19.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 365/158


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2014

betreffende de erkenning van Japan overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 9590)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/935/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (1), en met name artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Richtlijn 2008/106/EG kunnen lidstaten besluiten door derde landen afgegeven passende vaarbevoegdheidsbewijzen te erkennen wanneer de betrokken landen door de Commissie zijn erkend. Die derde landen moeten voldoen aan alle vereisten van het Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) over de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (het STCW-verdrag), als gewijzigd.

(2)

In een brief van vrijdag 13 mei 2005 heeft Cyprus gevraagd om Japan te erkennen. De Commissie heeft daarop contact opgenomen met de Japanse autoriteiten met het oog op een onderzoek van hun opleidings- en diplomeringssysteem, om na te gaan of het land voldoet aan alle vereisten van het STCW-verdrag en of passende maatregelen zijn getroffen om fraude met diploma's tegen te gaan. Daarbij werd uitgelegd dat de beoordeling zou gebeuren op grond van de resultaten van een onderzoeksinspectie door deskundigen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid. Na lange discussies over het regelgevingskader van de Europese Unie gingen de Japanse autoriteiten bij brief van 8 maart 2011 akkoord met een inspectiebezoek. Vervolgens beoordeelde de Commissie het Japanse opleidings- en diplomeringssysteem voor zeevarenden op grond van de resultaten van een inspectie door deskundigen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid in februari 2012 en het antwoord van de Japanse autoriteiten van 10 januari 2014 op het verzoek van 25 oktober 2012 om een vrijwillig actieplan met corrigerende maatregelen.

(3)

De beoordeling bracht geen ernstige problemen aan het licht, hoewel er enkele aandachtspunten waren. Vooral het stelsel voor kwaliteitsnormen van de maritieme instanties en de maritieme studie- en opleidingsinstellingen dekte bepaalde procedures niet. Ook de syllabi en de praktische opleiding die zijn vastgesteld in de nationale normen, garandeerden niet dat bepaalde voorgeschreven bekwaamheidsniveaus voor reddings- en brandbestrijdingscursussen werden gehaald.

(4)

Volgens de Japanse wetgeving konden kandidaten voor een vaarbevoegdheidsbewijs hun diensttijd voltooien aan boord van schepen die lichter of minder krachtig waren dan vermeld in het af te geven diploma of aan boord van vissersvaartuigen of schepen van de kustwacht. Om ervoor te zorgen dat deze diensttijd relevant was voor het aangevraagde vaarbevoegdheidsbewijs en dat alle nodige vaardigheden tijdens de diensttijd werden verworven, paste de administratie bepaalde criteria toe voor kandidaten die twaalf maanden diensttijd hadden voltooid als onderdeel van een goedgekeurd opleidingsprogramma. Uit een analyse van de documentatie van de Japanse autoriteiten is echter gebleken dat de administratie niet kon garanderen dat deze diensttijd relevant is voor het aangevraagde vaarbevoegdheidsbewijs en dat alle relevante vaardigheden tijdens deze diensttijd zijn verworven in het geval van kandidaten die 36 maanden diensttijd hebben voltooid. Ook bleek dat de administratie niet kon garanderen dat deze diensttijd relevant was voor het aangevraagde vaarbevoegdheidsbewijs en dat alle relevante vaardigheden tijdens deze diensttijd zijn verworven met het oog op de verlenging en aanpassing van de diploma's van alle kandidaten.

(5)

Ten slotte eiste de administratie van kandidaten die een goedgekeurde diensttijd van twaalf maanden hadden voltooid als onderdeel van een goedgekeurd opleidingsprogramma, dat zij een goedgekeurde opleiding voltooiden om in aanmerking te komen voor diplomering op operationeel niveau. De administratie bleek echter van kandidaten die een goedgekeurde diensttijd van 36 maanden hadden voltooid, niet te eisen dat zij een goedgekeurde opleiding voltooiden om in aanmerking te komen voor diplomering op operationeel niveau.

(6)

De Commissie verzocht de Japanse autoriteiten bij brief van 5 juni 2014 om aan de hand van relevante documentatie de nodige uitleg te geven over de kwesties die in de beoordeling aan bod kwamen. De Japanse autoriteiten hebben op 4 augustus 2014 geantwoord.

(7)

De Japanse autoriteiten hebben documenten ingediend waaruit moet blijken dat alle ontbrekende procedures nu worden gedekt door een stelsel van kwaliteitsnormen. Ook hebben zij nieuwe wetgeving opgesteld en hun faciliteiten aangepast om de ontbrekende normen in de reddings- en brandbestrijdingscursussen op te nemen.

(8)

Wat betreft de controle door de administratie dat de diensttijd relevant voor het aangevraagde vaarbevoegdheidsbewijs is en dat alle relevante vaardigheden zijn verworven tijdens de diensttijd in het geval van kandidaten die 36 maanden diensttijd hebben voltooid en degenen die de verlenging en aanpassing van hun vaarbevoegdheidsbewijs hebben aangevraagd, hebben de Japanse autoriteiten geantwoord dat zij de criteria voor diplomering, aanpassing en verlenging met betrekking tot de omvang van het schip, het navigatiegebied en de capaciteit, wel degelijk toepassen. De toepassing van deze criteria werd in de verstrekte informatie echter niet voldoende aangetoond.

(9)

Wat betreft de voltooiing van een goedgekeurde opleiding door kandidaten met 36 maanden diensttijd die diplomering op operationeel niveau aanvragen, hebben de Japanse autoriteiten geantwoord dat dit in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van het STCW-verdrag. Die overeenstemming werd in de verstrekte informatie echter niet voldoende aangetoond.

(10)

Hoewel de bezorgdheid die in de beoordeling werd geuit niet volledig wordt weggenomen door de antwoorden op de laatste twee punten, wordt het algemene niveau van naleving door Japan van de voorschriften van het STCW-verdrag inzake de opleiding en diplomering van zeevarenden niet in vraag gesteld.

(11)

Uit de eindbeoordeling blijkt dat Japan aan de eisen van het STCW-verdrag voldoet en dat het land passende maatregelen heeft getroffen om fraude met diploma's te voorkomen.

(12)

De lidstaten hebben een verslag gekregen met de resultaten van de beoordeling.

(13)

De in dit besluit vervatte maatregel is in overeenstemming met het advies van het Comité maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 19 van Richtlijn 2008/106/EG wordt Japan erkend wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2014.

Voor de Commissie

Violeta BULC

Lid van de Commissie


(1)  PB L 323 van 3.12.2008, blz. 33.