20.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 181/48


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 640/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 63, lid 4, artikel 64, lid 6, artikel 72, lid 5, artikel 76, artikel 77, lid 7, artikel 93, lid 4, artikel 101, lid 1, en artikel 120,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 is onder meer Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad (2) ingetrokken en vervangen. Verordening (EU) nr. 1306/2013 machtigt de Commissie om gedelegeerde en uitvoeringshandelingen vast te stellen. Om een soepele werking van het systeem in het nieuwe rechtskader te waarborgen, moeten bepaalde voorschriften worden vastgesteld middels dergelijke handelingen. Deze handelingen moeten met name in de plaats treden van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie (3).

(2)

Er moeten in het bijzonder voorschriften tot aanvulling van bepaalde niet-essentiële onderdelen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 worden vastgesteld die betrekking hebben op de werking van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem („geïntegreerd systeem”), op de termijnen voor de indiening van een steunaanvraag of een betalingsaanvraag, op de voorwaarden voor een gehele of gedeeltelijke intrekking van steun en de gehele of gedeeltelijke intrekking van onverschuldigde steun of bijstand en de bepaling van administratieve sancties bij niet-naleving van de voorwaarden voor steun in het kader van de bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) ingestelde regelingen en van de voorwaarden voor bijstand in het kader van de bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) ingestelde maatregelen, alsmede voorschriften voor de instandhouding van blijvend weiland en voor de berekening van administratieve sancties bij niet-inachtneming van de randvoorwaarden.

(3)

Naast de definities in Verordening (EU) nr. 1305/2013 en in Verordening (EU) nr. 1307/2013 zijn er met het oog op een geharmoniseerde toepassing van het geïntegreerd systeem nog verdere definities nodig. Voorts moeten bepaalde termen die met de randvoorwaarden verband houden, worden gedefinieerd.

(4)

De toepassing van administratieve sancties en van weigeringen of intrekkingen van steun of bijstand waarin de onderhavige verordening voorziet, mag de lidstaten er niet van weerhouden nationale strafrechtelijke sancties toe te passen als het nationale recht daarin voorziet.

(5)

In artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 worden bepaalde, door de lidstaten te erkennen gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden genoemd. Er moeten aanvullende voorschriften worden vastgesteld op grond waarvan de lidstaten gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden kunnen erkennen die verband houden met rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden. In dit verband moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen de begunstigde een dergelijk geval moet melden.

(6)

Ook zijn er aanvullende regels nodig voor het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen dat de lidstaten overeenkomstig artikel 70 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 moeten toepassen. Volgens dat artikel moet daarbij worden gebruikgemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem (GIS). Verduidelijkt moet worden aan welke basiseisen en welke kwaliteitsnormen het systeem dient te voldoen en welke specifieke informatie in het GIS beschikbaar moet zijn om doeltreffende administratieve kruiscontroles te waarborgen. Met het oog daarop moet het identificatiesysteem voor landbouwpercelen regelmatig worden bijgewerkt teneinde apert niet-subsidiabele kenmerken en arealen uit te sluiten. Om te voorkomen dat het systeem onstabiel wordt, moet de lidstaten echter voldoende flexibiliteit worden geboden ten aanzien van kleine veranderingen van het subsidiabele maximumareaal die terug te voeren zijn op onzekerheden over de foto-interpretatie, onder meer als gevolg van de omtrek en de conditie van de referentiepercelen.

(7)

Om de lidstaten in staat te stellen mogelijke tekortkomingen in het systeem proactief vast te stellen en waar nodig corrigerende maatregelen te nemen, moet de kwaliteit van het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen jaarlijks worden beoordeeld.

(8)

Voor een behoorlijke tenuitvoerlegging van de in titel III van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde basisbetalingsregeling en daarmee samenhangende betalingen dienen de lidstaten een identificatie- en registratiesysteem voor betalingsrechten op te zetten dat ervoor zorgt dat de betalingsrechten te traceren zijn en dat onder meer kruiscontroles tussen de voor de basisbetalingsregeling aangegeven arealen en de betalingsrechten waarover elke landbouwer beschikt, alsmede kruiscontroles tussen de verschillende betalingsrechten als zodanig mogelijk maakt.

(9)

Om een doeltreffende controle mogelijk te maken en te voorkomen dat een landbouwer meerdere steunaanvragen, bij verschillende betaalorganen, in een lidstaat indient, moeten de lidstaten een enkel systeem opzetten voor de registratie van de identiteit van de landbouwers die onder het geïntegreerd systeem vallende steunaanvragen indienen.

(10)

Uit ervaring is gebleken dat sommige landschapselementen van akkers, meer bepaald heggen, sloten en stenen muren, voor de toekenning van areaalgebonden rechtstreekse betalingen moeten worden beschouwd als deel van het subsidiabele areaal. De aanvaardbare breedte van de landschapselementen op akkers moet worden vastgesteld. Om rekening te houden met specifieke milieubehoeften, moet aan de lidstaten de nodige flexibiliteit worden toegestaan om de grenzen in aanmerking te nemen die met het oog op de vroegere areaalbetalingen voor gewassen zijn gehanteerd bij de vaststelling van de regionale opbrengsten. Het moet de lidstaten evenwel worden toegestaan een andere methode voor blijvend grasland met geïsoleerde landschapselementen en bomen toe te passen, wanneer deze optie niet van toepassing is.

(11)

Landschapselementen die moeten voldoen aan de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 opgenomen eisen en normen en die deel uitmaken van het totale areaal van een landbouwperceel moeten, gezien hun belang voor de duurzame landbouw, als subsidiabel worden aangemerkt.

(12)

Wat landbouwpercelen betreft die als bouwland of blijvend grasland met bomen worden gebruikt, moeten voorwaarden worden vastgesteld die betrekking hebben op de aanwezigheid van bomen op deze arealen en de gevolgen daarvan voor de subsidiabiliteit van dergelijke arealen. Omwille van de rechtszekerheid moet een maximale boomdichtheid worden vastgesteld, die door de lidstaten moet worden bepaald op basis van traditionele teeltpraktijken, natuurlijke omstandigheden en milieuredenen.

(13)

Omwille van de vereenvoudiging en ter bevordering van de waarneembaarheid en controleerbaarheid van rechtstreekse betalingen moet het de lidstaten worden toegestaan om een pro-ratasysteem toe te passen voor de vaststelling van het subsidiabele areaal blijvend grasland met geïsoleerde niet-subsidiabele elementen, zoals landschapselementen en bomen, behalve de landschapselementen die aan de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 opgenomen eisen en normen moeten voldoen. Het subsidiabele areaal wordt voor elk referentieperceel bepaald op basis van vooraf vastgestelde drempels die op het niveau van de soort homogene grondbedekking worden toegepast. Geïsoleerde elementen die niet meer dan een bepaald percentage van het referentieperceel uitmaken, kunnen in aanmerking worden genomen als deel van het subsidiabele areaal. Daarom moet worden bepaald dat geen verlagingen vereist zijn voor het areaal geïsoleerde elementen in de eerste categorie, die betrekking heeft op het laagste percentage niet-subsidiabel areaal.

(14)

Er moeten voorschriften worden vastgesteld voor de situaties waarin de uiterste datum voor de indiening van de diverse aanvragen, documenten of wijzigingen op een officiële feestdag, op een zaterdag of op een zondag valt.

(15)

Inachtneming van de termijnen voor de indiening van de steunaanvragen, betalingsaanvragen en andere verklaringen, voor de wijziging van areaalgebonden steunaanvragen of betalingsaanvragen, en voor de bewijsstukken of contracten is absoluut noodzakelijk om de nationale autoriteiten in staat te stellen doeltreffende controles op de juistheid van de steunaanvragen, de betalingsaanvragen en andere documenten te programmeren en vervolgens uit te voeren. Daarom moet worden bepaald binnen welke termijnen een te late indiening nog aanvaardbaar is. Om begunstigden ertoe aan te zetten de termijnen in acht te nemen, moet bij een te late indiening een ontradende verlaging worden toegepast, tenzij de vertraging te wijten is aan overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

(16)

Met het oog op een tijdige vaststelling van de betalingsrechten is het voor de lidstaten van essentieel belang dat de begunstigden de aanvragen voor de toewijzing van betalingsrechten of, in voorkomend geval, voor een verhoging van de waarde van betalingsrechten op tijd indienen. Daarom mag de extra termijn voor de indiening van deze aanvragen niet meer bedragen dan de extra termijn voor de indiening van andere steunaanvragen. Ook moet een ontradende verlaging worden toegepast tenzij de vertraging te wijten is aan overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

(17)

Ten aanzien van begunstigden die op enig tijdstip onjuistheden in steunaanvragen of betalingsaanvragen melden aan de bevoegde nationale autoriteiten, dienen ongeacht de oorzaak van de niet-naleving geen administratieve sancties te worden toegepast tenzij de begunstigde op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten, of de autoriteit de begunstigde reeds van een niet-naleving in de steunaanvraag of betalingsaanvraag in kennis heeft gesteld.

(18)

Er moeten aanvullende regels worden vastgesteld voor de berekeningsgrondslag voor areaalgebonden steunregelingen en areaalgebonden bijstandsmaatregelen en voor de berekeningsgrondslag voor vrijwillige gekoppelde steun op basis van steunaanvragen voor vee in het kader van de steunregelingen voor dieren of plattelandsontwikkelingsbijstand op basis van betalingsaanvragen in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen.

(19)

Bij de vaststelling van administratieve sancties moet rekening worden gehouden met het beginsel dat zij ontradend en evenredig moeten zijn, en met de specifieke problemen die door overmacht of door uitzonderlijke omstandigheden worden veroorzaakt. De administratieve sancties moeten worden gedifferentieerd naargelang van de ernst van de niet-naleving en moeten gaan tot de volledige uitsluiting van een of meer areaalgebonden steunregelingen of areaalgebonden bijstandsmaatregelen gedurende een bepaalde periode. In de sancties moet rekening worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de verschillende steunregelingen wat betreft de subsidiabiliteitscriteria, verbintenissen en andere verplichtingen of de mogelijkheid dat een begunstigde niet zijn gehele areaal aangeeft en aldus kunstmatig de voorwaarde creëert om in aanmerking te komen voor vrijstelling van de vergroeningsverplichtingen. De administratieve sancties in het kader van de onderhavige verordening moeten ontradend genoeg worden geacht om een opzettelijke niet-naleving te ontmoedigen.

(20)

Om het de lidstaten mogelijk te maken controles, en met name controles op de naleving van de randvoorwaarden, doeltreffend uit te voeren moet worden bepaald dat begunstigden overeenkomstig artikel 72, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 alle arealen aangeven waarover zij beschikken, ongeacht of zij er al dan niet steun voor aanvragen.

(21)

Voor de constatering van de subsidiabele arealen en voor de berekening van de toepasselijke verlagingen moet worden bepaald welke arealen tot dezelfde gewasgroep behoren. Een areaal dat voor steun of bijstand in het kader van meer dan een steunregeling of bijstandsmaatregel wordt aangegeven, dient meer dan eenmaal in aanmerking te worden genomen. In het kader van de vergroening moet evenwel een onderscheid tussen gewasgroepen worden gemaakt.

(22)

Voor betaling van steun in het kader van de basisbetalingsregeling dient het aantal betalingsrechten gelijk te zijn aan het aantal subsidiabele hectaren. Voor de toepassing van deze regeling moet daarom worden bepaald dat bij verschillen tussen het aantal aangegeven betalingsrechten en het aangegeven areaal, de betaling wordt berekend op basis van het laagste cijfer. Om te voorkomen dat de berekening op niet-bestaande rechten wordt gebaseerd, moet worden bepaald dat het aantal voor de berekening gebruikte betalingsrechten niet hoger mag zijn dan het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt.

(23)

Wat areaalgebonden steunaanvragen en/of betalingsaanvragen betreft, hebben niet-nalevingen gewoonlijk betrekking op delen van die arealen. Daarom kan een te hoge aangifte voor een bepaald perceel worden gecompenseerd door een te lage aangifte voor andere percelen die tot dezelfde gewasgroep behoren. Bepaald dient te worden dat administratieve sancties pas van toepassing worden zodra een bepaalde tolerantiemarge is overschreden.

(24)

Voorts is, wat de steunaanvragen en/of betalingsaanvragen voor areaalgebonden betalingen betreft, het verschil tussen het in de steunaanvraag en/of betalingsaanvraag aangegeven totale areaal en het totale areaal dat als subsidiabel is geconstateerd, vaak onbeduidend klein. Ter voorkoming van een groot aantal geringe aanpassingen van aanvragen moet worden bepaald dat de steunaanvraag en/of betalingsaanvraag niet aan het geconstateerde areaal hoeft/hoeven te worden aangepast tenzij een bepaalde mate van verschil wordt overschreden.

(25)

Gezien de bijzondere kenmerken van de steunregeling voor katoen moeten voor die regeling bijzondere bepalingen inzake administratieve sancties worden vastgesteld.

(26)

Voor gevallen waarin een begunstigde die een aanvraag voor de regeling voor jonge landbouwers heeft ingediend zijn verplichtingen niet nakomt, moeten ontradende en evenredige administratieve sancties worden vastgesteld, indien er sprake is van een opzettelijke dan wel aan nalatigheid toe te schrijven niet-naleving van de subsidiabiliteitseisen.

(27)

Bij vaststelling van administratieve sancties in het kader van steunregelingen voor dieren en diergebonden bijstandsmaatregelen moet rekening worden gehouden met het beginsel dat deze sancties ontradend en evenredig moeten zijn, en met de bijzondere problemen die door natuurlijke omstandigheden worden veroorzaakt. De administratieve sancties moeten worden gedifferentieerd naargelang van de ernst van de niet-naleving en moeten gaan tot de volledige uitsluiting van een of meer steunregelingen of bijstandsmaatregelen gedurende een bepaalde periode. Wat de subsidiabiliteitscriteria betreft, moet bij de vaststelling van de administratieve sancties rekening worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de verschillende steunregelingen en bijstandsmaatregelen. De administratieve sancties in het kader van de onderhavige verordening moeten worden vastgesteld op een niveau dat ontradend genoeg is om opzettelijk te hoge aangiften te ontmoedigen.

(28)

Wat steunaanvragen in het kader van steunregelingen voor dieren en betalingsaanvragen in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen betreft, heeft een niet-naleving tot gevolg dat het betrokken dier niet subsidiabel is. Er moet worden voorzien in verlagingen vanaf het eerste dier waarvoor een niet-naleving wordt ontdekt, maar wanneer voor niet meer dan drie dieren een niet-naleving wordt ontdekt, moet de administratieve sanctie minder streng zijn ongeacht om welk percentage van de dieren het gaat. In alle andere gevallen moet de hoogte van de administratieve sanctie afhankelijk zijn van het percentage dieren waarvoor een niet-naleving wordt ontdekt.

(29)

In het algemeen moeten de lidstaten alle verdere maatregelen nemen die voor een goede werking van het geïntegreerd systeem noodzakelijk zijn. Het moet de lidstaten worden toegestaan om, indien nodig, extra nationale sancties te treffen.

(30)

De voor de steunaanvraag en betalingsaanvraag geboden mogelijkheid om correcties aan te brengen zonder dat zij tot de administratieve sanctie leiden, moet ook gelden voor onjuiste gegevens in het geautomatiseerd gegevensbestand ten aanzien van aangegeven runderen waarvoor een dergelijke niet-naleving een inbreuk op een subsidiabiliteitscriterium betekent, tenzij de begunstigde op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten, of de autoriteit de begunstigde reeds van een niet-naleving in de steunaanvraag of betalingsaanvraag in kennis heeft gesteld.

(31)

Bij de vaststelling van weigeringen en intrekkingen van bijstand en van administratieve sancties moet rekening worden gehouden met het beginsel dat zij ontradend en evenredig moeten zijn. De weigeringen en intrekkingen moeten worden gedifferentieerd naargelang van de ernst, de omvang, de duur en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving. Wat de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen en andere verplichtingen betreft, moet bij weigeringen en intrekkingen van bijstand en bij de vaststelling van de administratieve sancties rekening worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de verschillende bijstandsmaatregelen. Bij een ernstige niet-naleving of wanneer de begunstigde valse informatie heeft ingediend om bijstand te ontvangen, moet de bijstand worden geweigerd en moet een administratieve sanctie worden opgelegd. De administratieve sancties moeten gaan tot de volledige uitsluiting van een of meer bijstandsmaatregelen of soorten concrete acties gedurende een bepaalde periode.

(32)

Wat de bijstandsmaatregelen voor plattelandsontwikkeling betreft, moeten de administratieve sancties de mogelijkheid onverlet laten dat de bijstand waarop de niet-naleving betrekking heeft, tijdelijk wordt geschorst. Er moeten regels worden vastgesteld ter bepaling van de gevallen waarin de begunstigde de niet-naleving naar verwachting binnen een redelijke tijdsspanne kan verhelpen.

(33)

In artikel 93, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 is bepaald dat de voorschriften betreffende de randvoorwaarden, wat de jaren 2015 en 2016 betreft, ook voor de instandhouding van blijvend weiland moeten gelden. In dit verband moet worden gespecificeerd dat de lidstaten in 2015 en 2016 op basis van het in 2014 vastgestelde aandeel aan hun verplichtingen moeten blijven voldoen.

(34)

Duidelijkheidshalve en met het oog op de vaststelling van een geharmoniseerde grondslag voor de beoordeling van niet-nalevingen en voor de berekening en toepassing van administratieve sancties in het kader van de randvoorwaarden, moet nader worden aangegeven wat onder de herhaling, de omvang, de ernst en het permanente karakter van een niet-naleving moet worden verstaan. Voorts moet worden verduidelijkt wanneer een niet-naleving geacht wordt te zijn geconstateerd.

(35)

Wat de niet-naleving van de randvoorwaarden betreft, moet bij de vaststelling van administratieve sancties rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Administratieve sancties mogen alleen worden toegepast wanneer de landbouwer nalatig is geweest of met opzet heeft gehandeld, en moeten worden gedifferentieerd naargelang van de ernst van de niet-naleving.

(36)

Wat de na te leven randvoorwaarden betreft, moeten de administratieve sancties niet alleen overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel worden gedifferentieerd, maar moet ook worden bepaald dat herhaalde inbreuken op dezelfde randvoorwaarde vanaf een bepaald moment, nadat de landbouwer een waarschuwing is gegeven, moeten worden behandeld als een opzettelijke niet-naleving.

(37)

Ook moeten voor gevallen waarin een lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 97, lid 3, en artikel 99, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 geboden mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden geen administratieve sanctie in verband met een niet-naleving toe te passen, bepaalde eisen aan de corrigerende actie in het kader van de betrokken niet-naleving worden gesteld.

(38)

In het bijzonder met betrekking tot het in artikel 99, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde waarschuwingssysteem moet, indien de begunstigde niet voldoet aan de verplichting om corrigerende actie te ondernemen, de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast ten aanzien van het jaar waarvoor het waarschuwingssysteem is toegepast. Bij de berekening van de administratieve sancties moet ook rekening worden gehouden met de herhaling van de niet-naleving in kwestie in het jaar van de daaropvolgende controle, indien van toepassing. Om de begunstigden rechtszekerheid te bieden, moet een termijn voor de retroactieve toepassing van administratieve sancties worden vastgesteld.

(39)

Ten aanzien van begunstigden die aan de randvoorwaarden moeten voldoen in verband met hun deelname aan meerjarige concrete acties die van start zijn gegaan in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma’s welke uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (6) zijn goedgekeurd, moet met het oog op de beperking van de administratieve lasten van de nationale instanties die met de controle op de naleving ervan zijn belast, en met het oog op de vereenvoudiging van de procedures worden bepaald dat het nieuwe controlesysteem en de nieuwe administratieve sancties van toepassing zijn.

(40)

Voor niet-nalevingen van de randvoorwaarden waarvoor geen administratieve sanctie is toegepast omdat zij onder de de-minimisregel van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (7) of Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad vielen, maar in het kader waarvan de lidstaten moesten waarborgen dat de begunstigden de niet-naleving zouden corrigeren, moeten overgangsvoorschriften worden vastgesteld die zorgen voor consistentie tussen de vóór de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bestaande verificatieverplichting enerzijds en de nieuwe regels ter zake in die verordening anderzijds.

(41)

Voor de duidelijkheid en de rechtszekerheid dient Verordening (EG) nr. 1122/2009 te worden ingetrokken. Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie (8) moet eveneens worden ingetrokken.

(42)

Gelet op artikel 119, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 moet de onderhavige verordening van toepassing zijn op steunaanvragen en betalingsaanvragen betreffende de verkoopseizoenen of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2015,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening bevat bepalingen ter aanvulling van een aantal niet-essentiële onderdelen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 op de volgende gebieden:

a)

de voorwaarden voor de gehele of gedeeltelijke weigering of intrekking van de steun of bijstand;

b)

vaststelling van de administratieve sanctie en van het specifieke percentage dat in dit verband moet worden opgelegd;

c)

vaststelling van de gevallen waarin de administratieve sanctie niet wordt toegepast;

d)

voorschriften voor de perioden, data en termijnen wanneer de uiterste datum voor de indiening van een aanvraag of wijziging op een officiële feestdag, op een zaterdag of op een zondag valt;

e)

specifieke definities die nodig zijn voor een geharmoniseerde toepassing van het geïntegreerd systeem;

f)

de basiskenmerken van en technische voorschriften inzake het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen en inzake de identificatie van begunstigden;

g)

de basiskenmerken van en technische voorschriften en kwaliteitseisen inzake het systeem voor de identificatie en registratie van betalingsrechten;

h)

de berekeningsgrondslag voor steun, waaronder voorschriften voor de aanpak van gevallen waarin subsidiabele arealen landschapselementen of bomen bevatten;

i)

aanvullende voorschriften voor intermediairs, zoals diensten, instanties en organisaties die betrokken zijn bij de procedure voor de verlening van de steun of bijstand;

j)

de instandhouding van blijvend weiland in het kader van de randvoorwaarden;

k)

een geharmoniseerde berekeningsgrondslag voor administratieve sancties bij niet-inachtneming van de randvoorwaarden;

l)

voorwaarden voor de toepassing en berekening van de administratieve sancties bij niet-inachtneming van de randvoorwaarden;

m)

een aanvulling van de voorschriften van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zodat een vloeiende overgang vanuit de ingetrokken voorschriften naar de nieuwe voorschriften is gewaarborgd.

Artikel 2

Definities

1.   In het kader van het in artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde geïntegreerd systeem zijn de definities in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en in artikel 67, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van toepassing.

Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

(1)   „begunstigde”: een landbouwer als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en als bedoeld in artikel 9 van die verordening, de begunstigde die aan de randvoorwaarden in de zin van artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 moet voldoen, en/of de begunstigde die plattelandsontwikkelingsbijstand als bedoeld in artikel 2, punt 10), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) ontvangt;

(2)   „niet-naleving”:

a)

met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen of andere verplichtingen die verbonden zijn aan de voorwaarden voor de toekenning van de steun of bijstand als bedoeld in artikel 67, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013: de niet-inachtneming van deze subsidiabiliteitscriteria, verbintenissen of andere verplichtingen, of

b)

met betrekking tot de randvoorwaarden: de niet-inachtneming van de uit de Uniewetgeving voortvloeiende beheerseisen, van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 94 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond, of van de in artikel 93, lid 3, van die verordening bedoelde instandhouding van blijvend weiland;

(3)   „bijstandsaanvraag”: een aanvraag voor bijstand of tot toetreding tot een maatregel in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

(4)   „betalingsaanvraag”: een verzoek van een begunstigde tot betaling door de nationale autoriteiten in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

(5)   „andere verklaring”: een andere verklaring of een ander document dan een bijstandsaanvraag of betalingsaanvraag, die (dat) door een begunstigde of een derde moet worden ingediend of bewaard om te voldoen aan specifieke eisen van bepaalde plattelandsontwikkelingsmaatregelen;

(6)   „onder het geïntegreerd systeem vallende plattelandsontwikkelingsmaatregelen”: maatregelen inzake bijstand die wordt verleend overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder a) en b), de artikelen 28 tot en met 31, en de artikelen 33, 34 en 40 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en, in voorkomend geval, artikel 35, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, met uitzondering van de in artikel 28, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen en de maatregelen in het kader van artikel 21, lid 1, onder a) en b), van die verordening voor zover het de aanlegkosten betreft;

(7)   „identificatie- en registratieregeling voor dieren”: de identificatie- en registratieregeling voor runderen die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (10), en/of de identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad (11);

(8)   „oormerk”: het oormerk om runderen individueel te identificeren als bedoeld in artikel 3, onder a), en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1760/2000, en/of het oormerk om schapen en geiten individueel te identificeren als bedoeld in deel A, punt 3, van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/2004;

(9)   „geautomatiseerd gegevensbestand voor dieren”: het geautomatiseerde gegevensbestand als bedoeld in artikel 3, onder b), en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1760/2000, en/of het centrale register of het geautomatiseerde gegevensbestand als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), en de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 21/2004;

(10)   „dierpaspoort”: het in artikel 3, onder c), en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde dierpaspoort;

(11)   „register”: voor dieren: het in artikel 3, onder d), en artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde register dat houders van dieren bijhouden, en/of het in artikel 3, lid 1, onder b), en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 21/2004 bedoelde register;

(12)   „identificatiecode”: de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde identificatiecode en/of de in deel A, punt 2, van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/2004 bedoelde codes;

(13)   „steunregeling voor dieren”: een bij titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 ingestelde maatregel inzake vrijwillige gekoppelde steun waarbij de binnen afgebakende kwantitatieve grenzen toe te kennen jaarlijkse betaling op een vast aantal dieren berust;

(14)   „diergebonden bijstandsmaatregelen”: plattelandsontwikkelingsmaatregelen of soorten concrete plattelandsontwikkelingsacties waarbij de bijstand op het aangegeven aantal dieren of aantal vee-eenheden berust;

(15)   „steunaanvraag voor vee”: aanvraag voor de betaling van steun waarbij de binnen afgebakende kwantitatieve grenzen toe te kennen jaarlijkse betaling berust op een vast aantal dieren in het kader van de vrijwillige gekoppelde steun waarin titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet;

(16)   „aangegeven dieren”: dieren waarvoor in het kader van de steunregeling voor dieren een steunaanvraag voor vee is ingediend of waarvoor een betalingsaanvraag op grond van een diergebonden bijstandsmaatregel is ingediend;

(17)   „potentieel subsidiabel dier”: een dier dat a priori kan voldoen aan de voorwaarden om in het betrokken aanvraagjaar recht te geven op steun in het kader van de steunregeling voor dieren of op bijstand in het kader van een diergebonden bijstandsmaatregel;

(18)   „geconstateerd dier”:

a)

bij een steunregeling voor dieren: een dier waarvoor aan alle in de voorschriften voor de verlening van de steun gestelde voorwaarden is voldaan, of

b)

bij een diergebonden bijstandsmaatregel: een dier dat door middel van administratieve controles of controles ter plaatse is geïdentificeerd;

(19)   „dierhouder”: een natuurlijke of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor dieren, ook tijdens het vervoer of op een markt;

(20)   „areaalgebonden steunregelingen”: de areaalgebonden rechtstreekse betalingen in de zin van artikel 67, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013, met uitzondering van de in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) bedoelde specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en de in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) bedoelde specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

(21)   „areaalgebonden bijstandsmaatregelen”: plattelandsontwikkelingsmaatregelen of soorten concrete plattelandsontwikkelingsacties waarbij de bijstand op de grootte van het aangegeven areaal berust;

(22)   „gebruik”: voor areaal: het gebruik van het areaal in termen van het type gewas als bedoeld in artikel 44, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, het type blijvend grasland als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder h), van die verordening, blijvend weiland als bedoeld in artikel 45, lid 2, onder a), van die verordening of andere graslandarealen dan blijvend grasland of blijvend weiland, of bodembedekker of het ontbreken van een gewas;

(23)   „geconstateerd areaal”:

a)

bij areaalgebonden steunregelingen: het areaal waarvoor is voldaan aan alle subsidiabiliteitscriteria of andere verplichtingen die verband houden met de voorwaarden voor de verlening van de steun, ongeacht het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt, of

b)

bij areaalgebonden bijstandsmaatregelen: de oppervlakte van de percelen die door middel van administratieve controles of controles ter plaatse is geïdentificeerd;

(24)   „geografisch informatiesysteem” (hierna „GIS” genoemd): de in artikel 70 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem;

(25)   „referentieperceel”: een geografisch begrensd areaal met een in het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond als bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 geregistreerde unieke identificatie;

(26)   „geografisch materiaal”: kaarten of andere documenten die worden gebruikt voor communicatie over de inhoud van het GIS tussen de aanvragers van steun of bijstand en de lidstaten.

2.   In het kader van titel IV van de onderhavige verordening zijn de definities in titel VI van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van toepassing.

Voorts wordt onder „normen” verstaan de overeenkomstig artikel 94 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 door de lidstaten vastgestelde normen, alsmede de bij artikel 93, lid 3, van die verordening vastgestelde verplichtingen inzake blijvend weiland.

Artikel 3

Toepassing van strafrechtelijke sancties

De toepassing van de administratieve sancties en de weigering of intrekking van steun of bijstand in het kader van de onderhavige verordening laten de toepassing van strafrechtelijke sancties waarin het nationale recht eventueel voorziet, onverlet.

Artikel 4

Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden

1.   Voor rechtstreekse betalingen geldt dat, indien een begunstigde door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet aan de subsidiabiliteitscriteria of andere verplichtingen heeft kunnen voldoen, hij zijn recht op steun behoudt voor de arealen of dieren die subsidiabel waren toen de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheid zich voordeed.

Voor bijstandsmaatregelen voor plattelandsontwikkeling in het kader van de artikelen 28, 29, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 geldt dat, indien een begunstigde door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet aan de verbintenis heeft kunnen voldoen, de desbetreffende betaling evenredig wordt ingetrokken voor de jaren waarin de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordeden. De intrekking geldt alleen voor de delen van de verbintenis die geen extra kosten of gederfde inkomsten hebben meegebracht voordat de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordeden. Er vindt geen intrekking met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria en andere verplichtingen plaats en er wordt geen administratieve sanctie toegepast.

Wat de andere bijstandsmaatregelen voor plattelandsontwikkeling betreft, verlangen de lidstaten geen gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de bijstand in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. In geval van meerjarige verbintenissen of betalingen wordt geen terugbetaling van de in voorgaande jaren ontvangen bijstand verlangd en wordt de verbintenis of betaling in de daaropvolgende jaren overeenkomstig de oorspronkelijke looptijd ervan voortgezet.

Wanneer de niet-naleving die het gevolg is van dergelijke overmacht of uitzonderlijke omstandigheden op de randvoorwaarden betrekking heeft, wordt de overeenkomstige administratieve sanctie als bedoeld in artikel 91, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, niet toegepast.

2.   Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden worden, samen met de desbetreffende bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit gemeld binnen vijftien werkdagen vanaf de dag waarop dit voor de begunstigde of diens rechtsverkrijgende mogelijk is.

TITEL II

GEÏNTEGREERD BEHEERS- EN CONTROLESYSTEEM

HOOFDSTUK I

SYSTEEMEISEN

Artikel 5

Identificatie van de landbouwpercelen

1.   Het in artikel 70 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen wordt toegepast op het niveau van referentiepercelen. Een referentieperceel bevat een eenheid land bestaande uit landbouwareaal als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder e), van Verordening (EU) nr. 1307/2013. In voorkomend geval omvat een referentieperceel ook grond als bedoeld in artikel 32, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en landbouwgrond als bedoeld in artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

De lidstaten bakenen het referentieperceel zo af dat het meetbaar is, de unieke en eenduidige lokalisering van elk jaarlijks aangegeven landbouwperceel mogelijk maakt en, in beginsel, stabiel is in de tijd.

2.   Bovendien zorgen de lidstaten ervoor dat de aangegeven landbouwpercelen op betrouwbare wijze worden geïdentificeerd. Zij verlangen met name dat de steunaanvragen en betalingsaanvragen vergezeld gaan van door de bevoegde autoriteit gespecificeerde nadere informatie of documenten die de lokalisering en meting van elk landbouwperceel mogelijk maken. De lidstaten moeten voor elk referentieperceel:

a)

een subsidiabel maximumareaal bepalen voor de toepassing van de steunregelingen als genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013;

b)

een subsidiabel maximumareaal bepalen voor de toepassing van de areaalgebonden maatregelen als bedoeld in de artikelen 28 tot en met 31 van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

c)

de ligging en de omvang bepalen van de in artikel 46, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde ecologische aandachtsgebieden die bij besluit van de lidstaat als ecologisch aandachtsgebied dienen te worden aangemerkt. Daartoe passen de lidstaten in voorkomend geval de in bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 opgenomen omzettings- en/of wegingsfactoren toe;

d)

vaststellen welke bepalingen van toepassing zijn voor berggebieden, gebieden met aanzienlijke natuurlijke beperkingen en andere gebieden met specifieke beperkingen als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, Natura 2000-gebieden, onder Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) vallende gebieden, landbouwgrond waarvoor uit hoofde van artikel 57 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 een vergunning voor de productie van katoen is verleend, grond die in een voor beweiding of teelt geschikte natuurlijke staat wordt gehouden als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), iii), van Verordening (EU) nr. 1307/2013, gebieden die door de lidstaten worden aangewezen voor de regionale en/of collectieve tenuitvoerlegging van ecologische aandachtsgebieden overeenkomstig artikel 46, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, arealen die aan de Commissie worden gemeld overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, gebieden met ecologisch kwetsbaar blijvend grasland in zones als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (15) of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (16) en andere kwetsbare gebieden als bedoeld in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en/of gebieden die door de lidstaten worden aangewezen overeenkomstig artikel 48 van die verordening.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat het subsidiabele maximumareaal per referentieperceel als bedoeld in lid 2, onder a), correct wordt gekwantificeerd binnen een marge van maximaal 2 %, rekening houdend met de omtrek en conditie van het referentieperceel.

4.   Voor de toepassing van de in artikel 21, lid 1, onder a), en de artikelen 30 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen kunnen de lidstaten adequate alternatieve systemen voor de unieke identificatie van de subsidiabele grond vaststellen indien die grond bedekt is met bos.

5.   Het GIS werkt op basis van een nationaal systeem voor verwijzing door middel van coördinaten als omschreven in Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (17), dat een gestandaardiseerde meting en een unieke identificatie van de percelen landbouwgrond in de gehele betrokken lidstaat mogelijk maakt. Wanneer uiteenlopende coördinatensystemen worden gebruikt, sluiten deze elkaar uit en is binnen elk systeem de consistentie gewaarborgd tussen informatie-elementen die naar dezelfde locatie verwijzen.

Artikel 6

Kwaliteitsbeoordeling van het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen

1.   Met het oog op de toepassing van de basisbetalingsregeling en de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, wordt de kwaliteit van het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen jaarlijks door de lidstaten beoordeeld. Deze beoordeling behelst twee conformiteitsklassen.

In het kader van de eerste conformiteitsklasse wordt de kwaliteit van het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen getoetst aan de hand van de volgende elementen:

a)

de juiste kwantificering van het subsidiabele maximumareaal;

b)

het aandeel en de distributie van de referentiepercelen met een subsidiabel maximumareaal waarin niet-subsidiabele arealen zijn meegerekend of waarin geen landbouwareaal is meegerekend;

c)

de aanwezigheid van referentiepercelen met ernstige onvolkomenheden.

In het kader van de tweede conformiteitsklasse worden eventuele tekortkomingen in het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen aan het licht gebracht aan de hand van de volgende elementen:

a)

de categorisatie van referentiepercelen hetzij met een subsidiabel maximumareaal waarin niet-subsidiabele arealen zijn meegerekend of waarin geen landbouwareaal is meegerekend, hetzij met ernstige onvolkomenheden;

b)

de verhouding tussen het aangegeven areaal en het subsidiabele maximumareaal binnen de referentiepercelen;

c)

het percentage referentiepercelen die in de loop der jaren zijn gewijzigd.

Indien de resultaten van de kwaliteitsbeoordeling tekortkomingen in het systeem aan het licht brengen, nemen de betrokken lidstaten adequate corrigerende maatregelen.

2.   De lidstaten verrichten de in lid 1 bedoelde beoordeling op basis van een door de Commissie te trekken en aan te leveren steekproef uit de referentiepercelen. Zij maken gebruik van gegevens aan de hand waarvan een beoordeling van de feitelijke situatie mogelijk wordt.

3.   Uiterlijk op 31 januari na het kalenderjaar in kwestie wordt aan de Commissie een beoordelingsverslag toegezonden met, in voorkomend geval, vermelding van de corrigerende maatregelen en het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van deze maatregelen.

Artikel 7

Identificatie en registratie van betalingsrechten

1.   Het in artikel 71 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde systeem voor de identificatie en registratie van betalingsrechten bestaat in een elektronisch register op het niveau van de lidstaat dat, met name ten behoeve van de in lid 1 van dat artikel bedoelde kruiscontroles, borg staat voor een doeltreffende traceerbaarheid van de betalingsrechten, in het bijzonder wat de volgende elementen betreft:

a)

de houder;

b)

de jaarlijkse waarden;

c)

de datum van de vaststelling;

d)

de datum van de meest recente activering;

e)

de herkomst, met name wat de wijze van verkrijging betreft: oorspronkelijk aan de betrokkene toegewezen, afkomstig uit de nationale of regionale reserve, gekocht, gepacht of geërfd;

f)

bij toepassing van artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, de op grond van die bepaling gehandhaafde betalingsrechten;

g)

in voorkomend geval, regionale beperkingen.

2.   De lidstaten met meer dan een betaalorgaan kunnen besluiten het elektronische register op het niveau van het betaalorgaan aan te leggen. In dat geval zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de verschillende registers compatibel zijn.

Artikel 8

Identificatie van begunstigden

Onverminderd artikel 72, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 waarborgt het in artikel 73 van die verordening bedoelde enkele systeem voor de registratie van de identiteit van elke begunstigde een unieke identificatie voor alle steunaanvragen en betalingsaanvragen en andere verklaringen die door dezelfde begunstigde worden ingediend.

HOOFDSTUK II

LANDBOUWPERCELEN MET LANDSCHAPSELEMENTEN EN BOMEN

Artikel 9

Constatering van arealen wanneer een landbouwperceel landschapselementen en bomen bevat

1.   Wanneer bepaalde landschapselementen, met name heggen, sloten en muren, traditioneel deel uitmaken van goede agrarische teelt- of gebruikpraktijken op landbouwareaal in bepaalde regio’s, kunnen de lidstaten besluiten dat het door die elementen ingenomen areaal moet worden aangemerkt als deel van de subsidiabele oppervlakte van een landbouwperceel in de zin van artikel 67, lid 4, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013, op voorwaarde dat het betrokken areaal een door de lidstaten te bepalen totale breedte niet overschrijdt. Die breedte moet overeenkomen met een traditionele breedte in de betrokken regio en mag niet meer dan twee meter bedragen.

Wanneer een lidstaat vóór 9 december 2009 overeenkomstig artikel 30, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie (18) een breedte van meer dan twee meter aan de Commissie heeft gemeld, mag echter die breedte worden toegepast.

De eerste en de tweede alinea zijn niet van toepassing op blijvend grasland met geïsoleerde landschapselementen en bomen wanneer de betrokken lidstaat heeft besloten een in artikel 10 bedoeld pro-ratasysteem toe te passen.

2.   Landschapselementen die moeten voldoen aan de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 opgenomen eisen en normen en die deel uitmaken van de totale oppervlakte van een landbouwperceel, worden aangemerkt als deel van de subsidiabele oppervlakte van dat landbouwperceel.

3.   Een landbouwperceel met geïsoleerde bomen wordt als subsidiabel areaal aangemerkt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de landbouwactiviteiten kunnen worden verricht op een wijze die vergelijkbaar is met de landbouwactiviteiten op in hetzelfde gebied gelegen percelen zonder bomen, en

b)

het aantal bomen per hectare komt niet uit boven een bepaalde maximumdichtheid.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde maximumdichtheid wordt door de lidstaten gedefinieerd en gemeld op basis van traditionele teeltpraktijken, natuurlijke omstandigheden en milieuredenen. De maximumdichtheid mag niet meer bedragen dan 100 bomen per hectare. Deze bovengrens geldt echter niet voor de maatregelen van de artikelen 28 en 30 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

Dit artikel is niet van toepassing op geïsoleerde fruitbomen die geregeld een oogst opleveren noch op begraasbare geïsoleerde bomen op blijvend grasland noch op blijvend grasland met geïsoleerde landschapselementen en bomen wanneer de betrokken lidstaat heeft besloten een in artikel 10 bedoeld pro-ratasysteem toe te passen.

Artikel 10

Pro-ratasysteem voor blijvend grasland met landschapselementen en bomen

1.   De lidstaten kunnen besluiten om op blijvend grasland met geïsoleerde niet-subsidiabele elementen, zoals landschapselementen en bomen, een pro-ratasysteem toe te passen voor de vaststelling van de subsidiabele oppervlakte binnen het referentieperceel.

Het in de eerste alinea bedoelde pro-ratasysteem bestaat uit verschillende categorieën homogene grondbedekkingen waarvoor een vaste verlagingscoëfficiënt wordt toegepast die is gebaseerd op het percentage niet-subsidiabel areaal. De categorie met het laagste percentage niet-subsidiabel areaal bevat niet meer dan 10 % niet-subsidiabel areaal en op die categorie wordt geen verlagingscoëfficiënt toegepast.

2.   Landschapselementen die moeten voldoen aan de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 opgenomen eisen en normen en die deel uitmaken van de totale oppervlakte van een landbouwperceel, worden aangemerkt als deel van het subsidiabele areaal.

3.   Dit artikel is niet van toepassing op blijvend grasland met fruitbomen die geregeld een oogst opleveren.

HOOFDSTUK III

STEUNAANVRAGEN EN BETALINGSAANVRAGEN

Artikel 11

Verzamelaanvraag

De verzamelaanvraag omvat ten minste de in artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde aanvraag voor rechtstreekse betalingen in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling en andere areaalgebonden steunregelingen.

Artikel 12

Afwijking van de uiterste datum van indiening

In afwijking van artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (19) wordt, indien de uiterste datum voor de indiening van een steunaanvraag, een bijstandsaanvraag, een betalingsaanvraag of een andere verklaring of van bewijsstukken of contracten, of indien de uiterste datum voor wijzigingen in de verzamelaanvraag of de betalingsaanvraag op een officiële feestdag, op een zaterdag of op een zondag valt, die uiterste datum geacht op de eerstvolgende werkdag te vallen.

De eerste alinea is ook van toepassing op de in artikel 13, lid 1, derde alinea, bedoelde laatst mogelijke datum voor een te late indiening en op de in artikel 14, tweede alinea, bedoelde laatst mogelijke datum voor de indiening door een begunstigde van een aanvraag voor de toewijzing van betalingsrechten of voor een verhoging van de waarde ervan.

Artikel 13

Te late indiening

1.   Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 4, wordt bij indiening van een steunaanvraag of een betalingsaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de uiterste datum voor een dergelijke indiening zoals vastgesteld door de Commissie op basis van artikel 78, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013, een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de begunstigde recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.

Onverminderd bijzondere maatregelen die de lidstaten nemen om ervoor te zorgen dat bewijsstukken tijdig worden ingediend zodat doeltreffende controles tijdig kunnen worden geprogrammeerd en uitgevoerd, geldt de eerste alinea ook voor bijstandsaanvragen, documenten, contracten of andere verklaringen die bij de bevoegde autoriteit moeten worden ingediend, voor zover die bijstandsaanvragen, documenten, contracten of verklaringen onmisbaar zijn om voor de betrokken steun of bijstand in aanmerking te komen. In dat geval wordt de verlaging toegepast op het bedrag dat zou zijn betaald voor de betrokken steun of bijstand.

Wordt de termijn met meer dan 25 kalenderdagen overschreden, dan wordt de aanvraag niet-ontvankelijk geacht en wordt geen steun of bijstand aan de begunstigde verleend.

2.   Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 4, wordt ten aanzien van begunstigden die in verband met hun deelname aan de regelingen waarin de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20) voorzien, overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 ook aan de randvoorwaarden moeten voldoen en die de verzamelaanvraag niet op de uiterste datum als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van het onderhavige artikel indienen, een verlaging met 1 % per werkdag toegepast. De maximale verlaging bedraagt 25 %. Het verlagingspercentage geldt voor het totale bedrag van de betalingen dat met de maatregelen in het kader van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 verband houdt, gedeeld door 3 bij herstructurering en omschakeling.

3.   Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 4, wordt bij indiening van een wijziging in de verzamelaanvraag of de betalingsaanvraag na de uiterste datum voor een dergelijke indiening zoals vastgesteld door de Commissie op basis van artikel 78, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013, een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen die verband houden met het werkelijke gebruik van de betrokken landbouwpercelen.

Wijzigingen in de verzamelaanvraag of de betalingsaanvraag zijn slechts ontvankelijk tot en met de in lid 1, derde alinea, bedoelde laatst mogelijke datum voor een te late indiening van de verzamelaanvraag of de betalingsaanvraag. Indien die datum echter niet later is dan de in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde uiterste datum voor de indiening van een wijziging in de verzamelaanvraag of de betalingsaanvraag, worden wijzigingen in de verzamelaanvraag of de betalingsaanvraag na die datum niet-ontvankelijk geacht.

Artikel 14

Te late indiening van een aanvraag in verband met betalingsrechten

Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 4, wordt bij indiening van een aanvraag voor de toewijzing of, in voorkomend geval, verhoging van de waarde van betalingsrechten na de uiterste datum die daartoe door de Commissie is vastgesteld op basis van artikel 78, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013, een verlaging met 3 % per werkdag toegepast op de in het betrokken jaar te betalen bedragen voor de aan de begunstigde toe te wijzen betalingsrechten of, in voorkomend geval, verhoging van de waarde van de betalingsrechten.

Wordt de termijn met meer dan 25 kalenderdagen overschreden, dan wordt de aanvraag niet-ontvankelijk geacht en worden aan de begunstigde geen betalingsrechten noch, in voorkomend geval, een verhoging van de waarde van de betalingsrechten toegewezen.

HOOFDSTUK IV

BEREKENING VAN STEUN EN ADMINISTRATIEVE SANCTIES IN HET KADER VAN DE REGELINGEN INZAKE RECHTSTREEKSE BETALINGEN EN VAN DE ONDER HET GEÏNTEGREERD SYSTEEM VALLENDE PLATTELANDSONTWIKKELINGSMAATREGELEN

AFDELING 1

Algemene voorschriften

Artikel 15

Uitzonderingen op de toepassing van administratieve sancties

1.   De in het onderhavige hoofdstuk bedoelde administratieve sancties zijn niet van toepassing op het gedeelte van de steunaanvraag of de betalingsaanvraag waarvoor de begunstigde de bevoegde autoriteit schriftelijk meedeelt dat de steunaanvraag of de betalingsaanvraag onjuist is of onjuist is geworden sinds de indiening ervan, tenzij de begunstigde op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten, of de autoriteit de begunstigde reeds van een niet-naleving in de steunaanvraag of betalingsaanvraag in kennis heeft gesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde mededeling van de begunstigde heeft tot gevolg dat de steunaanvraag of de betalingsaanvraag wordt aangepast aan de feitelijke situatie.

Artikel 16

Niet-aangifte van alle arealen

1.   Indien een begunstigde voor een bepaald jaar niet alle in artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde arealen aangeeft en het verschil tussen enerzijds het in de verzamelaanvraag en/of de betalingsaanvraag aangegeven totale areaal en anderzijds de som van het aangegeven areaal en het totale areaal van de niet-aangegeven percelen groter is dan 3 % van het aangegeven areaal, wordt het totale bedrag van de areaalgebonden rechtstreekse betalingen en/of de bijstand in het kader van de areaalgebonden bijstandsmaatregelen dat in dat jaar aan die begunstigde moet worden betaald, verlaagd met maximaal 3 %, afhankelijk van de ernst van het verzuim.

De overeenkomstig de eerste alinea berekende sanctie wordt verlaagd met het bedrag van een overeenkomstig artikel 28, lid 2, toegepaste administratieve sanctie.

2.   Lid 1 is ook van toepassing op betalingen die verband houden met de regelingen waarin de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorzien, wanneer de begunstigde overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 aan de randvoorwaarden moet voldoen. Het verlagingspercentage geldt voor het totale bedrag van de betalingen dat met de maatregelen in het kader van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 verband houdt, gedeeld door 3 bij herstructurering en omschakeling.

3.   Lid 1 geldt niet voor betalingen in het kader van de regeling voor kleine landbouwers die is ingesteld bij titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

AFDELING 2

Areaalgebonden steunregelingen, met uitzondering van de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, of areaalgebonden bijstandsmaatregelen

Artikel 17

Algemene beginselen

1.   Voor de toepassing van de onderhavige afdeling worden, waar dat relevant is, de volgende gewasgroepen onderscheiden:

a)

arealen die worden aangegeven met het oog op de activering van betalingsrechten in het kader van de basisbetalingsregeling of met het oog op de toekenning van de enkele areaalbetaling;

b)

een groep voor elk van de arealen die worden aangegeven voor de toepassing van een andere areaalgebonden steunregeling of bijstandsmaatregel waarvoor een verschillend steun- of bijstandsbedrag geldt;

c)

arealen die worden aangegeven onder de rubriek „ander gebruik”.

2.   Wanneer hetzelfde areaal als basis voor een steunaanvraag en/of een betalingsaanvraag in het kader van meer dan een areaalgebonden steunregeling of bijstandsmaatregel dient, wordt dat areaal voor elk van die steunregelingen of bijstandsmaatregelen afzonderlijk in aanmerking genomen.

Artikel 18

Berekeningsgrondslag voor areaalgebonden betalingen

1.   Voor een steunaanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling, de regeling voor kleine landbouwers, de herverdelingsbetaling, de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen en, in voorkomend geval, de regeling voor jonge landbouwers en wanneer de lidstaat de basisbetalingsregeling toepast, geldt het volgende:

a)

indien het aangegeven aantal betalingsrechten hoger is dan het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt, worden de aangegeven betalingsrechten verlaagd tot het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt;

b)

indien er een verschil tussen het aangegeven aantal betalingsrechten en het aangegeven areaal bestaat, wordt het aangegeven areaal aangepast aan het kleinste getal.

Het onderhavige lid is niet van toepassing in het eerste jaar waarvoor betalingsrechten worden toegewezen.

2.   Voor de betaling voor jonge landbouwers en wanneer de lidstaat voor de betalingsmethode van artikel 50, leden 6, 7 en 8, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kiest, geldt dat indien het in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling aangegeven areaal het door de lidstaat overeenkomstig artikel 50, lid 9, van die verordening vastgestelde maximum overschrijdt, het aangegeven areaal wordt verlaagd tot dat maximum.

3.   Voor de herverdelingsbetaling geldt dat indien het in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling aangegeven areaal het door de lidstaat overeenkomstig artikel 41, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde maximum overschrijdt, het aangegeven areaal wordt verlaagd tot dat maximum.

4.   Voor de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen en wanneer de lidstaat voor de betalingsmethode van artikel 48, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kiest, geldt dat indien het in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling aangegeven areaal het door de lidstaat vastgestelde maximumaantal hectaren overschrijdt, het aangegeven areaal wordt verlaagd tot dat maximum.

5.   Voor steunaanvragen en/of betalingsaanvragen in het kader van areaalgebonden steunregelingen of bijstandsmaatregelen geldt dat, indien het geconstateerde areaal van een gewasgroep groter blijkt dan het in de steunaanvraag aangegeven areaal, de betrokken steun wordt berekend op basis van het aangegeven areaal.

6.   Onverminderd administratieve sancties overeenkomstig artikel 19 geldt voor steunaanvragen en/of betalingsaanvragen in het kader van areaalgebonden steunregelingen en/of bijstandsmaatregelen dat, indien het aangegeven areaal groter is dan het voor een in artikel 17, lid 1, bedoelde gewasgroep geconstateerde areaal, de steun wordt berekend op basis van het voor die gewasgroep geconstateerde areaal.

Onverminderd artikel 60 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 geldt echter dat, indien het verschil tussen het totale geconstateerde areaal en het totale areaal dat in het kader van de bij de titels III, IV en V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steun ter betaling is aangegeven, of het totale areaal dat in het kader van een areaalgebonden bijstandsmaatregel ter betaling is aangegeven, niet meer dan 0,1 ha bedraagt, het geconstateerde areaal wordt gelijkgesteld aan het aangegeven areaal. In deze berekening wordt alleen uitgegaan van te hoge aangiften van arealen op het niveau van een in artikel 17, lid 1, bedoelde gewasgroep.

Het bepaalde in de tweede alinea geldt niet wanneer het bedoelde verschil meer dan 20 % van het totale ter betaling aangegeven areaal uitmaakt.

7.   Voor de berekening van de steun in het kader van de basisbetalingsregeling wordt uitgegaan van het gemiddelde van de waarden van de verschillende betalingsrechten voor het desbetreffende aangegeven areaal.

Artikel 19

Administratieve sancties bij te hoge aangiften

1.   Indien voor een in artikel 17, lid 1, bedoelde gewasgroep het areaal dat in het kader van een areaalgebonden steunregeling of bijstandsmaatregel is aangegeven, groter is dan het overeenkomstig artikel 18 geconstateerde areaal, wordt de steun berekend op basis van het geconstateerde areaal, verlaagd met tweemaal het geconstateerde verschil indien dat verschil meer dan 3 % of meer dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van het geconstateerde areaal bedraagt.

Bedraagt het verschil meer dan 20 % van het geconstateerde areaal, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen areaalgebonden steun of bijstand verleend.

2.   Bedraagt het verschil meer dan 50 % van het geconstateerde areaal, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen areaalgebonden steun of bijstand verleend. Bovendien wordt de begunstigde een extra sanctie opgelegd die gelijk is aan het bedrag aan steun of bijstand dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven areaal en het overeenkomstig artikel 18 geconstateerde areaal.

3.   Indien het overeenkomstig de leden 1 en 2 berekende bedrag niet volledig overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde voorschriften kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar van de bevinding, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Artikel 20

Administratieve sancties met betrekking tot de gewasspecifieke betaling voor katoen

Onverminderd de administratieve sancties die overeenkomstig artikel 19 van de onderhavige verordening van toepassing zijn, geldt dat, wanneer vast komt te staan dat de begunstigde de uit artikel 61, leden 1 en 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie (21) voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, hij het recht op de in artikel 60, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bepaalde verhoging van de steun verliest. Bovendien wordt voor die begunstigde de overeenkomstig artikel 57 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 te verlenen steun voor katoen per subsidiabele hectare verlaagd met het bedrag van de verhoging dat anders overeenkomstig artikel 60, lid 2, van die verordening zou zijn toegekend.

Artikel 21

Administratieve sancties inzake de betalingen voor jonge landbouwers in het kader van titel III, hoofdstuk V, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, behalve die welke worden opgelegd in het kader van te hoge aangiften van arealen

1.   Onverminderd de administratieve sancties die overeenkomstig artikel 19 van toepassing zijn, geldt dat, wanneer vast komt te staan dat de begunstigde niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 50, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en artikel 49 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014, de steun voor jonge landbouwers niet wordt betaald of volledig wordt ingetrokken. Bovendien wordt, wanneer vast komt te staan dat de begunstigde valse informatie heeft ingediend waaruit zou moeten blijken dat aan de verplichtingen is voldaan, een sanctie toegepast die overeenstemt met 20 % van het bedrag dat de begunstigde uit hoofde van artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 als betaling voor jonge landbouwers heeft ontvangen dan wel zou hebben ontvangen.

2.   Indien het in lid 1 bedoelde bedrag aan onverschuldigde betalingen en administratieve sancties niet volledig overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde voorschriften kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar van de bevinding, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

AFDELING 3

Betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken

Artikel 22

Algemene beginselen

1.   Voor de toepassing van de onderhavige afdeling worden, waar dat relevant is, de volgende gewasgroepen onderscheiden:

a)

elke groep van arealen die is aangegeven als een bepaald gewas als bedoeld in artikel 44, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013,

b)

arealen die zijn aangegeven als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland als bedoeld in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013,

c)

andere dan de onder b) bedoelde arealen die als blijvend grasland zijn aangegeven, en

d)

arealen die zijn aangegeven als ecologisch aandachtsgebied als bedoeld in artikel 46, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

2.   Indien hetzelfde areaal voor meer dan een gewasgroep wordt aangegeven, wordt dat areaal voor elk van die gewasgroepen afzonderlijk in aanmerking genomen.

Artikel 23

Berekeningsgrondslag voor de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken met betrekking tot de subsidiabele hectaren die in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling zijn aangegeven

1.   Wanneer de lidstaat de basisbetalingsregeling toepast, geldt het volgende:

a)

indien het aangegeven aantal betalingsrechten hoger is dan het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt, worden de aangegeven betalingsrechten verlaagd tot het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt;

b)

indien er een verschil tussen het aangegeven aantal betalingsrechten en het aangegeven areaal bestaat, wordt het aangegeven areaal aangepast aan het kleinste getal.

2.   Onverminderd de administratieve sancties die overeenkomstig artikel 28 van toepassing zijn, geldt dat, indien het in een verzamelaanvraag voor de basisbetaling of de enkele areaalbetaling aangegeven areaal groter is dan het geconstateerde areaal, de vergroeningsbetaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, hierna de „vergroeningsbetaling” genoemd, op basis van het geconstateerde areaal wordt berekend.

Indien het in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling geconstateerde areaal groter blijkt dan het in de steunaanvraag aangegeven areaal, wordt de vergroeningsbetaling echter berekend op basis van het aangegeven areaal.

Artikel 24

Verlaging van de vergroeningsbetaling bij niet-naleving van de eisen inzake gewasdiversificatie

1.   Wanneer in afwijking van artikel 44 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, waarin is bepaald dat het hoofdgewas niet meer dan 75 % van het totale geconstateerde areaal bouwland mag bestrijken, het voor de hoofdgewasgroep geconstateerde areaal meer dan 75 % bestrijkt, wordt het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening wordt berekend, verlaagd met 50 % van het totale geconstateerde areaal bouwland vermenigvuldigd met de verschilfactor.

De in de eerste alinea bedoelde verschilfactor is het aandeel van de hoofdgewasgroep dat hoger is dan 75 % van het totale geconstateerde bouwland in het totale voor de andere gewasgroepen vereiste areaal.

2.   Wanneer in afwijking van artikel 44 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, waarin is bepaald dat de twee hoofdgewassen niet meer dan 95 % van het totale geconstateerde areaal bouwland mogen bestrijken, het voor de twee hoofdgewasgroepen geconstateerde areaal meer dan 95 % bestrijkt, wordt het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening wordt berekend, verlaagd met 50 % van het totale geconstateerde areaal bouwland vermenigvuldigd met de verschilfactor.

De in de eerste alinea bedoelde verschilfactor is het aandeel van de twee hoofdgewasgroepen dat hoger is dan de 95 % van het totale geconstateerde areaal bouwland in het totale voor de andere gewasgroepen vereiste areaal.

3.   Wanneer in afwijking van artikel 44 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, waarin is bepaald dat het hoofdgewas niet meer dan 75 % van het totale geconstateerde areaal bouwland mag bestrijken en de twee hoofdgewassen niet meer dan 95 % mogen bestrijken, het voor de hoofdgewasgroep geconstateerde areaal meer dan 75 % bestrijkt en het voor de twee hoofdgewassen geconstateerde areaal meer dan 95 % bestrijkt, wordt het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening wordt berekend, verlaagd met 50 % van het totale geconstateerde areaal bouwland vermenigvuldigd met de verschilfactor.

De in de eerste alinea bedoelde verschilfactor is de som van de in het kader van de leden 1 en 2 berekende verschilfactoren. De waarde van deze factor mag echter niet meer dan 1 bedragen.

4.   Wanneer is vastgesteld dat een begunstigde de eisen inzake gewasdiversificatie zoals omschreven in het onderhavige artikel, drie jaar lang niet heeft nageleefd, is de oppervlakte waarmee het voor de berekening van de vergroeningsbetaling te gebruiken areaal overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 voor de daaropvolgende jaren wordt verlaagd, het totale geconstateerde areaal bouwland vermenigvuldigd met de toepasselijke verschilfactor.

Artikel 25

Verlaging van de vergroeningsbetaling bij niet-naleving van de eisen inzake blijvend grasland

1.   Indien een niet-naleving van artikel 45, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is geconstateerd, wordt het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening wordt berekend, verlaagd met het areaal waarop de geconstateerde niet-naleving van de eisen van artikel 45, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 betrekking heeft.

2.   Indien een niet-naleving van de verplichtingen als bedoeld in artikel 44 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 is geconstateerd, wordt het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening wordt berekend, verlaagd met het areaal waarop de geconstateerde niet-naleving van de verplichtingen als bedoeld in artikel 44 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 betrekking heeft.

3.   Niet-nalevingen worden geacht te zijn „geconstateerd” indien zij zijn vastgesteld bij controles van welke aard ook overeenkomstig artikel 74 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 of nadat zij op een andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit of het betaalorgaan zijn gebracht.

Artikel 26

Verlaging van de vergroeningsbetaling bij niet-naleving van de eisen inzake het ecologische aandachtsgebied

1.   Het ecologische aandachtsgebied dat overeenkomstig artikel 46, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vereist is (hierna „het vereiste ecologische aandachtsgebied” genoemd), wordt berekend op basis van het totale geconstateerde areaal bouwland, dat ook de in artikel 46, lid 2, eerste alinea, onder c), d), g) en h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde geconstateerde gebieden omvat indien zulks uit hoofde van artikel 46, lid 2, van die verordening van toepassing is.

2.   Indien het vereiste ecologische aandachtsgebied, rekening houdend met de weging van ecologische aandachtsgebieden waarin artikel 46, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet, groter is dan het geconstateerde ecologische aandachtsgebied, wordt het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening wordt berekend, verlaagd met 50 % van het totale geconstateerde bouwland, dat ook de in artikel 46, lid 2, eerste alinea, onder c), d), g) en h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde geconstateerde gebieden omvat indien zulks uit hoofde van artikel 46, lid 2, van die verordening van toepassing is, vermenigvuldigd met de verschilfactor.

De in de eerste alinea bedoelde verschilfactor komt overeen met het aandeel van het verschil tussen het vereiste ecologische aandachtsgebied en het geconstateerde ecologische aandachtsgebied in het vereiste ecologische aandachtsgebied.

3.   Wanneer is vastgesteld dat een begunstigde de eisen inzake het ecologische aandachtsgebied zoals omschreven in het onderhavige artikel, drie jaar lang niet heeft nageleefd, is de oppervlakte waarmee het voor de berekening van de vergroeningsbetaling te gebruiken areaal overeenkomstig lid 2 voor de daaropvolgende jaren wordt verlaagd, het totale geconstateerde areaal bouwland, dat ook de in artikel 46, lid 2, eerste alinea, onder c), d), g) en h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde geconstateerde gebieden omvat indien zulks uit hoofde van artikel 46, lid 2, van die verordening van toepassing is, vermenigvuldigd met de verschilfactor.

Artikel 27

Maximumverlaging van de vergroeningsbetaling

1.   De som van de overeenkomstig de artikelen 24 en 26 berekende verlaging, uitgedrukt in hectaren, is niet hoger dan het totale aantal hectaren geconstateerd bouwland, dat ook de in artikel 46, lid 2, eerste alinea, onder c), d), g) en h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde geconstateerde gebieden omvat indien zulks uit hoofde van artikel 46, lid 2, van die verordening van toepassing is.

2.   Onverminderd de toepassing van administratieve sancties die overeenkomstig artikel 28 van toepassing zijn, mag de overeenkomstig de artikelen 24, 25 en 26 berekende totale verlaging niet meer bedragen dan de overeenkomstig artikel 23 berekende vergroeningsbetaling.

Artikel 28

Administratieve sancties inzake de groene betaling

1.   Indien het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 wordt berekend, afwijkt van het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling na toepassing van de artikelen 24 tot en met 27 wordt berekend, wordt de vergroeningsbetaling berekend op basis van het laatstgenoemde areaal, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % of meer dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % bedraagt van het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling na toepassing van de artikelen 24 tot en met 27 wordt berekend.

Bedraagt het verschil meer dan 20 %, dan wordt geen steun verleend.

Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt geen steun verleend. Bovendien wordt de begunstigde een extra sanctie opgelegd die gelijk is aan het bedrag aan steun dat overeenstemt met het verschil tussen het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 wordt berekend, en het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling na toepassing van de artikelen 24 tot en met 27 wordt berekend.

2.   Indien de begunstigde niet zijn gehele areaal bouwland aangeeft en daardoor in aanmerking zou zijn gekomen voor een vrijstelling van de verplichtingen van de artikelen 44, 45 en 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en/of niet al zijn ecologisch kwetsbaar blijvend grasland overeenkomstig artikel 45, lid 1, van die verordening aangeeft en het niet-aangegeven areaal meer dan 0,1 ha bedraagt, wordt het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling na toepassing van de artikelen 24 tot en met 27 wordt berekend, verder verlaagd met 10 %.

3.   Conform artikel 77, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 wordt de overeenkomstig de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel berekende administratieve sanctie in de aanvraagjaren 2015 en 2016 niet toegepast. De overeenkomstig de leden 1 en 2 berekende administratieve sanctie wordt gedeeld door 5 en blijft beperkt tot 20 % van het bedrag van de vergroeningsbetaling waarop de betrokken landbouwer overeenkomstig artikel 23 in het aanvraagjaar 2017 recht zou hebben gehad, en wordt gedeeld door 4 en blijft beperkt tot 25 % van hetzelfde bedrag voor het aanvraagjaar 2018 en de jaren daarna.

4.   Indien het overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 berekende bedrag van de administratieve sancties niet volledig overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde voorschriften kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar van de bevinding, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Artikel 29

Voorschriften voor gelijkwaardige praktijken

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 43, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde gelijkwaardige praktijken.

AFDELING 4

Vrijwillige gekoppelde steun op basis van steunaanvragen voor vee in het kader van steunregelingen voor dieren of plattelandsontwikkelingsbijstand op basis van betalingsaanvragen in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen

Artikel 30

Berekeningsgrondslag

1.   Steun of bijstand wordt in geen geval toegekend voor een groter aantal dieren dan het in de steunaanvraag of de betalingsaanvraag aangegeven aantal.

2.   De op het bedrijf aanwezige dieren worden slechts als geconstateerd aangemerkt indien zij in de steunaanvraag of de betalingsaanvraag zijn geïdentificeerd. Geïdentificeerde dieren mogen worden vervangen zonder dat het recht op betaling van de steun of bijstand vervalt, tenzij de bevoegde autoriteit de begunstigde reeds op de hoogte heeft gebracht van een niet-naleving in de aanvraag of de autoriteit reeds een controle ter plaatse heeft aangekondigd. Wanneer een lidstaat niet gebruikmaakt van de mogelijkheid van een aanvraagloos systeem overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 78, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde voorschriften, zorgt hij er in elk geval voor dat ondubbelzinnig vaststaat welke dieren onder de aanvragen van de begunstigden vallen.

3.   Onverminderd artikel 31 wordt, indien het in een steunaanvraag of een betalingsaanvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, de steun of de bijstand berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.

4.   Wanneer een niet-naleving met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen wordt vastgesteld, geldt het volgende:

a)

een op het bedrijf aanwezig rund dat een van de twee oormerken is kwijtgeraakt, wordt als geconstateerd beschouwd mits het duidelijk en individueel is geïdentificeerd aan de hand van de andere, in artikel 3, eerste alinea, onder b), c) en d), van Verordening (EG) nr. 1760/2000 genoemde elementen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen;

b)

wanneer een op het bedrijf aanwezig rund beide oormerken is kwijtgeraakt, wordt het toch als geconstateerd aangemerkt mits het dier nog aan de hand van het register, het dierpaspoort, het gegevensbestand of andere in Verordening (EG) nr. 1760/2000 genoemde middelen kan worden geïdentificeerd en de dierhouder kan aantonen dat hij al vóór de aankondiging van de controle ter plaatse actie heeft ondernomen om de situatie te corrigeren;

c)

wanneer het bij de vastgestelde niet-naleving om onjuiste vermeldingen in het register of op de dierpaspoorten gaat, wordt het betrokken dier slechts als niet-geconstateerd beschouwd indien dergelijke fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden vastgesteld. In alle overige gevallen worden de betrokken dieren na de eerste bevinding als niet-geconstateerd beschouwd.

De vermeldingen in en meldingen aan het identificatie- en registratiesysteem voor runderen mogen te allen tijde worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit is erkend.

5.   Wanneer een op het bedrijf aanwezig schaap of een op het bedrijf aanwezige geit een oormerk is kwijtgeraakt, wordt het dier toch als geconstateerd aangemerkt mits het nog door een eerste identificatiemiddel overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 21/2004 kan worden geïdentificeerd en aan alle overige eisen van de identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten is voldaan.

Artikel 31

Administratieve sancties met betrekking tot dieren die in het kader van steunregelingen voor dieren of in het kader van diergebonden bijstandsmaatregelen zijn aangegeven

1.   Wanneer ten aanzien van een steunaanvraag in het kader van een steunregeling voor dieren of een betalingsaanvraag in het kader van een diergebonden bijstandsmaatregel een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 30, lid 3, geconstateerde aantal, wordt het totale bedrag aan steun of bijstand waarop de begunstigde in het kader van die steunregeling of bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar recht heeft, verlaagd met het overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel te bepalen percentage indien voor niet meer dan drie dieren een niet-naleving wordt vastgesteld.

2.   Indien voor meer dan drie dieren een niet-naleving wordt vastgesteld, wordt het totale bedrag aan steun of bijstand waarop de begunstigde in het kader van de in lid 1 bedoelde steunregeling of bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar recht heeft, verlaagd met:

a)

het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage indien dit niet hoger is dan 10 %;

b)

tweemaal het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage indien dit hoger dan 10 % maar niet hoger dan 20 % is.

Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage hoger dan 20 %, dan wordt de steun of bijstand waarop de begunstigde overeenkomstig artikel 30, lid 3, recht zou hebben gehad in het kader van de steunregeling of bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar, niet verleend.

Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage hoger dan 50 %, dan wordt de steun of bijstand waarop de begunstigde overeenkomstig artikel 30, lid 3, recht zou hebben gehad in het kader van de steunregeling of bijstandsmaatregel voor het betrokken aanvraagjaar, niet verleend. Bovendien wordt de begunstigde een extra sanctie opgelegd die gelijk is aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aantal aangegeven dieren en het overeenkomstig artikel 30, lid 3, geconstateerde aantal dieren. Indien dat bedrag niet volledig overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde voorschriften kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar van de bevinding, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

3.   Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 genoemde percentages wordt het aantal dieren dat in het kader van een steunregeling voor dieren of een diergebonden bijstandsmaatregel is aangegeven en waarvoor een niet-naleving is geconstateerd, gedeeld door het aantal dieren dat in het kader van die steunregeling voor dieren of die bijstandsmaatregel met betrekking tot de steunaanvraag of betalingsaanvraag voor het betrokken aanvraagjaar is geconstateerd.

Wanneer de lidstaat gebruikmaakt van de mogelijkheid van een aanvraagloos systeem overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 78, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde voorschriften, worden potentieel subsidiabele dieren die niet correct geïdentificeerd of geregistreerd overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor dieren blijken te zijn, beschouwd als dieren ten aanzien waarvan een niet-naleving is vastgesteld.

Artikel 32

Uitzonderingen op de toepassing van administratieve sancties in het geval van natuurlijke omstandigheden

De administratieve sancties waarin artikel 31 voorziet, gelden niet voor de gevallen waarin de begunstigde als gevolg van natuurlijke omstandigheden met een nadelige uitwerking op de veestapel of kudde niet aan de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen of andere verplichtingen kan voldoen, mits hij de bevoegde autoriteit daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld binnen tien werkdagen na de vaststelling van een vermindering van het aantal dieren.

Onverminderd de feitelijke omstandigheden waarmee in individuele gevallen rekening moet worden gehouden, kunnen de bevoegde autoriteiten de volgende natuurlijke omstandigheden met een nadelige uitwerking op de veestapel of kudde als zodanig erkennen:

a)

de sterfte van een dier als gevolg van een ziekte, of

b)

de sterfte van een dier als gevolg van een ongeval waarvoor de begunstigde niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Artikel 33

Extra sancties

1.   De lidstaten kunnen extra nationale sancties treffen tegen intermediairs die bij de procedure voor de verkrijging van steun of bijstand zijn betrokken, teneinde ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de voor controledoeleinden gestelde eisen, zoals de in bepaalde gevallen geldende meldplicht.

2.   Ten aanzien van de bewijsstukken die door andere diensten, instanties of organisaties dan de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 78, onder c), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde voorschriften worden verstrekt, geldt dat, indien wordt vastgesteld dat door nalatigheid of met opzet onjuiste bewijsstukken zijn verstrekt, de betrokken lidstaat conform nationale wetgeving passende sancties toepast. Worden dergelijke niet-nalevingen een tweede maal vastgesteld, dan wordt de betrokken dienst, instantie of organisatie voor een periode van ten minste een jaar uitgesloten van het recht om in het kader van de verlening van steun bewijsstukken te leveren.

Artikel 34

Wijzigingen en correcties van de gegevens in het geautomatiseerde gegevensbestand voor runderen

Ten aanzien van aangegeven runderen geldt artikel 15 voor fouten en omissies in de in het geautomatiseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens vanaf het tijdstip waarop de steunaanvraag of betalingsaanvraag wordt ingediend.

TITEL III

SPECIFIEKE BEPALINGEN INZAKE BIJSTANDSMAATREGELEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

Artikel 35

Niet-naleving van andere subsidiabiliteitscriteria dan die welke betrekking hebben op de oppervlakte van het areaal of op het aantal dieren, of van verbintenissen of andere verplichtingen

1.   De aangevraagde bijstand wordt geweigerd of geheel ingetrokken wanneer niet aan de subsidiabiliteitscriteria is voldaan.

2.   De aangevraagde bijstand wordt geweigerd of geheel of gedeeltelijk ingetrokken wanneer niet is voldaan aan de volgende verbintenissen of andere verplichtingen:

a)

verbintenissen die in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma zijn vastgesteld, of

b)

in voorkomend geval, andere verplichtingen van de concrete actie die in nationaal of Unierecht dan wel in het plattelandsontwikkelingsprogramma zijn vastgesteld, met name op het gebied van overheidsopdrachten, staatssteun en andere verplichte normen en eisen.

3.   De lidstaat bepaalt het percentage van de weigering of intrekking van bijstand die voortvloeit uit de niet-naleving van de in lid 2 bedoelde verbintenissen of andere verplichtingen, op basis van de ernst, de omvang, de duur en de herhaling van de niet-naleving van de voorwaarden die aan de in lid 2 bedoelde bijstand zijn verbonden.

De ernst van de niet-naleving hangt met name af van het belang van de gevolgen van de niet-naleving, gelet op het doel van de niet in acht genomen verbintenissen of verplichtingen.

De omvang van de niet-naleving hangt met name af van het effect ervan op de concrete actie als geheel.

De duur hangt met name af van de lengte van de periode waarin het effect blijft bestaan, of van de mogelijkheid om dit effect met redelijke middelen te beëindigen.

Of er sprake is van een herhaling hangt af van de vraag of soortgelijke niet-nalevingen in de laatste vier jaar of gedurende de gehele programmeringsperiode 2014-2020 al eerder zijn geconstateerd ten aanzien van dezelfde begunstigde en dezelfde maatregel of soort concrete actie dan wel - in het geval van de programmeringsperiode 2007-2013 - dezelfde soort maatregel.

4.   Bij meerjarige verbintenissen of betalingen geldt de intrekking op basis van de in lid 3 genoemde criteria ook voor de bedragen die al in de voorgaande jaren in het kader van dezelfde concrete actie zijn betaald.

5.   Wanneer de brede beoordeling op basis van de in lid 3 genoemde criteria tot de conclusie leidt dat er sprake is van een ernstige niet-naleving, wordt de bijstand geweigerd of geheel ingetrokken. Voorts wordt de begunstigde voor het kalenderjaar van de bevinding en het daaropvolgende kalenderjaar uitgesloten van dezelfde maatregel of soort concrete actie.

6.   Wanneer vast komt te staan dat de begunstigde valse informatie heeft verstrekt om bijstand te ontvangen, of verzuimd heeft de nodige informatie te verstrekken, wordt de bijstand geweigerd of volledig ingetrokken. Voorts wordt de begunstigde voor het kalenderjaar van de bevinding en het daaropvolgende kalenderjaar uitgesloten van dezelfde maatregel of soort concrete actie.

7.   Indien de in de leden 1, 2, 4, 5 en 6 bedoelde intrekkingen en administratieve sancties niet volledig overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde voorschriften kunnen worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar van de bevinding, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Artikel 36

Schorsing van de bijstand

Het betaalorgaan kan de bijstand voor bepaalde uitgaven schorsen bij de constatering van een niet-naleving die tot een administratieve sanctie leidt. De schorsing wordt door het betaalorgaan opgeheven zodra de begunstigde ten genoegen van de bevoegde autoriteit heeft aangetoond de situatie is gecorrigeerd. De schorsingsperiode bedraagt ten hoogste drie maanden. De lidstaten kunnen, afhankelijk van de soort concrete actie en de effecten van de niet-naleving in kwestie, ook een kortere maximumperiode vaststellen.

Het betaalorgaan kan de bijstand alleen schorsen wanneer de verwezenlijking van het algehele doel van de concrete actie in kwestie ondanks de niet-naleving niet in het gedrang komt en indien aangenomen wordt dat de begunstigde de situatie binnen de vastgestelde maximumperiode kan corrigeren.

TITEL IV

CONTROLESYSTEEM EN ADMINISTRATIEVE SANCTIES MET BETREKKING TOT DE RANDVOORWAARDEN

HOOFDSTUK I

INSTANDHOUDING VAN BLIJVEND WEILAND

Artikel 37

Verplichtingen inzake blijvend weiland

1.   Wanneer blijkt dat het in artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 bedoelde aandeel in 2014 op nationaal of op regionaal niveau is afgenomen, kan de betrokken lidstaat begunstigden die in 2015 in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen steun aanvragen, verbieden blijvend weiland om te zetten zonder voorafgaande toestemming.

Wanneer blijkt dat dat aandeel in 2014 met meer dan 5 % is afgenomen, legt de betrokken lidstaat een dergelijk verbod zonder meer op.

Indien aan de in de eerste en de tweede alinea bedoelde toestemming de voorwaarde is verbonden dat een areaal blijvend weiland wordt aangelegd, wordt een dergelijk areaal in afwijking van de definitie in artikel 2, tweede alinea, punt 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 vanaf de eerste dag van de omzetting als blijvend weiland beschouwd. Dat areaal wordt gedurende vijf opeenvolgende jaren na de datum van de omzetting voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen gebruikt.

2.   Het in lid 1 bedoelde, aan begunstigden opgelegde verbod geldt niet voor gevallen waarin begunstigden blijvend weiland hebben aangelegd overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 2078/92 (22), (EG) nr. 1257/1999 (23) en (EG) nr. 1698/2005 van de Raad.

3.   Wanneer blijkt dat de nakoming van de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 neergelegde verplichting in 2014 niet kan worden gewaarborgd, legt de betrokken lidstaat, ter aanvulling van de overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel genomen maatregelen, op nationaal of op regionaal niveau aan de begunstigden die in 2015 in het kader van een regeling inzake rechtstreekse betalingen steun aanvragen, de verplichting op om grond weer in blijvend weiland om te zetten.

De eerste alinea geldt alleen voor begunstigden die over grond beschikken die van blijvend weiland is omgezet in grond voor ander gebruik.

De eerste alinea geldt voor een areaal dat aldus was omgezet vanaf de begindatum van de periode van 24 maanden voorafgaande aan de meest recente datum waarop de verzamelaanvragen in de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 uiterlijk moesten worden ingediend.

In een dergelijk geval zetten de landbouwers een percentage van dat areaal opnieuw in blijvend weiland om of leggen zij een daarmee overeenkomende oppervlakte blijvend weiland aan. Dit percentage wordt berekend op basis van de oppervlakte van het areaal dat de landbouwer in grond voor ander gebruik heeft omgezet, en de oppervlakte van het areaal dat nodig is om het evenwicht te herstellen.

Wanneer het betrokken areaal echter is overgedragen nadat het in grond voor ander gebruik was omgezet, geldt de eerste alinea slechts indien de overdracht na 6 mei 2004 heeft plaatsgevonden.

In afwijking van artikel 2, tweede alinea, punt 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 worden arealen die weer in blijvend weiland worden omgezet of waarop blijvend weiland wordt aangelegd, vanaf de eerste dag van de heromzetting of aanleg als blijvend weiland beschouwd. Dergelijke arealen worden gedurende vijf opeenvolgende jaren na de datum van de omzetting voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen gebruikt.

4.   De leden 1 en 3 gelden alleen in 2015.

5.   De lidstaten verrichten in 2015 en 2016 controles op de naleving van de leden 1 en 3.

HOOFDSTUK II

BEREKENING EN TOEPASSING VAN ADMINISTRATIEVE SANCTIES

Artikel 38

Algemene voorschriften betreffende niet-naleving

1.   Onder een „herhaling” van een niet-naleving wordt verstaan een meer dan eenmaal binnen een periode van drie opeenvolgende kalenderjaren geconstateerde niet-naleving van dezelfde eis of norm, mits de begunstigde in kennis is gesteld en, naargelang van het geval, de mogelijkheid heeft gehad de nodige maatregelen te nemen om die eerdere niet-naleving te beëindigen. In het kader van de constatering van de herhaling van een niet-naleving wordt rekening gehouden met niet-nalevingen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1122/2009 zijn geconstateerd, en wordt met name GLMC 3, zoals vermeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, geacht gelijkwaardig te zijn aan RBE 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 73/2009 in de versie die op 21 december 2013 van kracht was.

2.   Bij de bepaling van de „omvang” van een niet-naleving wordt er met name rekening mee gehouden of de niet-naleving verstrekkende gevolgen heeft dan wel of de gevolgen tot het landbouwbedrijf zelf beperkt blijven.

3.   De „ernst” van een niet-naleving is met name afhankelijk van het belang van de gevolgen van de niet-naleving, gelet op de doelstellingen van de betrokken eis of norm.

4.   Of een niet-naleving een „permanent karakter” heeft, is met name afhankelijk van de lengte van de periode waarin de effecten blijven bestaan, of van de mogelijkheden om die effecten met redelijke middelen te beëindigen.

5.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden niet-nalevingen geacht te zijn „geconstateerd” indien zij worden vastgesteld bij controles van welke aard ook overeenkomstig de onderhavige verordening of nadat zij op een andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit of, in voorkomend geval, het betaalorgaan zijn gebracht.

Artikel 39

Berekening en toepassing van administratieve sancties in geval van nalatigheid

1.   Wanneer een geconstateerde niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de begunstigde, wordt een verlaging toegepast. Deze verlaging bedraagt in de regel 3 % van het totale bedrag aan betalingen en jaarlijkse premies die in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 worden genoemd.

Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving dat de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend op basis van de in artikel 38, leden 1 tot en met 4, genoemde criteria, besluiten om dat percentage te verlagen tot 1 % of te verhogen tot 5 % van het in de eerste alinea bedoelde totale bedrag dan wel, in de gevallen waarin de bepalingen inzake de betrokken eis of norm speelruimte laten om geen gevolg te geven aan de vastgestelde niet-naleving, of in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 17, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bijstand wordt verleend, in het geheel geen verlagingen op te leggen.

2.   Wanneer een lidstaat besluit om uit hoofde van artikel 97, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 geen sanctie op te leggen, en de begunstigde de situatie niet binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn heeft gecorrigeerd, wordt de administratieve sanctie alsnog opgelegd.

Deze door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn verstrijkt uiterlijk aan het einde van het jaar na dat waarin de bevinding is gedaan.

3.   Ingeval een lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 99, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 geboden mogelijkheid, en de begunstigde de situatie niet binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn heeft gecorrigeerd, wordt de overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel bepaalde verlaging van ten minste 1 % met terugwerkende kracht toegepast voor het jaar waarin de initiële bevinding is gedaan en het waarschuwingssysteem is toegepast, indien wordt vastgesteld dat de niet-naleving gedurende ten hoogste drie opeenvolgende kalenderjaren, gerekend vanaf en inclusief dat jaar, niet is gecorrigeerd.

Deze door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn verstrijkt uiterlijk aan het einde van het jaar na dat waarin de bevinding is gedaan.

Een niet-naleving die binnen de vastgestelde termijn door de begunstigde is gecorrigeerd, wordt voor de vaststelling van een herhaling overeenkomstig lid 4 niet als een niet-naleving beschouwd.

4.   Onverminderd de gevallen van opzettelijke niet-naleving, wordt de verlaging die voor een niet-naleving overeenkomstig lid 1 is toegepast, bij de eerste herhaling van dezelfde niet-naleving vermenigvuldigd met de factor drie.

Bij verdere herhalingen wordt de vermenigvuldigingsfactor drie telkens toegepast op het resultaat van de verlaging die voor de voorgaande herhaling is vastgesteld. De verlaging bedraagt echter maximaal 15 % van het in lid 1 bedoelde totale bedrag.

Zodra het maximum van 15 % is bereikt, deelt het betaalorgaan de betrokken begunstigde mee dat, indien dezelfde niet-naleving nogmaals wordt geconstateerd, zal worden aangenomen dat hij met opzet in de zin van artikel 40 heeft gehandeld.

Artikel 40

Berekening en toepassing van administratieve sancties in geval van opzettelijke niet-naleving

Wanneer een begunstigde de geconstateerde niet-naleving met opzet heeft begaan, bedraagt de verlaging die op het in artikel 39, lid 1, bedoelde totale bedrag moet worden toegepast, in de regel 20 % van dat totale bedrag.

Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving die de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend op basis van de in artikel 38, leden 1 tot en met 4, genoemde criteria, besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15 % of te verhogen tot maximaal 100 % van dat totale bedrag.

Artikel 41

Cumulatie van administratieve sancties

Wanneer een geval van niet-naleving in de zin van artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 2, onder b), ook een niet-naleving in de zin van artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 2, onder a), vormt, worden de administratieve sancties overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 77, lid 8, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde voorschriften toegepast.

TITEL V

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 42

Overgangsregels inzake de randvoorwaarden

1.   Ten aanzien van de door begunstigden na te leven randvoorwaarden voor maatregelen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1698/2005 ten uitvoer zijn gelegd, zijn de voorschriften voor het controlesysteem en de administratieve sancties van toepassing die bij de onderhavige verordening en de door de Commissie op basis van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde uitvoeringshandelingen zijn ingesteld.

2.   Ten aanzien van niet-nalevingen van de randvoorwaarden in het kader waarvan geen administratieve sancties zijn toegepast omdat zij onder de de-minimisregel van artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 of artikel 51, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vallen, is artikel 97, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van toepassing in die zin dat de controleautoriteit de nodige maatregelen moet nemen om na te gaan of de begunstigde de geconstateerde niet-naleving heeft gecorrigeerd.

Artikel 43

Intrekking

De Verordeningen (EG) nr. 1122/2009 en (EU) nr. 65/2011 worden met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken.

Zij blijven evenwel van toepassing op:

a)

steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen die zijn ingediend voor premieperioden die vóór 1 januari 2015 zijn ingegaan,

b)

betalingsaanvragen die voor het jaar 2014 zijn gedaan, en

c)

het controlesysteem en de administratieve sancties inzake de randvoorwaarden die landbouwers in het kader van de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (24) moeten naleven.

Artikel 44

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op steunaanvragen en betalingsaanvragen betreffende de aanvraagjaren of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2014

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(2)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB L 316 van 2.12.2009, blz. 65).

(4)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

(5)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(6)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).

(8)  Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PB L 25 van 28.1.2011, blz. 8).

(9)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(10)  Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).

(11)  Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8).

(12)  Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).

(13)  Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).

(14)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(15)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(16)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(17)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(18)  Verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, (PB L 141 van 30.4.2004, blz. 18).

(19)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(21)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die Verordening (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(22)  Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85).

(23)  Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).

(24)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale GMO-verordening) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).