20.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 148/36


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 529/2014 VAN DE COMMISSIE

van 12 maart 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van technische reguleringsnormen voor het beoordelen van het wezenlijke karakter van uitbreidingen en wijzigingen van de interneratingbenadering en de geavanceerde meetbenadering

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 143, lid 5, derde alinea, en artikel 312, lid 4, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 143, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 heeft het toepassingsgebied van een ratingsysteem betrekking op de soort blootstellingen die met een bepaald ratingsysteem kunnen worden beoordeeld.

(2)

Verordening (EU) nr. 575/2013 maakt onderscheid tussen wezenlijke uitbreidingen of wijzigingen van de interneratingbenadering en de geavanceerde meetbenadering, waarvoor toestemming vereist is, en alle overige wijzigingen, waarvan kennis moet worden gegeven. Verordening (EU) nr. 575/2013 bevat voor laatstgenoemde categorie geen aanwijzing met betrekking tot het tijdstip van kennisgeving van de uitbreiding of wijziging, d.w.z. zij specificeert niet of de kennisgeving vóór of na de tenuitvoerlegging ervan moet geschieden. Er moet worden aangenomen dat uitbreidingen of wijzigingen van geringe betekenis niet vooraf bij de bevoegde autoriteiten bekend hoeven te zijn. Het zou voorts ook efficiënter en minder belastend zijn wanneer de instellingen dergelijke wijzigingen van geringe betekenis zouden verzamelen en de bevoegde autoriteiten periodiek daarvan in kennis zouden stellen. Dit is in verschillende lidstaten immers al een toezichtpraktijk. De uitbreidingen en wijzigingen waarvan kennis moet worden gegeven, moeten verder worden ingedeeld in de uitbreidingen en wijzigingen waarvoor de kennisgeving vóór de tenuitvoerlegging moet geschieden, en de uitbreidingen en wijzigingen waarvoor kennisgeving pas na de tenuitvoerlegging hoeft te geschieden. Dit zou verder waarborgen dat de bevoegde autoriteiten bij hun dagelijkse werkzaamheden hun aandacht kunnen richten op de uitbreidingen en wijzigingen die de eigenvermogensvereisten of de prestaties van de modellen of ratingsystemen wezenlijk kunnen veranderen. Dit zou ook waarborgen dat de instellingen onderscheid maken tussen uitbreidingen en wijzigingen van grote betekenis en uitbreidingen en wijzigingen van geringere betekenis op basis van een risicogeoriënteerde benadering van het toezicht. Een dergelijk onderscheid tussen uitbreidingen en wijzigingen waarvan vóór de tenuitvoerlegging kennis moet worden gegeven, en uitbreidingen en wijzigingen waarvan pas na de tenuitvoerlegging kennis hoeft te worden gegeven, zou voorzichtig zijn, omdat de bevoegde autoriteiten bij kennisgeving vóór de tenuitvoerlegging kunnen beoordelen of deze verordening juist is toegepast. Dit zou op zijn beurt ook de toezichtlast aan de kant van de instellingen verminderen.

(3)

Het wezenlijke karakter van uitbreidingen of wijzigingen van de modellen hangt doorgaans af van de soort en de categorie van de voorgestelde uitbreiding of wijziging (die moeten worden weerspiegeld in kwalitatieve criteria) en van hun vermogen om de eigenvermogensvereisten of, in voorkomend geval, de risicogewogen posten te wijzigen (wat moet worden weerspiegeld in de kwantitatieve criteria). Kwantitatieve criteria voor het beoordelen van het wezenlijke karakter van uitbreidingen of wijzigingen moeten daarom de vorm hebben van een drempel op basis van de procentuele verandering in de eigenvermogensvereisten of, in voorkomend geval, de risicogewogen posten vóór en na de wijziging.

(4)

Terwijl de kwantitatieve drempel voor uitbreidingen en wijzigingen van geavanceerde meetbenaderingen voor de eenvoud moet worden berekend op basis van de eigenvermogensvereisten, moet de drempel voor wijzigingen van de interneratingbenaderingen worden berekend op basis van de risicogewogen posten, om te voorkomen dat de drempels te sterk worden beïnvloed door verschillen in de bedragen van aanpassingen van kredietwaarderingen, omdat die effect hebben op de eigenvermogensvereisten maar niet op de risicogewogen posten. Bij de vaststelling van kwantitatieve drempels moet bovendien rekening worden gehouden met het totale effect van de uitbreidingen of wijzigingen op het kapitaalvereiste op basis van de interne benaderingen alsook de standaardbenaderingen, om de mate te weerspiegelen waarin interne benaderingen worden gebruikt voor de totale eigenvermogensvereisten of risicogewogen posten. Dit geldt voor alle drempels voor beide benaderingen, behalve voor de tweede drempel in artikel 4, lid 1, onder c), ii), voor de interneratingbenadering en de drempel voor voorafgaande kennisgeving voor de interneratingbenadering, die zijn ontwikkeld met betrekking tot het effect van wijzigingen op de risicogewogen posten die vallen binnen het toepassingsgebied van een specifiek model. Zowel voor de interneratingbenadering als voor de geavanceerde meetbenadering moeten de berekeningen om het effect van een bepaalde uitbreiding of wijziging af te leiden, worden gemaakt op basis van hetzelfde tijdstip, omdat de reeks blootstellingen (in het geval van de interneratingbenadering) en het risicoprofiel (in het geval van de geavanceerde meetbenadering) relatief stabiel zijn in de tijd.

(5)

De bevoegde autoriteiten mogen op elk moment passende toezichtmaatregelen nemen met betrekking tot uitbreidingen en wijzigingen van modellen waarvan zij in kennis zijn gesteld, op basis van de doorlopende toetsing van bestaande toelatingen om interne benaderingen te hanteren waarin artikel 101 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) voorziet. Enerzijds heeft dit tot doel te waarborgen dat voldaan blijft worden aan de in deel drie, titel II, hoofdstuk 3, afdeling 6, of deel drie, titel III, hoofdstuk 4, of deel drie, titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde eisen. Anderzijds zijn er regels nodig om de stimulansen voor nieuwe toestemmingen en kennisgevingen van uitbreidingen en wijzigingen van interne benaderingen vast te stellen. Die regels mogen niet van invloed zijn op de toezichtbenaderingen van de evaluatie van interne modellen of de administratieve processen waarin artikel 20, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voorziet.

(6)

Wijzigingen van het permanent gedeeltelijk gebruik van interne benaderingen of, in voorkomend geval, de sequentiële tenuitvoerlegging van interne benaderingen worden bestreken door de artikelen 148 en 150 van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de interneratingbenadering en artikel 314 van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de geavanceerde meetbenadering. Die typen van wijzigingen moeten daarom buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

(7)

De door de bevoegde autoriteiten verleende toestemming heeft betrekking op de methoden, processen, controlemaatregelen, gegevensverzamelings- en IT-systemen van de benaderingen; de doorlopende afstemming van de modellen op de voor de berekening gebruikte gegevensverzameling, op basis van de goedgekeurde methoden, processen, controlemaatregelen, gegevensverzamelings- en IT-systemen, moet daarom buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

(8)

Om het voor de bevoegde autoriteiten mogelijk te maken te beoordelen of de instellingen de regels voor de beoordeling van het wezenlijke karakter van uitbreidingen en wijzigingen juist hebben toegepast, moeten de instellingen de bevoegde autoriteiten passende documentatie verstrekken. Om de toezichtlast voor de instellingen te verminderen en de doeltreffendheid en efficiëntie van de procedures van de bevoegde autoriteiten op dit punt te vergroten, moeten regels worden vastgelegd om te specificeren welke documentatie bij verzoeken om toestemming of kennisgevingen van uitbreidingen en wijzigingen moeten worden verstrekt.

(9)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

(10)

De bepalingen van deze verordening hangen onderling nauw samen, omdat zij betrekking hebben op uitbreidingen en/of wijzigingen van geavanceerde meetbenaderingen en interneratingbenaderingen voor de eigenvermogensvereisten voor het kredietrisico en het operationeel risico en omdat de relevante toezichtkwesties en -procedures voor deze twee typen van interne benaderingen soortgelijk zijn. Om de samenhang tussen die bepalingen te waarborgen en te bevorderen dat de personen voor wie die verplichtingen gelden, een alomvattend beeld van de bepalingen hebben en er gecoördineerde toegang toe hebben, is het wenselijk dat de bepalingen gelijktijdig van kracht worden en dat alle technische reguleringsnormen die krachtens Verordening (EU) nr. 575/2013 voor uitbreidingen en wijzigingen van interne modellen voor het kredietrisico en het operationeel risico vereist zijn, in één enkele verordening worden opgenomen. Omdat artikel 312, lid 4, eerste alinea, onder a), een andere aangelegenheid betreft, heeft deze verordening slechts betrekking op de punten b) en c).

(11)

De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd, en heeft de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Stakeholdergroep Bankwezen om advies verzocht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt de voorwaarden vast voor het beoordelen van het wezenlijke karakter van uitbreidingen en wijzigingen van de interneratingbenaderingen en de geavanceerde meetbenaderingen die op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 toegestaan zijn, met inbegrip van de voorwaarden waaronder van die uitbreidingen en wijzigingen kennis moet worden gegeven.

Artikel 2

Categorieën van uitbreidingen en wijzigingen

1.   Het wezenlijke karakter van wijzigingen van het toepassingsgebied van een ratingsysteem of een internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen, of van wijzigingen van een ratingsysteem of een internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen, voor de internebenadering („wijzigingen van de interneratingbenadering”) of van uitbreidingen en wijzigingen voor de geavanceerde meetbenadering („uitbreidingen en wijzigingen van de geavanceerde meetbenadering”) wordt in een van de volgende categorieën ingedeeld:

a)

wezenlijke uitbreidingen en wijzigingen, waarvoor overeenkomstig artikel 143, lid 3, en artikel 312, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is;

b)

overige uitbreidingen en wijzigingen, waarvan de bevoegde autoriteiten in kennis moeten worden gesteld.

2.   De in lid 1, onder b), bedoelde uitbreidingen en wijzigingen worden verder ingedeeld in:

a)

uitbreidingen en wijzigingen waarvoor kennisgeving vóór hun tenuitvoerlegging vereist is;

b)

uitbreidingen en wijzigingen waarvoor kennisgeving na hun tenuitvoerlegging vereist is.

Artikel 3

Beginselen voor de indeling van uitbreidingen en wijzigingen

1.   De indeling van wijzigingen van de interneratingbenadering wordt uitgevoerd overeenkomstig dit artikel en de artikelen 4 en 5.

De indeling van de uitbreidingen en wijzigingen van de geavanceerde meetbenadering wordt uitgevoerd overeenkomstig dit artikel en de artikelen 6 en 7.

2.   Wanneer de instellingen het kwantitatieve effect van een uitbreiding of wijziging op de eigenvermogensvereisten of, in voorkomend geval, de risicogewogen posten moeten berekenen, passen zij de volgende methode toe:

a)

voor de beoordeling van het kwantitatieve effect gebruiken de instellingen de meest recente gegevens die beschikbaar zijn;

b)

wanneer een precieze beoordeling van het kwantitatieve effect niet mogelijk is, maken de instellingen in plaats daarvan een beoordeling van het effect op basis van een representatieve steekproef of andere betrouwbare waarschijnlijkheidsberekeningen;

c)

voor wijzigingen die geen direct kwantitatief effect hebben, wordt geen kwantitatief effect overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder c), voor de interneratingbenadering of overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c), voor de geavanceerde meetbenadering berekend.

3.   Eén wezenlijke uitbreiding of wijziging mag niet worden opgedeeld in meerdere wijzigingen of uitbreidingen van geringere betekenis.

4.   In geval van twijfel delen de instellingen uitbreidingen en wijzigingen in bij de categorie met het hoogste potentiële wezenlijke karakter.

5.   Wanneer de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend voor een wezenlijke uitbreiding of wijziging, berekenen de instellingen de eigenvermogensvereisten op basis van de goedgekeurde uitbreiding of wijziging vanaf de datum die is gespecificeerd in de nieuwe toestemming, welke in de plaats treedt van de eerdere toestemming. Om een uitbreiding of wijziging waarvoor de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend, niet op de in de nieuwe toestemming vermelde datum ten uitvoer te leggen, is een nieuwe toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist, die onverwijld wordt gevraagd.

6.   In geval van vertraging in de tenuitvoerlegging van een uitbreiding of wijziging waarvoor de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend, stelt de instelling de bevoegde autoriteit van de vertraging in kennis en presenteert zij de bevoegde autoriteit een plan voor een tijdige tenuitvoerlegging van de goedgekeurde uitbreiding of wijziging, dat zij binnen een met de bevoegde autoriteit overeen te komen termijn uitvoert.

7.   Wanneer een uitbreiding of wijziging is ingedeeld als een uitbreiding of wijziging waarvoor voorafgaande kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten vereist is, en wanneer de instellingen na de kennisgeving besluiten om de uitbreiding of wijziging niet ten uitvoer te leggen, stellen de instellingen de bevoegde autoriteiten opnieuw en zonder onnodige vertraging in kennis van dit besluit.

Artikel 4

Wezenlijke wijzigingen van de interneratingbenadering

1.   Wijzigingen van de interneratingbenadering worden als wezenlijk beschouwd, als ze voldoen aan één van de volgende voorwaarden:

a)

ze vallen onder één van de in bijlage I, deel I, afdeling 1, beschreven wijzigingen van het toepassingsgebied van ratingsystemen of internemodellenbenaderingen voor blootstellingen in aandelen;

b)

ze vallen onder één van de in bijlage I, deel II, afdeling 1, beschreven wijzigingen van ratingsystemen of internemodellenbenaderingen voor blootstellingen in aandelen;

c)

ze leiden tot:

i)

een afname van 1,5 % van:

de totale geconsolideerde risicogewogen posten voor het kredietrisico en het verwateringsrisico van de EU-moederinstelling; of

de totale risicogewogen posten voor het kredietrisico en het verwateringsrisico in het geval van een instelling die noch moederinstelling noch dochteronderneming is; of

ii)

een afname van 15 % of meer van de risicogewogen posten voor het kredietrisico en het verwateringsrisico die verbonden zijn met het toepassingsgebied van het interne ratingsysteem of de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), i), van dit artikel en overeenkomstig artikel 3, lid 2, wordt het effect van de wijziging beoordeeld als een ratio, die als volgt wordt berekend:

a)

in de teller, het verschil tussen de risicogewogen posten voor het kredietrisico en het verwateringsrisico die verbonden zijn met het toepassingsgebied van het interne ratingsysteem of de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen vóór en na de wijziging op het geconsolideerde niveau van de EU-moederinstelling of op het niveau van de instelling die noch moederinstelling noch dochteronderneming is;

b)

in de noemer, de totale risicogewogen posten voor het kredietrisico en het verwateringsrisico vóór de wijziging, respectievelijk op het geconsolideerde niveau van de EU-moederinstelling of op het niveau van de instelling die noch moederinstelling noch dochteronderneming is.

De berekening heeft betrekking op hetzelfde tijdstip.

De bepaling van het effect op de risicogewogen posten heeft uitsluitend betrekking op het effect van de wijziging van de interneratingbenadering en de reeks blootstellingen wordt verondersteld gelijk te blijven.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), ii), van dit artikel en overeenkomstig artikel 3, lid 2, wordt het effect van de wijziging beoordeeld als een ratio, die als volgt wordt berekend:

a)

in de teller, het verschil tussen de risicogewogen posten voor het kredietrisico en het verwateringsrisico die verbonden zijn met het toepassingsgebied van het interne ratingsysteem of de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen vóór en na de wijziging;

b)

in de noemer, de risicogewogen posten voor het kredietrisico en het verwateringsrisico die verbonden zijn met het toepassingsgebied van het ratingsysteem of de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen vóór de wijziging.

De berekening heeft betrekking op hetzelfde tijdstip.

De bepaling van het effect op de risicogewogen posten heeft uitsluitend betrekking op het effect van de wijziging van de interneratingbenadering en de reeks blootstellingen wordt verondersteld gelijk te blijven.

Artikel 5

Wijzigingen van de interneratingbenadering die niet als wezenlijk worden beschouwd

1.   Van wijzigingen van de interneratingbenadering die niet wezenlijk zijn maar waarvan de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 143, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in kennis moeten worden gesteld, wordt op de volgende wijze kennis gegeven:

a)

van wijzigingen die aan één van de volgende voorwaarden voldoen, worden de bevoegde autoriteiten ten minste twee maanden vóór hun tenuitvoerlegging in kennis gesteld:

i)

wijzigingen beschreven in bijlage I, deel I, afdeling 2;

ii)

wijzigingen beschreven in bijlage I, deel II, afdeling 2;

iii)

wijzigingen die leiden tot een afname van ten minste 5 % van de risicogewogen posten voor het kredietrisico en het verwateringsrisico die verbonden zijn met het toepassingsgebied van het interne ratingsysteem of de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen;

b)

van alle overige wijzigingen worden de bevoegde autoriteiten na hun tenuitvoerlegging ten minste één maal per jaar in kennis gesteld.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), iii), van dit artikel en overeenkomstig artikel 3, lid 2, wordt het effect van de wijziging beoordeling als een ratio, die als volgt wordt berekend:

a)

in de teller, het verschil tussen de risicogewogen posten voor het kredietrisico en het verwateringsrisico die verbonden zijn met het toepassingsgebied van het interne ratingsysteem of de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen vóór en na de wijziging;

b)

in de noemer, de risicogewogen posten voor het kredietrisico en het verwateringsrisico die verbonden zijn met het toepassingsgebied van het ratingsysteem of de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen vóór de wijziging.

De berekening heeft betrekking op hetzelfde tijdstip.

De bepaling van het effect op de risicogewogen posten heeft uitsluitend betrekking op het effect van de wijziging van de interneratingbenadering en de reeks blootstellingen wordt verondersteld gelijk te blijven.

Artikel 6

Wezenlijke uitbreidingen en wijzigingen van de geavanceerde meetbenadering

1.   Uitbreidingen en wijzigingen van de geavanceerde meetbenadering worden als wezenlijk beschouwd, als ze voldoen aan één van de volgende voorwaarden:

a)

ze vallen onder één van de uitbreidingen die zijn beschreven in bijlage II, deel I, afdeling 1;

b)

ze vallen onder één van de wijzigingen die zijn beschreven in bijlage II, deel II, afdeling 1;

c)

ze leiden tot:

i)

een afname van 10 % of meer van:

de totale geconsolideerde eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico van de EU-moederinstelling; of

de totale eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico in het geval van een instelling die noch moederinstelling noch dochteronderneming is; of

ii)

een afname van 10 % of meer van:

de totale eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico op het geconsolideerde niveau van een moederinstelling die geen EU-moederinstelling is; of

de totale eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico van een dochteronderneming wanneer de moederinstelling geen toestemming heeft gekregen om de geavanceerde meetbenadering te hanteren.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), i), en overeenkomstig artikel 3, lid 2, wordt het effect van een uitbreiding of wijziging beoordeeld als een ratio, die als volgt wordt berekend:

a)

in de teller, het verschil tussen de eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico dat verbonden is met het toepassingsgebied van de geavanceerde meetbenadering vóór en na de uitbreiding of wijziging op het geconsolideerde niveau van de EU-moederinstelling of op het niveau van de instelling wanneer deze noch moederinstelling noch dochteronderneming is;

b)

in de noemer, de totale eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico vóór de uitbreiding of wijziging, respectievelijk op het geconsolideerde niveau van de EU-moederinstelling of op het niveau van de instelling wanneer deze noch moederinstelling noch dochteronderneming is.

De berekening heeft betrekking op hetzelfde tijdstip.

De bepaling van het effect op de eigenvermogensvereisten heeft uitsluitend betrekking op het effect van de uitbreiding en wijziging van de geavanceerde meetbenadering en het operationeel risicoprofiel wordt verondersteld gelijk te blijven.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), ii), en overeenkomstig artikel 3, lid 2, wordt het effect van een uitbreiding of wijziging beoordeeld als een ratio, die als volgt wordt berekend:

a)

in de teller, het verschil tussen de eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico dat verbonden is met het toepassingsgebied van het model vóór en na de uitbreiding of wijziging, respectievelijk op het geconsolideerde niveau van een moederinstelling die geen EU-moederinstelling is of op het niveau van de dochteronderneming wanneer de moederinstelling geen toestemming heeft gekregen om de geavanceerde meetbenadering te hanteren;

b)

in de noemer, de totale eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico vóór de uitbreiding of wijziging, respectievelijk op het geconsolideerde niveau van een moederonderneming die geen EU-moederinstelling is of op het niveau van de dochteronderneming wanneer de moederinstelling geen toestemming heeft gekregen om de geavanceerde meetbenadering te hanteren.

De berekening heeft betrekking op hetzelfde tijdstip.

De bepaling van het effect op de eigenvermogensvereisten heeft uitsluitend betrekking op het effect van de uitbreiding en wijziging van de geavanceerde meetbenadering en het operationeel risicoprofiel wordt verondersteld gelijk te blijven.

Artikel 7

Uitbreidingen en wijzigingen van de geavanceerde meetbenadering die niet als wezenlijk worden beschouwd

Van andere uitbreidingen en wijzigingen van de geavanceerde meetbenadering die niet wezenlijk zijn maar waarvan de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 312, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in kennis moeten worden gesteld, wordt op de volgende wijze kennis gegeven:

a)

van uitbreidingen en wijzigingen die vallen onder bijlage II, deel I, afdeling 2, en deel II, afdeling 2, worden de bevoegde autoriteiten ten minste twee maanden vóór hun tenuitvoerlegging in kennis gesteld;

b)

van alle overige uitbreidingen en wijzigingen worden de bevoegde autoriteiten na hun tenuitvoerlegging ten minste één maal per jaar in kennis gesteld.

Artikel 8

Documentatie van uitbreidingen en wijzigingen

1.   Voor uitbreidingen en wijzigingen van de interneratingbenadering of de geavanceerde meetbenadering die zijn ingedeeld als uitbreidingen en wijzigingen waarvoor toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is, verstrekken de instellingen bij het verzoek om toestemming de volgende documentatie:

a)

een beschrijving, de motivering en de doelstelling van de uitbreiding of wijziging;

b)

de datum van tenuitvoerlegging;

c)

het toepassingsgebied waarop de uitbreiding of wijziging van het model van invloed is, met inbegrip van volumekenmerken;

d)

technische en procedurele document(en);

e)

verslagen van de onafhankelijke toetsing of validatie van de instelling;

f)

een bewijsstuk dat de uitbreiding of wijziging via het goedkeuringsproces van de instelling is goedgekeurd door de bevoegde organen, en de datum van goedkeuring;

g)

indien van toepassing, het kwantitatieve effect van de wijziging of uitbreiding op de risicogewogen posten of de eigenvermogensvereisten;

h)

bescheiden van het huidige en het vorige versienummer van de interne modellen van de instelling waarvoor toestemming vereist is.

2.   Voor uitbreidingen en wijzigingen die zijn ingedeeld als uitbreidingen en wijzigingen waarvoor kennisgeving vereist is, hetzij vóór hetzij na hun tenuitvoerlegging, verstrekken de instellingen bij de kennisgeving de in lid 1, onder a), b), c), f) en g), genoemde documentatie.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(3)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


BIJLAGE I

WIJZIGINGEN VAN DE INTERNERATINGBENADERING

DEEL I

WIJZIGINGEN VAN HET TOEPASSINGSGEBIED VAN RATINGSYSTEMEN OF INTERNEMODELLENBENADERINGEN VOOR BLOOTSTELLINGEN IN AANDELEN

AFDELING 1

Wijzigingen waarvoor toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is („wezenlijk”)

1.

Uitbreiding van het toepassingsgebied van een ratingsysteem met:

a)

blootstellingen in een bijkomende bedrijfseenheid die van hetzelfde type product of debiteur zijn;

b)

blootstelling van een ander type product of debiteur, tenzij het bijkomende type product of debiteur valt binnen het toepassingsgebied van een goedgekeurd ratingsysteem, op basis van de onder c), i) en ii), bedoelde criteria;

c)

aanvullende blootstellingen verband houdend met het besluit inzake een lening van een derde partij aan de groep, tenzij de instelling kan aantonen dat de aanvullende blootstellingen vallen binnen het toepassingsgebied van een goedgekeurd ratingsysteem op basis van alle onderstaande criteria:

i)

de „representativiteit” van de gegevens die worden gebruikt voor de opstelling van het model om blootstellingen in klassen of groepen onder te brengen, met betrekking tot de belangrijkste kenmerken van de aanvullende blootstellingen van de instelling, indien het leningsbesluit door een derde partij is genomen, overeenkomstig artikel 174, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii)

de „vergelijkbaarheid” van de populatie van de blootstellingen die in aanmerking worden genomen in de gegevens voor het verrichten van de ramingen, de leningsnormen die zijn toegepast toen de gegevens zijn gegenereerd, en andere relevante kenmerken met die van de aanvullende blootstellingen, indien het leningsbesluit door een derde partij is genomen, overeenkomstig artikel 179, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Voor het bepalen van de „representativiteit” en de „vergelijkbaarheid” in lid 1, onder i) en ii), verstrekken de instellingen een volledige beschrijving van de gebruikte criteria en maatstaven.

2.

Uitbreiding van het toepassingsgebied van een internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen met een van de volgende soorten blootstellingen:

a)

de eenvoudige risicogewichtbenadering overeenkomstig artikel 155, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

de PD/LGD-benadering overeenkomstig artikel 155, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

de voorziening met betrekking tot tijdelijk gedeeltelijk gebruik overeenkomstig artikel 495 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

d)

hetzelfde type product in een bijkomende bedrijfseenheid;

e)

een bijkomend type product, tenzij de instelling kan aantonen dat het binnen het toepassingsgebied van een bestaande internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen valt.

AFDELING 2

Wijzigingen waarvoor voorafgaande kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten vereist is

1.

Beperking van het toepassingsgebied of de omvang van het gebruik van een ratingsysteem.

2.

Beperking van het toepassingsgebied van een internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen.

3.

Uitbreiding van het toepassingsgebied van een ratingsysteem waarvoor kan worden aangetoond dat het niet onder deel I, afdeling 1, punt 1, van deze bijlage valt.

4.

Uitbreiding van het toepassingsgebied van een internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen, indien de uitbreiding niet onder deel I, afdeling 1, punt 2, van deze bijlage valt.

DEEL II

WIJZIGINGEN VAN RATINGSYSTEMEN OF INTERNEMODELLENBENADERINGEN VOOR BLOOTSTELLINGEN IN AANDELEN

AFDELING 1

Wijzigingen waarvoor toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is („wezenlijk”)

1.

Wijzigingen van de methodologie voor het onderbrengen in blootstellingscategorieën en ratingsystemen. Daarbij gaat het onder meer om:

a)

wijzigingen van de gebruikte methodologie voor het onderbrengen van blootstellingen in verschillende blootstellingscategorieën overeenkomstig artikel 147 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

wijzigingen van de gebruikte methodologie voor het onderbrengen van een bepaalde debiteur of transactie in een ratingsysteem overeenkomstig artikel 169, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.

De volgende wijzigingen van de algoritmen en procedures gebruikt voor het onderbrengen van debiteuren in debiteurenklassen of -groepen, het onderbrengen van blootstellingen in faciliteitsklassen of -groepen, of het kwantificeren van het wanbetalingsrisico van debiteuren of daarmee verband houdende verliezen („wijzigingen van de ratingmethodologie voor interneratingsystemen”):

a)

wijzigingen van de modelleringsbenadering voor het onderbrengen van een debiteur in klassen of groepen en/of blootstellingen in faciliteitsklassen of -groepen overeenkomstig artikel 171, lid 1, en artikel 172, lid 1, onder a) tot en met d), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

wijzigingen van de aanpak van het „één debiteur één rating”-beginsel door de instelling overeenkomstig artikel 172, lid 1, onder e), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

wijzigingen van de aannames achter de ratings met betrekking tot de mate waarin wordt verwacht dat een verandering van de economische omstandigheden zal leiden tot een netto migratie van een groot aantal blootstellingen, debiteuren of faciliteiten tussen de klassen of groepen van het model, in tegenstelling tot de migratie van slechts enkele blootstellingen, debiteuren of faciliteiten uitsluitend als gevolg van hun individuele kenmerken, waarvoor de maatstaf en de betekenisniveaus door de instelling worden vastgesteld;

d)

wijzigingen van de in artikel 170, lid 1, onder c) en e), en artikel 170, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde criteria en/of hun gewicht, opeenvolging of hiërarchie, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

ze wijzigen de in artikel 170, lid 1, onder c), en lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde rangorde aanzienlijk, waarvoor de maatstaf en het niveau door de instelling zijn vastgesteld;

ii)

ze wijzigen de verdeling van debiteuren, faciliteiten of blootstellingen over de klassen of groepen overeenkomstig artikel 170, lid 1, onder d) en f), en artikel 170, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 aanzienlijk, waarvoor de maatstaf en het niveau door de instelling zijn vastgesteld;

e)

invoering of terugtrekking van een externe rating als primaire factor voor de toekenning van een interne rating overeenkomstig artikel 171, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

f)

wijziging van de fundamentele methodologie voor het ramen van PD's, LGD's met inbegrip van de beste raming van het verwachte verlies, en omrekeningsfactoren overeenkomstig de artikelen 180, 181 en 182 van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de methodologie voor het vaststellen van een voorzichtigheidsmarge die in verhouding staat tot de verwachte foutmarge van de ramingen overeenkomstig artikel 179, lid 1, onder f), van Verordening (EU) nr. 575/2013. Voor LGD's en omrekeningsfactoren omvat dit ook wijzigingen van de methodologie om rekening te houden met een economische neergang overeenkomstig artikel 181, lid 1, onder b), en artikel 182, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

g)

opneming van aanvullende soorten zekerheid in de raming van het LGD overeenkomstig artikel 181, lid 1, onder c) tot en met g), van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien hun behandeling afwijkt van de procedures die al zijn goedgekeurd.

3.

Wijzigingen van de definitie van wanbetaling overeenkomstig artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

4.

Wijzigingen van de validatiemethode en/of validatieprocedures die leiden tot veranderingen van het oordeel van de instelling over de juistheid en consistentie van de raming van de relevante risicoparameters, de ratingprocessen of de werking van hun ratingsystemen overeenkomstig artikel 185, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

5.

Wijzigingen van de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen. Daarbij gaat het onder meer om:

a)

wijzigingen van de VaR-modelleringsbenadering om risicogewogen posten voor blootstellingen in aandelen te ramen overeenkomstig artikel 155, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

wijzigingen van de methodologie voor het aanpassen van ramingen van potentieel verlies om tot passende niveaus van realisme en/of voorzichtigheid te komen, of wijzigingen van de analytische methode om gegevens met een kortere tijdshorizon om te zetten in kwartaalgegevens overeenkomstig artikel 186, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

wijzigingen van de wijze waarop modellen rekening houden met wezenlijke risicodeterminanten, met inbegrip van het specifieke risicoprofiel en de complexiteit, alsmede de eventueel niet-lineaire aard van de aandelenportefeuille van de instelling overeenkomstig artikel 186, onder b) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

d)

wijzigingen van de fundamentele methodologie voor de koppeling van afzonderlijke posities aan indicatoren, marktindexen of risicofactoren overeenkomstig artikel 186, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

AFDELING 2

Wijzigingen waarvoor voorafgaande kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten vereist is

1.

Wijzigingen van de behandeling van gekochte kortlopende vorderingen overeenkomstig artikel 153, leden 6 en 7, en artikel 154, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.

De volgende wijzigingen van de ratingmethodologie voor interneratingsystemen:

a)

wijzigingen van de interne procedures en criteria voor de toekenning van risicogewichten aan blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening overeenkomstig artikel 153, lid 5, en artikel 170, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

wijzigingen van het gebruik van directe ramingen van risicoparameters voor individuele debiteuren of blootstellingen naar het gebruik van een discrete ratingschaal of omgekeerd overeenkomstig artikel 169, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 1, van deze bijlage;

c)

wijzigingen van de ratingschaal op het punt van het aantal of de structuur van de ratingklassen overeenkomstig artikel 170, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 2, van deze bijlage;

d)

wijzigingen van de ratingcriteria en/of hun gewichten of hiërarchie overeenkomstig artikel 170, lid 1, onder c) en e), en artikel 170, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 1, van deze bijlage;

e)

wijzigingen van de definities of criteria voor klassen of groepen overeenkomstig artikel 171, lid 1, en artikel 172 van Verordening (EU) nr. 575/2013, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 1, van deze bijlage;

f)

wijzigingen van de omvang van de informatie die wordt gebruikt voor de onderbrenging van debiteuren in klassen of groepen overeenkomstig artikel 171, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, of opneming van nieuwe of aanvullende informatie in een model voor de raming van parameters overeenkomstig artikel 179, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

g)

wijzigingen van de regels en procedures voor het gebruik van bijsturingen overeenkomstig artikel 172, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 1, van deze bijlage;

h)

wijzigingen van de methodologie voor de raming van PD's, LGD's met inbegrip van de beste raming van het verwachte verlies, en omzettingsfactoren overeenkomstig de artikelen 180, 181 en 182 van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de methodologie voor het vaststellen van een voorzichtigheidsmarge die in verhouding staat tot de verwachte foutmarge van de ramingen overeenkomstig artikel 179, lid 1, onder f), van Verordening (EU) nr. 575/2013, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 1, van deze bijlage. Voor LGD's en omrekeningsfactoren omvat dit ook wijzigingen van de methodologie om rekening te houden met een economische neergang overeenkomstig artikel 181, lid 1, onder b), en artikel 182, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

i)

wijzigingen van de wijze waarop of de mate waarin in LGD-ramingen rekening wordt gehouden met voorwaardelijke garanties overeenkomstig artikel 183, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

j)

de opneming van aanvullende soorten zekerheid in de raming van het LGD overeenkomstig artikel 181, lid 1, onder c) tot en met g), van Verordening (EU) nr. 575/2013, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 1, van deze bijlage;

k)

indien een instelling haar interne klassen mapt naar een schaal die door een EKBI wordt toegepast en vervolgens de voor de klassen van de externe organisatie waargenomen wanbetalingsgraad toekent aan de door haar gebruikte klassen overeenkomstig artikel 180, lid 1, onder f), van Verordening (EU) nr. 575/2013, wijzigingen van de voor dit doel toegepaste mapping, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 1, van deze bijlage.

3.

Wijzigingen van de validatiemethodologie en/of het validatieproces overeenkomstig de artikelen 185 en 188 van Verordening (EU) nr. 575/2013, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 1, van deze bijlage.

4.

Wijzigingen van processen. Daarbij gaat het onder meer om:

a)

wijzigingen van de afdeling kredietrisicobeheersing overeenkomstig artikel 190 van Verordening (EU) nr. 575/2013, wat betreft de positie van de afdeling binnen de organisatie en wat betreft haar verantwoordelijkheden;

b)

wijzigingen van de positie van de afdeling validatie overeenkomstig artikel 190, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen de organisatie en haar verantwoordelijkheden;

c)

wijzigingen van de interne organisatorische of controleomgeving of van belangrijke processen die van grote invloed zijn op een ratingsysteem.

5.

Wijzigingen van de gegevens. Daarbij gaat het onder meer om:

a)

het door een instelling gaan gebruiken of staken van het gebruik van een datapool van verschillende instellingen overeenkomstig artikel 179, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

een wijziging van de gegevensbronnen die worden gebruikt bij het proces van onderbrenging van blootstellingen in klassen of groepen of voor de raming van parameters overeenkomstig artikel 176, lid 5, onder a), en artikel 175, lid 4, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

een wijziging van de duur en samenstelling van de tijdreeksen die worden gebruikt voor de raming van parameters overeenkomstig artikel 179, lid 1, onder a), die verder gaat dan de jaarlijkse opneming van de nieuwste waarnemingen, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 1, van deze bijlage.

6.

Wijzigingen van het gebruik van modellen, als een instelling voor interne bedrijfsdoeleinden andere ramingen van risicoparameters gaat gebruiken dan de ramingen die worden gebruikt voor regelgevingsdoeleinden en, indien dit voorheen niet het geval was, binnen de kaders die overeenkomstig artikel 179, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn uitgezet.

7.

Wijzigingen van de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen. Daarbij gaat het onder meer om:

a)

wijzigingen van de gegevens die worden gebruikt om rendementsspreidingen voor blootstellingen in aandelen weer te geven onder de internemodellenbenadering overeenkomstig artikel 186, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

wijzigingen van de interne organisatorische of controleomgeving of van belangrijke processen die van grote invloed zijn op de internemodellenbenadering voor blootstellingen in aandelen.


BIJLAGE II

UITBREIDINGEN EN WIJZIGINGEN VAN DE GEAVANCEERDE MEETBENADERING

DEEL I

AFDELING 1

Uitbreidingen waarvoor toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is („wezenlijk”)

1.

De eerste invoering van maatstaven om in de interne bedrijfspraktijk van de instellingen rekening te houden met verwachte verliezen overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.

De eerste invoering van technieken voor de limitering van het operationeel risico, zoals verzekering of andere mechanismen voor risico-overdracht overeenkomstig artikel 323, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

3.

De eerste erkenning van correlaties tussen de uit het operationeel risico voortvloeiende verliezen overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

4.

De eerste invoering van een methodologie voor de toewijzing van het kapitaalvereiste voor het operationeel risico aan de verschillende entiteiten van de groep overeenkomstig artikel 20, lid 1, onder b), en artikel 322, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

5.

De invoering van de geavanceerde meetbenadering binnen delen van de instelling of de groep van instellingen die nog niet vallen onder de goedkeuring of het goedgekeurde invoeringsplan overeenkomstig artikel 314, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien deze bijkomende gebieden meer dan 5 % uitmaken van de EU-moederinstelling op geconsolideerd niveau of van de instelling die noch moederinstelling noch dochteronderneming is.

De bovengenoemde berekening moet geschieden aan het eind van het voorafgaande boekjaar, met behulp van het bedrag van de relevante indicator die is vastgesteld voor de gebieden waarvoor de geavanceerde meetbenadering zal worden ingevoerd, als gedefinieerd in artikel 316 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

AFDELING 2

Uitbreidingen waarvoor voorafgaande kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten vereist is

De invoering van de geavanceerde meetbenadering binnen delen van de instelling of groep van instellingen die nog niet vallen onder de goedkeuring of het goedgekeurde invoeringsplan overeenkomstig artikel 314, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien deze bijkomende gebieden ten opzichte van de EU-moederinstelling op geconsolideerd niveau of op het niveau van de instelling die noch moederinstelling noch dochteronderneming is:

a)

meer dan 1 % uitmaken;

b)

niet meer dan 5 % uitmaken.

De bovengenoemde berekening moet geschieden aan het eind van het voorafgaande boekjaar met behulp van het bedrag van de relevante indicator die is vastgesteld voor de gebieden waarvoor de geavanceerde meetbenadering zal worden ingevoerd, als gedefinieerd in artikel 316 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

DEEL II

WIJZIGINGEN VAN DE GEAVANCEERDE MEETBENADERING

AFDELING 1

Wijzigingen waarvoor toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is („wezenlijk”)

1.

Wijzigingen van de organisatorische en operationele structuur van de onafhankelijke risicobeheersfunctie voor het operationeel risico overeenkomstig artikel 321 van Verordening (EU) nr. 575/2013, waardoor de risicobeheersfunctie voor het operationeel risico wordt beperkt in haar mogelijkheden om toezicht te houden op de besluitvormingsprocessen van de bedrijfs- en ondersteunende eenheden die zij controleert, en om deze processen van informatie te voorzien.

2.

Wijzigingen van het meetsysteem voor het operationeel risico, indien zij voldoen aan een van de volgende voorwaarden:

a)

zij wijzigen de architectuur van het meetsysteem met betrekking tot de combinatie van de vier gegevenselementen van interne verliesgegevens en externe verliesgegevens, scenarioanalyse, en factoren die de bedrijfsomgeving en de internecontrolesystemen weerspiegelen, overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

zij wijzigen de logica en determinanten van de methode voor het toewijzen van het operationeel risicokapitaal tussen de verschillende entiteiten van een groep overeenkomstig artikel 20, lid 1, onder b), en artikel 322, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

3.

Wijzigingen van de procedures die betrekking hebben op interne en externe gegevens, scenarioanalyse en factoren die de bedrijfsomgeving en de internecontrolesystemen weerspiegelen, indien deze:

a)

het niveau van de controles verminderen op het punt van de volledigheid en de kwaliteit van de verzamelde gegevens over het operationeel risico overeenkomstig artikel 322, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

de externe gegevensbronnen wijzigen die in het meetsysteem zullen worden gebruikt overeenkomstig artikel 322, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013, tenzij de gegevens vergelijkbaar en representatief voor het operationeel risicoprofiel zijn.

4.

Wijzigingen van de algemene methode voor het in aanmerking nemen van verzekeringscontracten en/of andere mechanismen voor risico-overdracht binnen de berekening van de kapitaalopslag volgens de geavanceerde meetbenadering overeenkomstig artikel 323, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

5.

Beperking van het deel van het operationeel risico waarmee door de geavanceerde meetbenadering rekening wordt gehouden binnen de instelling of groep van instellingen die de geavanceerde meetbenadering toepast overeenkomstig artikel 314, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien wordt voldaan aan een van de volgende voorwaarden:

a)

de gebieden waarop de geavanceerde meetbenadering niet langer wordt toegepast, maken meer dan 5 % van de totale eigenvermogensvereisten voor operationeel risico uit van de EU-moederinstelling op geconsolideerd niveau of van de instelling die noch moederinstelling noch dochteronderneming is;

b)

de beperking van de gebieden waarop de geavanceerde meetbenadering wordt toegepast, leidt tot een gebruik van de geavanceerde meetbenadering in een deel van de instelling dat procentueel een kleiner deel uitmaakt dan overeenkomstig artikel 314, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 door de bevoegde autoriteit vereist wordt.

Deze berekening wordt gemaakt wanneer de instelling toestemming voor de wijziging aanvraagt, en wordt gebaseerd op het kapitaalvereiste als berekend aan het eind van het voorafgaande boekjaar.

AFDELING 2

Wijzigingen waarvoor voorafgaande kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten vereist is

1.

Wijzigingen van de wijze waarop het meetsysteem voor het operationeel risico is geïntegreerd in het dagelijkse beheerproces door operationele risicoprocedures en beleidslijnen overeenkomstig artikel 321, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien de wijzigingen een van de volgende kenmerken hebben:

a)

ze wijzigen de mate waarin het meetsysteem voor het operationeel risico bijdraagt aan relevante informatie in de risicobeheerprocessen en verwante besluitvormingsprocessen van de instelling, met inbegrip van de goedkeuring van nieuwe producten, systemen en procedures en de vaststelling van de tolerantie voor het operationeel risico;

b)

ze beperken het toepassingsgebied, de groepen ontvangers en de frequentie van het rapportagesysteem voor het aan alle relevante delen van de instelling verstrekken van informatie over de resultaten van het meetsysteem voor het operationeel risico en de besluiten die worden genomen in antwoord op wezenlijke operationele risicogebeurtenissen.

2.

Wijzigingen van de organisatorische en operationele structuur van de onafhankelijke risicobeheersfunctie voor het operationeel risico overeenkomstig artikel 321, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien ze voldoen aan een van de volgende criteria:

a)

ze verlagen het hiërarchische niveau van de risicobeheersfunctie voor het operationeel risico of van het hoofd daarvan;

b)

ze leiden tot een belangrijke beperking van de taken en verantwoordelijkheden van de risicobeheersfunctie voor het operationeel risico;

c)

ze breiden de taken en verantwoordelijkheden van de risicobeheersfunctie voor het operationeel risico uit, tenzij er geen sprake is van belangenconflicten en de risicobeheersfunctie voor het operationeel risico de beschikking krijgt over passende aanvullende middelen;

d)

ze leiden tot een vermindering van de beschikbare budgettaire en personele middelen met meer dan 10 % van de instelling of de groep sinds de laatste goedkeuring overeenkomstig artikel 312, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 werd verleend, tenzij de beschikbare budgettaire en personele middelen op het niveau van de instelling of de groep evenredig zijn verminderd.

3.

Wijzigingen van de validatieprocessen en de interne toetsing overeenkomstig artikel 321, onder e) en f), van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien ze de logica en methoden die voor de interne validatie of toetsing van het kader van de geavanceerde meetbenadering worden gebruikt, wijzigen.

4.

Wijzigingen van de berekening van de kapitaalopslag voor het operationeel risico die leiden tot een wijziging van een van de volgende elementen:

a)

de structuur en de kenmerken van de verzameling gegevens die wordt gebruikt voor de berekening van het kapitaalvereiste voor het operationeel risico (de „berekeningsgegevens”), met inbegrip van:

i)

de definitie van de brutoverliespost die in de berekeningsgegevens moet worden gebruikt overeenkomstig artikel 322, lid 3, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii)

de referentiedatum van verliesgebeurtenissen die in de berekeningsgegevens moet worden gebruikt overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iii)

de methode die wordt gebruikt om de duur te bepalen van de tijdreeksen van verliesgegevens die in de berekeningsgegevens moeten worden gebruikt overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iv)

de criteria voor groepsverliezen die voortvloeien uit een gemeenschappelijke operationele risicogebeurtenis of uit een reeks opeenvolgende gerelateerde gebeurtenissen overeenkomstig artikel 322, lid 3, onder b) en e), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

v)

het aantal of de soort risicocategorieën, of het equivalent daarvan, waarover het kapitaalvereiste voor het operationeel risico wordt berekend;

vi)

de methode voor het vaststellen van de drempel voor de omvang van de verliezen waarboven het model aan de gegevens wordt aangepast overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

vii)

indien van toepassing, de methode voor het vaststellen van de drempel voor het maken van onderscheid tussen de kern en het staartgebied van de gegevens, wanneer deze door verschillende methoden worden aangepast, overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

viii)

de procedures en criteria voor het beoordelen van de relevantie van, voor het schalen van of voor het maken van andere aanpassingen in de operationele risicogegevens overeenkomstig artikel 322, lid 3, onder f), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ix)

externe gegevensbronnen die in het meetsysteem moeten worden gebruikt overeenkomstig artikel 322, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013, tenzij al ingedeeld als wezenlijk overeenkomstig deel II, afdeling 1, van deze bijlage.

b)

de criteria voor de selectie, bijwerking en toetsing van de gebruikte verdelingen en methoden voor het ramen van hun parameters overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

de criteria en procedures voor de vaststelling van de samengevoegde verdelingen van verliezen en voor de berekening van de gepaste maatstaf voor het operationeel risico bij het gereglementeerde betrouwbaarheidsniveau overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

d)

de methodologie voor de bepaling van de verwachte verliezen en de wijze waarop daarmee in de interne bedrijfspraktijk rekening wordt gehouden overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

e)

de methodologie voor de wijze waarop correlaties tussen de uit het operationeel risico voortvloeiende verliezen die in afzonderlijke ramingen van het operationeel risico zijn opgenomen, worden erkend overeenkomstig artikel 322, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

5.

Wijzigingen van de normen die betrekking hebben op interne gegevens, scenarioanalyse en factoren die van invloed zijn op de bedrijfsomgeving en de interne controle, indien zij:

a)

de interne procedures en criteria voor het verzamelen van interne verliesgegevens wijzigen overeenkomstig artikel 322, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van:

i)

verhogingen van de drempel voor het verzamelen van interne verliesgegevens overeenkomstig artikel 322, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii)

methoden of criteria voor de uitsluiting van activiteiten of blootstellingen van de interne gegevens die worden verzameld overeenkomstig artikel 322, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

b)

de interne procedures en criteria wijzigen voor een van de volgende zaken:

i)

het uitvoeren van scenarioanalyses overeenkomstig artikel 322, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii)

het bepalen van de factoren die van invloed zijn op de bedrijfsomgeving en de interne controle overeenkomstig artikel 322, lid 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

6.

Wijzigingen van de normen die betrekking hebben op verzekeringen en andere mechanismen voor risico-overdracht overeenkomstig artikel 323 van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien ze voldoen aan een van de volgende voorwaarden:

a)

zij leiden tot een belangrijke aanpassing van het niveau van de geboden dekking;

b)

zij wijzigen de procedures en criteria voor het berekenen van de verlagingen van het bedrag van de inaanmerkingneming van verzekering, ingevoerd om rekening te houden met de onzekerheid van betaling, de mismatches in de dekking en de resterende looptijd en opzegtermijn van de polis, indien deze minder dan één jaar bedragen, overeenkomstig artikel 323, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

7.

Belangrijke wijzigingen van de IT-systemen die worden gebruikt voor het verwerken van de geavanceerde meetbenadering, met inbegrip van het verzamelen en beheren van gegevens, rapportageprocedures en het systeem voor de meting van het operationeel risico overeenkomstig artikel 312, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en van de algemene normen voor het risicobeheer als beschreven in artikel 74 van Richtlijn 2013/36/EU, die de integriteit en de beschikbaarheid van de gegevens of de IT-systemen aantasten.