderen. De overname van de producten door de betrokken marktdeelnemer is een eerste vereiste om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de nodige controles of inspecties van de boekhouding van die marktdeelnemer te verrichten en om een eenvormige behandeling van de dossiers te waarborgen. Derhalve dient een ontstaansfeit voor de wisselkoers te worden vastgesteld dat in verband staat met de overname van de producten.

(21)

Wat de overige in de landbouwsector verleende steun betreft, kan de situatie van regeling tot regeling sterk verschillen. Dergelijke steun wordt echter altijd op basis van een aanvraag en binnen een in de wetgeving bepaalde termijn toegekend. Derhalve dient te worden bepaald dat het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaatsvindt op de uiterste datum voor de indiening van de aanvragen.

(22)

Voor bijstand, steun en premies in de wijnsector moet het ontstaansfeit voor de wisselkoers naargelang van de situatie worden gekoppeld aan de begindatum van het wijnoogstjaar, het verrichten van bepaalde werkzaamheden of een specifieke datum. Het in aanmerking te nemen ontstaansfeit moet derhalve voor elke situatie worden gespecificeerd.

(23)

De situaties die in aanmerking moeten worden genomen om het ontstaansfeit te bepalen, lopen van sector tot sector aanzienlijk uiteen. Daarom moet het ontstaansfeit worden vastgesteld overeenkomstig de specifieke aard van elke situatie en maatregel in het kader van die landbouwsectoren, met name wat betreft de steun in de sector melk en zuivelproducten, de schoolfruitregeling, de suikersector, afzetbevorderingsmaatregelen en een aantal maatregelen in de sector groenten en fruit.

(24)

Bedragen in verband met structuur- of milieumaatregelen als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (12) goedgekeurde bedragen waarvoor de betalingen ten laste komen van in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 goedgekeurde programma’s voor plattelandsontwikkeling, worden vastgesteld voor een verkoopseizoen of een kalenderjaar. Bijgevolg wordt het economische doel bereikt als het ontstaansfeit voor de wisselkoers wordt vastgesteld voor het betrokken jaar. Op basis van deze elementen dient te worden bepaald dat het ontstaansfeit plaatsvindt op 1 januari van het jaar waarin het besluit tot verlening van de steun wordt genomen.

(25)

Bij voorschotten en zekerheden worden de te betalen bedragen of de gegarandeerde bedragen overeenkomstig de sectorale landbouwwetgeving vastgesteld in euro. De voor deze bedragen geldende wisselkoers moet derhalve dicht liggen bij de datum waarop het voorschot wordt betaald of de zekerheid wordt gesteld. Bovendien moet het bedrag van de zekerheid toereikend zijn om alle risico’s waarvoor deze is gesteld, te dekken. Onder deze omstandigheden moet het ontstaansfeit voor de wisselkoers worden vastgesteld op basis van hetzij de dag waarop het voorschotbedrag wordt vastgesteld of de zekerheid wordt gesteld, hetzij de dag waarop deze worden betaald.

(26)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad (13) wordt een ongebruikte vastlegging voor een plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2007-2013 aan het einde van het tweede jaar na het jaar van de vastlegging door de Commissie ambtshalve doorgehaald. Bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 is deze regel gewijzigd en wordt de vastlegging voortaan aan het eind van het derde jaar na het jaar van de vastlegging ambtshalve doorgehaald. Omwille van de consistentie moet de N+2-regel blijven gelden voor de plattelandsontwikkelingsprogramma’s voor de periode 2007-2013 en moet bijgevolg een overgangsregel worden vastgesteld. Evenzo moet voor de tussentijdse betalingen in het kader van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s voor de periode 2007-2013 als voorwaarde blijven gelden dat de totale bijdrage uit het Elfpo die voor elk van de prioritaire zwaartepunten voor de gehele looptijd van het betrokken programma is toegekend, in acht wordt genomen. Voorts moeten deze overgangsregels met het oog op de continuïteit in het beheer van die programma’s met ingang van 1 januari 2014 van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

BETAALORGANEN EN ANDERE INSTANTIES

Artikel 1

Voorwaarden voor de accreditering van betaalorganen

1.   De in artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde betaalorganen die het beheer en de controle van de uitgaven verrichten, bieden voor de betalingen die zij verrichten en voor de verstrekking en de bewaring van de nodige gegevens voldoende waarborgen dat:

a)

de ontvankelijkheid van de aanvragen en, voor plattelandsontwikkeling, de procedure voor de toekenning van de steun, alsmede de overeenstemming ervan met de Unievoorschriften vóór de autorisatie van de betalingsopdracht worden gecontroleerd;

b)

de verrichte betalingen juist en volledig in de boekhouding worden geregistreerd;

c)

de door de Uniewetgeving voorgeschreven controles worden verricht;

d)

de vereiste stukken worden ingediend binnen de termijn en in de vorm zoals in de Unievoorschriften beschreven;

e)

de stukken toegankelijk zijn en zo worden bewaard dat de volledigheid, geldigheid en leesbaarheid ervan in de loop van de tijd is gewaarborgd, hetgeen ook geldt voor elektronische documenten in de zin van de Unievoorschriften.

2.   Als betaalorgaan accrediteren de lidstaten de organen of instanties die aan de in lid 1 gestelde voorwaarden voldoen. Voorts moet een betaalorgaan, om te worden geaccrediteerd, beschikken over een administratieve organisatie en een systeem voor interne controle die voldoen aan de in bijlage I vastgestelde criteria („accrediteringscriteria”) met betrekking tot:

a)

de interne opzet,

b)

de controleactiviteiten,

c)

de informatie en communicatie,

d)

de monitoring.

De lidstaten kunnen verdere accrediteringscriteria vaststellen om rekening te houden met de omvang, de verantwoordelijkheden en andere specifieke kenmerken van het betaalorgaan.

Artikel 2

Voorwaarden voor de accreditering van coördinerende instanties

1.   Wanneer meer dan een betaalorgaan wordt geaccrediteerd, beslist de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 door een formeel besluit op ministerieel niveau over de accreditering van de coördinerende instantie nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de administratieve regelingen van de coördinerende instantie voldoende waarborgen bieden dat deze instantie de in dat artikel bedoelde taken kan vervullen.

2.   Om te worden geaccrediteerd, moet de coördinerende instantie procedures hebben ingesteld die waarborgen dat:

a)

declaraties aan de Commissie zijn gebaseerd op informatie uit naar behoren goedgekeurde bronnen;

b)

naar behoren toestemming is gegeven voor de declaraties aan de Commissie voordat deze worden verzonden;

c)

een degelijk auditspoor bestaat ter staving van de aan de Commissie toegezonden informatie;

d)

een registratie van de ontvangen en de verzonden informatie veilig wordt opgeslagen, hetzij op papier, hetzij in elektronische vorm.

Artikel 3

Verplichtingen van het betaalorgaan op het gebied van openbare interventie

1.   De in artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde betaalorganen dragen zorg voor het beheer en de controle van de verrichtingen in verband met de interventiemaatregelen inzake openbare opslag waarvoor zij verantwoordelijk zijn, zulks onder de voorwaarden als vastgesteld in bijlage II bij de onderhavige verordening en, in voorkomend geval, in de sectorale landbouwwetgeving, en met name op basis van de in die bijlage vastgestelde minimale controlepercentages.

De betaalorganen kunnen hun bevoegdheden ter zake delegeren aan interventiebureaus die voldoen aan de erkenningsvoorwaarden als vastgesteld in bijlage I, punt 1.C), bij deze verordening, of kunnen optreden door tussenkomst van andere betaalorganen.

2.   De betaalorganen of interventiebureaus kunnen onverminderd hun algehele verantwoordelijkheid voor de openbare opslag:

a)

het beheer van bepaalde maatregelen inzake openbare opslag toevertrouwen aan natuurlijke of rechtspersonen die de aangekochte landbouwproducten opslaan („opslaghouders”);

b)

natuurlijke of rechtspersonen belasten met de opdracht bepaalde specifieke bij de sectorale landbouwwetgeving voorgeschreven taken te verrichten.

Indien de betaalorganen het beheer aan de in de eerste alinea, onder a), bedoelde opslaghouders toevertrouwen, wordt dit beheer verricht in het kader van opslagcontracten op basis van de in bijlage III beschreven verplichtingen en algemene beginselen.

3.   De betaalorganen hebben op het gebied van openbare opslag met name de volgende verplichtingen:

a)

zij houden voor elk product waarvoor een interventiemaatregel inzake openbare opslag wordt toegepast, een voorraadboekhouding en financiële rekeningen bij op basis van de verrichtingen die zij uitvoeren van 1 oktober van een jaar tot en met 30 september van het volgende jaar, welke periode „boekjaar” wordt genoemd;

b)

zij houden een lijst bij van de opslaghouders met wie zij een contract in het kader van openbare opslag hebben gesloten. Deze lijst bevat de voor een nauwkeurige identificatie van alle opslagvoorzieningen vereiste gegevens, cijfers over de capaciteit daarvan en de nummers van loodsen, koel- en vriesruimten of silo’s, en gaat vergezeld van plattegronden en schema’s van de opslagvoorzieningen;

c)

zij houden de voor de openbare opslag gebruikte standaardcontracten, de regels die zijn vastgesteld voor de overname van de producten, voor de opslag van de producten in de opslagplaatsen van de opslaghouders en voor de uitslag van de producten uit die opslagplaatsen, en de regels die gelden met betrekking tot de aansprakelijkheid van de opslaghouders, ter beschikking van de Commissie;

d)

zij voeren op gecentraliseerde wijze een elektronische voorraadboekhouding die betrekking heeft op alle plaatsen van opslag, op alle producten en op alle hoeveelheden en kwaliteiten van de verschillende producten, en waarin voor elk van die producten het gewicht (in voorkomend geval het netto- en het brutogewicht) of het volume is vermeld;

e)

zij voeren alle verrichtingen in verband met de opslag, de bewaring, het vervoer of de overdracht van interventieproducten uit overeenkomstig de uniale en de nationale wetgeving, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van de kopers, van de andere in het kader van een verrichting optredende betaalorganen of van de in dit verband met een opdracht belaste personen;

f)

zij verrichten het gehele jaar door en met onregelmatige tussenpozen onaangekondigde controles op de plaatsen van opslag van de interventieproducten. Een aankondiging waarbij de aankondigingstermijn strikt beperkt blijft tot de noodzakelijke minimumduur, mag evenwel worden gedaan mits dit het doel van de controle niet schaadt. Behalve in behoorlijk gemotiveerde gevallen mag de aankondiging nooit meer dan 24 uur van tevoren plaatsvinden;

g)

zij verrichten een jaarlijkse inventarisatie overeenkomstig artikel 4.

Wanneer in een lidstaat de rekeningen inzake openbare opslag voor één of meer producten door verscheidene betaalorganen worden beheerd, worden de voorraadboekhoudingen en de financiële rekeningen als bedoeld onder a) en d) op het niveau van de lidstaat geconsolideerd voordat de desbetreffende informatie aan de Commissie wordt verstrekt.

4.   De betaalorganen zetten alle nodige stappen om:

a)

ervoor te zorgen dat de producten die onder de uniale interventiemaatregelen vallen, naar behoren worden bewaard, door de kwaliteit van de opgeslagen producten ten minste eenmaal per jaar te controleren;

b)

de integriteit van de interventievoorraden te waarborgen.

5.   De betaalorganen stellen de Commissie onverwijld in kennis van:

a)

de gevallen waarin verlenging van de periode van opslag van een product ertoe kan leiden dat het product in kwaliteit achteruitgaat;

b)

een vermindering van de kwantiteit of achteruitgang van de kwaliteit van een product als gevolg van een natuurramp.

In situaties als bedoeld in de eerste alinea, onder a) en b), stelt de Commissie een passend besluit vast:

a)

voor situaties als bedoeld in de eerste alinea, onder a), volgens de in artikel 229, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14) bedoelde procedure.

b)

voor situaties als bedoeld in de eerste alinea, onder b), volgens de in artikel 116, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde procedure.

6.   De betaalorganen dragen de financiële gevolgen van een slechte bewaring van producten die onder de uniale interventiemaatregelen vallen, met name wanneer deze het gevolg is van onaangepaste opslagmethoden. Onverminderd de rechtsmiddelen tegen opslaghouders zijn de betaalorganen financieel aansprakelijk wanneer zij hun verbintenissen of verplichtingen niet nakomen.

7.   De betaalorganen zorgen ervoor dat de rekeningen inzake openbare opslag en alle in het kader van de interventieverrichtingen opgestelde of ontvangen stukken, contracten en bestanden langs elektronische weg of in hun hoofdkantoor permanent toegankelijk zijn voor functionarissen van de Commissie en in opdracht van de Commissie handelende personen.

Artikel 4

Inventarisatie

1.   In de loop van elk boekjaar maken de betaalorganen voor elk product waarvoor Unie-interventie heeft plaatsgevonden, een inventaris op.

Zij vergelijken de resultaten van deze inventarisatie met de boekhoudgegevens. De geconstateerde kwantitatieve verschillen en de bedragen die voortvloeien uit de bij controles ontdekte kwalitatieve verschillen, worden geboekt overeenkomstig de voorschriften die uit hoofde van artikel 46, lid 6, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn vastgesteld.

2.   Voor de toepassing van lid 1 komen de ontbrekende hoeveelheden die het gevolg zijn van de normale opslagverrichtingen, overeen met het verschil tussen de theoretische voorraad volgens een boekhoudkundige inventarisatie enerzijds, en de werkelijke voorraad zoals vastgesteld bij de in lid 1 bedoelde inventarisatie anderzijds, of met de boekhoudkundige voorraad die resteert wanneer de werkelijke voorraad van een pakhuis op is, zulks met inachtneming van de in bijlage IV bepaalde tolerantiegrenzen.

HOOFDSTUK II

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 5

Niet-naleving van de laatste betalingstermijn

1.   Overeenkomstig de in artikel 40, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde uitzonderingen en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel komen betalingen in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) die na de betalingstermijnen zijn verricht, in aanmerking voor Uniefinanciering onder de in de leden 2 tot en met 6 van het onderhavige artikel beschreven voorwaarden.

2.   Als de na de termijnen gedane uitgaven niet meer dan 5 % van de binnen de termijn gedane uitgaven uitmaken, wordt geen verlaging van de maandelijkse betalingen toegepast.

Als de na de termijnen gedane uitgaven boven deze marge van 5 % liggen, dan worden alle verdere uitgaven die te laat worden gedaan, als volgt verlaagd:

a)

uitgaven die worden gedaan in de eerste maand na die waarin de betalingstermijn is verstreken, worden met 10 % verlaagd,

b)

uitgaven die worden gedaan in de tweede maand na die waarin de betalingstermijn is verstreken, worden met 25 % verlaagd,

c)

uitgaven die worden gedaan in de derde maand na die waarin de betalingstermijn is verstreken, worden met 45 % verlaagd,

d)

uitgaven die worden gedaan in de vierde maand na die waarin de betalingstermijn is verstreken, worden met 70 % verlaagd,

e)

uitgaven die worden gedaan op een later tijdstip dan de vierde maand na die waarin de betalingstermijn is verstreken, worden met 100 % verlaagd.

3.   In afwijking van lid 2 gelden voor de rechtstreekse betalingen die vallen onder het in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) bedoelde maximum, de volgende voorwaarden:

a)

indien de in lid 2, eerste alinea, bedoelde marge niet is opgebruikt voor uiterlijk op 15 oktober van het jaar N+1 verrichte betalingen voor kalenderjaar N en er nog meer dan 2 % van resteert, wordt die resterende marge verlaagd tot 2 %;

b)

andere rechtstreekse betalingen dan de betalingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) en Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17), die tijdens het begrotingsjaar N+1 voor het kalenderjaar N-1 of daaraan voorafgaande kalenderjaren zijn verricht na de betalingstermijn, komen slechts voor ELGF-financiering in aanmerking indien het totale bedrag aan in het begrotingsjaar N+1 verrichte rechtstreekse betalingen, in voorkomend geval gecorrigeerd tot de bedragen vóór de aanpassing waarin artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voorziet, niet hoger is dan het overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 in bijlage III van die verordening vastgestelde maximum voor het kalenderjaar N.

c)

de uitgaven die de onder a) of b) bedoelde grens overschrijden, worden met 100 % verlaagd.

De bedragen van de in artikel 26, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde vergoedingen worden niet in aanmerking genomen om na te gaan of de in de eerste alinea, onder b), van dit lid vastgestelde voorwaarde in acht is genomen.

4.   Door de Commissie worden andere termijnoverschrijdingen dan die welke in de leden 2 en 3 zijn vermeld, en/of lagere of geen verlagingspercentages toegepast indien voor bepaalde maatregelen sprake is van bijzondere omstandigheden bij het beheer of indien de lidstaten er gegronde redenen voor aanvoeren.

De eerste alinea geldt evenwel niet voor de uitgaven die de in lid 3, onder b), bedoelde grens overschrijden.

5.   In het kader van de maandelijkse betalingen wordt de naleving van de betalingstermijnen tweemaal per begrotingsjaar gecontroleerd:

a)

voor de uitgaven die tot en met 31 juli zijn gedaan,

b)

voor de uitgaven die tot en met 15 oktober zijn gedaan.

Met overschrijdingen in de maanden augustus, september en oktober wordt rekening gehouden in het besluit over de goedkeuring van de rekeningen als bedoeld in artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

6.   De in dit artikel bedoelde verlagingen worden toegepast onverminderd het latere besluit over de conformiteitsgoedkeuring als bedoeld in artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 6

Niet-naleving van de vroegste betalingsdatum

Voor het ELGF geldt dat, indien lidstaten vóór de vroegste in de sectorale landbouwwetgeving vastgestelde betalingsdatum voorschotten mogen betalen tot een bepaald maximum, de uitgaven die dit maximum overschrijden, worden aangemerkt als uitgaven die vóór de vroegste betalingsdatum zijn gedaan. Overeenkomstig de in artikel 40, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde uitzonderingen komen die uitgaven echter voor financiering door de Unie in aanmerking na met 10 % te zijn verlaagd.

Artikel 7

Vergoeding door betaalorganen

1.   De Commissie stelt in haar uit hoofde van artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 genomen besluit over de maandelijkse betalingen de betaling vast van het saldo van de door elke lidstaat gedeclareerde uitgaven minus het bedrag aan bestemmingsontvangsten dat de betrokken lidstaat in diezelfde uitgavendeclaratie heeft opgenomen. Deze verrekening geldt als inning van de desbetreffende ontvangsten.

De door de bestemmingsontvangsten gegenereerde vastleggings- en betalingskredieten worden geopend zodra deze ontvangsten zijn toegewezen aan de betrokken begrotingsonderdelen. Overeenkomstig de in artikel 43, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde voorschriften vindt het bestemmen plaats bij de boeking van de bestemmingsontvangsten binnen twee maanden na ontvangst van de door de lidstaten toegezonden staten.

2.   In artikel 43, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde bedragen die zijn ingehouden vóór de betaling van de steun waarop de onregelmatigheid of nalatigheid betrekking heeft, worden afgetrokken van de desbetreffende uitgave.

3.   De bedragen van de bijdragen van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) die in het kader van het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma in een referentieperiode van de begunstigden zijn teruggevorderd en geïnd, worden in de uitgavendeclaratie voor die periode in mindering gebracht op het door het Elfpo te betalen bedrag.

4.   De positieve of negatieve bedragen die, in voorkomend geval, voortvloeien uit de in artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde goedkeuring van de rekeningen en die opnieuw kunnen worden gebruikt voor het plattelandsontwikkelingsprogramma, worden in de eerste declaratie die na het goedkeuringsbesluit wordt opgesteld, opgeteld bij of afgetrokken van het bedrag van de Elfpo-bijdrage.

5.   De financiering door het ELGF is gelijk aan de uitgaven zoals deze zijn berekend op basis van de door het betaalorgaan meegedeelde informatie, zijn verlaagd met uit de interventiemaatregelen voortgevloeide ontvangsten, zijn gevalideerd via het door de Commissie opgezette computersysteem en door het betaalorgaan zijn opgenomen in zijn uitgavendeclaratie.

Artikel 8

Vertraging bij de vaststelling van de Uniebegroting

1.   Voor het ELGF geldt dat, indien de Uniebegroting aan het begin van het begrotingsjaar nog niet is vastgesteld, de in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde maandelijkse betalingen worden toegekend ten belope van een per uitgavenhoofdstuk vastgesteld percentage van de van de lidstaten ontvangen uitgavendeclaraties en met inachtneming van het maximum als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. De Commissie houdt in de besluiten over de latere vergoedingen rekening met het nog niet aan de lidstaten vergoede saldo.

2.   Voor het Elfpo geldt, indien de Uniebegroting aan het begin van het begrotingsjaar nog niet is vastgesteld, het volgende:

a)

de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde tussentijdse betalingen worden naar rato van de beschikbare kredieten toegekend als een percentage van de uitgavendeclaraties die voor elk plattelandsontwikkelingsprogramma zijn ontvangen. De Commissie houdt in de volgende tussentijdse betalingen rekening met het nog niet aan de lidstaten vergoede saldo;

b)

met betrekking tot de in artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde begrotingsvastleggingen wordt de volgorde waarin de plattelandsontwikkelingsprogramma’s zijn vastgesteld in acht genomen bij de betaling van eerste jaartranches die volgen op de vaststelling van deze programma’s. De begrotingsvastleggingen voor de volgende jaartranches worden verricht in de volgorde waarin de vastleggingen voor programma’s opgebruikt geraken. De Commissie kan gedeeltelijke jaarlijkse vastleggingen voor de plattelandsontwikkelingsprogramma’s verrichten indien slechts beperkte vastleggingskredieten beschikbaar zijn. Zodra aanvullende vastleggingskredieten beschikbaar komen, wordt het saldo voor deze programma’s het eerst vastgelegd.

Artikel 9

Uitstel van maandelijkse betalingen

Na de betrokken lidstaten daarvan in kennis te hebben gesteld, kan de Commissie de maandelijkse betalingen aan de lidstaten waarin artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voorziet, uitstellen indien de in artikel 102, lid 1, onder c), i) en ii), van die verordening bedoelde mededelingen haar te laat bereiken of tegenstrijdigheden bevatten die extra controles vergen.

Artikel 10

Schorsing van betalingen bij te late indiening van informatie

1.   De in artikel 42 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde schorsing van betalingen is van toepassing op de in bijlage V bij de onderhavige opgelijste maatregelen.

2.   Voor de uitgaven in het kader van het ELGF worden de betalingen met de volgende percentages geschorst:

a)

indien de resultaten van de controles niet uiterlijk op 15 oktober zijn ingediend, 1 % van de uitgaven waarvoor de desbetreffende informatie niet op tijd is verzonden;

b)

indien de resultaten van de controles niet uiterlijk op 1 december zijn ingediend, 1,5 % van de uitgaven waarvoor de desbetreffende informatie niet op tijd is verzonden.

3.   Voor de uitgaven in het kader van het Elfpo worden de betalingen met de volgende percentages geschorst:

a)

indien de resultaten van de controles niet uiterlijk op 15 oktober zijn ingediend, 1 % van de uitgaven waarvoor de desbetreffende informatie niet op tijd is verzonden;

b)

indien de resultaten van de controles niet uiterlijk op 15 januari zijn ingediend, 1,5 % van de uitgaven waarvoor de desbetreffende informatie niet op tijd is verzonden.

Artikel 11

Voor de opstelling van de uitgavendeclaraties toe te passen wisselkoers

1.   Overeenkomstig artikel 106, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 passen de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, voor de opstelling van hun uitgavendeclaraties in het kader van het ELGF dezelfde wisselkoers toe als die welke zij overeenkomstig hoofdstuk V en de sectorale landbouwwetgeving hebben gebruikt bij de betalingen aan de begunstigden en de inning van ontvangsten. Voor de in de artikelen 51 en 52 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde goedkeuringsbesluiten gebruiken de lidstaten de eerste wisselkoers die de Europese Centrale Bank na de datum van vaststelling van de betrokken besluiten heeft bepaald.

In andere dan de in de eerste alinea bedoelde gevallen, en met name voor krachtens Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (18) goedgekeurde afzetbevorderingsprogramma’s en voor afzetbevorderingsmaatregelen in de wijnsector, alsmede voor verrichtingen waarvoor geen ontstaansfeit is vastgesteld bij de sectorale landbouwwetgeving, is de toe te passen wisselkoers de voorlaatste wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft bepaald vóór de maand waarvoor de uitgaven of de bestemmingsontvangsten worden gedeclareerd.

2.   Wat de plattelandsontwikkelingsprogramma’s betreft, passen niet tot de eurozone behorende lidstaten bij de opstelling van hun uitgavendeclaraties voor alle betalings- of inningsverrichtingen de voorlaatste wisselkoers toe die de Europese Centrale Bank heeft bepaald vóór de maand waarin de verrichtingen in de rekeningen van het betaalorgaan worden geregistreerd.

HOOFDSTUK III

GOEDKEURING VAN DE REKENINGEN EN ANDERE CONTROLES

Artikel 12

Criteria en methodiek voor de toepassing van correcties in het kader van de conformiteitsgoedkeuring

1.   Voor de vaststelling van het uit hoofde van artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 te nemen besluit inzake de aan Uniefinanciering te onttrekken bedragen wordt een onderscheid gemaakt tussen de bedragen of delen van bedragen die als ten onrechte uitgegeven zijn geïdentificeerd, en die welke zijn bepaald door toepassing van geëxtrapoleerde of forfaitaire correcties.

Ter bepaling van de bedragen die aan Uniefinanciering kunnen worden onttrokken wanneer wordt geconstateerd dat bepaalde uitgaven niet overeenkomstig het uniale recht en, wat het Elfpo betreft, niet overeenkomstig het geldende uniale en nationale recht zijn gedaan, baseert de Commissie zich op haar eigen bevindingen en houdt zij rekening met de informatie die de betrokken lidstaat in het kader van de overeenkomstig artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 gevolgde conformiteitsgoedkeuringsprocedure ter beschikking heeft gesteld.

2.   De Commissie baseert de onttrekking enkel op de identificering van de ten onrechte uitgegeven bedragen wanneer die bedragen met een evenredige inspanning kunnen worden geïdentificeerd. Wanneer de Commissie niet in staat is om de ten onrechte uitgegeven bedragen met een evenredige inspanning te identificeren, kan een lidstaat binnen de door de Commissie in de loop van de conformiteitsgoedkeuringsprocedure bepaalde termijnen gegevens indienen over de verificatie van deze bedragen op basis van een onderzoek van alle afzonderlijke gevallen waarin er mogelijk sprake is van non-conformiteit. De verificatie moet alle uitgaven omvatten die strijdig zijn met het toepasselijke recht en ten laste zijn gekomen van de Uniebegroting. De ingediende gegevens moeten alle afzonderlijke bedragen omvatten die vanwege de betrokken non-conformiteit niet subsidiabel zijn.

3.   Wanneer de ten onrechte uitgegeven bedragen niet overeenkomstig lid 2 kunnen worden geïdentificeerd, kan de Commissie de te onttrekken bedragen bepalen door de toepassing van geëxtrapoleerde correcties. Om de Commissie in staat te stellen de betrokken bedragen te bepalen, kan een lidstaat binnen de door de Commissie tijdens de conformiteitsgoedkeuringsprocedure bepaalde termijnen een berekening van het aan Uniefinanciering te onttrekken bedrag indienen waarin de resultaten van de controles van een representatieve steekproef uit die gevallen met statistische middelen zijn geëxtrapoleerd. De steekproef wordt getrokken uit de populatie waarvoor de geconstateerde non-conformiteit redelijkerwijs mag worden verwacht.

4.   Om de in de leden 2 en 3 bedoelde door de lidstaten ingediende resultaten in aanmerking te kunnen nemen, moet de Commissie in de gelegenheid zijn om:

a)

de voor de identificering of de extrapolatie gebruikte methoden te beoordelen, die door de lidstaten duidelijk moeten worden beschreven;

b)

de representativiteit van de in lid 3 bedoelde steekproef te controleren;

c)

de inhoud en de resultaten van de identificering of de extrapolatie te controleren;

d)

voldoende en relevante auditinformatie over de achterliggende gegevens te verkrijgen.

5.   Bij de toepassing van lid 3 kunnen de lidstaten gebruikmaken van de controlestatistieken van de betaalorganen als deze statistieken door de certificerende instantie zijn bevestigd, of van de beoordeling door een dergelijke instantie van het foutenniveau in het kader van haar audit als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, en wel onder de volgende voorwaarden:

a)

de Commissie is ten aanzien van zowel de auditstrategie als de inhoud, omvang en kwaliteit van de feitelijke auditwerkzaamheden tevreden over het door de certificerende instanties geleverde werk;

b)

de reikwijdte van de werkzaamheden van de certificerende instanties strookt met de reikwijdte van het desbetreffende onderzoek in het kader van de conformiteitsgoedkeuring, met name met betrekking tot de maatregelen of regelingen;

c)

bij de beoordelingen is rekening gehouden met het bedrag van de sancties die hadden moeten worden toegepast.

6.   Wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor de bepaling van de aan Uniefinanciering te onttrekken bedragen als bedoeld in de leden 2 en 3, of de zaak van zodanige aard is dat de te onttrekken bedragen niet op basis van die leden kunnen worden bepaald, past de Commissie een passende forfaitaire correctie toe op basis van de aard en ernst van de inbreuk en haar eigen raming van het risico van financiële schade voor de Unie.

Bij de vaststelling van de hoogte van de forfaitaire correctie wordt in het bijzonder rekening gehouden met de soort non-conformiteit die is geconstateerd. Daartoe worden de tekortkomingen in de controles onderverdeeld in tekortschietende essentiële en tekortschietende aanvullende controles:

a)

essentiële controles zijn de administratieve controles en controles ter plaatse die nodig zijn om de subsidiabiliteit van de steun en de relevante toepassing van verlagingen en sancties te bepalen;

b)

aanvullende controles zijn alle overige administratieve werkzaamheden die nodig zijn om aanvragen op correcte wijze te verwerken.

Indien in het kader van een en dezelfde conformiteitsgoedkeuringsprocedure uiteenlopende non-conformiteiten worden vastgesteld, die elk afzonderlijk tot een andere forfaitaire correctie zouden leiden, geldt alleen de hoogste forfaitaire correctie.

7.   De Commissie houdt bij de vaststelling van de hoogte van forfaitaire correcties specifiek rekening met de volgende verzwarende omstandigheden waarbij het risico voor de begroting van de Unie groter is:

a)

één of meer essentiële controles worden niet toegepast of zo gebrekkig of zo occasioneel toegepast dat zij voor de vaststelling van de subsidiabiliteit van de aanvraag of voor de voorkoming van onregelmatigheden ineffectief worden geacht, of

b)

in hetzelfde controlesysteem worden drie of meer tekortkomingen ontdekt, of

c)

de lidstaat blijkt een controlesysteem niet of op zeer gebrekkig wijze toe te passen en er zijn bewijzen voor wijdverbreide onregelmatigheden en nalatigheden bij de bestrijding van onregelmatige en frauduleuze praktijken, of

d)

ten aanzien van die lidstaat is al een correctie in verband met soortgelijke tekortkomingen in dezelfde sector toegepast, met inachtneming van het onderzoek van de Commissie naar corrigerende of compenserende maatregelen die de lidstaat al heeft getroffen.

8.   Wanneer een lidstaat bepaalde objectieve elementen indient die niet aan de eisen van de leden 2 en 3 voldoen, maar aantonen dat het maximumverlies voor de fondsen beperkt is gebleven tot een totaalbedrag dat lager is dan hetgeen zou voortvloeien uit de toepassing van het voorgestelde forfaitaire percentage, dan bepaalt de Commissie aan de hand van het lagere forfaitaire percentage welke bedragen uit hoofde van artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 aan Uniefinanciering moeten worden onttrokken.

9.   Bedragen die van de begunstigden zijn teruggevorderd en geïnd en aan een fonds zijn gecrediteerd vóór een ter zake relevante datum die de Commissie in de loop van de conformiteitsgoedkeuringsprocedure heeft vastgesteld, worden in mindering gebracht op het bedrag dat de Commissie bij besluit uit hoofde van artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 aan Uniefinanciering onttrekt.

Artikel 13

Verplichting na terugvorderingsprocedures

Na de voltooiing van de in artikel 54, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde terugvorderingsprocedures crediteert de betrokken lidstaat:

a)

aan het ELGF vijftig percent van de geïnde bedragen, na aftrek van de terugvorderingskosten overeenkomstig artikel 55, tweede alinea, van die verordening;

b)

aan het Elfpo vijftig percent van de bedragen die hetzij na de sluiting van het plattelandsontwikkelingsprogramma zijn geïnd hetzij vóór de sluiting zijn geïnd, maar niet opnieuw konden worden toegewezen overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 14

Controle van verrichtingen

Het bij titel V, hoofdstuk III, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 ingestelde stelsel van controles is niet van toepassing op de in bijlage VI bij de onderhavige verordening opgelijste maatregelen.

HOOFDSTUK IV

ZEKERHEDEN

AFDELING 1

Toepassingsgebied en gebruik van termen

Artikel 15

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing in alle gevallen waarin de sectorale landbouwwetgeving een zekerheid oplegt, ongeacht of de specifieke term „zekerheid” is gebruikt.

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op zekerheden die worden gesteld als garantie voor de betaling van bij invoer of uitvoer verschuldigde rechten als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (19).

Artikel 16

In dit hoofdstuk gebruikte termen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

„bevoegde autoriteit”: hetzij een partij die bevoegd is tot het aanvaarden van een zekerheid, hetzij een partij die bevoegd is om op grond van de toepasselijke regeling te besluiten of een zekerheid wordt vrijgegeven of verbeurd;

b)

„algemene zekerheid”: een zekerheid die bij de bevoegde autoriteit wordt gesteld, als garantie voor het nakomen van meer dan één verplichting;

c)

„het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag”: het gedeelte van het gegarandeerde bedrag dat overeenkomt met de hoeveelheid waarvoor niet aan een bepaalde eis is voldaan.

AFDELING 2

Verplichting tot zekerheidstelling

Artikel 17

Verantwoordelijke partij

Een zekerheid moet worden gesteld door of voor de partij die verantwoordelijk is voor de betaling van het bedrag dat verschuldigd is wanneer een verplichting niet wordt nagekomen.

Artikel 18

Vrijstelling van een verplichting tot zekerheidsstelling

1.   De bevoegde autoriteit kan vrijstelling van de verplichting tot zekerheidsstelling verlenen, wanneer de partij die verantwoordelijk is voor het nakomen van de verplichting:

a)

een overheidsorgaan is dat de functies van een overheidsinstantie vervult, of

b)

een particuliere instantie is die onder staatstoezicht de onder a) bedoelde functies vervult.

2.   De bevoegde autoriteit kan vrijstelling van de verplichting tot zekerheidsstelling verlenen wanneer het te garanderen bedrag minder dan 500 EUR bedraagt. In dat geval verbindt de betrokken partij zich schriftelijk ertoe hetzelfde bedrag als de zekerheid waarvan hij is vrijgesteld, te betalen indien de verplichting in kwestie niet wordt nagekomen.

Bij de toepassing van de eerste alinea wordt de waarde van de zekerheid zodanig berekend dat zij alle relevante verplichtingen omvat die aan eenzelfde verrichting verbonden zijn.

Artikel 19

Voorwaarden voor zekerheden

1.   De bevoegde autoriteit weigert of eist vervanging van elke zekerheid die zij inadequaat of ontoereikend acht of die slechts dekking biedt voor een te korte periode.

2.   Overgemaakte deposito’s in contanten worden pas als zekerheid in aanmerking genomen wanneer de bevoegde autoriteit er zeker van is dat zij over het bedrag ervan kan beschikken.

3.   Een cheque die is gegarandeerd door een door de lidstaat van de bevoegde autoriteit daartoe erkende financiële instelling, wordt beschouwd als een deposito in contanten. De bevoegde autoriteit moet een gegarandeerde cheque pas innen wanneer de periode waarvoor de zekerheid geldt, ten einde loopt.

Andere dan de in de eerste alinea bedoelde cheques worden pas als zekerheid in aanmerking genomen wanneer de bevoegde autoriteit er zeker van is dat zij over het bedrag ervan kan beschikken.

4.   Alle door de financiële instelling gemaakte kosten komen voor rekening van de partij die de zekerheid stelt.

5.   Aan de partij die een zekerheid stelt in de vorm van een deposito, wordt geen interest betaald.

Artikel 20

Gebruik van de euro

1.   De zekerheden worden in euro gesteld.

2.   Wanneer de zekerheid in een lidstaat die de euro niet heeft ingevoerd, wordt aanvaard, wordt het in euro uitgedrukte zekerheidsbedrag overeenkomstig hoofdstuk V omgerekend in de desbetreffende nationale valuta. De bij de zekerheid behorende verbintenis en het bedrag dat eventueel wordt ingehouden bij een onregelmatigheid of een niet-nakoming, blijven in euro vastgesteld.

Artikel 21

Zekerheidssteller

1.   De zekerheidssteller dient zijn officieel geregistreerde verblijfplaats of een vestiging in de Unie te hebben en, onverminderd de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot het vrij verlenen van diensten, goedgekeurd te zijn door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zekerheid wordt gesteld. De zekerheidssteller verbindt zich door een schriftelijke borgstelling.

2.   In de schriftelijke borgstelling moeten ten minste worden opgenomen:

a)

de verplichting of, in het geval van een algemene zekerheid, de soort(en) verplichtingen, waarvan de naleving door betaling van een som geld wordt gegarandeerd;

b)

het maximumbedrag waarvoor de zekerheidssteller zich verbindt;

c)

de verklaring dat de zekerheidssteller zich gezamenlijk en hoofdelijk met de partij die voor de nakoming van de verplichting verantwoordelijk is, verbindt om op verzoek van de bevoegde autoriteit binnen 30 dagen, binnen de grenzen van de zekerheid, elk bedrag te betalen dat opeisbaar is wegens het verbeuren van een zekerheid.

3.   Wanneer reeds een schriftelijke algemene zekerheidsstelling is gegeven, bepaalt de bevoegde autoriteit welke procedure moet worden gevolgd om de algemene zekerheid geheel of gedeeltelijk als garantie voor een specifieke verplichting te gebruiken.

Artikel 22

Overmacht

Ingeval een persoon die verantwoordelijk is voor een verplichting waarvoor een zekerheid is gesteld, stelt dat de niet-nakoming van de verplichting te wijten is aan overmacht, bewijst hij ten genoegen van de bevoegde autoriteiten dat er sprake is van overmacht. Indien de bevoegde autoriteit een geval van overmacht als zodanig erkent, wordt de verplichting uitsluitend met het oog op het vrijgeven van de zekerheid geannuleerd.

AFDELING 3

Vrijgeven en verbeuren van andere zekerheden dan die bedoeld in afdeling 4

Artikel 23

Verbeuren van de zekerheid

1.   De in artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde verplichting is de eis om een handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden, die van fundamentele betekenis is voor de doelstellingen van de verordening waarbij deze eis wordt opgelegd.

2.   Indien een verplichting niet wordt nagekomen en geen termijn voor nakoming is bepaald, wordt de zekerheid verbeurd wanneer de bevoegde autoriteit vaststelt dat er sprake is van niet-nakoming.

3.   Indien de nakoming van een verplichting aan een bepaalde termijn is gebonden en de verplichting pas na die termijn is nagekomen, wordt de zekerheid verbeurd.

In een dergelijk geval wordt de zekerheid onmiddellijk voor 10 % verbeurd, vermeerderd met een over het resterende saldo berekend extra percentage van:

a)

2 % per kalenderdag waarmee de termijn wordt overschreden, indien de verplichting betrekking heeft op de invoer van producten in een derde land;

b)

5 % per kalenderdag waarmee de termijn wordt overschreden, indien de verplichting betrekking heeft op producten die het douanegebied van de Unie verlaten.

4.   Indien een verplichting tijdig wordt nagekomen en het bewijs van nakoming binnen een vaste termijn moet worden overgelegd, wordt de zekerheid die voor die verplichting is gesteld, voor elke kalenderdag waarmee die termijn wordt overschreden, verbeurd volgens de formule [0,2]/termijn in dagen en met inachtneming van artikel 25.

Indien het in de eerste alinea bedoelde bewijs bestaat in de indiening van een gebruikt of verstreken invoer- of uitvoercertificaat of van het bewijs dat de producten het douanegebied van de Unie hebben verlaten, wordt de zekerheid voor 15 % verbeurd indien dat bewijs na de in de in de eerste alinea bedoelde vaste termijn maar uiterlijk op de 730e kalenderdag na de vervaldatum van het certificaat wordt ingediend. Indien dat certificaat na de 730e kalenderdag wordt ingediend, wordt het resterende bedrag van de zekerheid volledig verbeurd.

Indien het in de eerste alinea bedoelde bewijs bestaat in de indiening van een gebruikt of verstreken uitvoercertificaat met voorafgaande vaststelling van de restitutie, wordt de zekerheid verbeurd voor:

a)

10 % indien het certificaat wordt ingediend tussen de 61e en de 90e kalenderdag na de datum waarop het certificaat is verstreken;

b)

50 % indien het certificaat wordt ingediend tussen de 91e en de 120e kalenderdag na de datum waarop het certificaat is verstreken;

c)

70 % indien het certificaat wordt ingediend tussen de 121e en de 150e kalenderdag na de datum waarop het certificaat is verstreken;

d)

80 % indien het certificaat wordt ingediend tussen de 151e en de 180e kalenderdag na de datum waarop het certificaat is verstreken;

e)

100 % indien het certificaat wordt ingediend na de 180e kalenderdag na de datum waarop het certificaat is verstreken.

5.   Het bedrag van de te verbeuren zekerheid wordt naar beneden afgerond tot het eerste bedrag zonder decimalen in euro of in de betrokken nationale valuta.

Artikel 24

Vrijgeven van de zekerheid

1.   Zodra het in de specifieke Unievoorschriften vastgestelde bewijs is geleverd dat een verplichting is nagekomen of de zekerheid gedeeltelijk is verbeurd overeenkomstig artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en artikel 23 van de onderhavige verordening, wordt de zekerheid of, in voorkomend geval, het resterende bedrag van de zekerheid onmiddellijk vrijgegeven.

2.   Op verzoek wordt een zekerheid gedeeltelijk vrijgegeven wanneer het daartoe voorgeschreven bewijs is geleverd voor een gedeelte van een hoeveelheid product, op voorwaarde dat dit gedeelte niet kleiner is dan een minimumhoeveelheid die is vastgesteld in de verordening op grond waarvan de zekerheid moet worden gesteld, of die, bij gebrek aan een dergelijke verordening, door de lidstaat is vastgesteld.

3.   Wanneer geen termijn is vastgesteld voor het indienen van de bewijsstukken voor het vrijgeven van een zekerheid, geldt als uiterste termijn 365 kalenderdagen na de vastgestelde termijn voor de nakoming van de verplichting waarvoor de zekerheid is gesteld. Wanneer geen termijn voor de nakoming van de verplichting is vastgesteld, geldt als uiterste termijn 365 kalenderdagen na de datum waarop alle verplichtingen zijn nagekomen.

De in de eerste alinea bedoelde termijn mag niet langer zijn dan 1 095 kalenderdagen vanaf de datum waarop de zekerheid voor een bepaalde verplichting is gesteld.

Artikel 25

Maxima

1.   Het totale verbeurde bedrag mag niet hoger zijn dan 100 % van de zekerheid die voor het relevante deel is gesteld.

2.   De bevoegde autoriteit mag van verbeurdverklaring van bedragen van minder dan 100 EUR afzien, voor zover voor vergelijkbare gevallen soortgelijke nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld.

AFDELING 4

Zekerheden voor voorschotten

Artikel 26

Toepassingsgebied

De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing in alle gevallen waarin in het kader van specifieke Unievoorschriften een voorschot kan worden betaald alvorens is voldaan aan de voor het verkrijgen van de betrokken steun of het betrokken voordeel vastgestelde verplichting.

Artikel 27

Vrijgeven van de zekerheid

1.   De zekerheid wordt vrijgegeven:

a)

hetzij wanneer is vastgesteld dat de betrokkene definitief recht heeft op een voorschot;

b)

hetzij wanneer het voorschot, verhoogd met de in de specifieke Unievoorschriften vastgestelde toeslag, is terugbetaald.

2.   Wanneer de uiterste termijn om aan te tonen dat de betrokkene definitief recht heeft op het voorschot, is verstreken zonder dat dit bewijs is geleverd, past de bevoegde autoriteit onmiddellijk de procedure voor het verbeuren van de zekerheid toe.

Voor zover de Uniewetgeving daarin voorziet, kan het bewijs evenwel nog na de bovenbedoelde termijn worden geleverd, waarna de zekerheid gedeeltelijk wordt terugbetaald.

HOOFDSTUK V

GEBRUIK VAN DE EURO

Artikel 28

Uitvoerrestituties en handelsverkeer met derde landen

1.   Voor de in het Unierecht inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid in euro vastgestelde en door de lidstaten in nationale valuta toe te passen bedragen met betrekking tot de invoer- en uitvoerbelastingen is de omrekeningskoers specifiek gelijk aan de op grond van artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 geldende koers.

2.   Wanneer in landbouwwetgeving van de Unie inzake het handelsverkeer met derde landen uitvoerrestituties in euro zijn vastgesteld en prijzen en bedragen in euro zijn uitgedrukt, is het ontstaansfeit voor de wisselkoers de aanvaarding van de douaneaangifte.

3.   Voor de berekening van de in artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (20) bedoelde forfaitaire invoerwaarde van groenten en fruit met het oog op de bepaling van de in artikel 137, lid 1, van die verordening bedoelde invoerprijs vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers voor de representatieve prijzen die worden gebruikt om die forfaitaire waarde en het bedrag van de in artikel 134, lid 3, van die verordening bedoelde vermindering te berekenen, plaats op de dag waarop de representatieve prijzen betrekking hebben.

Artikel 29

Productierestituties en specifieke steunbedragen

1.   Voor productierestituties die in de wetgeving van de Unie in euro zijn vastgesteld, vindt, indien bij die wetgeving een bestemming is voorgeschreven, het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de datum waarop wordt verklaard dat de producten die bestemming hebben bereikt. Wanneer geen bestemming is voorgeschreven, is het ontstaansfeit voor de wisselkoers de goedkeuring door het betaalorgaan van de aanvraag tot betaling van de restitutie.

2.   Voor steun die wordt verleend per hoeveelheid in de handel gebracht of op specifieke wijze te gebruiken product, is onverminderd de artikelen 30 tot en met 33 het ontstaansfeit voor de wisselkoers de eerste handeling die, nadat het product door de betrokken marktdeelnemer is overgenomen, een passend gebruik van het product waarborgt en tot verlening van de steun leidt.

3.   Voor steun ten bate van particuliere opslag vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de eerste dag waarvoor de steun wordt verleend in het kader van eenzelfde contract.

4.   Voor andere dan in de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel en in de artikelen 30 en 31 bedoelde steun, vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de uiterste datum voor de indiening van de aanvragen.

Artikel 30

Wijnsector

1.   Het ontstaansfeit voor de wisselkoers vindt plaats op de eerste dag van het wijnoogstjaar waarin de steun wordt verleend, in het geval van:

a)

de herstructurering en omschakeling van wijngaarden als bedoeld in artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

b)

het opzetten van onderlinge fondsen als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

c)

oogstverzekering als bedoeld in artikel 49 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

2.   Voor steun ten bate van de vrijwillige of verplichte distillatie van bijproducten van de wijnbereiding als bedoeld in artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de eerste dag van het wijnoogstjaar waarin het bijproduct wordt geleverd.

3.   Voor in artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde investeringen en voor de in artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde innovatie in de wijnsector vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op 1 januari van het jaar waarin het besluit tot verlening van de steun wordt genomen.

4.   Voor het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde groen oogsten vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de dag waarop het groen oogsten plaatsvindt.

Artikel 31

Bedragen en betalingen in de sector melk en zuivelproducten

1.   Voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 657/2008 van de Commissie (21) bedoelde steun voor de verstrekking van bepaalde zuivelproducten aan leerlingen vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de eerste dag van de periode waarop de in artikel 11 van die verordening bedoelde betalingsaanvraag betrekking heeft.

2.   Voor de betaling van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 595/2004 van de Commissie (22) bedoelde heffing voor een bepaald tijdvak van twaalf maanden in de zin van deel II, titel I, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (23) vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op 1 april volgende op het betrokken tijdvak.

3.   Voor de in artikel 30, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie (24) bedoelde vervoerskosten vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de dag waarop de bevoegde autoriteit de geldige offerte ontvangt.

Artikel 32

Bedragen en steunbetalingen in verband met de uitvoering van de schoolfruitregeling

Voor de steun ten bate van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 288/2009 van de Commissie (25) bedoelde verstrekking van groente- en fruitproducten, verwerkte groente- en fruitproducten en banaanproducten aan kinderen vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op 1 januari voorafgaande aan de in artikel 4, lid 1, van die verordening bedoelde periode.

Artikel 33

Minimumprijs voor bieten, overschotheffing en productieheffing in de sector suiker

Voor de productieheffing op suiker, voor de minimumprijs voor bieten en voor de overschotheffing als bedoeld in respectievelijk artikel 128, artikel 135 en artikel 142 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op 1 oktober van het verkoopseizoen waarvoor de prijzen en bedragen worden toegepast of betaald.

Artikel 34

Bedragen in verband met structuur- of milieumaatregelen en overheadkosten voor operationele programma’s

1.   Voor de bedragen zoals bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 en voor de bedragen die verband houden met op grond van Verordening (EG) nr. 1698/2005 goedgekeurde maatregelen waarvoor de betalingen aan de begunstigden ten laste komen van overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 goedgekeurde programma’s voor plattelandsontwikkeling, vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op 1 januari van het jaar waarin het besluit tot toekenning van de steun wordt genomen.

Indien de betaling van de in de eerste alinea bedoelde bedragen op grond van Unievoorschriften echter over verscheidene jaren wordt gespreid, vindt voor elke jaartranche het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op 1 januari van het jaar waarvoor de betrokken tranche wordt betaald.

2.   Voor de in bijlage IX, punt 2 a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde bedragen ter dekking van de overheadkosten die specifiek betrekking hebben op de actiefondsen of operationele programma’s als bedoeld in de artikelen 32 en 33 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op 1 januari van het jaar waarop die overheadkosten betrekking hebben.

Artikel 35

Bedragen in verband met de toestemming voor de verlening van nationale financiële steun aan producentenorganisaties in de sector groenten en fruit, en in verband met de gedeeltelijke vergoeding van die nationale financiële steun

1.   Voor verzoeken om toestemming voor de verlening van nationale financiële steun als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de in artikel 92, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 vastgestelde uiterste datum voor indiening van de verzoeken bij de Commissie.

2.   Voor de vergoeding van de nationale financiële steun door de Unie overeenkomstig artikel 95 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de uiterste datum waarop de producentenorganisaties hun steunaanvragen overeenkomstig artikel 69, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten indienen.

Artikel 36

Andere bedragen en prijzen

Voor andere dan de in de artikelen 28 tot en met 35 bedoelde prijzen of bedragen, of voor met deze prijzen verband houdende bedragen, uitgedrukt in euro in de Uniewetgeving of uitgedrukt in euro in het kader van een inschrijvingsprocedure, vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de dag waarop een van de volgende rechtshandelingen wordt gesteld:

a)

wat aankopen betreft, de dag waarop de geldige offerte is ontvangen;

b)

wat verkopen betreft, de dag waarop de geldige offerte is ontvangen;

c)

wat het uit de markt nemen van producten in de sector groenten en fruit betreft, de dag waarop de producten uit de markt worden genomen;

d)

wat handelingen op het gebied van niet-oogsten en van groen oogsten betreft, de dag waarop het niet-oogsten of het groen oogsten plaatsvindt;

e)

wat kosten van vervoer, verwerking of openbare opslag en bedragen voor studies als onderdeel van een inschrijvingsprocedure betreft, de uiterste datum voor indiening van offertes;

f)

wat de notering van prijzen, bedragen of offertes op de markt betreft, de dag waarvoor de prijs, het bedrag of de offerte wordt genoteerd;

g)

wat sancties wegens niet-naleving van landbouwwetgeving betreft, de datum van de akte van de bevoegde autoriteit waarbij de feiten zijn geconstateerd;

h)

wat omzetcijfers of bedragen in verband met productievolumes betreft, het begin van de in de landbouwwetgeving bepaalde referentieperiode.

Artikel 37

Betaling van voorschotten

Voor voorschotten is het ontstaansfeit voor de wisselkoers het ontstaansfeit dat geldt voor de prijs of het bedrag waarop het voorschot betrekking heeft, indien dit ontstaansfeit reeds heeft plaatsgevonden wanneer het voorschot wordt betaald, en vindt in andere gevallen het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de datum waarop het voorschot in euro wordt vastgesteld, of, bij ontstentenis daarvan, op de datum waarop het voorschot wordt betaald. Het ontstaansfeit voor de wisselkoers wordt op voorschotten toegepast onverminderd de toepassing van het voor de volledige prijs of het volledige bedrag geldende ontstaansfeit op die prijs of dat bedrag.

Artikel 38

Zekerheden

Voor zekerheden vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de datum waarop de zekerheid wordt gesteld.

De volgende uitzonderingen zijn evenwel van toepassing:

a)

voor zekerheden in verband met voorschotten is het ontstaansfeit voor de wisselkoers het voor het voorschotbedrag bepaalde ontstaansfeit indien dit ontstaansfeit reeds heeft plaatsgevonden wanneer de zekerheid wordt betaald;

b)

voor zekerheden in verband met de indiening van offertes vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de dag waarop de offerte wordt ingediend;

c)

voor zekerheden in verband met de uitvoering van offertes vindt het ontstaansfeit voor de wisselkoers plaats op de sluitingsdatum van de inschrijving.

Artikel 39

Controle van verrichtingen

De in titel V, hoofdstuk III, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 opgenomen bedragen in euro worden, waar nodig, omgerekend in de nationale munt door toepassing van de wisselkoers van toepassing op de eerste werkdag van het jaar waarin de controleperiode begint, en worden bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 40

Bepaling van de wisselkoers

Indien op grond van Uniewetgeving een ontstaansfeit wordt vastgesteld, is de te gebruiken wisselkoers de laatste koers die de Europese Centrale Bank (ECB) heeft bepaald vóór de eerste dag van de maand waarin het ontstaansfeit plaatsvindt.

In de volgende gevallen moet evenwel de volgende wisselkoers worden gebruikt:

a)

in de in artikel 28, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde gevallen, waarin het ontstaansfeit voor de wisselkoers de aanvaarding van de douaneaangifte is, de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 bedoelde koers;

b)

voor interventie-uitgaven in het kader van verrichtingen in verband met openbare opslag, de uit de toepassing van artikel 3, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 van de Commissie (26) voortvloeiende koers;

c)

voor de minimumprijs voor bieten als bedoeld in artikel 33 van de onderhavige verordening, de door de Europese Centrale Bank (ECB) vastgestelde gemiddelde koers in de maand vóór het ontstaansfeit.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALING

Artikel 41

Overgangsbepalingen

1.   Wanneer een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 geaccrediteerd betaalorgaan verantwoordelijk wordt voor uitgaven waarvoor het eerder niet verantwoordelijk was, wordt het uiterlijk op 1 januari 2015 voor de nieuwe verantwoordelijkheden geaccrediteerd.

2.   De in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1106/2010 vermelde maatregelen zijn niet aan het bij titel V, hoofdstuk III, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 ingestelde stelsel van controles onderworpen voor zover deze controles betrekking hebben op uitgaven vóór het begrotingsjaar 2014.

3.   Wanneer in specifieke wetgeving wordt verwezen naar primaire, secundaire of ondergeschikte eisen als bedoeld in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012, is artikel 23, leden 2, 3 en 4, van de onderhavige verordening van toepassing.

4.   Voor de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma’s geldt het volgende:

a)

artikel 38, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 is van toepassing op de vastleggingen die uiterlijk op 31 december van het tweede jaar na het jaar van vastlegging niet zijn gebruikt. In artikel 38 van die verordening worden de verwijzingen naar jaar N+3 beschouwd als verwijzingen naar jaar N+2;

b)

de Commissie verricht overeenkomstig artikel 36, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 alleen tussentijdse betalingen indien er geen overschrijding heeft plaatsgevonden van de totale bijdrage uit het Elfpo die voor elk van de prioritaire zwaartepunten voor de gehele looptijd van het betrokken programma is toegekend;

c)

voor de toepassing van de artikelen 37 en 38 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 is de einddatum van de subsidiabiliteit van de uitgaven die welke is vastgesteld in artikel 71, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

5.   Voor de toepassing van artikel 54, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 wordt voor de in artikel 6, onder h), van Verordening (EG) nr. 885/2006 bedoelde gevallen die aan de Commissie zijn of moeten worden gemeld en die betrekking hebben op de begrotingsjaren 2013 en 2014, uitgegaan van het begrotingsjaar van het eerste proces-verbaal over de onregelmatigheid in de zin van artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1290/2005. Voor de gevallen waarvoor vóór 16 oktober 2014 geen eerste administratief of gerechtelijk proces-verbaal over de onregelmatigheid is opgesteld, zijn de bepalingen van artikel 54, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van toepassing.

Wat het Elfpo betreft, zijn voor de goedkeuring van de rekeningen overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 de bepalingen van artikel 54, lid 2, van die verordening van toepassing vanaf de goedkeuring van de rekeningen voor begrotingsjaar 2014.

Artikel 42

Wijziging van Verordening (EG) nr. 376/2008

Artikel 34, leden 6 en 7, van Verordening (EG) nr. 376/2008 wordt geschrapt.

Die bepalingen blijven evenwel van toepassing op de zekerheden die vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening in het kader van die verordening op geldige wijze zijn gesteld.

Artikel 43

Wijziging van Verordening (EG) nr. 612/2009

Artikel 47, lid 3, van Verordening (EG) nr. 612/2009 wordt geschrapt.

Die bepalingen blijven evenwel van toepassing op de zekerheden die vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening in het kader van die verordening op geldige wijze zijn gesteld.

Artikel 44

Intrekkingen

De Verordeningen (EG) nr. 883/2006, (EG) nr. 884/2006, (EG) nr. 885/2006, (EG) nr. 1913/2006, (EU) nr. 1106/2010 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 worden ingetrokken.

Het volgende is evenwel van toepassing:

a)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 blijft van toepassing op de zekerheden die vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening in het kader van die verordening op geldige wijze zijn gesteld.

b)

artikel 4 van Verordening (EG) nr. 883/2006 blijft van toepassing op uitgaven die tot en met 15 oktober 2014 zijn verricht;

c)

artikel 11 en hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 885/2006 blijven van toepassing tot en met 31 december 2014.

Artikel 45

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 41, lid 4, is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(2)  Verordening (EG) nr. 883/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot het bijhouden van de rekeningen van de betaalorganen, de declaraties van uitgaven en ontvangsten en de voorwaarden voor de vergoeding van uitgaven in het kader van het ELGF en het Elfpo (PB L 171 van 23.6.2006, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 884/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de financiering van de maatregelen voor interventie in de vorm van openbare opslag door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en de boeking van de verrichtingen in verband met openbare opslag door de betaalorganen van de lidstaten (PB L 171 van 23.6.2006, blz. 35).

(4)  Verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het Elfpo (PB L 171 van 23.6.2006, blz. 90).

(5)  Verordening (EG) nr. 1913/2006 van de Commissie van 20 december 2006 houdende bepalingen voor de toepassing van het agromonetaire stelsel voor de euro in de landbouwsector en tot wijziging van bepaalde verordeningen (PB L 365 van 21.12.2006, blz. 52).

(6)  Verordening (EU) nr. 1106/2010 van de Commissie van 30 november 2010 tot vaststelling van de lijst van maatregelen die moeten worden uitgesloten van de toepassing van Verordening (EG) nr. 485/2008 van de Raad inzake de door de lidstaten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van het Europees Landbouwgarantiefonds (PB L 315 van 1.12.2010, blz. 16).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 van de Commissie van 28 maart 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten (PB L 92 van 30.3.2012, blz. 4).

(8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3).

(10)  Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 186 van 17.7.2009, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake bijstand voor Plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(12)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(15)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

(16)  Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).

(17)  Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende vaststelling van specifieke maatregelen voor de landbouw ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).

(18)  Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 december 2007 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1).

(19)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).

(20)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1).

(21)  Verordening (EG) nr. 657/2008 van de Commissie van 10 juli 2008 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de toekenning van communautaire steun voor de verstrekking van melk en bepaalde zuivelproducten aan leerlingen in onderwijsinstellingen (PB L 183 van 11.7.2008, blz. 17).

(22)  Verordening (EG) nr. 595/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 94 van 31.3.2004, blz. 22).

(23)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie van 11 december 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de aankoop en de verkoop van landbouwproducten in het kader van de openbare interventie (PB L 349 van 29.12.2009, blz. 1).

(25)  Verordening (EG) nr. 288/2009 van de Commissie van 7 april 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de toekenning, in het kader van een schoolfruitregeling, van communautaire steun voor de verstrekking van groente- en fruitproducten, verwerkte groente- en fruitproducten en banaanproducten aan kinderen in onderwijsinstellingen (PB L 94 van 8.4.2009, blz. 38).

(26)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat uitgaven voor openbare interventie betreft (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE I

ACCREDITERINGSCRITERIA

(Artikel 1)

1.   INTERNE OPZET

A)   Organisatiestructuur

Het betaalorgaan beschikt over een organisatiestructuur die het in staat stelt de volgende hoofdfuncties te vervullen ten aanzien van de ELGF- en de Elfpo-uitgaven:

i)

de autorisatie en controle van de betalingen, met het doel zich ervan te vergewissen dat het aan een begunstigde te betalen bedrag in overeenstemming is met de Unievoorschriften; dit omvat met name administratieve controles en controles ter plaatse;

ii)

de uitvoering van de betalingen van het geautoriseerde bedrag aan de begunstigden (of hun gevolmachtigden) of, in het geval van plattelandsontwikkeling, van het deel dat overeenkomt met de uniale medefinanciering;

iii)

de boekhoudkundige verantwoording, met het doel alle betalingen in de afzonderlijke rekeningen van het betaalorgaan voor de ELGF- en de Elfpo-uitgaven in de vorm van een informatiesysteem vast te leggen en de periodieke overzichten van de uitgaven op te stellen, inclusief de maandelijkse (voor het ELGF), driemaandelijkse (voor het Elfpo) en jaarlijkse declaraties aan de Commissie. In de rekeningen van het betaalorgaan worden ook de door de fondsen gefinancierde activa opgenomen, waarbij het met name gaat om de interventievoorraden, de niet-verrekende voorschotten, de zekerheden en de debiteuren.

De organisatiestructuur van het betaalorgaan zorgt voor een duidelijke toewijzing van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden op alle operationele niveaus en voor een scheiding van de in de eerste alinea genoemde drie functies, waarbij de bij die functies behorende verantwoordelijkheden zijn omschreven in een organisatieschema. Die organisatiestructuur omvat tevens de technische diensten en de in punt 4 genoemde interne-auditdienst.

B)   Niveau van de personele middelen

Het betaalorgaan zorgt ervoor dat:

i)

passende personele middelen worden toegewezen om de werkzaamheden uit te voeren en de op de verschillende operationele niveaus benodigde technische vaardigheden aanwezig zijn;

ii)

de taken zo worden verdeeld dat geen enkele functionaris wordt belast met meer dan een van de verantwoordelijkheden op het gebied van de autorisatie, de betaling of de boekhouding met betrekking tot de aan het ELGF of het Elfpo in rekening gebrachte bedragen en dat geen enkele functionaris een van die taken verricht zonder toezicht van een tweede functionaris;

iii)

de verantwoordelijkheden van elke functionaris in een schriftelijke functieomschrijving worden vastgelegd, waarbij ook de financiële grenzen aan zijn/haar bevoegdheid worden vastgesteld;

iv)

de opleiding van het personeel, ook op het gebied van het fraudebewustzijn, op alle operationele niveaus adequaat is en er een beleid bestaat om personeel op gevoelige posities te laten rouleren of om als alternatief het toezicht te verscherpen;

v)

er passende maatregelen ter voorkoming van een belangenconflict worden genomen wanneer een persoon die een verantwoordelijke of gevoelige positie bekleedt ten aanzien van de verificatie, de autorisatie, de betaling of de boekhouding in verband met aanvragen of betalingsverzoeken, buiten het betaalorgaan nog andere functies vervult.

C)   Delegatie

C.1)

Indien het betaalorgaan een taak overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 aan een andere instantie delegeert, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

i)

tussen het betaalorgaan en die instantie moet een schriftelijke overeenkomst zijn gesloten waarin naast de gedelegeerde taken de aard van de aan het betaalorgaan toe te zenden informatie en bewijsstukken is omschreven en is aangegeven binnen welke termijn die toezending moet plaatsvinden. De overeenkomst moet het betaalorgaan in staat stellen aan de erkenningscriteria te voldoen;

ii)

het betaalorgaan blijft in alle gevallen verantwoordelijk voor een doelmatig beheer van de middelen van de betrokken fondsen. Het blijft volledig verantwoordelijk voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties, waaronder de bescherming van het financiële belang van de Unie, voor de declaratie van de betrokken uitgaven bij de Commissie en voor de overeenkomstige opstelling van de rekeningen;

iii)

de verantwoordelijkheden en verplichtingen van de andere instantie, met name ten aanzien van de controle op en de verificatie van de naleving van de Unievoorschriften, zijn duidelijk omschreven;

iv)

het betaalorgaan zorgt ervoor dat de andere instantie beschikt over doeltreffende systemen om ervoor te zorgen dat zij haar taken op bevredigende wijze vervult;

v)

de andere instantie geeft het betaalorgaan uitdrukkelijk de bevestiging dat zij haar taken daadwerkelijk vervult, en beschrijft de daartoe gebruikte middelen.

vi)

het betaalorgaan beoordeelt de gedelegeerde taken op regelmatige basis om de bevestiging te krijgen dat de verrichte werkzaamheden van een bevredigend niveau zijn en aan de Unievoorschriften voldoen.

C.2)

De in C1, onder i), ii), iii) en v), genoemde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing op de gevallen waarin taken van een betaalorgaan door een andere instantie worden verricht in het kader van haar reguliere taken op basis van nationale wetgeving.

2.   CONTROLEACTIVITEITEN

A)   Procedures voor de autorisatie van aanvragen

Het betaalorgaan stelt de volgende procedures vast:

i)

het betaalorgaan stelt gedetailleerde procedures vast voor de ontvangst, de registratie en de verwerking van de aanvragen, met inbegrip van een beschrijving van alle te gebruiken stukken;

ii)

elke voor de autorisatie verantwoordelijke functionaris beschikt over een gedetailleerde checklist van de te verrichten verificaties, en verklaart in de bewijsstukken betreffende de aanvraag dat die controles zijn verricht. Deze verklaring mag met behulp van elektronische middelen worden afgegeven. Er moet bewijs zijn dat het werk systematisch, op basis van bijvoorbeeld een steekproef, een systeem of een plan, is nagezien door een personeelslid met een hogere rang;

iii)

een aanvraag wordt pas ter betaling geautoriseerd nadat voldoende controles zijn verricht om zich ervan te vergewissen dat deze aanvraag voldoet aan de Unievoorschriften.

De controles omvatten de controles die zijn voorgeschreven bij de betrokken verordening betreffende de specifieke maatregel op grond waarvan de steun wordt aangevraagd, en de controles die krachtens artikel 58 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 moeten worden verricht om fraude en onregelmatigheden te voorkomen en op te sporen en waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bestaande risico’s. Wat het Elfpo betreft, moeten er bovendien procedures zijn om na te gaan of de voorwaarden voor de toekenning van steun, met inbegrip van de contractering, zijn nageleefd en of is voldaan aan alle geldende uniale en nationale voorschriften, waaronder de voorschriften van het plattelandsontwikkelingsprogramma;

iv)

de leiding van het betaalorgaan wordt op een passend niveau regelmatig en tijdig over de resultaten van de verrichte administratieve controles en controles ter plaatse geïnformeerd, zodat altijd met de toereikendheid van die controles rekening kan worden gehouden voordat een aanvraag wordt afgehandeld;

v)

de verrichte werkzaamheden worden in detail beschreven in een verslag dat elke aanvraag of groep aanvragen vergezelt, dan wel, indien passend, in een verslag dat betrekking heeft op één verkoopseizoen. Het verslag gaat vergezeld van een verklaring over de subsidiabiliteit van de goedgekeurde aanvragen en over aard, reikwijdte en grenzen van de verrichte werkzaamheden. Wat het Elfpo betreft, moet bovendien zekerheid worden verschaft dat de criteria voor de toekenning van steun, met inbegrip van de contractering, zijn nageleefd en dat is voldaan aan alle geldende uniale en nationale voorschriften, waaronder de voorschriften van het plattelandsontwikkelingsprogramma. Indien fysieke of administratieve controles niet alle aanvragen maar een steekproef daaruit betreffen, moeten de geselecteerde aanvragen worden geïdentificeerd, moet de methode van steekproeftrekking worden beschreven en moet verslag worden uitgebracht over de resultaten van alle controles en over de ten aanzien van discrepanties en onregelmatigheden genomen maatregelen. De bewijsstukken moeten volstaan om zekerheid te verschaffen dat alle vereiste controles op de subsidiabiliteit van de geautoriseerde aanvragen zijn verricht;

vi)

in het geval dat stukken (op papier of in elektronische vorm) betreffende geautoriseerde aanvragen en betreffende verrichte controles door andere instanties worden bewaard, moeten door die instanties en het betaalorgaan procedures worden ingesteld om ervoor te zorgen dat de locatie van alle dergelijke stukken die relevant zijn voor specifieke betalingen, wordt geregistreerd.

B)   Betalingsprocedures

Het betaalorgaan stelt de nodige procedures vast om ervoor te zorgen dat de betalingen uitsluitend op aan de begunstigden of hun gevolmachtigden toebehorende bankrekeningen worden verricht. De betaling wordt door de bank van het betaalorgaan of, in voorkomend geval, door een betaalkantoor van de overheid uitgevoerd binnen vijf werkdagen na de datum waarop het bedrag in rekening is gebracht aan het ELGF of het Elfpo. Procedures worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat alle betalingen waarvoor de overmaking niet wordt uitgevoerd, niet ter vergoeding bij de fondsen worden gedeclareerd. Indien dergelijke betalingen al bij de fondsen zijn gedeclareerd, moeten deze middels de maandelijkse dan wel driemaandelijkse declaraties of op zijn laatst in de jaarrekeningen weer aan de fondsen worden gecrediteerd. Er wordt niet in contanten betaald. De goedkeuring van de autoriserende functionaris en/of zijn/haar supervisor mag met behulp van elektronische middelen worden verleend, mits een passend niveau van beveiliging van die middelen is gegarandeerd en de identiteit van de ondertekenaar in de elektronische records wordt ingevoerd.

C)   Boekhoudprocedures

Het betaalorgaan stelt de volgende procedures vast:

i)

de boekhoudprocedures moeten ervoor zorgen dat de maandelijkse, (voor het ELGF), driemaandelijkse (voor het Elfpo) en jaarlijkse declaraties volledig en juist zijn en tijdig worden ingediend en dat eventuele fouten of omissies worden ontdekt en gecorrigeerd, met name dankzij met regelmatige tussenpozen verrichte controles en aansluitingsvergelijkingen;

ii)

bij de boekhouding betreffende de interventieopslag moet ervoor worden gezorgd dat, in elk stadium vanaf de aanvaarding van een aanbieding tot de fysieke afzet van het product, de informatie over de hoeveelheden en de bijbehorende kosten overeenkomstig de geldende verordeningen correct en snel worden verwerkt en per identificeerbare partij in de juiste rekening worden geboekt, en moet er tevens voor worden gezorgd dat voor elke opslagplaats hoeveelheid en aard van de opgeslagen voorraden te allen tijde kunnen worden bepaald.

D)   Procedures voor voorschotten en zekerheden

Er moeten procedures worden vastgesteld die het volgende waarborgen:

i)

de betalingen van voorschotten worden afzonderlijk opgenomen in de boekhouding of een subadministratie;

ii)

voor zekerheden wordt slechts een beroep gedaan op financiële instellingen die voldoen aan de bij hoofdstuk IV van de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden en zijn erkend door de bevoegde autoriteiten; de zekerheden blijven geldig totdat zij worden vrijgegeven of geïnd, op verzoek van het betaalorgaan;

iii)

de voorschotten worden binnen de gestelde termijn verrekend en de voorschotten die reeds hadden moeten zijn verrekend, worden onverwijld geïdentificeerd en de betrokken zekerheden worden onverwijld geïnd.

E)   Procedures voor vorderingen

Alle in de punten A) tot en met D) vermelde criteria zijn van overeenkomstige toepassing voor heffingen, verbeurde zekerheden, terug te betalen bedragen, bestemmingsontvangsten enz. die het betaalorgaan namens het ELGF of het Elfpo moet innen.

Het betaalorgaan zet een systeem op om alle verschuldigde bedragen vast te stellen en om al die vorderingen vóór de inning ervan op te nemen in één debiteurenadministratie. De debiteurenadministratie wordt op gezette tijden gecontroleerd en het nodige wordt gedaan om de achterstallige vorderingen te innen.

F)   Auditspoor

De informatie over de bewijsstukken met betrekking tot de autorisatie, de boeking en de betaling van aanvragen en de behandeling van voorschotten, zekerheden en vorderingen moeten in het betaalorgaan beschikbaar zijn om ervoor te zorgen dat er te allen tijde een voldoende gedetailleerd auditspoor is.

3.   INFORMATIE EN COMMUNICATIE

A)   Communicatie

Het betaalorgaan stelt de nodige procedures vast om ervoor te zorgen dat elke wijziging van de Unieverordeningen, met name wat de geldende steunbedragen betreft, wordt genoteerd en dat de instructies, databases en checklists tijdig worden geactualiseerd.

B)   Beveiliging van de informatiesystemen

i)

Onverminderd punt ii) hieronder, wordt de beveiliging van de informatiesystemen gebaseerd op de criteria die zijn vastgesteld in een in het betrokken begrotingsjaar geldende versie van een van de volgende normen:

International Standards Organisation 27002: Code of practice for Information Security controls (ISO);

Bundesamt für Sicherheit in der Informationstechnik: IT-Grundschutzhandbuch/IT Baseline Protection Manual (BSI);

Information Systems Audit and Control Association: Control objectives for Information and related Technology (COBIT).

ii)

Vanaf 16 oktober 2016 wordt de beveiliging van de informatiesystemen gecertificeerd overeenkomstig de International Standards Organisation 27001: Information Security management systems — Requirements (ISO).

De Commissie kan de lidstaten toestaan om hun beveiliging van de informatiesystemen te certificeren overeenkomstig andere aanvaarde normen die een beveiligingsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan dat van ISO 27001.

De lidstaten kunnen besluiten om de bepalingen van de eerste alinea niet toe te passen op betaalorganen die verantwoordelijk zijn voor het beheer en de controle van uitgaven als deze uitgaven niet meer dan 400 miljoen EUR per jaar bedragen. Deze lidstaten blijven de bepalingen van punt i) wél toepassen. Zij brengen de Commissie op de hoogte van hun besluit ter zake.

4.   MONITORING

A)   Permanente monitoring via de activiteiten op het gebied van interne controle

De interne controle omvat ten minste de volgende activiteiten:

i)

de technische diensten en gedelegeerde instanties die zijn belast met het verrichten van controles en met de uitoefening van andere functies, worden gemonitord om een correcte uitvoering van de verordeningen, richtsnoeren en procedures te waarborgen;

ii)

er worden systeemveranderingen geïnitieerd om de controlesystemen in het algemeen te verbeteren;

iii)

de bij het betaalorgaan ingediende aanvragen en verzoeken en andere informatie die aanleiding geven tot een vermoeden van onregelmatigheden, worden aan een onderzoek onderworpen;

iv)

de procedures om fraude en onregelmatigheden te voorkomen en op te sporen, met name ten aanzien van de onder de bevoegdheid van het betaalorgaan vallende GLB-uitgavengebieden die aan een aanzienlijk risico van fraude of andere ernstige onregelmatigheden blootstaan, worden gemonitord.

De permanente monitoring maakt deel uit van de gewone, steeds terugkerende operationele activiteiten van het betaalorgaan. Op alle niveaus worden de dagelijkse verrichtingen en controleactiviteiten van het betaalorgaan op permanente basis gemonitord teneinde een voldoende gedetailleerd auditspoor te waarborgen.

B)   Afzonderlijke evaluaties door een interne-auditdienst

Het betaalorgaan stelt in dit verband de volgende procedures vast:

i)

de interne-auditdienst is onafhankelijk van de andere afdelingen van het betaalorgaan en rapporteert rechtstreeks aan de directeur van het betaalorgaan;

ii)

de interne-auditdienst verifieert of de door het betaalorgaan vastgestelde procedures toereikend zijn om ervoor te zorgen dat de naleving van de Unievoorschriften wordt geverifieerd en dat de rekeningen juist en volledig zijn en tijdig worden opgesteld. De verificaties mogen beperkt blijven tot geselecteerde maatregelen en tot steekproeven uit de transacties, mits een auditplan ervoor zorgt dat alle belangrijke terreinen, met inbegrip van de afdelingen die zijn belast met de autorisatie, worden bestreken over een periode van ten hoogste vijf jaar;

iii)

de werkzaamheden van de interne-auditdienst worden verricht overeenkomstig internationaal aanvaarde normen, worden vastgelegd in werkdocumenten en resulteren in rapporten en aanbevelingen die worden gericht tot de hoogste leiding van het betaalorgaan.


BIJLAGE II

VERPLICHTINGEN VAN DE BETAALORGANEN EN PROCEDURES OP HET GEBIED VAN DE FYSIEKE INSPECTIE

(Artikel 3)

A.   VERPLICHTINGEN VAN DE BETAALORGANEN

I.   Controles

1.   Frequentie en representativiteit

Ten minste eenmaal per jaar wordt elke plaats van opslag overeenkomstig deel B onderworpen aan een inspectie die met name betrekking heeft op:

de wijze waarop de informatie over de openbare opslag wordt verzameld;

de overeenstemming tussen de ter plaatse door de opslaghouder bewaarde boekhoudgegevens en de informatie die aan het betaalorgaan is verstrekt;

de visueel of, bij twijfel of betwisting, door weging of meting vastgestelde fysieke aanwezigheid in de voorraden van de in de boeken van de opslaghouder vermelde hoeveelheden die als basis zijn gebruikt voor de meest recente maandstaat die de opslaghouder heeft ingediend;

de gezonde handelskwaliteit van de opgeslagen producten.

De fysieke aanwezigheid blijkt uit een fysieke inspectie die representatief genoeg is en ten minste de in deel B vermelde percentages betreft en op grond waarvan mag worden geconcludeerd dat alle in de voorraadboekhouding opgenomen hoeveelheden daadwerkelijk in de voorraden aanwezig zijn.

De kwaliteitscontroles worden op visuele, olfactorische en/of organoleptische wijze en, in geval van twijfel, door middel van grondige analyses verricht.

2.   Aanvullende controles

Indien bij de fysieke inspectie een anomalie wordt geconstateerd, moet volgens dezelfde methode een extra percentage worden geïnspecteerd van de hoeveelheden die zich in interventieopslag bevinden. De inspectie wordt desnoods uitgebreid totdat alle producten van de geïnspecteerde partij of in het geïnspecteerde pakhuis zijn gewogen.

II.   Inspectierapporten

1.

De interne inspectiedienst van het betaalorgaan of de instantie waaraan het betaalorgaan de controleopdracht heeft gegeven, stelt een rapport op over elk van de verrichte controles of fysieke inspecties.

2.

Het rapport bevat in elk geval de volgende informatie:

a)

de naam van de betrokken opslaghouder, het adres van het bezochte pakhuis en de beschrijving van de geïnspecteerde partijen;

b)

de datum en het tijdstip waarop de inspectie is begonnen en is beëindigd;

c)

de plaats waar de inspectie is verricht, en een beschrijving van de omstandigheden op het gebied van opslag, verpakking en toegankelijkheid;

d)

de volledige identiteit en de functie van de personen die de inspectie hebben verricht, en de aan hen gegeven opdracht;

e)

de verrichte inspectiewerkzaamheden en de voor volumetrische meting toegepaste technieken, zoals de meetmethoden, de uitgevoerde berekeningen en de verkregen tussen- en eindresultaten, alsmede de conclusies die uit een en ander zijn getrokken;

f)

voor elke in het pakhuis opgeslagen partij of kwaliteit, de in de boekhouding van het betaalorgaan vermelde hoeveelheid, de in de boekhouding van het pakhuis vermelde hoeveelheid en de verschillen die eventueel tussen die twee boekhoudingen zijn geconstateerd;

g)

voor elke fysiek geïnspecteerde partij of kwaliteit, de onder f) bedoelde informatie, de ter plaatse geverifieerde hoeveelheid en de eventuele verschillen, het nummer van de partij of van de kwaliteit, de betrokken pallets, kartons, silo’s, opslagtanks of andere recipiënten en het gewicht (in voorkomend geval netto- en brutogewicht) of het volume;

h)

de in geval van verschillen, door de opslaghouder afgelegde verklaringen;

i)

de plaats en de datum, alsmede de handtekening van de opsteller van het rapport en van de opslaghouder of diens vertegenwoordiger;

j)

in voorkomend geval, het feit dat de inspectie wegens een anomalie is uitgebreid, onder vermelding van het aan deze uitgebreide inspectie onderworpen percentage van de opgeslagen hoeveelheden, de geconstateerde verschillen en de gegeven uitleg.

3.

De rapporten worden onmiddellijk toegezonden aan het hoofd van de dienst die is belast met het bijhouden van de rekeningen van het betaalorgaan.

Onmiddellijk na ontvangst van het rapport wordt de boekhouding van het betaalorgaan op basis van de geconstateerde verschillen gecorrigeerd.

4.

De rapporten worden bewaard in het hoofdkantoor van het betaalorgaan en zijn toegankelijk voor de functionarissen van de Commissie en de personen die in opdracht van de Commissie handelen.

5.

In een door het betaalorgaan opgesteld samenvattend document worden vermeld:

de verrichte controles, waaronder de fysieke inspecties (controles ten behoeve van de inventarisatie), die apart moeten worden vermeld,

de gecontroleerde hoeveelheden,

de geconstateerde anomalieën ten opzichte van de maand- en jaarstaten en de oorzaken van deze anomalieën.

De gecontroleerde hoeveelheden en de geconstateerde anomalieën worden voor elk betrokken product aangegeven in massa of in volume en in procenten van de totale opgeslagen hoeveelheden.

In dat samenvattende document wordt apart melding gemaakt van de verrichte controles op de kwaliteit van de opgeslagen producten. Het samenvattende document wordt aan de Commissie toegezonden tegelijk met de in artikel 7, lid 3, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde jaarrekeningen.

B.   PROCEDURE VOOR EEN FYSIEKE INSPECTIE IN HET KADER VAN DE IN DEEL A BEDOELDE CONTROLES PER SECTOR VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID

I.   Boter

1.

De voor controle geselecteerde partijen komen overeen met ten minste 5 % van de totale hoeveelheid in openbare opslag. De selectie wordt vóór het bezoek aan de opslagplaats voorbereid aan de hand van de boekhoudgegevens van het betaalorgaan, maar wordt de opslaghouder niet vooraf meegedeeld.

2.

De verificatie ter plaatse van de aanwezigheid van de geselecteerde partijen en van de samenstelling daarvan wordt verricht middels:

constatering van de overeenstemming met de controlenummers van de partijen en de kartons volgens de aankoop- of inslaglijsten;

weging van de pallets (één pallet op de tien) en van de kartons (één karton per pallet),

visuele controle van de inhoud van een karton (één pallet op de vijf);

controle op de staat van de verpakking.

3.

De fysiek geïnspecteerde partijen en de geconstateerde gebreken worden beschreven in het inspectierapport.

II.   Mageremelkpoeder

1.

De voor controle geselecteerde partijen komen overeen met ten minste 5 % van de hoeveelheid in openbare opslag. De selectie wordt vóór het bezoek aan de opslagplaats voorbereid aan de hand van de boekhoudgegevens van het betaalorgaan, maar wordt de opslaghouder niet vooraf meegedeeld.

2.

De verificatie ter plaatse van de aanwezigheid van de geselecteerde partijen en van de samenstelling daarvan wordt verricht middels:

constatering van de overeenstemming met de controlenummers van de partijen en zakken volgens de aankoop- of inslaglijsten;

weging van de pallets (één pallet op de tien) en van de zakken (één zak op de tien);

visuele controle van de inhoud van een zak (één pallet op de vijf),

controle op de staat van de verpakking.

3.

De fysiek geïnspecteerde partijen en de geconstateerde gebreken worden beschreven in het inspectierapport.

III.   Granen en rijst

1.   Procedure voor een fysieke inspectie

a)

De voor controle geselecteerde cellen of kamers komen overeen met ten minste 5 % van de totale hoeveelheid granen of rijst die is opgeslagen uit hoofde van openbare interventie.

De selectie wordt voorbereid aan de hand van de in de voorraadboekhouding van het betaalorgaan beschikbare gegevens, maar wordt de opslaghouder niet vooraf meegedeeld.

b)

Fysieke inspectie:

controle op de aanwezigheid van granen of rijst in de geselecteerde cellen of kamers;

identificatie van de granen of de rijst;

inspectie van de opslagomstandigheden en controle op de kwaliteit van de opgeslagen producten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie (1);

vergelijking van de plaats van opslag en de identiteit van de granen of de rijst met de gegevens in de voorraadboekhouding van het pakhuis;

bepaling van de opgeslagen hoeveelheden volgens een vooraf door het betaalorgaan erkende methode waarvan een beschrijving moet worden bewaard op het hoofdkantoor van het betaalorgaan.

c)

In elke plaats van opslag moeten een plattegrond van het pakhuis en het opmetingsdocument voor elke opslagsilo of -kamer beschikbaar zijn.

De granen en de rijst moeten zo zijn opgeslagen dat een volumetrische verificatie mogelijk is.

2.   Behandeling van geconstateerde discrepanties

Een afwijking bij de volumetrische verificatie van de producten wordt getolereerd.

Zo zijn bij opslag in een silo of een vlakke opslagruimte de in bijlage III, deel II, vastgestelde regels van toepassing wanneer het bij de fysieke inspectie geconstateerde gewicht van het opgeslagen product in het geval van granen en rijst ten minste 5 % verschilt van het in de boekhouding vermelde gewicht ervan.

Voor in een pakhuis opgeslagen granen of rijst mag rekening worden gehouden met de hoeveelheden zoals bepaald bij de weging bij de inslag in plaats van met de hoeveelheden die bij een volumetrische bepaling worden verkregen, indien deze laatste bepaling niet de wenselijke nauwkeurigheidsgraad oplevert en het tussen de betrokken twee waarden geconstateerde verschil niet al te groot is.

Het betaalorgaan maakt onder eigen verantwoordelijkheid van die mogelijkheid gebruik als dat verantwoord is gezien de omstandigheden, die per geval worden beoordeeld. Het maakt daarvan melding in het inspectierapport, dat wordt opgesteld op basis van het volgende model:

(Indicatief model)

GRANEN — INSPECTIE VAN DE VOORRAAD

Product:

Opslaghouder: Opslagruimte, silo:

Nummer van de opslagcel:

Datum:

Partij

Hoeveelheid volgens de voorraadboekhouding


A.   Voorraden in een silo

Nummer van de kamer

In de specificatie vermeld volume m3 (A)

Geconstateerde vrije ruimte m3 (B)

Volume opgeslagen granen m3 (A-B)

Geconstateerd soortelijk gewicht kg/hl = 100

Gewicht van de opgeslagen granen of rijst

 

 

 

 

 

 

Totaal (A): …

B.   Voorraden in een vlakke opslagruimte

 

Kamer nr.

Kamer nr.

Kamer nr.

Ingenomen oppervlakte …

Hoogte …

… m2

… m

… m3

… m2

… m

… m3

… m2

… m

… m3

Correcties …

… m3

… m3

… m3

Volume …

… m3

… m3

… m3

Soortelijk gewicht …

… kg/hl

… kg/hl

… kg/hl

Totaal gewicht

… ton

… ton

… ton

Totaal (B): …

Totaal gewicht in de opslagruimte: …

Verschil t.o.v. het in de boekhouding vermelde gewicht: …

In %: …Op

…, [datum]

… (Stempel en handtekening)

Inspecteur betaalorgaan:

IV.   Rundvlees

1.

De voor controle geselecteerde partijen komen overeen met ten minste 5 % van de totale hoeveelheid in openbare opslag. De selectie wordt vóór het bezoek aan de opslagplaats voorbereid aan de hand van de boekhoudgegevens van het betaalorgaan, maar wordt de opslaghouder niet vooraf meegedeeld.

2.

De controle ter plaatse op de aanwezigheid van de geselecteerde partijen vlees zonder been en op de samenstelling van deze partijen wordt verricht door:

identificatie van de partijen en de pallets en verificatie van het aantal kartons;

controle van het gewicht van 10 % van de pallets of containers;

controle van het gewicht van 10 % van de kartons op elke gewogen pallet;

visuele controle op de inhoud van die kartons en op de staat van de verpakking in de kartons.

Bij de selectie van de pallets moet rekening worden gehouden met de verschillende typen van deelstukken die zijn opgeslagen.

3.

De fysiek geïnspecteerde partijen en de geconstateerde gebreken worden beschreven in het inspectierapport.

(1)  Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie van 11 december 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de aankoop en de verkoop van landbouwproducten in het kader van de openbare interventie (PB L 349 van 29.12.2009, blz. 1).


BIJLAGE III

IN HET OPSLAGCONTRACT TUSSEN EEN BETAALORGAAN EN EEN OPSLAGHOUDER OP TE NEMEN VERPLICHTINGEN VAN DE OPSLAGHOUDER EN ALGEMENE BEGINSELEN BETREFFENDE ZIJN VERANTWOORDELIJKHEID

(Artikel 3)

De opslaghouder is verantwoordelijk voor een goede bewaring van de producten waarvoor uniale interventiemaatregelen worden toegepast. Hij draagt de financiële gevolgen van een slechte bewaring van de producten.

I.   KWALITEIT VAN DE PRODUCTEN

Wanneer de opgeslagen interventieproducten door slechte of ongeschikte opslagomstandigheden in kwaliteit zijn achteruitgegaan, komen de verliezen ten laste van de opslaghouder en worden zij in de rekeningen inzake de openbare opslag geboekt als een verlies als gevolg van een achteruitgang in kwaliteit van het product door de opslagomstandigheden.

II.   ONTBREKENDE HOEVEELHEDEN

1.

De opslaghouder is aansprakelijk voor alle discrepanties tussen de opgeslagen hoeveelheden en de gegevens die zijn vermeld in de aan het betaalorgaan toegezonden opslagstaten.

2.

Wanneer de ontbrekende hoeveelheden groter zijn dan de hoeveelheden die overeenkomen met de overeenkomstig artikel 4, bijlage II, deel B, punt III.2, en bijlage IV of de sectorale landbouwwetgeving geldende tolerantiegrens of tolerantiegrenzen, worden zij de opslaghouder in hun geheel aangerekend als niet-identificeerbaar verlies. Betwist de opslaghouder de ontbrekende hoeveelheden, dan kan hij verlangen dat het product wordt gewogen of gemeten, waarbij de daarmee gemoeide kosten voor zijn rekening zijn tenzij blijkt dat de opgegeven hoeveelheden daadwerkelijk aanwezig zijn of dat het verschil niet groter is dan de geldende tolerantiegrens of tolerantiegrenzen, in welk geval de weeg- of meetkosten voor rekening van het betaalorgaan zijn.

De in bijlage II, deel B, punt III.2, bepaalde tolerantiegrenzen gelden onverminderd de andere in de eerste alinea bedoelde toleranties.

III.   BEWIJSSTUKKEN, MAANDOPGAVEN EN JAAROPGAVE

1.   Bewijsstukken en maandopgaven

a)

De stukken over inslag, opslag en uitslag van de producten die voor de opstelling van de jaarrekeningen worden gebruikt, moeten in het bezit van de opslaghouder zijn en ten minste de volgende informatie bevatten:

de plaats van opslag (met, in voorkomend geval, de identificatie van de opslagcel of -tank);

de van de voorgaande maand overgeboekte hoeveelheid;

de ingeslagen en uitgeslagen hoeveelheden per partij;

de voorraden aan het einde van de periode.

Deze stukken moeten het mogelijk maken de op enig tijdstip in de voorraden aanwezige hoeveelheden met zekerheid te identificeren, waarbij met name ook rekening moet worden gehouden met de hoeveelheden die reeds zijn aangekocht of verkocht, maar nog niet zijn ingeslagen of uitgeslagen.

b)

Ten minste eenmaal per maand worden de stukken over inslag, opslag en uitslag van de producten door de opslaghouder aan het betaalorgaan toegezonden ter staving van een maandelijkse verzamelstaat van de voorraden. Zij moeten vóór de tiende van de maand na de maand waarop zij betrekking hebben, in het bezit van het betaalorgaan zijn.

c)

Een (indicatief) model voor de maandelijkse verzamelstaat van de voorraden is hieronder opgenomen. De betaalorganen stellen dit model langs elektronische weg beschikbaar aan de opslaghouders.

Maandstaat van de voorraad

Producten:

Opslaghouder:

Opslagplaats: Nummer:

Adres:

Maand:

Partij

Omschrijving

Hoeveelheden (kg, ton, hl, kartons, stuks enz.)

Datum

Opmerkingen

Inslag

Uitslag

 

Overgeboekte hoeveelheid

 

 

 

 

 

Over te boeken hoeveelheid

 

 

 

(Stempel en handtekening)

Plaats en datum:

Naam:

2.   Jaaropgave

a)

De opslaghouder stelt aan de hand van de in punt 1 bedoelde maandstaten een jaaropgave van de voorraden op. Deze jaaropgave wordt aan het betaalorgaan toegezonden uiterlijk op 15 oktober na de afsluiting van het boekjaar.

b)

De jaaropgave van de voorraden geeft een overzicht van de opgeslagen hoeveelheden, uitgesplitst naar product en naar plaats van opslag, voor elk product met vermelding van de hoeveelheden in voorraad, de nummers van de partijen (behalve voor granen), het jaar van inslag en een verklaring voor eventueel geconstateerde anomalieën.

c)

Een (indicatief) model voor de jaarlijkse verzamelstaat van de voorraden is hieronder opgenomen.

De betaalorganen stellen dit model langs elektronische weg beschikbaar aan de opslaghouders.

Jaarstaat van de voorraden

Producten:

Opslaghouder:

Opslagplaats: Nummer:

Adres:

Jaar:

Partij

Omschrijving

Geboekte hoeveelheid en/of geboekt gewicht

Opmerkingen

 

 

 

 

(Stempel en handtekening)

Plaats en datum:

Naam:

IV.   ELEKTRONISCHE VOORRAADBOEKHOUDING EN BESCHIKBAARSTELLING VAN INFORMATIE

In het tussen het betaalorgaan en de opslaghouder gesloten contract inzake openbare opslag worden de nodige bepalingen opgenomen op basis waarvan kan worden gewaarborgd dat de Uniewetgeving wordt nageleefd.

Dat contract voorziet met name in:

het voeren van een elektronische voorraadboekhouding van de interventievoorraden,

het rechtstreeks en onmiddellijk beschikbaar stellen van een permanente inventaris,

het op elk tijdstip beschikbaar stellen van alle stukken over inslag, opslag en uitslag van de in voorraad gehouden producten en van de ter uitvoering van deze verordening opgestelde boekhoudkundige stukken en records die in het bezit van de opslaghouder zijn,

permanente toegang tot die stukken voor de functionarissen van het betaalorgaan en van de Commissie en voor elke in opdracht van het betaalorgaan of de Commissie handelende persoon.

V.   VORM EN INHOUD VAN DE AAN HET BETAALORGAAN TE VERSTREKKEN STUKKEN

De vorm en de inhoud van de in punt III, onder 1 en 2, bedoelde stukken worden vastgesteld overeenkomstig artikel 104 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

VI.   BEWARING VAN DOCUMENTEN

Onverminderd de geldende nationale bepalingen, worden de bewijsstukken betreffende alle verrichtingen in verband met openbare opslag door de opslaghouder bewaard gedurende de gehele periode die met het oog op de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen is voorgeschreven bij artikel 104 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.


BIJLAGE IV

TOLERANTIEGRENZEN

(Artikel 4)

1.

De tolerantiegrenzen voor kwantitatieve verliezen die het gevolg zijn van de normale, volgens de regels uitgevoerde opslagverrichtingen, worden voor de onderscheiden producten waarvoor een maatregel inzake openbare opslag wordt toegepast, vastgesteld op:

granen 0,2 %

padie, maïs 0,4 %

mageremelkpoeder 0,0 %

boter 0,0 %

rundvlees 0,6 %

2.

De bij het uitbenen van rundvlees toegestane verliezen worden vastgesteld op 32 %. Dit percentage wordt toegepast op het totaal van de in het boekjaar voor uitbening aangevoerde hoeveelheden.

3.

Bij de in punt 1 vastgestelde tolerantiegrenzen gaat het om het percentage van het werkelijke gewicht, zonder verpakking, van de in de loop van het betrokken boekjaar ingeslagen en overgenomen hoeveelheden, verhoogd met de hoeveelheden die aan het begin van dat boekjaar in voorraad waren.

Deze toleranties worden toegepast bij de fysieke inspecties van de voorraden. Voor elk product wordt de tolerantiegrens berekend ten opzichte van het totaal van de door een betaalorgaan opgeslagen hoeveelheden van dat product.

Het werkelijke gewicht bij inslag en bij uitslag wordt berekend door het geconstateerde gewicht te verminderen met het forfaitaire gewicht van de verpakking dat in de inslagvoorwaarden is bepaald of, als er geen desbetreffende inslagvoorwaarden zijn, het gemiddelde gewicht van de door het betaalorgaan gebruikte verpakkingen.

4.

Een verlies van een aantal verpakkingseenheden of van een aantal stuks die zijn geregistreerd, wordt niet gedekt door de tolerantiegrens.

5.

De hoeveelheden die ontbreken als gevolg van diefstal of van andere verliezen door identificeerbare oorzaken, komen niet in aanmerking voor toepassing van de in de punten 1 en 2 vastgestelde tolerantiegrenzen.

BIJLAGE V

In artikel 10 bedoelde maatregelen

1.

De in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 vermelde regelingen en, met ingang van 2016, de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 vermelde regelingen.

2.

Plattelandsontwikkelingsmaatregelen in het kader van deel II, titels I en II, van Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie (1) en de plattelandsontwikkelingsmaatregelen als bedoeld in titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

(1)  Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PB L 25 van 28.1.2011, blz. 8).


BIJLAGE VI

In artikel 14 bedoelde maatregelen

1.

Herstructurering en omschakeling van wijngaarden overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

2.

Groen oogsten overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.