13.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 138/5


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 480/2014 VAN DE COMMISSIE

van 3 maart 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1), en met name artikel 22, lid 7; artikel 37, lid 13; artikel 38, lid 4; artikel 40, lid 4; artikel 41, lid 3; artikel 42, lid 1; artikel 42, lid 6; artikel 61, lid 3; artikel 68, lid 1; artikel 101; artikel 125, lid 8; artikel 125, lid 9; artikel 127, leden 7 en 8; en artikel 144, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1303/2013, in het tweede deel, stelt gemeenschappelijke bepalingen op voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), die nu opereren onder een gemeenschappelijk kader (de „Europese structuur- en investeringsfondsen” of „ESI-fondsen”). Daarnaast bevat het derde deel van die verordening algemene bepalingen voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds, maar niet voor het Elfpo en het EFMZV; deel vier van die verordening bevat algemene bepalingen voor het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV, maar niet voor het Elfpo. In deze verordening worden bepalingen voor alle ESI-fondsen vastgesteld, alsmede bepalingen die alleen op de fondsen van toepassing zijn of op de fondsen en het EFMZV.

(2)

Het is noodzakelijk om nadere bepalingen vast te stellen over de criteria voor het bepalen van de hoogte van de financiële correctie die de Commissie op grond van het prestatiekader kan toepassen voor elke prioriteit die is opgenomen in de door de ESI-fondsen ondersteunde programma's.

(3)

Dergelijke financiële correcties kunnen alleen worden toegepast als aan meerdere voorwaarden tegelijkertijd is voldaan. De hoogte van de financiële correctie moet worden bepaald op basis van vaste percentages in verhouding tot een coëfficiënt, berekend ten opzichte van het niveau van de fysieke voltooiing en financiële absorptie. Externe factoren die bijdragen aan een ernstige tekortkoming waardoor niet voldaan kan worden aan de doelstellingen vastgesteld in het prestatiekader voor 2023, met uitzondering van factoren die financiële correcties uitsluiten, moeten per geval worden bekeken en kunnen een grond zijn voor een lager correctiepercentage dat anders op basis van de coëfficiënt zou zijn toegepast.

(4)

In de bepalingen over de criteria voor het vaststellen van de hoogte van de toe te passen financiële correcties volgens het prestatiekader moet een speciale toewijzing voor het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren afzonderlijk worden behandeld.

(5)

Specifieke regels moeten duidelijkheid verschaffen over de bepalingen over de aankoop van grond met ondersteuning door financiële instrumenten.

(6)

Een samenhangend kader voor de combinatie van subsidies voor technische ondersteuning en een financieel instrument voor één enkele handeling vereist dat dit alleen is toegestaan in geval van technische voorbereiding op de toekomstige investering ten behoeve van de eindbegunstigde.

(7)

Om te waarborgen dat de uitvoering van financiële instrumenten wordt toevertrouwd aan instanties die over voldoende capaciteit beschikken om dat in overeenstemming met de doelstellingen en prioriteiten van de ESI-fondsen en op de meest efficiënte manier, te doen moeten er criteria voor de selectie van dergelijke instanties, evenals voor de rol, de verplichting en de verantwoordelijkheden ervan, worden vastgesteld.

(8)

Om te zorgen voor een goed financieel beheer van de financiële instrumenten die garanties bieden, moeten de bijdragen van de programma's worden gebaseerd op een prudente ex ante-risicobeoordeling, rekening houdende met een passend multiplicatoreffect.

(9)

Om ervoor te zorgen dat de financiële instrumenten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving worden uitgevoerd, moeten er specifieke voorzieningen worden getroffen met betrekking tot hun beheer en controle, waaronder audits.

(10)

Om te zorgen voor een goed financieel beheer van programmabijdragen aan financieringsinstrumenten moet elke intrekking van dergelijke bijdragen op de juiste wijze tot uiting komen in de relevante betalingsaanvragen.

(11)

Om te zorgen voor consistente berekening van subsidiabele gekapitaliseerde rentesubsidies en subsidies voor garantievergoedingen moeten er specifieke bepalingen voor hun berekening worden opgesteld.

(12)

Om snelle en efficiënte inzet van middelen in de reële economie en goed financieel beheer te bevorderen en tegelijkertijd instanties die financiële instrumenten invoeren te verzekeren van een redelijke vergoeding, moeten er criteria voor het vaststellen van de beheerskosten en -vergoedingen op basis van prestaties en toepasselijke drempels, alsmede bepalingen voor vergoeding van gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen voor instrumenten op basis van effecten en microkrediet worden opgezet.

(13)

Overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer moeten de door concrete acties gegenereerde inkomsten in aanmerking worden genomen bij de berekening van de publieke bijdrage.

(14)

Het is noodzakelijk om de methode te bepalen voor het berekenen van de verdisconteerde netto-inkomsten van de concrete actie, met inachtneming van de toepasselijke referentieperioden voor de sector van de actie, de normaal verwachte rentabiliteit van het type investering, de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt en, in voorkomend geval, billijkheidsoverwegingen met betrekking tot de relatieve welvaart van de betrokken lidstaat of de betrokken regio.

(15)

De toepasselijke referentieperioden voor sectoren op basis van historische gegevens die zijn verzameld betreffende inkomstengenererende projecten in de programmeringsperiode 2007-2013 dienen te worden vastgesteld.

(16)

Het is noodzakelijk te bepalen welke kosten en inkomsten in aanmerking moeten worden genomen bij het berekenen van de verdisconteerde netto-inkomsten, alsmede de voorwaarden voor de bepaling van een restwaarde en de financiële discontovoet.

(17)

De als indicatieve maatstaf voorgestelde discontovoet van 4 % moet worden gebaseerd op het huidige langetermijnrendement van een internationale beleggingsportefeuille, zoals berekend als gemiddeld rendement van 3 % van het vermogen, naar boven bijgesteld met 1 %, hetgeen het percentage is waarmee de gemiddelde lange rentes op overheidsobligaties in de Unie zijn gedaald sinds de financiële discontovoet voor de programmeringsperiode 2007-2013 werd ingesteld.

(18)

Het beginsel dat de vervuiler betaalt, vereist dat de kosten van milieuvervuiling en preventie worden gedragen door de veroorzakers van vervuiling en dat de heffingsregelingen de volledige kosten, met inbegrip van investeringskosten, omvatten van milieudiensten, de milieukosten van vervuiling, de preventieve maatregelen die zijn genomen en de kosten in verband met de schaarste van de gebruikte hulpbronnen.

(19)

Om de administratieve lasten te verminderen, zou het voor begunstigden mogelijk moeten zijn om gebruik te maken van bestaande methoden en overeenkomstige percentages die voor beleidsterreinen van de Unie zijn vastgesteld, teneinde de indirecte kosten te berekenen indien de concrete acties en begunstigden van vergelijkbare aard zijn.

(20)

Om ervoor te zorgen dat de uit hoofde van de ESI-fondsen ondersteunde activiteiten, die een vast percentage kunnen gebruiken voor indirecte kosten op andere beleidsterreinen van de Unie, vergelijkbaar zijn met gefinancierde acties op die andere beleidsterreinen, is het noodzakelijk de steunverleningscategorieën en investeringsprioriteiten of -maatregelen waaronder die vallen, te definiëren.

(21)

De te gebruiken methode voor het uitvoeren van de kwaliteitstoetsing van grote projecten moet worden vastgesteld. Een onafhankelijke beoordeling door een deskundige is een voorwaarde voor een lidstaat om een groot project bij de Commissie in te dienen aan de hand van de aanmeldingsprocedure van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(22)

Als een lidstaat ervoor kiest de aanmeldingsprocedure te gebruiken, moet hij besluiten of het project wordt beoordeeld door onafhankelijke deskundigen die technische bijstand krijgen van de Commissie of, als de Commissie daarmee instemt, door andere onafhankelijke deskundigen.

(23)

De bekwaamheid, competentie en onpartijdigheid van onafhankelijke deskundigen die de kwaliteitsbeoordeling van grote projecten uitvoeren, behoren tot de belangrijkste factoren die bepalen of de uitkomst van de beoordeling van goede kwaliteit en betrouwbaar is. Daarom moeten er bepaalde eisen gesteld worden aan onafhankelijke deskundigen om te waarborgen dat hun werk met betrekking tot kwaliteitstoetsing betrouwbaar en van hoge kwaliteit is. Alle onafhankelijke deskundigen moeten aan deze eisen voldoen, ongeacht of hun werk wordt ondersteund door technische bijstand op initiatief van de Commissie of door de lidstaat. Het dient de verantwoordelijkheid van de lidstaat te zijn te controleren of de onafhankelijke deskundigen aan deze eisen voldoen alvorens de Commissie te vragen of die instemt met een selectie van onafhankelijke deskundigen.

(24)

Aangezien alleen grote, door de onafhankelijke deskundigen positief beoordeelde projecten voor indiening bij de Commissie met behulp van de aanmeldingsprocedure in aanmerking komen, is het noodzakelijk dat er hiertoe duidelijke criteria worden vastgesteld. Daarnaast is het noodzakelijk de stappen van dit evaluatieproces en de parameters voor kwaliteitsbeoordeling als onderdeel van de toetsing vast te stellen, om ervoor te zorgen dat de kwaliteitsbeoordeling van elk groot project op dezelfde methodologische aanpak is gebaseerd en dat de kwaliteitsbeoordeling is uitgevoerd op een wijze die bijdraagt tot verbetering van de kwaliteit van de grote projecten die zijn onderworpen aan deze toetsing.

(25)

Verordening (EU) nr. 1303/2013 vereist van de managementautoriteit dat deze een systeem opzet voor de vastlegging en opslag in geautomatiseerde vorm van de voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, verificatie en audit vereiste gegevens over elke concrete actie, met inbegrip van gegevens over individuele deelnemers. Het is daarom noodzakelijk dat er een lijst wordt opgesteld van gegevens die in dat systeem moeten worden geregistreerd en opgeslagen.

(26)

Bepaalde gegevens zijn van belang voor specifieke soorten concrete acties of voor slechts enkele van de ESI-fondsen; de toepasselijkheid van gegevensvereisten moet daarom worden gespecificeerd. Verordening (EU) nr. 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) bevatten specifieke eisen voor de registratie en opslag van gegevens over individuele deelnemers aan door het ESF ondersteunde acties, die in acht moeten worden genomen.

(27)

In de lijst met gegevens moet rekening worden gehouden met de rapportagevereisten zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1303/2013 en de fondsspecifieke verordeningen om ervoor te zorgen dat de benodigde boekhoudgegevens voor het financiële beheer en toezicht — met inbegrip van de gegevens die nodig zijn om betalingsaanvragen, rekeningen en een verslag over de uitvoering op te stellen — voor elke concrete actie bestaan in een vorm waardoor deze eenvoudig te verzamelen en samen te voegen zijn. Om een effectief financieel beheer van acties te waarborgen en aan de eisen voor publicatie van basisgegevens over concrete acties te voldoen, is het noodzakelijk dat bepaalde gegevens in de lijst in geautomatiseerde vorm worden opgenomen. Er zijn nog meer gegevens nodig voor de doeltreffende planning en uitvoering van controlewerkzaamheden en audits.

(28)

De lijst met gegevens die moeten worden geregistreerd en opgeslagen mag niet vooruitlopen op de technische kenmerken of structuur van de geautomatiseerde systemen die door managementautoriteiten zijn ontwikkeld of niet vooraf het formaat van de geregistreerde en opgeslagen gegevens bepalen, tenzij uitdrukkelijk vastgelegd in deze verordening. Evenmin mag de lijst vooruitlopen op de wijze waarop gegevens worden ingevoerd of verzameld binnen het systeem; in sommige gevallen vereisen de gegevens in de lijst dat er meerdere waarden worden ingevoerd. Toch is het noodzakelijk dat er bepaalde regels inzake de aard van deze gegevens worden vastgesteld, om ervoor te zorgen dat de managementautoriteit haar verantwoordelijkheden op het gebied van toezicht, evaluatie, financieel beheer, controles en audits, ook als dit de verwerking van gegevens van individuele deelnemers vereist, kan waarmaken.

(29)

Om te zorgen dat uitgaven onder operationele programma's gestuurd en gecontroleerd kunnen worden, is het noodzakelijk dat er criteria worden vastgesteld, waaraan een audittraject moet voldoen om als toereikend te worden beschouwd.

(30)

In verband met de auditwerkzaamheden uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1303/2013 dient te worden bepaald dat de Commissie en de lidstaten elke vorm van ongeoorloofde openbaarmaking van of toegang tot persoonlijke gegevens moeten voorkomen, en dient te worden gespecificeerd voor welke doeleinden de Commissie en de lidstaten dergelijke gegevens kunnen verwerken.

(31)

De auditautoriteit is verantwoordelijk voor de audits van concrete acties. Om ervoor te zorgen dat de reikwijdte en de inhoud van audits op de boekhouding toereikend zijn en dat ze in alle lidstaten volgens dezelfde normen worden uitgevoerd, is het noodzakelijk om de voorwaarden uiteen te zetten waaraan ze moeten voldoen.

(32)

Het is noodzakelijk de grondslag voor de steekproeven op de te controleren acties in detail vast te stellen, waaraan de auditautoriteit zich moet houden bij het vastleggen of goedkeuren van de steekproefmethoden, waaronder de bepaling van de steekproefeenheid, bepaalde technische criteria voor de steekproef en waar nodig factoren waar rekening mee moet worden gehouden ingeval van aanvullende steekproeven.

(33)

De auditautoriteit moet een controleverslag opstellen met daarin de boekhoudgegevens zoals beschreven in Verordening (EU) nr. 1303/2013. Om ervoor te zorgen dat de reikwijdte en de inhoud van audits op de boekhouding toereikend zijn en dat die in alle lidstaten volgens dezelfde normen worden uitgevoerd, is het noodzakelijk om de voorwaarden uiteen te zetten waaraan ze moeten voldoen.

(34)

Om rechtszekerheid en gelijke behandeling van alle lidstaten bij het toepassen van financiële correcties te waarborgen, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, is het noodzakelijk om criteria vast te stellen om te bepalen of er ernstige tekortkomingen in de werking van de beheers- en controlesystemen zijn, alsmede om de belangrijkste vormen van tekortkomingen te definiëren en de criteria vast te stellen voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie, alsmede de criteria voor het toepassen van vaste percentages of geëxtrapoleerde financiële correcties.

(35)

Om snelle toepassing van de in deze Verordening vastgestelde maatregelen mogelijk te maken, dient deze verordening van kracht te worden op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat de volgende bepalingen tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013:

a)

de bepalingen tot aanvulling van het tweede deel van die verordening die van toepassing is op het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds, het Elfpo en het EFMZV (hierna de „ESI Fondsen” genoemd) met betrekking tot het volgende:

i)

criteria voor het bepalen van de hoogte van de volgens het prestatiekader toe te passen financiële correctie;

ii)

regels betreffende financiële instrumenten, met betrekking tot het volgende:

aanvullende specifieke bepalingen voor de aankoop van grond en voor het combineren van technische ondersteuning met financiële instrumenten;

aanvullende specifieke bepalingen voor de rol, de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van de instanties die financiële instrumenten ten uitvoer leggen, de daarmee verband houdende selectiecriteria en producten die door financiële instrumenten kunnen worden geleverd;

bepalingen betreffende het beheer en de controle van bepaalde financiële instrumenten, met inbegrip van controles die door management- en auditautoriteiten worden uitgevoerd, voorschriften voor de bewaring van bewijsstukken, elementen die aan de hand van bewijsstukken aangetoond moeten worden, alsmede regelingen voor beheer, controle en audit,

bepalingen voor de intrekking van verrichte betalingen aan financiële instrumenten en de daaruit voortvloeiende aanpassingen betreffende betalingsaanvragen;

specifieke bepalingen betreffende de invoering van een systeem om de jaartranches van de rentesubsidies en de subsidies voor garantievergoedingen te kapitaliseren;

specifieke bepalingen waarin de criteria uiteen worden gezet voor het vaststellen van de beheerskosten en -vergoedingen op basis van prestaties en de toepasselijke drempels alsmede bepalingen voor de vergoeding van gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen voor instrumenten op basis van effecten en microkrediet;

iii)

de methode voor het berekenen van verdisconteerde netto-inkomsten van concrete acties die na voltooiing netto-inkomsten genereren;

iv)

het vaste percentage voor indirecte kosten en de daarmee verband houdende methoden die op andere beleidsterreinen van de Unie van toepassing zijn;

b)

de bepalingen tot aanvulling van het derde deel van die verordening, dat van toepassing is op het EFRO en het Cohesiefonds met betrekking tot de methode die moet worden gebruikt bij het uitvoeren van de kwaliteitsbeoordeling van grote projecten;

c)

de bepalingen tot aanvulling van het vierde deel van die verordening, dat van toepassing is op het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV met betrekking tot het volgende:

i)

nadere bepalingen over de informatie met betrekking tot de gegevens die in geautomatiseerde vorm moeten worden geregistreerd en opgeslagen binnen het door de managementautoriteit ontwikkelde monitoringssysteem;

ii)

nadere minimumeisen voor het audittraject met betrekking tot de boekhouding die moet worden bijgehouden en de bewijsstukken die op het niveau van de certificeringsautoriteit, de managementautoriteit, de bemiddelende instanties en begunstigden moeten worden bewaard;

iii)

de reikwijdte en de inhoud van audits van concrete acties en controles van de jaarrekeningen en de methode voor de selectie van de steekproef van de concrete acties;

iv)

nadere bepalingen voor het gebruik van gegevens die tijdens door ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie uitgevoerde audits zijn verkregen;

v)

nadere bepalingen betreffende de criteria voor het vaststellen van ernstige tekortkomingen in de werking van beheers- en controlesystemen, met inbegrip van de belangrijkste vormen van dergelijke tekortkomingen, de criteria voor het vaststellen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie en de criteria voor het toepassen van vaste percentages of geëxtrapoleerde financiële correcties.

HOOFDSTUK II

BEPALINGEN TOT AANVULLING OP HET TWEEDE DEEL VAN VERORDENING (EU) Nr. 1303/2013 DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE ESI-FONDSEN

AFDELING I

De criteria om de hoogte van de toe te passen financiële correctie op grond van het prestatiekader vast te stellen

(artikel 22, lid 7, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Artikel 2

Vaststelling van de hoogte van de financiële correctie

(artikel 22, lid 7, vierde alinea, van Verordening (EU) nr.1303/2013)

1.   De hoogte van de door de Commissie op grond van artikel 22, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 toe te passen financiële correctie is een vast percentage dat wordt bepaald op basis van de verhouding tussen het gemiddelde van de definitief behaalde resultaten voor alle geselecteerde outputindicatoren en belangrijkste uitvoeringsfasen binnen een prestatiekader en het definitief behaalde resultaat van de financiële indicator binnen dat prestatiekader (de „resultaat/absorptiecoëfficiënt”).

2.   De resultaat-/absorptiecoëfficiënt wordt op de volgende manier berekend:

a)

de definitief behaalde waarde voor elke outputindicator en belangrijkste uitvoeringsfase die vanwege een bepaalde prioriteit voor het prestatiekader is geselecteerd, wordt gedeeld door de respectieve streefwaarden om zo het definitief behaalde resultaat in een percentage van het doel uit te drukken;

b)

het gemiddelde van de definitief behaalde resultaten voor alle geselecteerde outputindicatoren en belangrijkste uitvoeringsfasen die vanwege een bepaalde prioriteit voor het prestatiekader zijn geselecteerd, wordt bepaald. In dat kader wordt het definitief behaald resultaat, wanneer dit op meer dan 100 % uitkomt, beschouwd als 100 %;

c)

de definitief behaalde waarde voor de financiële indicator die vanwege een bepaalde prioriteit voor het prestatiekader is geselecteerd, wordt gedeeld door de respectieve streefwaarde om zo het definitief behaalde resultaat in een percentage van het doel uit te drukken. In dat kader wordt het definitief behaald resultaat, wanneer dit op meer dan 100 % uitkomt, beschouwd als 100 %;

d)

het gemiddelde van de definitief behaalde resultaten voor alle outputindicatoren en belangrijkste uitvoeringsfasen die vanwege een bepaalde prioriteit voor het prestatiekader zijn geselecteerd, wordt gedeeld door de definitief behaalde resultaten voor de financiële indicator die vanwege een bepaalde prioriteit voor het prestatiekader is geselecteerd.

3.   Als een prioriteit betrekking heeft op meer dan één ESI-fonds of categorie regio, wordt de resultaat/absorptiecoëfficiënt voor elk ESI-fonds en/of elke categorie regio afzonderlijk berekend.

Artikel 3

Hoogte van de financiële correctie

(artikel 22, lid 7, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De hoogte van de financiële correctie wordt als volgt vastgesteld:

a)

voor een resultaat/absorptiecoëfficiënt onder de 65 % maar niet minder dan 60 % wordt een vast percentage van 5 % toegepast;

b)

voor een resultaat/absorptiecoëfficiënt onder de 60 % maar niet minder dan 50 % wordt een vast percentage van 10 % toegepast;

c)

voor een resultaat/absorptiecoëfficiënt onder de 50 % wordt een vast percentage van 25 % toegepast.

2.   Het vaste percentage moet worden toegepast op de bijdrage van de ESI-fondsen die is vastgesteld op basis van de door de lidstaat gedeclareerde uitgaven onder de prioriteit die voldoet aan de voorwaarden waar in de eerste alinea van artikel 22, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 naar wordt verwezen, na de toepassing van andere financiële correcties.

Voor prioriteiten die betrekking hebben op meer dan één ESI-fonds of categorie regio, wordt het vaste percentage toegepast op elk ESI-fonds en/of elke categorie regio.

3.   Externe factoren die bijdragen aan de ernstige tekortkoming waardoor niet voldaan kan worden aan de doelstellingen, met uitzondering van de doelstellingen waar in de derde alinea van artikel 22, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 naar wordt verwezen, moeten per geval worden bekeken. De in lid 1 vermelde forfaitaire correctie kan tot 50 % worden verminderd, rekening houdend met de mate waarin de fout wordt toegekend aan deze factoren.

4.   Wanneer de toepassing van het overeenkomstig lid 1 vastgestelde vaste percentage onevenredig zou zijn, wordt het correctiepercentage verlaagd.

AFDELING II

Financieringsinstrumenten

Artikel 4

Specifieke regels inzake de aankoop van grond

(artikel 37, lid 13, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Financiële instrumenten die door het EFRO, het Cohesiefonds en het Elfpo worden gefinancierd, kunnen investeringen ondersteunen, met inbegrip van de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van niet meer dan 10 % van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden zijn uitgekeerd.

2.   Indien financiële instrumenten steun verlenen aan eindbegunstigden met betrekking tot infrastructuurinvesteringen die bedoeld zijn om stedelijke ontwikkeling of stadsvernieuwing te ondersteunen, is het in lid 1 vermelde maximum 20 %.

3.   In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan de managementautoriteit afwijken van de grenswaarden van de leden 1 en 2 voor concrete acties inzake milieubehoud.

Artikel 5

Combinatie van technische ondersteuning en financieringsinstrumenten

(artikel 37, lid 13, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Subsidies voor technische ondersteuning kunnen worden gecombineerd met financiële instrumenten voor één enkele concrete actie op grond van artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 uitsluitend voor de technische voorbereiding van de voorgenomen investeringen ten behoeve van de door die concrete actie te ondersteunen eindbegunstigde.

Artikel 6

Specifieke bepalingen voor de rol, de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van de instanties die de financieringsinstrumenten ten uitvoer leggen

(artikel 38, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De instanties die de financiële instrumenten ten uitvoer leggen, moeten hun verplichtingen nakomen in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving en handelen met de mate van professionele zorg, efficiëntie, transparantie en zorgvuldigheid die verwacht mag worden van een professionele organisatie met ervaring met de uitvoering van financieringsinstrumenten. Zij zorgen ervoor dat:

a)

eindbegunstigden die uit financiële instrumenten steun ontvangen, worden geselecteerd met inachtneming van de aard van het financieel instrument en van de potentiële economische levensvatbaarheid van de te financieren investeringsprojecten. De selectie moet transparant en op objectieve gronden gerechtvaardigd zijn en mag geen aanleiding geven tot een belangenconflict;

b)

eindbegunstigden worden geïnformeerd dat de financiering in het kader van uit hoofde van de ESI-fondsen medegefinancierde programma's wordt verstrekt, in overeenstemming met de gestelde eisen in artikel 115 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds, artikel 66, lid 1, onder c), i), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) voor de Elfpo en een toekomstige juridische handeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor de financiële steun voor maritiem beleid en visserijbeleid voor de programmeringsperiode 2014-2020 (de „EFMZV-Verordening”);

c)

financiële instrumenten evenredige steun bieden met een zo klein mogelijk verstorend effect voor de concurrentie;

d)

voorkeursvergoedingen van private investeerders of publieke investeerders die volgens de regels van de markteconomie werken, zoals bedoeld in artikel 37, lid 2, onder c), en artikel 44, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, moeten evenredig zijn aan de risico's die deze investeerders nemen en beperkt worden tot het noodzakelijke minimum om dergelijke investeerders aan te trekken, dat aan de hand van algemene voorwaarden en procedurele waarborgen veilig gesteld moet worden.

2.   Aangezien de directe financiële aansprakelijkheid van de managementautoriteit jegens instanties die de financiële instrumenten ten uitvoer leggen of jegens eindbegunstigden, alsmede de aansprakelijkheid jegens elke andere schuld of verplichting van het financieel instrument niet hoger mag zijn dan de vastgestelde bedrag voor het financieel instrument op grond van de relevante financieringsovereenkomsten, zorgen de instanties die de financiële instrumenten ten uitvoer leggen ervoor dat er geen vorderingen op de managementautoriteit kunnen worden gemaakt boven de vastgestelde bedragen voor het financieel instrument.

3.   De instanties die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de financiële instrumenten, zijn aansprakelijk voor de terugbetaling van de programmabijdragen waarbij sprake was van onregelmatigheden, alsmede rente en andere voordelen die door deze bijdragen zijn verkregen.

Niettemin zijn de instanties die de financiële instrumenten uitvoeren niet aansprakelijk voor de terugbetaling van de in de eerste alinea bedoelde bedragen, mits zij aantonen dat voor een gegeven onregelmatigheid aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a)

de onregelmatigheid deed zich voor op het niveau van de eindbegunstigden of, in het geval van fondsen, van fondsen op het niveau van eindbegunstigden of financiële intermediairs;

b)

de instanties die financiële instrumenten uitvoeren, hebben voldaan aan lid 1 van dit artikel wat betreft de programmabijdragen waarop de onregelmatigheid betrekking had;

c)

de bedragen waarop de onregelmatigheid betrekking had, konden niet worden geïnd, hoewel de instanties die de financiële instrumenten uitvoeren alle toepasselijke contractuele en wettelijke maatregelen met gepaste inspanningen hebben nagestreefd.

Artikel 7

Criteria voor de selectie van de met de tenuitvoerlegging van financiële instrumenten belaste instanties

(artikel 38, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Bij het selecteren van een instantie voor de tenuitvoerlegging van een financieel instrument overeenkomstig artikel 38, lid 4, onder a), en artikel 38, lid 4, onder b), ii), en b), iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 verifieert de managementautoriteit dat deze instantie voldoet aan de volgende minimumeisen:

a)

het recht om relevante uitvoeringstaken onder de wetgeving van de Unie en de nationale wetgeving te volbrengen;

b)

voldoende economische en financiële levensvatbaarheid;

c)

voldoende capaciteit om de financieringsinstrumenten ten uitvoer te leggen, met inbegrip van de organisatiestructuur en het bestuurlijk kader die de managementautoriteit de nodige zekerheid verschaffen.

d)

het bestaan van een effectief en efficiënt intern monitoringssysteem;

e)

het gebruik van een boekhoudsysteem dat nauwkeurige, volledige en betrouwbare informatie tijdig verstrekt;

f)

instemming met controles door de auditinstanties van de lidstaten, de Commissie en de Europese Rekenkamer.

2.   Bij het selecteren van een instantie als bedoeld in lid 1 houdt de managementautoriteit terdege rekening met de aard van het uit te voeren financieel instrument, de ervaring van deze instantie met de uitvoering van soortgelijke financiële instrumenten, de deskundigheid en ervaring van de voorgestelde teamleden, en de operationele en financiële capaciteit van de instantie. De selectie moet open, transparant en op objectieve gronden gerechtvaardigd zijn en mag geen aanleiding geven tot een belangenconflict. Minimaal de volgende selectiecriteria moeten zijn toegepast:

a)

robuustheid en geloofwaardigheid van de methode voor het vaststellen en beoordelen van financiële tussenpersonen of eindbegunstigden voor zover van toepassing;

b)

de hoogte van de beheerskosten en -vergoedingen voor uitvoering van het financieringsinstrument en de hiervoor te gebruiken rekenmethode;

c)

de algemene voorwaarden die van toepassing zijn bij de ondersteuning van eindbegunstigden, waaronder prijsvoorwaarden;

d)

de mogelijkheid om middelen voor investeringen vrij te maken bij eindbegunstigden in aanvulling op programmabijdragen;

e)

het vermogen om aanvullende activiteit in vergelijking met de huidige activiteit aan te tonen;

f)

in gevallen waarbij de instantie die het financieel instrument ten uitvoer legt de eigen financiële middelen toewijst aan het financieel instrument dan wel het risico deelt, voorgestelde maatregelen over de afstemming van belangen om mogelijke belangenconflicten te ondervangen.

3.   Daar waar een instantie die een fonds of fondsen verstrekt, waaronder de EIB, de uitvoeringstaken aan een financiële tussenpersoon toevertrouwt, zorgt deze instantie ervoor dat aan de in de leden 1 en 2 vermelde eisen wordt voldaan met betrekking tot die financiële intermediair.

Artikel 8

Specifieke bepalingen inzake garanties die door middel van financiële instrumenten worden geleverd

(artikel 38, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Indien financiële instrumenten garanties bieden moet aan de volgende eisen worden voldaan:

a)

er moet een passend multiplicatoreffect optreden tussen het bedrag van de programmabijdrage dat is gereserveerd om verwachte en onverwachte verliezen te dekken uit nieuwe leningen of andere risicodelingsinstrumenten die door de garanties gedekt moeten worden en de waarde van de bijbehorende uitgekeerde nieuwe leningen of andere risicodelingsinstrumenten;

b)

het multiplicatoreffect moet aan de hand van een prudente ex ante-risicobeoordeling van het specifieke aan te bieden garantieproduct worden bepaald, rekening houdend met de specifieke marktomstandigheden, de beleggingsstrategie van het financieel instrument en de beginselen van zuinigheid en efficiëntie. De ex ante-risicobeoordeling kan worden herzien indien gerechtvaardigd door latere marktomstandigheden;

c)

voor de programmabijdrage die wordt vastgelegd om de garanties te dekken, moet worden rekening gehouden met die ex ante-risicobeoordeling;

d)

als de financiële intermediair, of de entiteit die profiteert van de garanties, niet het geplande bedrag aan nieuwe leningen of andere risicodelingsinstrumenten aan de eindbegunstigden heeft vrijgegeven, moeten de subsidiabele uitgaven evenredig worden verlaagd.

Artikel 9

Beheer en controle van financieringsinstrumenten op nationaal, regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau

(artikel 40, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Bij concrete acties waarvoor de steun van programma's aan financiële instrumenten benodigd is op nationaal, regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau, als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, zorgt de managementautoriteit ervoor dat:

a)

de actie voldoet aan de toepasselijke wetgeving, het desbetreffende programma en de desbetreffende financieringsovereenkomst, zowel tijdens de beoordelings- als de selectieprocedure van de concrete actie en tijdens de opzet en de uitvoering van het financieel instrument;

b)

financieringsovereenkomsten bepalingen bevatten over auditvereisten en over de audittrajecten overeenkomstig punt 1, onder e), van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 1303/2013;

c)

gedurende de hele programmeringsperiode en tijdens de opzet en uitvoering van de financiële instrumenten managementverificaties worden uitgevoerd in overeenstemming met artikel 125, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voor het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV, en in overeenstemming met artikel 58, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 voor het Elfpo;

d)

de bewijsstukken voor uitgaven die als subsidiabel worden opgegeven:

i)

worden bewaard voor de concrete actie door de managementautoriteit, de financiële intermediair, of de instantie die het dakfonds verstrekt wanneer het financieel instrument via een dakfonds ten uitvoer wordt gelegd, om aan te kunnen tonen dat de fondsen voor de beoogde doeleinden gebruikt zijn, conform de toepasselijke wetgeving en de criteria en voorwaarden voor financiering in het kader van de desbetreffende programma's;

ii)

zijn beschikbaar voor een controle op de wettigheid en regelmatigheid van de bij de Commissie ingediende uitgaven;

e)

ondersteunende documenten op basis waarvan de naleving van de EU- en nationale wetgeving en van de financieringsvoorwaarden kan worden gecontroleerd, ten minste het volgende omvatten:

i)

documenten inzake de totstandkoming van het financieringsinstrument;

ii)

documenten waarin de bedragen zijn vastgesteld die door elk programma en op grond van elke prioritaire as aan het financieel instrument zijn bijgedragen, de uit hoofde van de programma's subsidiabele uitgaven en de rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun van de ESI-fondsen en het hergebruik van de middelen die aan de ESI-fondsen toe te rekenen zijn overeenkomstig de artikelen 43 en 44 van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

iii)

documenten over de werking van het financieringsinstrument, waaronder die met betrekking tot controles, rapportages en beoordelingen;

iv)

documenten waaruit blijkt dat aan de artikelen 43, 44 en 45 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt voldaan;

v)

documenten betreffende het uitstappen uit en de afwikkeling van het financieel instrument;

vi)

documenten over de beheerskosten en -vergoedingen;

vii)

aanvraagformulieren of vergelijkbare formulieren, die door de eindbegunstigden zijn ingediend met bewijsstukken, zoals bedrijfsplannen en, indien relevant, eerdere jaarrekeningen;

viii)

indien beschikbaar, checklists en verslagen van de instanties die het financieel instrument ten uitvoer leggen;

ix)

verklaringen met betrekking tot de minimis-steun, indien van toepassing;

x)

overeenkomsten die met het oog op de steun van het financieel instrument zijn ondertekend, met inbegrip van participaties, kredieten, garanties of andere vormen van investering die aan eindbegunstigden worden verstrekt;

xi)

bewijs dat de vanuit het financieel instrument verstrekte steun voor het beoogde doeleinde is ingezet;

xii)

bescheiden van de geldstromen tussen de managementautoriteit en het financieel instrument, en binnen het financieel instrument op alle niveaus tot aan de eindbegunstigden, en ingeval van garanties het bewijs dat onderliggende leningen werden uitgekeerd;

xiii)

afzonderlijke bescheiden of boekhoudkundige codes voor door het financieel instrument betaalde bijdragen of gegeven garanties ten behoeve van de eindbegunstigden.

2.   Bij concrete acties waarbij bijstand uit programma's aan financiële instrumenten onder het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV betrokken is, zorgen de auditautoriteiten ervoor dat financiële instrumenten gedurende de hele programmeringsperiode worden gecontroleerd tot aan de afsluiting in het kader van zowel de systeemaudits als de controles van concrete acties overeenkomstig artikel 127, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Bij concrete acties waarbij bijstand uit programma's aan financiële instrumenten onder het Elfpo betrokken is, zorgen de auditautoriteiten ervoor dat financiële instrumenten gedurende de hele programmeringsperiode worden gecontroleerd tot de afsluiting in het kader van de systeemaudits en audits van concrete acties in overeenstemming met artikel 59 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europese Parlement en de Raad (4).

3.   Indien financiële instrumenten worden uitgevoerd door de EIB overeenkomstig artikel 38, lid 4, onder b) i), van Verordening (EU) nr. 1303/2013:

a)

moet de managementautoriteit aan een onderneming, die onder een gemeenschappelijk kader valt zoals vastgesteld door de Commissie, opdracht geven om ter plaatse controles uit te voeren over de concrete actie in de zin van artikel 125, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

b)

moet de auditautoriteit aan een onderneming, die onder een gemeenschappelijk kader valt zoals vastgesteld door de Commissie, opdracht geven om audits uit te voeren over de concrete actie.

De auditautoriteit baseert zijn controleverslag op de informatie van de gemandateerde onderneming.

4.   Bij gebreke van een gemeenschappelijk door de Commissie vastgesteld kader, als bedoeld in lid 3, stelt de managementautoriteit een methode voor het ter plaatse uitvoeren van controles voor, en de auditautoriteit een methode voor audits, ter goedkeuring door de Commissie.

Artikel 10

Bepalingen voor de intrekking van betalingen aan financiële instrumenten en de daaruit voortvloeiende aanpassingen betreffende betalingsaanvragen

(artikel 41, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

De lidstaten en de managementautoriteiten kunnen bijdragen uit programma's aan de in artikel 38, lid 1, onder a) en de in artikel 38, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde financieringsinstrumenten, die zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 38, lid 4, onder a) en b), alleen intrekken als de bijdragen nog niet in een betalingsaanvraag waren opgenomen, als bedoeld in artikel 41 van die verordening. Ten aanzien van financiële instrumenten ondersteund door het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV kunnen bijdragen echter ook worden ingetrokken indien de volgende betalingsaanvraag wordt gewijzigd om de betreffende uitgaven in te trekken of te vervangen.

Artikel 11

Systeem om de jaartranches van de rentesubsidies en de subsidies voor garantievergoedingen te kapitaliseren

(artikel 42, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De in artikel 42, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde gekapitaliseerde rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen worden aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode berekend als het totaal van de verdisconteerde betalingsverplichtingen voor de doeleinden en perioden zoals bepaald in dat artikel, en in overeenstemming met de relevante financieringsovereenkomsten.

2.   Eventuele middelen die op de geblokkeerde rekening achterblijven na de in artikel 42, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde periode, of als gevolg van een onverwachte opheffing van het financieel instrument voor het einde van die periode, worden overeenkomstig artikel 45 van deze verordening gebruikt.

Artikel 12

Criteria voor het vaststellen van de beheerskosten en -vergoedingen op basis van prestaties

(artikel 42, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De managementautoriteit berekent de beheerskosten en -vergoedingen die bij de afsluiting als subsidiabele uitgaven kunnen worden gedeclareerd overeenkomstig artikel 42, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 op grond van de in artikel 42, lid 5, van die verordening bedoelde volgende prestatiegerelateerde criteria:

a)

de uitbetaling van de bijdragen van de ESI-fondsen;

b)

de terugbetaalde middelen uit investeringen of het opnieuw beschikbaar worden van als borg voor garantiecontracten gereserveerde middelen;

c)

de kwaliteit van de begeleidende maatregelen bij de investering vóór en na de beslissing tot investering, om het effect ervan te maximaliseren, en

d)

de bijdrage van het financieringsinstrument aan de doelstellingen en resultaten van het programma.

2.   De managementautoriteit informeert het toezichtcomité, opgericht overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 over de bepalingen betreffende de op prestaties gebaseerde berekening van de beheerskosten of -vergoedingen van het financieel instrument. Het toezichtcomité dient op jaarbasis verslagen over de daadwerkelijk betaalde beheerskosten en -vergoedingen in het voorgaande kalenderjaar te ontvangen.

Artikel 13

Drempels voor beheerskosten en -vergoedingen

(artikel 42, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Voor instanties die een dakfonds ten uitvoer leggen, geldt dat de beheerskosten en -vergoedingen die bij afsluiting als subsidiabele uitgaven kunnen worden gedeclareerd overeenkomstig artikel 42, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 niet hoger mogen zijn dan de som van:

a)

3 % voor de eerste 12 maanden na ondertekening van de financieringsovereenkomst, 1 % voor de volgende 12 maanden en vervolgens 0,5 % per jaar van de programmabijdragen die aan het dakfonds zijn betaald, berekend pro rata temporis vanaf de datum van daadwerkelijke betaling aan het dakfonds tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode, de terugbetaling aan de managementautoriteit of de datum van opheffing, indien deze datum eerder valt, en

b)

0,5 % per jaar van de programmabijdragen die uit het fonds van fondsen zijn betaald aan financiële intermediairs, berekend pro rata temporis vanaf het moment van daadwerkelijke betaling uit het dakfonds tot het moment van terugbetaling aan het dakfonds, het einde van de subsidiabiliteitsperiode of de datum van opheffing, indien deze datum eerder valt.

2.   Voor instanties die de financiële instrumenten uitvoeren die vermogen, leningen, garanties, alsmede microkredieten verstrekken, ook wanneer gecombineerd met subsidies, rentesubsidies of subsidies voor garantievergoedingen, overeenkomstig artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, zijn de beheerskosten en -vergoedingen die als subsidiabele uitgaven kunnen worden gedeclareerd, overeenkomstig artikel 42, lid 1, onder d), van die verordening niet hoger dan de som van:

a)

een vaste vergoeding die als volgt wordt berekend:

i)

voor een financieel instrument dat vermogen verstrekt, 2,5 % per jaar voor de eerste 24 maanden na ondertekening van de financieringsovereenkomst en vervolgens 1 % per jaar van de programmabijdragen op grond van de relevante financieringsovereenkomst aan het financiële instrument zijn voldaan, berekend pro rata temporis vanaf de datum van ondertekening van de relevante financieringsovereenkomst tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode, de terugbetaling van de bijdragen aan de managementautoriteit of aan het dakfonds of de datum van afwikkeling, indien deze datum eerder valt;

ii)

voor een financieel instrument in alle andere gevallen 0,5 % per jaar van de programmabijdragen die aan het financiële instrument zijn uitbetaald, berekend pro rata temporis vanaf de datum van daadwerkelijke betaling aan het financieel instrument tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode, de terugbetaling aan de managementautoriteit of aan het dakfonds, of de datum van opheffing, indien deze datum eerder valt; en

b)

een prestatiegebonden vergoeding die als volgt wordt berekend:

i)

voor een financieel instrument dat vermogen verstrekt, 2,5 % per jaar van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden in de vorm van vermogen zijn uitgekeerd in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en van opnieuw geïnvesteerde middelen die toe te schrijven zijn aan de programmabijdragen die al moeten worden terugbetaald aan het financieel instrument, berekend pro rata temporis vanaf de datum van betaling aan de eindbegunstigde tot aan de terugbetaling van de investering, het einde van de terugvorderingsprocedure ingeval van waardeverminderingen of het einde van de subsidiabiliteitsperiode, indien deze datum eerder valt;

ii)

voor een financieel instrument dat leningen verstrekt, 1 % per jaar van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden in de vorm van leningen zijn uitgekeerd in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en van opnieuw geïnvesteerde middelen die toe te schrijven zijn aan de programmabijdragen die al moeten worden terugbetaald aan het financieel instrument, berekend pro rata temporis vanaf de datum van betaling aan de eindbegunstigde tot aan de terugbetaling van de investering, het einde van de terugvorderingsprocedure ingeval van verzuim of het einde van de subsidiabiliteitsperiode, indien deze datum eerder valt;

iii)

voor een financieel instrument dat garanties verstrekt, 1,5 % per jaar van de programmabijdragen die voor uitstaande garantiecontracten zijn vastgelegd in de zin van artikel 42, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, evenals uit terugbetaalde middelen die toe te schrijven zijn aan de programmabijdragen die voor uitstaande garantiecontracten zijn vastgelegd, berekend pro rata temporis vanaf de datum van de vaststelling tot het einde van de looptijd van het garantiecontract, het einde van de terugvorderingsprocedure in geval van tekortkomingen of het einde van de subsidiabiliteitsperiode, indien deze datum eerder valt;

iv)

voor een financieel instrument dat microkredieten verstrekt, 1,5 % per jaar van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden in de vorm van microkredieten zijn uitgekeerd in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en van opnieuw geïnvesteerde middelen die toe te schrijven zijn aan de programmabijdragen die al moeten worden terugbetaald aan het financieel instrument, berekend pro rata temporis vanaf de datum van betaling aan de eindbegunstigde tot aan de terugbetaling van de investering, het einde van de terugvorderingsprocedure ingeval van verzuim of het einde van de subsidiabiliteitsperiode, indien deze datum eerder valt;

v)

voor een financieel instrument dat subsidies, gekapitaliseerde rentesubsidies en subsidies voor garantievergoedingen in overeenstemming met artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 verstrekt, 0,5 % van het subsidiebedrag in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van die verordening, ten behoeve van eindbegunstigden.

De bepalingen van dit lid zijn van toepassing op een instantie die een financieel instrument ten uitvoer legt dat garanties verstrekt, ook als diezelfde instantie een dakfonds uitvoert, waarvoor de bepalingen van lid 4 gelden.

3.   Het totale bedrag van de beheerskosten en -vergoedingen over de subsidiabiliteitsperiode, zoals vastgesteld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, mag de volgende maxima niet overschrijden:

a)

voor een dakfonds, 7 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het dakfonds is betaald;

b)

voor een financieel instrument dat vermogen verstrekt, 20 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het financieel instrument is betaald;

c)

voor een financieel instrument dat leningen verstrekt, 8 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het financieel instrument is betaald;

d)

voor een financieel instrument dat garanties verstrekt, 10 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het financieel instrument is betaald;

e)

voor een financieel instrument dat microkrediet verstrekt, 10 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het financieel instrument is betaald;

f)

voor een financieel instrument dat subsidies, subsidiabele gekapitaliseerde rentesubsidies en subsidies voor garantievergoedingen in overeenstemming met artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 verstrekt, 6 % van het totale bedrag aan programmabijdragen dat aan het financieel instrument is betaald.

4.   Als dezelfde instantie een dakfonds en een financieel instrument uitvoert, worden noch de bedragen van de subsidiabele beheerskosten en -vergoedingen bedoeld in de leden 1 en 2, noch de in lid 3 aangegeven maximumbedragen gecumuleerd voor dezelfde programmabijdragen, en worden middelen die tot programmabijdragen te herleiden zijn niet opnieuw geïnvesteerd.

5.   Als de meerderheid van het geïnvesteerde kapitaal in financiële intermediairs die vermogen verstrekken, afkomstig is van private investeerders of publieke investeerders die volgens de regels van de markteconomie werken, en de programmabijdrage gelijktijdig met de private investeerders wordt verleend, moeten de beheerskosten en -vergoedingen voldoen aan marktconforme voorwaarden en mogen deze de door de private investeerders te betalen beheerskosten en -vergoedingen niet overschrijden.

6.   De in de leden 1, 2 en 3 vastgestelde drempels mogen worden overschreden, wanneer de instantie die het financiële instrument ten uitvoer legt, met inbegrip van, indien van toepassing, de instantie die het dakfonds ten uitvoer legt, door middel van een openbare aanbesteding is geselecteerd, in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen, en de openbare aanbesteding de noodzaak van hogere beheerskosten en -vergoedingen heeft aangetoond.

Artikel 14

Terugbetaling van gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen voor instrumenten op basis van effecten en microkrediet

(artikel 42, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen die als subsidiabele uitgaven kunnen worden terugbetaald, in overeenstemming met artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, worden aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode berekend als het totaal van de verdisconteerde beheerskosten en -vergoedingen die na de subsidiabiliteitsperiode moeten worden betaald voor de in artikel 42, lid 2, van die verordening genoemde periode, en in overeenstemming met de bepalingen van de betreffende financieringsovereenkomsten.

2.   Gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen die na de subsidiabiliteitsperiode moeten worden betaald voor een financieel instrument dat microkrediet verstrekt, bedragen niet meer dan 1 % per jaar van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden zijn uitgekeerd in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 in de vorm van leningen, en die nog niet zijn terugbetaald aan het financieel instrument, berekend pro rata temporis vanaf het einde van de subsidiabiliteitsperiode tot aan de terugbetaling van de investering, het einde van de terugvorderingsprocedure in geval van verzuim of de in artikel 42, lid 2, van die verordening vermelde periode, indien deze datum eerder valt.

3.   Gekapitaliseerde beheerskosten en -vergoedingen die na de subsidiabele periode betaald moeten worden voor een financieel instrument dat vermogen verstrekt, bedragen niet meer dan 1,5 % per jaar van de programmabijdragen die aan eindbegunstigden zijn uitgekeerd in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 in de vorm van vermogen, en die nog niet zijn terugbetaald aan het financieel instrument, berekend pro rata temporis vanaf het einde van de subsidiabiliteitsperiode tot aan de terugbetaling van de investering, het einde van de terugvorderingsprocedure in geval van verzuim of de in artikel 42, lid 2, van die verordening vermelde periode, indien deze datum eerder valt.

4.   Eventuele middelen die op de geblokkeerde rekening achterblijven na de in artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde periode, of als gevolg van een onverwachte opheffing van het financieel instrument voor het einde van die periode, worden overeenkomstig artikel 45 van deze verordening gebruikt.

AFDELING III

Methode voor het berekenen van verdisconteerde netto-inkomsten van concrete acties die netto-inkomsten genereren

Artikel 15

Methode voor het berekenen van verdisconteerde netto-inkomsten

(artikel 61, lid 3, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Voor de toepassing van de in punt b) van de eerste alinea van artikel 61, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde methode worden de verdisconteerde netto-inkomsten van de concrete actie berekend door de verdisconteerde kosten af te trekken van de verdisconteerde inkomsten en door, in voorkomend geval, de restwaarde van de investering daarbij op te tellen.

2.   De verdisconteerde netto-inkomsten van de concrete actie wordt berekend over een specifieke referentieperiode die van toepassing is op de sector van die actie, zoals aangegeven in bijlage I. De referentieperiode omvat de uitvoeringsperiode van de actie.

3.   Opbrengsten en kosten worden vastgesteld op basis van de incrementele methode, gebaseerd op een vergelijking van de inkomsten en de kosten in het scenario van de nieuwe investering met de opbrengsten en kosten in een scenario zonder de nieuwe investering.

Wanneer een concrete actie bestaat uit nieuwe activa, zijn de opbrengsten en kosten die van de nieuwe investering.

4.   Wanneer de belasting over de toegevoegde waarde geen subsidiabele kosten zijn overeenkomstig artikel 69, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, wordt de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten gebaseerd op cijfers exclusief belasting over de toegevoegde waarde.

Artikel 16

Vaststelling van de inkomsten

(artikel 61, lid 3, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Voor de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten worden de inkomsten op de volgende basis vastgesteld:

a)

indien van toepassing worden gebruiksheffingen vastgesteld overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt en, indien van toepassing, rekening houdend met betaalbaarheidsoverwegingen;

b)

inkomsten omvatten geen overdrachten van overheids- of regionale begrotingen of nationale publieke verzekeringsstelsels;

c)

indien een concrete actie nieuwe middelen in een reeds bestaande dienst of infrastructuur inbrengt, moet er met beide bijdragen rekening worden gehouden, dus zowel met de nieuwe gebruikers als met de bestaande gebruikers van de nieuwe of uitgebreidere dienst of infrastructuur.

Artikel 17

Vaststelling van de kosten

(artikel 61, lid 3, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Voor de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten moeten de volgende kosten tijdens de referentieperiode als bedoeld in artikel 15, lid 2, in aanmerking worden genomen:

a)

vervangingskosten van apparatuur met een korte levensduur, die zorgt voor de technische werking van de concrete actie;

b)

vaste bedrijfskosten, met inbegrip van onderhoudskosten, zoals personeel, onderhoud en reparatie, algemeen beheer en administratie, en verzekeringen;

c)

variabele bedrijfskosten, met inbegrip van onderhoudskosten, zoals het verbruik van grondstoffen, energie, andere procesverbruiksgoederen, en alle onderhoud en reparatie die nodig zijn om de looptijd van de concrete actie te verlengen.

Artikel 18

Restwaarde van de investering

(artikel 61, lid 3, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Wanneer de activa van een concrete actie zijn ontworpen voor een langere levensduur dan de in artikel 15, lid 2, bedoelde referentieperiode, wordt de restwaarde bepaald door te berekenen hoeveel de netto contante waarde van de kasstromen in de resterende levensjaren van de concrete actie bedraagt. Andere methoden om de restwaarde te berekenen mogen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden worden toegepast.

2.   De restwaarde van de investering wordt alleen in de berekening van de verdisconteerde netto-inkomsten opgenomen als de inkomsten hoger zijn dan de in artikel 17 bedoelde kosten.

Artikel 19

Verdisconteren van kasstromen

(artikel 61, lid 3, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Alleen door de concrete actie uit te betalen of ontvangen kasstromen worden in aanmerking genomen bij de berekening van kosten en inkomsten. Kasstromen moeten worden vastgesteld voor elk jaar waarin zij door de concrete actie worden uitbetaald of ontvangen over de in artikel 15, lid 2, bedoelde referentieperiode.

2.   Niet-kasposten zoals afschrijvingen, eventuele reserves voor toekomstige vervangingskosten en reserves voor onvoorziene uitgaven, worden bij de berekening buiten beschouwing gelaten.

3.   Kasstromen worden naar het heden teruggerekend door een financiële discontovoet van 4 % in reële termen als indicatieve benchmark te gebruiken voor openbare investeringsacties die door de ESI-fondsen worden medegefinancierd.

4.   De lidstaten kunnen een financiële discontovoet van 4 % gebruiken als ze deze benchmark kunnen rechtvaardigen en ervoor kunnen zorgen dat deze consequent wordt gebruikt bij soortgelijke acties in dezelfde sector.

5.   Andere percentages dan 4 % kunnen eventueel worden gerechtvaardigd op grond van:

a)

specifieke macro-economische omstandigheden en internationale macro-economische trends en conjuncturen van de lidstaat; of

b)

de aard van de investeerder of van de uitvoeringsstructuur, bv. publiek-private partnerschappen; of

c)

de aard van de betrokken sector.

6.   Om specifieke financiële discontovoeten vast te stellen, maken de lidstaten een schatting van het gemiddelde rendement op de lange termijn van een alternatieve, risicovrije beleggingsmand, hetzij nationaal of internationaal, die in hun ogen het meest relevant is. Informatie over de verschillende financiële discontovoeten wordt ter beschikking van de begunstigden gesteld.

AFDELING IV

Definitie van de vaste percentages voor indirecte kosten en daarmee verband houdende methoden die op andere beleidsterreinen van de Unie van toepassing zijn

Artikel 20

Financiering op basis van vaste percentages voor indirecte kosten op basis van Verordening (EU) nr. 1290/2013

(artikel 68, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Indirecte kosten kunnen worden berekend door het toepassen van een vast percentage, vastgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 voor de volgende soorten concrete acties of projecten die deel uitmaken van de concrete acties:

a)

de concrete acties die door het EFRO worden ondersteund binnen het steunverleningsveld onder de codes 056, 057 of 060-065 zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 (5) van de Commissie en die worden uitgevoerd onder een van de investeringsprioriteiten die uiteen worden gezet in artikel 5, lid 1, onder a) en b), lid 2, onder b), lid 3, onder a) en c), en lid 4, onder f), van Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6);

b)

de concrete acties die door het ESF worden ondersteund binnen het steunverleningsveld onder code 04 zoals vastgesteld in tabel 6 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de Commissie en die bijdragen tot de versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie in overeenstemming met artikel 3, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1304/2013;

c)

de concrete acties die door het Elfpo worden ondersteund in overeenstemming met de artikelen 17, 26 of 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 die bijdragen tot de prioriteit van de Unie die is vastgelegd in artikel 5, lid 1, van die verordening. Wanneer de concrete actie is geprogrammeerd in overeenstemming met de artikelen 17 en 26 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 worden alleen de concrete acties van een operationele groep van het onder artikel 35, lid 1, onder c), van die verordening gefinancierde Europese innovatiepartnerschap in aanmerking genomen;

d)

de concrete acties die door het EFMZV worden ondersteund en die geprogrammeerd zijn in overeenstemming met artikel 28, artikel 37, of artikel 41, lid 5, van de toekomstige wetshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor de financiële steun voor maritiem beleid en visserijbeleid voor de programmeringsperiode 2014-2020.

Artikel 21

Forfaitaire financiering voor indirecte kosten op basis van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012

(artikel 68, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

Indirecte kosten kunnen worden berekend door het toepassen van het vaste percentage, vastgesteld overeenkomstig artikel 124, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7) voor de volgende soorten concrete acties of projecten die deel uitmaken van de concrete acties:

a)

de concrete acties die door het EFRO worden ondersteund binnen het steunverleningsveld onder de codes 085, 086 of 087 zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de Commissie en die worden uitgevoerd onder een van de in artikel 5, lid 5, onder a), en lid 6, onder d), van Verordening (EU) nr. 1301/2013 uiteengezette investeringsprioriteiten;

b)

de concrete acties die door het ESF worden ondersteund binnen het steunverleningsveld onder code 01 zoals vastgesteld in tabel 6 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de Commissie en die bijdragen aan de steun voor een omslag naar een koolstofarme, klimaatbestendige en hulpbronnenefficiëntie economie in overeenstemming met artikel 3, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1304/2013;

c)

de concrete acties die door het Elfpo worden ondersteund overeenkomstig de artikelen 17 en 25 van Verordening (EU) nr.1305/2013 die bijdragen tot de prioriteit van de Unie die is vastgelegd in artikel 5, punt 4 of 5, van die verordening;

d)

concrete acties die door het EFMZV worden ondersteund en die geprogrammeerd zijn in overeenstemming met artikel 36, artikel 38, artikel 39, lid 1, artikel 46, lid 1, onder e) en i), artikel 54 en artikel 79 quater, lid 1, onder b), van de toekomstige wetshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor de financiële steun voor maritiem beleid en visserijbeleid voor de programmeringsperiode 2014-2020.

HOOFDSTUK III

BEPALINGEN TOT AANVULLING VAN HET DERDE DEEL VAN VERORDENING (EU) Nr. 1303/2013 DAT VAN TOEPASSING IS OP HET EFRO EN HET COHESIEFONDS MET BETREKKING TOT DE METHODE DIE MOET WORDEN GEBRUIKT VOOR HET UITVOEREN VAN DE KWALITEITSBEOORDELING VAN GROTE PROJECTEN

Artikel 22

Voorschriften betreffende onafhankelijke deskundigen die kwaliteitsbeoordelingen uitvoeren

(artikel 101, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De kwaliteitsbeoordeling van grote projecten als bedoeld in artikel 101, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, wordt uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen die voldoen aan de volgende eisen:

a)

aanzienlijke technische ervaring met alle fasen van de projectcyclus;

b)

brede internationale ervaring binnen de betreffende investeringssectoren;

c)

aanzienlijke expertise in het analyseren en evalueren van sociaaleconomische voordelen;

d)

aanzienlijke kennis van en ervaring met de toepasselijke EU-wetgeving en het beleid en de procedures van de Unie;

e)

onafhankelijkheid van alle autoriteiten die direct of indirect betrokken zijn bij de goedkeuring of uitvoering van het grote project;

f)

geen belangenconflict op enig niveau met betrekking tot het grote project;

g)

geen commercieel belang in verband met een groot project;

h)

de noodzakelijke taalkundige vaardigheden.

2.   Indien een lidstaat voorstelt om andere onafhankelijke deskundigen dan de op initiatief van de Commissie, overeenkomstig artikel 58 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, door technische bijstand ondersteunde deskundigen met deze beoordelingen te belasten, dient deze lidstaat, overeenkomstig artikel 101, derde alinea, van die verordening, bij de Commissie een verzoek tot goedkeuring in. Deze goedkeuring wordt verleend op basis van documenten waaruit blijkt dat de deskundigen voldoen aan de in lid 1 van dit artikel genoemde eisen.

De Commissie deelt de lidstaat binnen drie maanden na indiening van het verzoek mee of zij instemt met het voorstel inzake de onafhankelijke deskundigen.

Artikel 23

Kwaliteitsbeoordeling van grote projecten

(artikel 101, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De onafhankelijke deskundigen voeren hun beoordeling uit op basis van de in de punten a) tot en met i) van artikel 101, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde informatie. De onafhankelijke deskundigen kunnen verzoeken om aanvullende elementen met betrekking tot deze informatie die zij voor de kwaliteitsbeoordeling noodzakelijk achten.

De lidstaat en de onafhankelijke deskundigen kunnen overeenkomen dat deze werkzaamheden worden aangevuld met bezoeken ter plaatse.

De onafhankelijke deskundigen kunnen, in overleg met de lidstaten, de Commissie raadplegen over relevante kwesties in verband met overheidssteun ten behoeve van hun beoordeling.

2.   De onafhankelijke deskundigen ondernemen voor de kwaliteitsbeoordeling de volgende stappen:

a)

zij verifiëren of de concrete actie een groot project is in de zin van artikel 100 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, en of het project geen voltooide concrete actie is in de zin van artikel 2, lid 14, en artikel 65, lid 6, van die verordening, en of het is opgenomen in het relevante operationele programma;

b)

zij controleren de volledigheid, consistentie en nauwkeurigheid van de informatie bedoeld in de punten a) tot en met i) van artikel 101, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die verstrekt moet worden in de vorm als bedoeld in artikel 101, vijfde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

c)

zij beoordelen de kwaliteit van het grote project aan de hand van de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde criteria;

d)

zij stellen een onafhankelijk beoordelingsverslag over de kwaliteit op (hierna „IQR-verslag”) in de vorm als bedoeld in artikel 102, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. In het IQR-verslag moeten de onafhankelijke deskundigen hun verklaringen op eenduidige wijze formuleren en onderbouwen voor wat betreft de in dit lid genoemde elementen.

3.   Een groot project wordt tijdens de kwaliteitsbeoordeling positief beoordeeld, in de zin van artikel 102, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, indien de onafhankelijke deskundigen concluderen dat aan alle in bijlage II bij deze verordening genoemde criteria is voldaan.

HOOFDSTUK IV

BEPALINGEN TOT AANVULLING VAN HET VIERDE DEEL VAN VERORDENING (EU) Nr. 1303/2013 DAT VAN TOEPASSING IS OP HET EFRO, HET ESF, HET COHESIEFONDS EN HET EFMZV

AFDELING I

Gegevens die in geautomatiseerde vorm geregistreerd en opgeslagen moeten worden

Artikel 24

Gegevens die in geautomatiseerde vorm geregistreerd en opgeslagen moeten worden

(artikel 125, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De informatie over gegevens die in geautomatiseerde vorm moeten worden geregistreerd en opgeslagen voor elke concrete actie in het monitoringssysteem, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 125, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, wordt in bijlage III bij deze verordening beschreven.

2.   Voor elke concrete actie worden gegevens geregistreerd en opgeslagen, met inbegrip van gegevens over individuele deelnemers, indien van toepassing, zodat het eventueel kan worden samengevoegd voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, controle en audit. Ook moet een cumulatieve samenvoeging van gegevens voor de gehele programmeringsperiode mogelijk zijn. Voor het ESF moeten de gegevens op een zodanige manier worden geregistreerd en opgeslagen dat de managementautoriteiten in staat zijn om de taken met betrekking tot toezicht en evaluatie in overeenstemming met de vereisten van artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en van de artikelen 5 en 19 van Verordening (EU) nr. 1304/2013 en de bijlagen I en II bij die verordening uit te voeren.

3.   Indien een concrete actie door meer dan één operationeel programma, prioriteit, of fonds of onder meer dan één categorie regio wordt ondersteund, wordt de informatie als omschreven in de velden 23-113 van bijlage III zodanig geregistreerd dat de gegevens per operationeel programma, prioriteit, fonds of categorie regio opvraagbaar zijn. Het moet ook mogelijk zijn om de indicatorgegevens als bedoeld in de velden 31-40 van bijlage III, uitgesplitst naar investeringsprioriteit en naar geslacht, in voorkomend geval op te halen.

AFDELING II

Het audittraject en het gebruik van tijdens de audits verzamelde gegevens

Artikel 25

Gedetailleerde minimumeisen voor het audittraject

(artikel 125, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De gedetailleerde minimumeisen voor het audittraject met betrekking tot de boekhouding die moet worden bijgehouden en de bewijsstukken die moeten worden bewaard, zijn de volgende:

a)

het audittraject maakt het mogelijk de toepassing van de door het toezichtcomité voor het operationele programma vastgestelde selectiecriteria te verifiëren;

b)

met betrekking tot subsidies en terugvorderbare bijstand op grond van artikel 67, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 maakt het audittraject het mogelijk zijn om de aan de Commissie medegedeelde gecertificeerde totaalbedragen in overeenstemming te brengen met de gedetailleerde boekhoudkundige gegevens en bewijsstukken van de certificeringsautoriteit, de managementautoriteit, de bemiddelende instanties en de begunstigden met betrekking tot in het kader van het operationele programma medegefinancierde concrete acties;

c)

met betrekking tot subsidies en terugvorderbare bijstand op grond van artikel 67, lid 1, onder b) en c), en artikel 109 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1304/2013 maakt het audittraject het mogelijk om de aan de Commissie medegedeelde gecertificeerde totaalbedragen in overeenstemming te brengen met gedetailleerde prestatie- of resultaatgegevens en bewijsstukken die in het bezit zijn van de certificeringsautoriteit, de managementautoriteit, de bemiddelende instanties en de begunstigden en, indien van toepassing, met inbegrip van de documenten voor de methode om standaardschalen voor eenheidskosten en forfaitaire bedragen vast te stellen, met betrekking tot in het kader van het operationele programma medegefinancierde concrete acties;

d)

met betrekking tot kosten zoals vastgesteld in overeenstemming met artikel 67, lid 1, onder d), en artikel 68, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, maakt het audittraject het mogelijk om de berekeningsmethode aan te tonen en te rechtvaardigen, indien van toepassing, alsmede de basis waarop de vaste percentages zijn vastgesteld, en de subsidiabele directe kosten of kosten die onder andere gekozen categorieën zijn gedeclareerd en waarop het vaste percentage van toepassing is;

e)

met betrekking tot kosten zoals vastgesteld in overeenstemming met artikel 68, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1304/2013 en artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 kunnen door het audittraject de subsidiabele directe kosten waarop het vaste percentage van toepassing is, worden onderbouwd;

f)

het audittraject moet het mogelijk maken om de betaling van de overheidsbijdrage aan de begunstigde te verifiëren;

g)

het audittraject moet voor elke concrete actie, voor zover van toepassing, de technische specificaties en het financieringsplan, documenten betreffende de goedkeuring van de subsidie, documenten betreffende de procedures voor overheidsopdrachten, verslagen van de begunstigden en verslagen over de uitgevoerde verificaties en audits bevatten;

h)

het audittraject moet informatie bevatten over het beheer van de controles en uitgevoerde audits over de concrete actie;

i)

onverminderd artikel 19, lid 3, en de bijlagen I en II van Verordening (EU) nr. 1304/2013 dient het audittraject het mogelijk te maken om gegevens met betrekking tot de outputindicatoren voor de concrete actie in overeenstemming te brengen met de doelstellingen en gerapporteerde gegevens en resultaten voor het programma;

j)

voor financiële instrumenten moet het audittraject de in artikel 9, lid 1, onder e), van deze verordening bedoelde bewijsstukken bevatten.

Voor de kosten als bedoeld in de punten c) en d) moet het audittraject het mogelijk maken om de naleving van de berekeningsmethode te verifiëren die door de managementautoriteit overeenkomstig de artikel 67, lid 5, en artikel 68, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 14, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1304/2013 is gebruikt.

2.   De managementautoriteit zorgt ervoor dat er een verslag beschikbaar is van de identiteit en locatie van de instanties die alle vereiste bewijsstukken in bezit hebben, die nodig zijn om te zorgen voor een toereikend audittraject dat voldoet aan alle in lid 1 vastgestelde minimumeisen.

Artikel 26

Het gebruik van gegevens die tijdens door ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie uitgevoerde audits zijn verkregen

(artikel 127, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De Commissie neemt alle nodige maatregelen om ongeoorloofde verspreiding van en toegang tot de door de Commissie in de loop van haar audits verzamelde gegevens te voorkomen.

2.   De Commissie gebruikt de in de loop van haar audits verzamelde gegevens uitsluitend om te voldoen aan de verantwoordelijkheden overeenkomstig artikel 75 van Verordening (EU) nr. 1303/2013. De Europese Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding hebben toegang tot de verzamelde gegevens.

3.   De verzamelde gegevens worden niet doorgegeven aan andere personen dan die welke, in de lidstaten of bij de instellingen van de Unie, er uit hoofde van hun functie toegang dienen te hebben, in overeenstemming met de toepasselijke regels, zonder de uitdrukkelijke toestemming van de gegevensverstrekkende lidstaat.

AFDELING III

Reikwijdte en inhoud van audits op concrete acties en jaarrekeningen en de methode voor de selectie van de steekproef van activiteiten

Artikel 27

Audits van concrete acties

(artikel 127, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   Audits van concrete acties worden op basis van elk boekjaar verricht op een steekproef van concrete acties die is geselecteerd volgens een door de auditautoriteit overeenkomstig artikel 28 van deze verordening vastgestelde of goedgekeurde methode.

2.   Audits van concrete acties worden uitgevoerd aan de hand van bewijsstukken die tezamen het audittraject vormen, en moeten de wettigheid en regelmatigheid van de bij de Commissie ingediende uitgaven controleren, waaronder de volgende aspecten:

a)

dat de concrete actie geselecteerd is overeenkomstig de selectiecriteria voor het operationele programma, niet fysiek voltooid of volledig ten uitvoer gelegd was voordat de begunstigde de aanvraag om financiering in het kader van het operationele programma indiende, uitgevoerd is overeenkomstig de goedkeuringsbeschikking, en voldoet aan alle ten tijde van de audit geldende voorwaarden betreffende functionaliteit, gebruik en te verwezenlijken doelstellingen;

b)

dat de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven overeenstemmen met de boekhoudkundige gegevens, en dat de vereiste bewijsstukken een adequaat audittraject als bedoeld in artikel 25 van deze verordening vormen;

c)

dat voor bij de Commissie ingediende uitgaven zoals bepaald overeenkomstig de artikel 67, lid 1, onder b) en c), en artikel 109 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1304/2013 prestaties en resultaten geleverd zijn die de betalingen aan de begunstigde onderbouwen, dat gegevens van deelnemers of andere bescheiden in verband met prestaties en resultaten overeenkomen met de bij de Commissie ingeleverde informatie en dat de vereiste bewijsstukken een adequaat audittraject als bedoeld in artikel 25 van deze verordening vormen;

Bij de audits wordt ook geverifieerd dat de overheidsbijdrage aan de begunstigde betaald is overeenkomstig artikel 132, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

3.   Audits van concrete acties omvatten, waar van toepassing, controle ter plaatse van de fysieke uitvoering van de operatie.

4.   Audits van concrete acties controleren de juistheid en volledigheid van de overeenkomstige uitgaven die de certificeringsautoriteit in zijn boekhoudsysteem registreert en de afstemming van het audittraject op alle niveaus.

5.   Indien geconstateerde problemen een systemisch karakter blijken te vertonen en dus een risico voor andere concrete acties in het kader van het operationele programma kunnen inhouden, zorgt de auditautoriteit voor nader onderzoek, zo nodig met aanvullende audits, om de omvang van die problemen vast te stellen, en beveelt de nodige corrigerende maatregelen aan.

6.   Met het oog op de jaarlijkse verslaglegging aan de Commissie worden voor het bedrag aan gecontroleerde uitgaven alleen uitgaven meegerekend die binnen het bestek van een overeenkomstig lid 1 verrichte audit vallen. Hiervoor wordt het model voor het overeenkomstig artikel 127, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 opgestelde controleverslag gebruikt.

Artikel 28

Methode voor de samenstelling van de steekproef op concrete acties

(artikel 127, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De auditautoriteit stelt de methode voor de selectie van de steekproef (de steekproefmethode) vast in overeenstemming met de in dit artikel vermelde vereisten, rekening houdend met de internationaal aanvaarde controlenormen INTOSAI, IFAC of IIA.

2.   Naast de toelichtingen in de auditstrategie houdt de auditautoriteit een overzicht bij van de documentatie en deskundige oordelen die hebben geleid tot het opstellen van de steekproefmethoden, waaronder de planning, de selectie, het testen en de evaluatiefasen, om aan te tonen dat de vastgestelde methode geschikt is.

3.   Een steekproef moet representatief zijn voor de populatie waaruit het is getrokken, waardoor de auditautoriteit een geldige controleverklaring kan opstellen overeenkomstig artikel 127, lid 5, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Deze populatie omvat de uitgaven van een operationeel programma of groep van operationele programma's die onder een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem vallen, dat is opgenomen in de betalingsaanvragen aan de Commissie overeenkomstig artikel 131 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voor een bepaald boekjaar. De steekproef kan tijdens of na het boekjaar worden geselecteerd.

4.   Voor toepassing van artikel 127, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is een steekproefmethode statistisch wanneer die waarborgt:

i)

willekeurige selectie van de steekproefeenheden;

ii)

het gebruik van kansrekening om de steekproefresultaten te evalueren, met inbegrip van meting en controle van het steekproefrisico en van de geplande en feitelijk bereikte steekproefprecisie.

5.   De steekproefmethode moet zorgen voor een willekeurige selectie van elke steekproefeenheid in de populatie door willekeurige getallen te gebruiken die voor elke populatie-eenheid zijn geselecteerd om de eenheden waaruit de steekproef bestaat te selecteren of door middel van systematische selectie met behulp van een willekeurig beginpunt en het een systematische regel toe te passen om de aanvullende items te selecteren.

6.   De steekproefeenheid wordt door de auditautoriteit op basis van deskundig oordeel vastgesteld. De steekproefeenheid kan een concrete actie, een project binnen een concrete actie of uit een betalingsaanvraag door een begunstigde zijn. Informatie over het soort vastgestelde steekproefeenheid en het hiervoor gebruikte deskundig oordeel worden in het controleverslag opgenomen.

7.   Indien de totale uitgaven voor een steekproefeenheid een negatief bedrag vertonen in een boekjaar, wordt het van de in lid 3 bedoelde populatie uitgesloten en afzonderlijk geëvalueerd. De auditautoriteit kan ook een aparte steekproef van deze populatie nemen.

8.   Indien de voorwaarden voor evenredige controle zoals bepaald in artikel 148, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van toepassing zijn, kan de auditautoriteit de in dar artikel vermelde items uitsluiten van de te bemonsteren populatie. Als de concrete actie reeds is geselecteerd in de steekproef, vervangt de auditautoriteit het door middel van een geschikte willekeurige selectie.

9.   Alle bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in de steekproef worden onderworpen aan een audit.

Wanneer de geselecteerde steekproefeenheden een groot aantal onderliggende betalingsaanvragen of -facturen bevatten, kan de auditautoriteit ze aan de hand van substeekproeven controleren en de onderliggende betalingsaanvragen of -facturen selecteren met behulp van dezelfde steekproefparameters die zijn gebruikt om de steekproefeenheden te selecteren van de belangrijkste steekproef.

In dat geval wordt de juiste steekproefomvang berekend binnen elke te controleren steekproefeenheid en mogen er in ieder geval niet minder dan 30 onderliggende betalingsaanvragen of -facturen voor elke steekproefeenheid zijn.

10.   De auditautoriteit kan in een populatie gelaagdheid aanbrengen door een populatie te verdelen in subpopulaties, die elk een groep van steekproefeenheden met vergelijkbare kenmerken vormen, in het bijzonder in termen van risico of een verwacht foutenpercentage of wanneer de populatie activiteiten omvat die uit financiële bijdragen van een operationeel programma voor financiële instrumenten of andere waardevolle elementen bestaat.

11.   De auditautoriteit beoordeelt de betrouwbaarheid van het systeem met hoog, gemiddeld of laag, hierbij rekening houdend met de resultaten van systeemaudits om de technische parameters van de steekproef te bepalen, zodat de gecombineerde mate van zekerheid die met de systeemaudits en de audits op concrete acties wordt verkregen, hoog is. Voor een systeem dat als hoog betrouwbaar is beoordeeld, dient het betrouwbaarheidsniveau dat wordt gehanteerd voor het trekken van een steekproef uit concrete acties niet lager te zijn dan 60 %. Voor een systeem dat als laag betrouwbaar is beoordeeld, dient het betrouwbaarheidsniveau dat wordt gehanteerd voor het trekken van een steekproef uit concrete acties niet lager te zijn dan 90 %. Het maximale materialiteitsniveau bedraagt 2 % van de in lid 3 bedoelde uitgaven.

12.   Wanneer er onregelmatigheden of een risico van onregelmatigheden wordt vastgesteld, beslist de auditautoriteit op basis van een deskundig oordeel of het noodzakelijk is een aanvullende steekproef te controleren van extra concrete acties of onderdelen van concrete acties die geen deel uitmaakten van de willekeurige steekproef, teneinde rekening te houden met vastgestelde specifieke risicofactoren.

13.   De auditautoriteit dient de resultaten van de audits van de aanvullende steekproef afzonderlijk te analyseren, op basis van deze resultaten conclusies te trekken en de Commissie hiervan in het jaarlijkse controleverslag op de hoogte te stellen. In de aanvullende steekproef aangetroffen onregelmatigheden mogen niet in de berekening van het willekeurige foutenpercentage van de willekeurige steekproef worden opgenomen.

14.   Op basis van de resultaten van audits op concrete acties, berekent de auditautoriteit in het kader van het auditoordeel en controleverslag als bedoeld in artikel 127, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 een totaal foutenpercentage dat het totaal aantal verwachte toevallige fouten beslaat en, indien van toepassing, systemische fouten en ongecorrigeerde abnormale fouten, gedeeld door de populatie.

Artikel 29

Audit van de rekeningen

(artikel 127, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De controle van de rekeningen als bedoeld in artikel 137, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt voor elk boekjaar uitgevoerd door de auditautoriteit.

2.   De controle van de rekeningen moet een redelijke mate van zekerheid bieden over de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarachtigheid van de gedeclareerde bedragen in de rekeningen.

3.   Voor de doelstellingen van de leden 1 en 2 houdt de auditautoriteit in het bijzonder rekening met de resultaten van de systeemaudits die binnen de certificeringsautoriteit zijn verricht en van de audits op concrete acties.

4.   De systeemaudit omvat verificatie van de betrouwbaarheid van het boekhoudsysteem van de certificeringsautoriteit en, op steekproefbasis, van de juistheid van de uitgaven, geschrapte bedragen en terugvorderingen, die in het boekhoudsysteem van de certificeringsautoriteit staan geregistreerd.

5.   Voor de accountantsverklaring, teneinde te kunnen concluderen dat de rekeningen een getrouw beeld geven, controleert de auditautoriteit dat alle in artikel 137 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vereiste elementen correct zijn opgenomen in de rekeningen en overeenkomen met de ondersteunende boekhoudstukken die door alle betrokken autoriteiten of instanties en begunstigden zijn bijgehouden. De auditautoriteit controleert in het bijzonder, op basis van de door de certificeringsautoriteit verstrekte rekeningen, of:

a)

het totale bedrag van gedeclareerde subsidiabele uitgaven overeenkomstig artikel 137, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 overeenkomt met de uitgaven en met de bijbehorende overheidsbijdrage in de betalingsaanvragen aan de Commissie voor het desbetreffende boekjaar en, als er verschillen zijn, of er adequate toelichtingen zijn verstrekt in de boekhouding voor de afgestemde bedragen;

b)

de geschrapte bedragen en terugvorderingen tijdens het boekjaar, de terug te vorderen bedragen aan het einde van het boekjaar, de terugvorderingen krachtens artikel 71 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en de oninbare bedragen die in de rekeningen staan opgenomen, overeenkomen met de bedragen die in de boekhoudsystemen van de certificeringsautoriteit staan geregistreerd en gebaseerd zijn op gerechtvaardigde beslissingen door de verantwoordelijke beheers- of certificeringsautoriteit;

c)

er uitgaven zijn uitgesloten van de rekeningen overeenkomstig artikel 137, lid 2, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013, indien van toepassing, en of alle vereiste correcties terug te vinden zijn in de rekeningen van het betreffende boekjaar;

d)

de programmabijdragen aan financiële instrumenten en voorschotten op staatssteun aan begunstigden worden ondersteund door beschikbare informatie van de beheers- en certificeringsautoriteit.

Controles zoals bedoeld in de punten b), c) en d) kunnen op basis van een steekproef worden uitgevoerd.

AFDELING IV

Financiële correcties door de Commissie met betrekking tot systemische tekortkomingen

Artikel 30

Criteria voor het vaststellen van ernstige tekortkomingen in de effectieve werking van het beheers- en controlesysteem

(artikel 144, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013)

1.   De Commissie baseert haar beoordeling van de efficiënte werking van de beheers- en controlesystemen op de resultaten van alle beschikbare systeemaudits, met inbegrip van tests van controles, en van audits op concrete acties.

Deze beoordeling heeft betrekking op de interne controleomgeving van het programma, de management- en controleactiviteiten van de beheers- en certificerende instanties, en de controleactiviteiten van de auditautoriteit, en is gebaseerd op verificatie van naleving van de in tabel 1 van bijlage IV aangegeven voorschriften.

Of aan deze voorschriften is voldaan, wordt beoordeeld aan de hand van de in tabel 2 van bijlage IV aangegeven categorieën.

2.   De voornaamste typen ernstige tekortkomingen van de effectieve werking van de beheers- en controlesysteem zijn gevallen waar aan een van de in de punten 2, 4, 5, 13, 15, 16 en 18 van tabel 1 van bijlage IV genoemde belangrijkste eisen niet wordt voldaan, of wanneer ten aanzien van twee of meer van de andere belangrijkste eisen van tabel 1 van bijlage IV wordt geconstateerd dat deze vallen onder categorie 3 of 4 zoals aangegeven in tabel 2 van bijlage IV.

Artikel 31

Criteria voor het toepassen van forfaitaire percentages of geëxtrapoleerde financiële correcties en criteria voor het vaststellen van de hoogte van de financiële correctie

Artikel 144, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

1.   Financiële correcties worden toegepast op een operationeel programma, of een deel daarvan, waarin de Commissie een of meer ernstige tekortkomingen in de werking van het beheers- en controlesysteem vaststelt.

Niettegenstaande de eerste alinea van dit lid worden er geëxtrapoleerde financiële correcties toegepast, voor het gehele operationele programma of een deel daarvan, wanneer de Commissie systemische onregelmatigheden vaststelt in een representatieve steekproef van concrete acties, waardoor een nauwkeuriger kwantificering van het risico voor de begroting van de Unie mogelijk is. In dit geval moeten de resultaten van het onderzoek naar de representatieve steekproef worden geëxtrapoleerd naar de rest van de populatie waaruit de steekproef voor de vaststelling van de financiële correctie werd getrokken.

2.   De hoogte van de forfaitaire correctie wordt vastgesteld met inachtneming van de volgende elementen:

a)

het relatieve belang van de ernstige tekortkoming(en) in de context van het beheers- en controlesysteem als geheel;

b)

de frequentie en de omvang van de ernstige tekortkoming(en);

c)

de mate van risico op verlies voor de begroting van de Unie.

3.   Rekening houdend met deze elementen wordt de hoogte van de financiële correctie als volgt vastgesteld:

a)

wanneer de ernstige tekortkoming(en) in het beheers -en controlesysteem dusdanig fundamenteel, regelmatig of wijdverbreid is/zijn dat dit tot volledig falen van het systeem leidt, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van alle betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 100 % toegepast;

b)

wanneer de ernstige tekortkoming(en) in het beheers -en controlesysteem dusdanig regelmatig en wijdverbreid is/zijn dat dit tot zeer ernstig falen van het systeem leidt, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van een zeer groot deel van de betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 25 % toegepast;

c)

wanneer de ernstige tekortkoming(en) in het beheers -en controlesysteem het gevolg is/zijn van een niet volwaardig, of slecht of onregelmatig functionerend systeem, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van een groot deel van alle betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 10 % toegepast;

d)

wanneer de ernstige tekortkoming(en) in het beheers -en controlesysteem het gevolg is/zijn van een niet consistent functionerend systeem, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van een aanzienlijk deel van alle betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 5 % toegepast.

4.   Wanneer de toepassing van een vast percentage overeenkomstig lid 3 onevenredig zou zijn, wordt een lager correctieniveau toegepast.

5.   Indien een verantwoordelijke autoriteit nalaat adequate corrigerende maatregelen te treffen naar aanleiding van een financiële correctie tijdens een boekjaar, en dezelfde ernstige tekortkoming(en) in een volgend boekjaar opnieuw vastgesteld worden, wordt het correctiepercentage, vanwege de aanhoudende aard van de tekortkoming(en), verhoogd tot een niveau dat niet hoger is dan dat van de naasthogere categorie.

Artikel 32

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24 is van toepassing met ingang van 1 december 2014 wat betreft de in bijlage III bedoelde informatie over vastgelegde en opgeslagen gegevens, met uitzondering van de datavelden 23 tot en met 40, 71 tot en met 78, en 91 tot en met 105. Wat deze velden van bijlage III betreft, is artikel 24 van toepassing met ingang van 1 juli 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(2)  Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470).

(3)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(4)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de Commissie van 7 maart 2014 tot vaststelling krachtens Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, van de voorwaarden voor het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie en tot vaststelling krachtens Verordening (EU) nr.1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, van de nomenclatuur van de categorieën steunverlening van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (PB L 69 van 8.3.2014, blz. 65).

(6)  Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PB L 347 van 20.12. 2013, blz. 289).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).


BIJLAGE I

Referentieperiodes als bedoeld in artikel 15, lid 2

Sector

Referentieperiode (jaren)

Spoorwegen

30

Watervoorziening/sanitaire voorziening

30

Wegen

25-30

Afvalbeheer

25-30

Havens en luchthavens

25

Stadsvervoer

25-30

Energie

15-25

Onderzoek en innovatie

15-25

Breedband

15-20

Zakelijke infrastructuur

10-15

Overige sectoren

10-15


BIJLAGE II

Criteria voor kwaliteitsbeoordeling van grote projecten als bedoeld in artikel 23

1.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1)

Bewijs van toereikende technische, juridische, financiële en administratieve capaciteit om het project te beheren bij de uitvoering en de operationele fasen.

2.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

Bewijs van het in aanmerking komen voor financiering van het project op basis van gerelateerde vereisten in verband met locatie of projectgebied.

3.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

3.1.   Juistheid van de berekening van de totale kosten en de totale subsidiabele kosten, rekening houdend met de in artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 aangegeven vereisten; voldoende gedetailleerd, berekening van de kosten redelijk onderbouwd, zowel in termen van de totale kosten voor het verwezenlijken van de doelstellingen en in termen van de eenheidskosten, indien van toepassing.

3.2.   Bewijs van het in aanmerking komen voor steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) of het Cohesiefonds, voor zover van toepassing: de financiering is alleen beoogd voor die elementen die voldoen aan de bepalingen zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1303/2013, Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) en Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3), en aan de subsidiabiliteitsregels die door de lidstaat zijn vastgesteld.

3.3.   Bewijsstukken dat de overheidssteun voor het project geen deel uitmaakt van staatssteun of, in het geval van staatssteun, dat er correct rekening mee is gehouden in de berekening van de totale overheidsbijdrage aan het project.

4.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

4.1.   Betrouwbaarheid van de analyse van de vraag (of bedrijfsplan in het geval van productieve investeringen), gebaseerd op realistische schattingen en in overeenstemming met de belangrijkste demografische trends en ontwikkelingen in de betreffende sector om de noodzaak voor het project en de totale capaciteit van de projectfaciliteiten te rechtvaardigen.

4.2.   Geschiktheid van de kwaliteit van de alternatievenanalyse om het oordeel van de lidstaat te ondersteunen dat de voornaamste alternatieven bestudeerd zijn en dat de beste optie voor uitvoering werd geselecteerd, inclusief motivering van de gekozen optie.

4.3.   Geschiktheid van de voorgestelde technologie voor het project en de capaciteit van de eindbegunstigde om de duurzaamheid ervan te waarborgen, of, in het geval van onvoldoende capaciteit van de eindbegunstigde, toereikende overwogen maatregelen om de capaciteit op het gewenste niveau te brengen.

4.4.   Deugdelijkheid van het oordeel dat het project haalbaar is en binnen de voor het project geplande periode kan worden uitgevoerd of uiterlijk aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode, zoals vastgesteld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

5.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder e), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

5.1.   Kosten-batenanalyse heeft de vereiste methode als bedoeld in artikel 101 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 correct gevolgd, en de methode voor de berekening van de netto-inkomsten als bedoeld in artikel 61 van die verordening en in de artikelen 15 tot 19 van deze verordening correct toegepast.

5.2.   Deugdelijkheid van het oordeel dat het project in economisch en financieel opzicht haalbaar is en positieve sociaaleconomische effecten heeft die het niveau van steun van het EFRO of het Cohesiefonds tot aan de beoogde omvang rechtvaardigen.

6.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder f), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

6.1.   Aantoonbare bijdrage aan de doelstellingen van het beleid inzake milieu en klimaatverandering (in het bijzonder de doelstellingen die samenhangen met de EU 2020-strategie); en bewijs dat er rekening wordt gehouden met de risico's en de behoeften inzake aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering en inzake rampbestendigheid en dat er passende maatregelen genomen of gepland zijn om de veerkracht van het project met betrekking tot klimaatverandering en de kwetsbaarheid daarvoor veilig te stellen.

6.2.   Bewijs dat het beginsel van de vervuiler betaalt en het beginsel van preventief optreden correct zijn toegepast.

6.3.   Verenigbaarheid van het project met Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (4), voor projecten die in bijlage I bij die richtlijn zijn vermeld, en voor de in bijlage II bij die richtlijn vermelde projecten, waarvoor de bevoegde instanties op grond van de screening als bedoeld in artikel 4 hebben geconcludeerd dat eenzelfde MEB-procedure nodig is als voor de in bijlage I bij Richtlijn 2011/92/EU opgenomen projecten:

a)

de niet-technische samenvatting van het MEB-verslag is in overeenstemming met artikel 5 van en bijlage IV bij Richtlijn 2011/92/EU en is onderworpen aan openbare raadplegingen geweest, en

b)

er is een raadpleging gehouden van de milieu-instanties, het publiek, en indien van toepassing, andere lidstaten, overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2011/92/EU, en

c)

het besluit van de bevoegde autoriteit is afgegeven overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van Richtlijn 2011/92/EU, of

d)

er is, in de gevallen waarin de MEB-procedure is afgerond met een wettelijk bindend besluit, in afwachting van de afgifte van een vergunningverlening overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van Richtlijn 2011/92/EU, een schriftelijke toezegging van de lidstaten met betrekking tot tijdige actie, teneinde ervoor te zorgen dat de vergunning wordt afgegeven voordat de werkzaamheden beginnen.

6.4.   Verenigbaarheid van het project met Richtlijn 2011/92/EU voor projecten die zijn vermeld in bijlage II bij die richtlijn, waarvoor de bevoegde instanties hebben geconcludeerd, door middel van de screening op grond van artikel 4, dat er geen MEB-procedure nodig was:

a)

het screeningsbesluit van de bevoegde autoriteiten is afgegeven en beschikbaar voor het publiek, en

b)

in het geval het screeningsbesluit geen betrekking heeft op de in bijlage III genoemde criteria van Richtlijn 2011/92/EU, is de relevante informatie op grond van artikel 4 van en bijlage III bij die richtlijn verstrekt.

6.5.   In voorkomend geval moet de niet-toepasselijkheid van Richtlijn 2011/92/EU worden aangetoond.

6.6.   Indien het project voortvloeit uit een ander plan of programma (in het kader van de voorschriften van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (5)) dan het operationele programma, moet de samenhang tussen het project en het plan of programma worden aangetoond.

6.7.   In geval van niet-nakoming van de algemene voorafgaande voorwaarde inzake de milieuwetgeving en van, in voorkomend geval, relevante thematische voorafgaande voorwaarden voor de afval-, de water- en de transportsector (SMB-vereisten) zoals vastgesteld in artikel 19 van en bijlage XI bij Verordening (EU) nr. 1303/2013, moet het verband met het overeengekomen actieplan worden aangetoond.

6.8.   Verenigbaarheid van het project met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (6):

a)

in het geval een project aanzienlijke milieueffecten kan hebben op Natura 2000-gebied(en) (overeenkomstig artikel 6, lid 3), moet de juiste beoordeling zijn uitgevoerd en afgerond voordat de vergunning voor het project wordt verleend;

b)

in het geval een project aanzienlijke negatieve milieueffecten heeft op Natura 2000-gebied(en), moet worden voldaan aan de vereisten van artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG, met inbegrip van kennisgeving of advies van de Commissie.

6.9.   Adequate informatie over de aanvullende milieu-integratiemaatregelen zoals een milieu-audit, milieubeheer en specifieke milieubewaking, waaruit blijkt dat in voldoende mate wordt voldaan aan de vastgestelde behoeften.

6.10.   Adequate schatting van de kosten van de maatregelen gericht op negatieve milieueffecten.

6.11.   Verenigbaarheid van het project met de relevante sectorale milieurichtlijnen indien van toepassing, in het bijzonder:

a)

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) voor projecten die van invloed zijn op waterlichamen (in voorkomend geval voor projecten die vallen onder de vrijstellingen op grond van artikel 4, lid 7, van die richtlijn, verificatie van de beoordeling);

b)

Richtlijn 91/271/EEG (8) voor projecten in de sector van stedelijk afvalwater;

c)

Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), alsmede relevante toepasselijke richtlijnen zoals de Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (10) voor projecten met betrekking tot vaste afvalstoffen; en

d)

Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (11) voor projecten waarvoor uit hoofde van die richtlijn een vergunning verleend moet worden.

7.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder g), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

7.1.   Samenhang en toereikendheid van de projectdoelstellingen in het licht van de specifieke doelstellingen beschreven onder de relevante prioritaire assen van de desbetreffende operationele programma's.

7.2.   Geschiktheid van de bijdrage van het project aan resultaat- en prestatie-indicatoren van de prioritaire as.

7.3.   Toereikendheid van de verwachte bijdrage van het project aan de sociaaleconomische ontwikkeling.

7.4.   Bewijs dat de begunstigde passende maatregelen heeft genomen om een optimaal gebruik van de infrastructuur in de operationele fase te waarborgen.

8.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften van artikel 101, eerste alinea, onder h), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

8.1.   Gerechtvaardigde totale geplande financiële middelen en gerechtvaardigde geplande steun uit hoofde van de fondsen, correct weergegeven in het financieringsplan.

8.2.   Toereikendheid van het financieringsplan van het project, financiële haalbaarheid gezien de jaarlijkse financiële behoeften voor de uitvoering van het project.

8.3.   Geschiktheid en controleerbaarheid van de fysieke en financiële indicatoren voor het controleren van de voortgang van het project, rekening houdende met de vastgestelde risico's.

9.   Criteria voor kwaliteitsbeoordeling voor de informatievoorschriften voor artikel 101, eerste alinea, onder i), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

9.1.   Deugdelijkheid en haalbaarheid van het voorgestelde tijdschema voor de uitvoering van het grote project, rekening houdend met de vastgestelde risico's.

9.2.   Wanneer de uitvoering van het project langer duurt dan de programmeringsperiode, geschiktheid van de aangegeven fasen en optimale organisatie vanuit een oogpunt van doelmatigheid en efficiëntie.


(1)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(2)  Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289).

(3)  Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281).

(4)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van woensdag 27 juni 2001 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(6)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(7)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(8)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(9)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(10)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).


BIJLAGE III

Lijst met in elektronische vorm in het bewakingssysteem te registreren en te bewaren gegevens (als bedoeld in artikel 24)

Er zijn gegevens vereist voor activiteiten die worden ondersteund door het ESF, het EFRO, het Cohesiefonds en het EFMZV, tenzij anders vermeld in de tweede kolom.

Vereiste gegevens

Fondsen waarvoor geen gegevens vereiste zijn

Gegevens over de begunstigde (1)  (2)

1.

Naam of unieke identificatiecode van iedere begunstigde

 

2.

Informatie of de begunstigde een publiekrechtelijk of een privaatrechtelijk orgaan is

 

3.

Informatie of de btw over de door de begunstigde gemaakte uitgaven oninbaar is op grond van de nationale btw-wetgeving

 

4.

Contactgegevens van de begunstigde

 

Gegevens over de concrete actie

5.

Naam of unieke identificatiecode van de concrete actie

 

6.

Korte beschrijving van de concrete actie

 

7.

Datum van indiening van de aanvraag voor de concrete actie

 

8.

Startdatum zoals aangegeven in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

9.

Einddatum zoals aangegeven in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

10.

Feitelijke datum waarop de concrete actie fysiek is voltooid of volledig is uitgevoerd

 

11.

Orgaan dat het document uitgeeft waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

12.

Datum van het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

13.

Informatie of de concrete actie een groot project is en CCI nr.

Niet van toepassing op het ESF en het EFMZV

14.

Informatie of de concrete actie een gemeenschappelijke actieplan is en CCI nr.

Niet van toepassing op het EFMZV

15.

Informatie of de concrete actie subsidies op grond van het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren bevat

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds en het EFMZV

16.

Informatie of de publieke steun voor de concrete actie deel uitmaakt van staatssteun

 

17.

Informatie of de concrete actie op grond van een publiek-private samenwerkingsstructuur wordt uitgevoerd

Niet van toepassing op het EFMZV

18.

Valuta van de concrete actie

 

19.

CCI van programma('s) op grond waarvan de concrete actie wordt ondersteund

 

20.

Prioriteit(en) van programma('s) op grond waarvan de concrete actie wordt ondersteund

 

21.

Fonds(en) waaruit de concrete actie wordt ondersteund

 

22.

Betrokken regiocategorie

Niet van toepassing op het Cohesiefonds en het EFMZV

Gegevens over categorieën steunverlening

23.

Code(s) voor terrein van steunverlening

Niet van toepassing op het EFMZV

24.

Code(s) voor financieringsvorm

Niet van toepassing op het EFMZV

25.

Code(s) voor soort gebied

Niet van toepassing op het EFMZV

26.

Code(s) voor uitvoeringssystemen per gebied

Niet van toepassing op het EFMZV

27.

Code(s) voor thematische doelstelling

Niet van toepassing op het ESF en het EFMZV

28.

Code(s) voor secundair thema ESF

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds en het EFMZV

29.

Code(s) voor economische activiteit

Niet van toepassing op het EFMZV

30.

Code(s) voor plaats van uitvoering

Niet van toepassing op het EFMZV

Gegevens over indicatoren

31.

Naam en unieke identificatiecode voor elk van de gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren die relevant zijn voor de concrete actie of indien vereist op grond van de fondsspecifieke bepalingen, naam en unieke identificatiecode voor elke gemeenschappelijke outputindicator, uitgesplitst naar geslacht voor deelnemers

 

32.

Meeteenheid voor elke outputindicator

 

33.

Streefcijfer voor de outputindicator, uitgesplitst naar geslacht waar van toepassing

 

34.

Prestatieniveau van elke outputindicator voor elk uitvoerend kalenderjaar, uitgesplitst naar geslacht, indien van toepassing

 

35.

Naam en unieke identificatiecode voor elk van de gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren (3) die relevant zijn voor de concrete actie of indien vereist op grond van de fondsspecifieke bepalingen, naam en unieke identificatiecode voor elke gemeenschappelijke resultaatindicator, uitgesplitst naar geslacht, indien van toepassing

 

36.

Meeteenheid voor elke resultaatindicator

 

37.

Uitgangswaarde voor elke verstrekte resultaatindicator

Niet van toepassing op het ESF

38.

Streefwaarde voor de verstrekte resultaatindicator, indien van toepassing uitgesplitst naar geslacht

Niet van toepassing op het EFRO en het Cohesiefonds

39.

Meeteenheid voor elk doel en elke uitgangswaarde

 

40.

Prestatieniveau van elke resultaatindicator voor elk kalenderjaar, uitgesplitst naar geslacht, indien van toepassing

Niet van toepassing op het EFRO en het Cohesiefonds

Financiële gegevens over elke concrete actie (in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

41.

Bedrag van de totale subsidiabele kosten van de concrete actie, dat is goedgekeurd in het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vastgesteld

 

42.

Bedrag van de totale subsidiabele kosten waaruit de overheidsuitgaven bestaan, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

 

43.

Bedrag van overheidssteun, zoals aangegeven in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

Gegevens over betalingsaanvragen van de begunstigde (in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

44.

Datum van ontvangst van elk verzoek tot uitbetaling van de begunstigde

 

45.

Datum van elke betaling aan de begunstigde op basis van de betalingsaanvraag

 

46.

Bedrag van subsidiabele uitgaven in betalingsaanvraag, die de basis vormen voor elke betaling aan de begunstigde

 

47.

Bedrag aan overheidsuitgaven, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, dat overeenkomt met de subsidiabele uitgaven die de basis vormen voor elke betaling

 

48.

Bedrag van elke betaling aan de begunstigde op basis van de betalingsaanvraag

 

49.

Netto-inkomsten van de concrete actie tijdens de uitvoering, die niet zijn meegerekend in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld, en die in mindering zijn gebracht op de subsidiabele uitgaven

 

50.

Begindatum van de verificaties ter plaatse van de concrete actie die wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 125, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013

 

51.

Datum van audits ter plaats overeenkomstig artikel 127, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 28 van deze verordening

 

52.

Instantie die de audit of verificatie uitvoert

 

Gegevens over uitgaven in betalingsaanvragen van de begunstigde, gebaseerd op de werkelijke kosten (in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

53.

Bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte en betaalde kosten, vermeerderd met bijdragen in natura en afschrijvingen, indien van toepassing

 

54.

Overheidsuitgaven, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 die overeenkomen met de aan de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van de daadwerkelijk vergoede en betaalde kosten, vermeerderd met bijdragen in natura en afschrijvingen, indien van toepassing

 

55.

Type contract als voor de toekenning van het contract de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG (4) of Richtlijn 2004/18/EG (5) (werken/diensten/leveringen) of Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) gelden

 

56.

Bedrag van het contract als voor de toekenning van het contract de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG of Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2014/23/EU gelden

 

57.

Subsidiabele uitgaven die zijn gedaan op basis van een contract als voor dat contract de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG of Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2014/23/EU gelden

 

58.

De gebruikte procedure voor de plaatsing van de opdracht als voor de toekenning van het contract de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG of Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2014/23/EU gelden

 

59.

Naam of unieke identificatiecode van de contractant als voor de toekenning van het contract de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG of Richtlijn 2004/18/EG of Richtlijn 2014/23/EU gelden

 

Gegevens over uitgaven in betalingsaanvragen van de begunstigde, gebaseerd op standaardschalen van eenheidskosten (bedragen in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

60.

Bedrag van de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van standaardschalen van eenheidskosten

 

61.

Overheidsuitgaven, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van standaardschalen van eenheidskosten

 

62.

Definitie van een eenheid die moet worden gebruikt voor de toepassing van de standaardschaal van eenheidskosten

 

63.

Aantal geleverde eenheden, zoals aangegeven in de betalingsaanvraag voor elke eenheidspost

 

64.

Eenheidskosten voor een enkele eenheid voor elke eenheidspost

 

Gegevens over uitgaven in betalingsaanvragen van de begunstigde, gebaseerd op forfaitaire betalingen (bedragen in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

65.

Bedrag van de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van vaste bedragen

 

66.

Overheidsuitgaven, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met de bij de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van forfaitaire bedragen

 

67.

Voor elk forfaitair bedrag, geleverde prestaties (output of resultaten) overeengekomen in het document waarin de voorwaarden voor de steun op basis van de uitbetaling van forfaitaire betalingen worden vastgesteld

 

68.

Voor elk forfaitair bedrag, het bedrag dat is overeengekomen in het document waarin de voorwaarden voor de steun worden vastgesteld

 

Gegevens over uitgaven in betalingsaanvragen van de begunstigde, gebaseerd op vaste percentages (in de valuta die op de concrete actie van toepassing is)

69.

Bedrag van de aan de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van een vast percentage

 

70.

Overheidsuitgaven, zoals bepaald in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met de aan de Commissie gedeclareerde subsidiabele uitgaven, vastgesteld op basis van een vast percentage

 

Gegevens over geïnde bedragen van de begunstigde

71.

Datum van elke terugvorderingsbeschikking

 

72.

Bedrag van overheidsuitgaven die door elke terugvorderingsbeschikking worden beïnvloed

 

73.

Totale subsidiabele uitgaven die door elke terugvorderingsbeschikking worden beïnvloed

 

74.

Datum van ontvangst van elk door de begunstigde terugbetaald bedrag naar aanleiding van een terugvorderingsbeschikking

 

75.

Door de begunstigde terugbetaalde bedragen aan overheidssteun, naar aanleiding van een terugvorderingsbeschikking (zonder rente of boeten)

 

76.

Totale subsidiabele uitgaven die overeenkomen met de door de begunstigde terugbetaalde bedragen aan overheidssteun

 

77.

Bedrag van naar aanleiding van een terugvorderingsbeschikking oninbare overheidssteun

 

78.

Totale subsidiabele uitgaven die overeenkomen met oninbare overheidssteun

 

Gegevens over betalingsaanvragen aan de Commissie (in EUR)

79.

Datum van indiening van elke betalingsaanvraag inclusief subsidiabele uitgaven van de concrete actie

 

80.

Het totale bedrag van subsidiabele uitgaven die de begunstigde heeft gedaan en betaald bij de uitvoering van de bij de in elke betalingsaanvraag opgenomen concrete actie

 

81.

Het totale bedrag van overheidsuitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, van de concrete actie, opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

82.

Wanneer de concrete actie een financieel instrument is, het totale bedrag van aan het financiële instrument betaalde programmabijdragen, opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

83.

Wanneer de concrete actie een financieel instrument is, het totale bedrag van de overheidsuitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, wat overeenkomt met het totale bedrag van aan het financiële instrument betaalde programmabijdragen, opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

84.

Wanneer de concrete actie een financieel instrument is, het totale bedrag van effectief betaalde programmabijdragen als subsidiabele uitgaven, in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), b), en d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, zoals opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

85.

Wanneer de concrete actie een financieel instrument is, het totale bedrag van de overheidsuitgaven, dat overeenkomt met het totale bedrag van effectief betaalde programmabijdragen als subsidiabele uitgaven, in de zin van artikel 42, lid 1, onder a), b), en d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, zoals opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

86.

In het geval van staatssteun waarop artikel 131, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van toepassing is, het aan de begunstigde op grond van de concrete actie als voorschot betaalde bedrag, zoals opgenomen in elke betalingsaanvraag

 

87.

In het geval van staatssteun waarop artikel 131, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van toepassing is, het bedrag van het voorschot, zoals opgenomen in een betalingsaanvraag, dat door uitgaven van de begunstigde is gedekt binnen drie jaar na de betaling van het voorschot

 

88.

In het geval van staatssteun waarop artikel 131, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van toepassing is, het bedrag dat aan de begunstigde op grond van de concrete actie als voorschot is betaald, zoals opgenomen in een betalingsaanvraag, dat niet door uitgaven van de begunstigde is gedekt en waarvan de driejarige periode nog niet verstreken is

 

89.

Bedrag van subsidiabele uitgaven, zoals opgenomen in elke betalingsaanvraag, op grond van artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1304/2013

Niet van toepassing op het EFRO, het cohesiefonds, het EFMZV

90.

Bedrag van subsidiabele uitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, opgenomen in elke betalingsaanvraag, op grond van artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1304/2013

Niet van toepassing op het EFRO, het cohesiefonds, het EFMZV

Gegevens over bij de Commissie ingediende rekeningen op grond van artikel 138 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 (in EUR)

91.

De datum van indiening van elk stel rekeningen, inclusief uitgaven onder de concrete actie

 

92.

Datum van indiening van de rekeningen waarin de laatste uitgaven van de concrete actie zijn opgenomen na de voltooiing van de concrete actie (wanneer de totale subsidiabele uitgaven 1 000 000 EUR of meer bedragen (artikel 140 van Verordening (EU) nr. 1303/2013))

 

93.

Totale bedrag van de subsidiabele uitgaven van de concrete actie, ingevoerd in de boekhoudsystemen van de certificeringsautoriteit, zoals opgenomen in de rekeningen

 

94.

Totale bedrag van de overheidsuitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en gemaakt bij het uitvoeren van de concrete actie, dat overeenkomt met het totale bedrag van de subsidiabele uitgaven in de boekhoudsystemen van de certificeringsautoriteit, opgenomen in de rekeningen

 

95.

Totale bedrag van de betalingen aan de begunstigde, op grond van artikel 132, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, dat overeenkomt met het totale bedrag van de subsidiabele uitgaven in de boekhoudsystemen van de certificeringsautoriteit, zoals opgenomen in de rekeningen

 

96.

Totale subsidiabele uitgaven van de concrete actie, ingetrokken tijdens het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

97.

Totale overheidsuitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met de totale subsidiabele uitgaven, ingetrokken tijdens het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

98.

Totale subsidiabele uitgaven van de concrete actie, teruggevorderd tijdens het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

99.

Totale overheidsuitgaven die overeenkomen met de totale overheidsuitgaven van de concrete actie die zijn teruggevorderd tijdens het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

100.

Totale subsidiabele uitgaven van de concrete actie, die moeten worden teruggevorderd aan het einde van het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

101.

Totale overheidsuitgaven van de concrete actie die overeenkomen met het totale subsidiabele bedrag, dat moet worden teruggevorderd aan het einde van het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

102.

Voor de concrete actie die is opgenomen in elk stel rekeningen, het totale bedrag van uitgaven van verhaalde bedragen overeenkomstig artikel 71 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 tijdens het boekjaar

 

103.

Voor de concrete actie die is opgenomen in elk stel rekeningen, de overheidsuitgaven, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met het totale bedrag van subsidiabele uitgaven dat is terugbetaald overeenkomstig artikel 71 van die verordening tijdens het boekjaar

 

104.

Totaal subsidiabel bedrag van de uitgaven van de concrete actie, niet terug te vorderen, zoals aan het einde van het boekjaar opgenomen in de rekeningen

 

105.

Totale overheidsuitgaven van de concrete actie die overeenkomen met het totale subsidiabele bedrag van oninbare uitgaven aan het einde van het boekjaar, zoals opgenomen in de rekeningen

 

Gegevens over specifieke soorten aan maxima onderworpen uitgaven

106.

Bedrag van gedane en betaalde EFRO-type uitgaven met cofinanciering door de ESF, op grond van artikel 98, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds en de EFMZV

107.

Bedrag van gedane en betaalde ESF-type uitgaven met cofinanciering door de EFRO, op grond van artikel 98, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

Niet van toepassing op het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV

108.

Bedrag van gedane en betaalde uitgaven buiten het programmagebied, maar binnen de Unie, op grond van artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1304/2013

 

109.

Bedrag van gedane en betaalde uitgaven buiten de Unie, op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1304/2013

Niet van toepassing op het EFRO, het Cohesiefonds en het EFMZV

110.

Bedrag van gedane en betaalde uitgaven buiten het EU-gedeelte van het programmagebied, op grond van artikel 20, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1299/2013

Niet van toepassing op het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV

111.

Bedrag van gedane en betaalde uitgaven voor de aankoop van grond, op grond van artikel 69, lid 3, onder b) van Verordening (EU) nr. 1303/2013

 

112.

Bedrag van de bijdragen in natura aan de concrete actie op grond van artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

 

113.

Bedrag van gedane en betaalde uitgaven in derde landen die onder het Instrument voor pretoetredingssteun of het Europees nabuurschapsinstrument voor ETS-acties vallen

Niet van toepassing op het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV


(1)  In het geval van ETS moeten onder begunstigden de hoofdbegunstigde en de andere begunstigden vermeld staan.

(2)  Waar van toepassing omvat begunstigde ook andere instanties die uitgaven doen in het kader van de concrete actie, hetgeen wordt behandeld als uitgaven die zijn gedaan door de begunstigde.

(3)  Voor het ESF bevatten de gemeenschappelijke resultaatindicatoren de in bijlage I en II bij Verordening (EU) nr. 1304/2013 vastgestelde indicatoren.

(4)  Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114).

(6)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).


BIJLAGE IV

Fundamentele eisen voor beheers- en controlesystemen en de indeling daarvan met betrekking tot de effectieve werking als bedoeld in artikel 30

Tabel 1

Belangrijkste vereisten

Belangrijkste vereisten van beheers- en controlesystemen

Betrokken instanties/autoriteiten

Betreft

1

Adequate scheiding van functies en adequate systemen voor verslaglegging en toezicht ingeval de verantwoordelijke autoriteit de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt.

Managementautoriteit

Interne controle-omgeving

2

Passende selectie van concrete acties.

Managementautoriteit

Management- en controle- activiteiten

3

Adequate voorlichting voor begunstigden over de toepasselijke voorwaarden voor de geselecteerde concrete acties.

Managementautoriteit

4

Adequate beheersverificaties.

Managementautoriteit

5

Effectief systeem om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits worden aangehouden, om te zorgen voor een toereikend audittraject.

Managementautoriteit

Management en controle- activiteiten/toezicht

6

Betrouwbaar systeem voor het verzamelen, vastleggen en opslaan van gegevens voor de uitvoering van toezicht, evaluatie, financieel beheer, verificatie en audit, waaronder koppelingen met de systemen voor elektronische gegevensuitwisseling met de begunstigden.

Managementautoriteit

7

Doeltreffende invoering van evenredige maatregelen tegen fraude.

Managementautoriteit

Management en controle- activiteiten

8

Passende procedures voor het opstellen van de beheersverklaring en de jaarlijkse samenvatting van definitieve auditverslagen en uitgevoerde controles.

Managementautoriteit

9

Adequate scheiding van functies en adequate systemen voor verslaglegging en toezicht ingeval de verantwoordelijke autoriteit de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt.

Certificeringsautoriteit

Interne controle- omgeving

10

Geschikte procedures voor het opstellen en indienen van betalingsaanvragen.

Certificeringsautoriteit

Management en controle- activiteiten/toezicht

11

Geschikte geautomatiseerde administratie van de gedeclareerde uitgaven en van de overeenkomstige overheidsbijdrage.

Certificeringsautoriteit

Management en controle- activiteiten

12

Geschikte en volledige administratie van terugvorderbare, geinde en geschrapte bedragen.

Certificeringsautoriteit

13

Passende procedures voor het opstellen en certificeren van de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de jaarrekeningen.

Certificeringsautoriteit

14

Adequate scheiding van functies en adequate systemen om ervoor te zorgen dat indien een andere instantie de controle uitvoert in overeenstemming met het programma-auditstrategie, deze de nodige functionele onafhankelijkheid heeft en rekening houdt met internationaal aanvaarde controlenormen.

Auditautoriteit

Interne controle-omgeving

15

Adequate systeemaudits.

Auditautoriteit

Controle- activiteiten

16

Adequate audits van concrete acties.

Auditautoriteit

17

Adequate audits van de rekeningen.

Auditautoriteit

18

Passende procedures voor het verstrekken van een betrouwbare accountantsverklaring en voor het opstellen van het jaarlijkse controleverslag.

Auditautoriteit


Tabel 2

Indeling van de fundamentele eisen voor de beheers- en controlesystemen met betrekking tot hun werking

Categorie 1

Werkt goed. Geen of alleen kleine verbetering(en) nodig.

Categorie 2

Werkt. Enige verbetering(en) nodig.

Categorie 3

Werkt gedeeltelijk. Aanzienlijke verbeteringen nodig.

Categorie 4

Werkt in wezen niet.