12.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 239/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) nr. 870/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 augustus 2014

inzake criteria voor aanvragers van spoorweginfrastructuurcapaciteit

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (1), en met name artikel 41, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 41, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU biedt infrastructuurbeheerders de mogelijkheid om eisen te stellen ten aanzien van aanvragers om ervoor te zorgen dat aan hun gewettigde verwachtingen ten aanzien van toekomstige inkomsten en het toekomstige gebruik van de infrastructuur wordt voldaan.

(2)

Deze regels dienen passend, transparant en niet-discriminerend te zijn. De regels kunnen uitsluitend betrekking hebben op een financiële garantie, die een passend niveau, dat in verhouding staat tot het beoogde bedrijfsactiviteitenniveau van de aanvrager, niet mag overschrijden, en op de mogelijkheid om reglementaire offertes voor infrastructuurcapaciteit in te dienen.

(3)

Financiële garanties kunnen de vorm aannemen van voorafbetalingen of door financiële instellingen verstrekte garanties.

(4)

Bij de gegrondheid van de in overweging 2 bedoelde voorschriften moet rekening worden gehouden met het feit dat de infrastructuur van concurrerende vervoerswijzen, zoals het wegvervoer, de luchtvaart en de zee- en binnenvaart, vaak vrij is van gebruiksrechten en derhalve ook vrij van financiële garanties daarop. Om een eerlijke mededinging tussen de vervoerswijzen te waarborgen, moeten financiële garanties in termen van niveau en duur tot het strikte minimum worden beperkt.

(5)

Deze financiële garanties zijn enkel passend indien zij noodzakelijk zijn om de infrastructuurbeheerder zekerheid te bieden over de toekomstige inkomsten en het toekomstige gebruik van de infrastructuur. Overwegende dat infrastructuurbeheerders kunnen vertrouwen op de controle en de bewaking van de financiële draagkracht van spoorwegondernemingen in het kader van de vergunningsprocedure overeenkomstig hoofdstuk III van Richtlijn 2012/34/EU, en met name artikel 20 van die richtlijn, wordt de nood aan financiële garanties verder verminderd.

(6)

Het beginsel van non-discriminatie is van toepassing op die garanties, er mag derhalve geen onderscheid te worden gemaakt tussen de garantievoorschriften voor particuliere en openbare aanvragers.

(7)

De garanties moeten in verhouding staan tot het risiconiveau dat de aanvrager in de verschillende stadia van de capaciteitstoewijzing voor de infrastructuurbeheerder vertegenwoordigt. Het risico wordt doorgaans laag geacht zolang de capaciteit nog aan andere spoorwegondernemingen kan worden toegewezen.

(8)

Een garantie die wordt aangevraagd met het oog op het indienen van reglementaire offertes kan alleen als passend, transparant en niet-discriminerend worden beschouwd indien de infrastructuurbeheerder duidelijke en transparante regels vaststelt voor het opstellen van een capaciteitsverzoek in de netverklaring, en de nodige instrumenten biedt ter ondersteuning van aanvragers. Aangezien de mogelijkheid om reglementaire offertes in te dienen niet vóór de aanvraagprocedure objectief kan worden vastgesteld, kan een ontbrekende mogelijkheid slechts worden vastgesteld na die procedure, als blijkt dat herhaaldelijk wordt nagelaten om offertes in te dienen of de nodige informatie te verstrekken aan de infrastructuurbeheerder. De aanvrager is verantwoordelijk voor die nalatigheid en kan met uitsluiting worden gestraft van de aanvraag voor een specifiek treinpad.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 62, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening is vastgesteld welke financiële garanties een infrastructuurbeheerder mag verlangen om te waarborgen dat aan zijn gewettigde verwachtingen ten aanzien van toekomstige inkomsten wordt voldaan, rekening houdend met de omvang van de door de aanvrager geplande activiteiten. Die eisen omvatten met name de voorwaarden waaronder een garantie of voorafbetaling mag worden geëist alsmede het niveau en de duur van die financiële garantie. Daarnaast bevat deze verordening bepaalde gegevens betreffende de criteria voor de beoordeling van de mogelijkheid van een aanvrager om reglementaire offertes voor infrastructuurcapaciteit in te dienen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

„financiële garantie”: a) voorafbetalingen ter vermindering van en vooruitlopend op in de toekomst verschuldigde infrastructuurheffingen of b) contractuele regelingen waardoor een financiële instelling, zoals een bank, zich ertoe verbindt te waarborgen dat de betalingen worden uitgevoerd zodra deze verschuldigd zijn.

Artikel 3

Voorwaarden voor financiële garanties

1.   De aanvrager kan aan een verzoek om een financiële garantie tegemoetkomen door middel van een voorafbetaling of door een contractuele regeling te treffen als bedoeld in artikel 2. Indien een infrastructuurbeheerder van een aanvrager eist dat hij voor infrastructuurheffingen een voorschot betaalt, mag hij voor diezelfde activiteiten geen andere financiële garanties vragen.

2.   Een infrastructuurbeheerder verzoekt aanvragers niet om financiële garanties tenzij de kredietwaardigheid van de aanvrager erop wijst dat hij moeilijkheden zou kunnen ondervinden bij het verrichten van de periodieke betalingen voor infrastructuurheffingen. Desgevallend vermeldt de infrastructuurbeheerder de kredietwaardigheid in het hoofdstuk heffingsbeginselen van zijn netverklaring. De infrastructuurbeheerder baseert zijn verzoek om een financiële garantie te verstrekken op beoordelingen van kredietwaardigheidsbeoordelaars die niet meer dan twee jaar vooraf zijn toegekend.

3.   De infrastructuurbeheerder mag geen financiële garantie vragen:

a)

van de aangewezen spoorwegonderneming indien de aanvrager, die geen spoorwegonderneming is, reeds een financiële garantie heeft verstrekt of betaald teneinde toekomstige betalingen voor dezelfde overwogen activiteiten te dekken;

b)

als de infrastructuurheffingen rechtstreeks aan de infrastructuurbeheerder moeten worden betaald door een bevoegde instantie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad (2).

Artikel 4

Niveau en duur van financiële garanties

1.   Het niveau van de financiële garantie van een aanvrager ligt niet hoger dan het geraamde totale bedrag van de verschuldigde heffingen voor de gevraagde treinexploitatie gedurende twee maanden.

2.   Reserveringsheffingen die worden betaald overeenkomstig artikel 36 van Richtlijn 2012/34/EU worden in mindering gebracht van het in lid 1 bedoelde geraamde maximumbedrag van de kosten.

3.   Een infrastructuurbeheerder mag niet verlangen dat een financiële garantie meer dan tien dagen voor de eerste dag van de maand waarin de spoorwegonderneming begint met de exploitatie van de treinen waarvan de heffingen door die garantie worden gedekt, in werking treedt. Indien de capaciteit na dat ogenblik wordt toegewezen, kan de infrastructuurbeheerder op korte termijn een financiële garantie verlangen.

Artikel 5

Mogelijkheid om reglementaire offertes voor infrastructuurcapaciteit in te dienen

De infrastructuurbeheerder mag geen aanvraag voor een specifiek treinpad afwijzen omdat de mogelijkheid om reglementaire offertes voor infrastructuurcapaciteit in te dienen niet wordt gegarandeerd, in de zin van artikel 41, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU, tenzij:

a)

de aanvrager niet heeft geantwoord op twee opeenvolgende verzoeken om de ontbrekende informatie te verstrekken of herhaaldelijk heeft gereageerd op een wijze die niet voldoet aan de voorwaarden van de netverklaring als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn 2012/34/EU en in bijlage IV bij die richtlijn inzake de aanvraagprocedures voor treinpaden, en

b)

de infrastructuurbeheerder op verzoek van en tot tevredenheid van de toezichthoudende instantie kan aantonen dat hij binnen de grenzen van de redelijkheid alle stappen heeft gezet om de correcte en tijdige indiening van de aanvragen te ondersteunen.

Artikel 6

Overgangsbepaling

Infrastructuurbeheerders brengen indien nodig hun netverklaring tegen de eerste dienstregelingsperiode volgende op de inwerkingtreding van deze verordening in overeenstemming met deze verordening.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 16 juni 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 augustus 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32.

(2)  Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).