8.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/60


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 6 februari 2014

waarbij Zweden en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd om af te wijken van bepaalde gemeenschappelijke regels voor de veiligheid van de luchtvaart op grond van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 559)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/69/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name artikel 14, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een aantal lidstaten heeft gevraagd te mogen afwijken van de gemeenschappelijke regels voor de veiligheid van de luchtvaart in de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008. Overeenkomstig artikel 14, lid 6, van die verordening hebben de diensten van de Commissie onderzocht of de gevraagde afwijkingen noodzakelijk zijn en welk beschermingsniveau ze bieden, op basis van aanbevelingen van het EASA. De Commissie kwam tot de conclusie dat door de wijziging hetzelfde beschermingsniveau zou worden bereikt als door de toepassing van de gemeenschappelijke regels voor de veiligheid van de luchtvaart, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De beoordeling van elke afwijking en de voorwaarden die aan de toepassing van de afwijkingen zijn verbonden, worden beschreven in afzonderlijke bijlagen bij dit besluit, waarbij deze afwijkingen worden toegestaan.

(2)

Overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 216/2008 wordt een afwijking die is toegestaan aan één lidstaat ter kennis gesteld van alle lidstaten, die ook het recht hebben om die afwijking toe te passen. Dit besluit moet dan ook aan alle lidstaten worden gericht. Elke afwijking en de daaraan verbonden voorwaarden moet zodanig worden opgesteld dat ze kan worden toegepast door andere lidstaten wanneer die zich in dezelfde situatie bevinden, zonder dat de Commissie aanvullende goedkeuring moet geven. Als een lidstaat afwijkingen toepast, moet hij dit niettemin laten weten, omdat dit gevolgen kan hebben voor andere landen.

(3)

De maatregelen die in dit besluit zijn vervat, zijn in overeenstemming met het advies van het comité van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De regeringen van Zweden en het Verenigd Koninkrijk kunnen afwijkingen van bepaalde uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 toestaan, zoals omschreven in de bijlagen bij dit besluit.

Artikel 2

Elke lidstaat heeft het recht om de in artikel 1 bedoelde maatregelen toe te passen, zoals omschreven in de bijlagen bij dit besluit. De lidstaten stellen de Commissie, het agentschap en de nationale luchtvaartautoriteiten daarvan in kennis.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2014.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.


BIJLAGE I

Afwijking door het Verenigd Koninkrijk van Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie  (1) met betrekking tot de bevoegdheden van de instructeur vluchtsimulator (SFI)

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Volgens punt FCL.905.SFI, onder a), van deel-FCL zijn de bevoegdheden van een SFI het uitvoeren van instructie op een vluchtsimulator binnen de betreffende luchtvaartuigcategorie, voor: a) de afgifte, verlenging en hernieuwde afgifte van een IR, op voorwaarde dat hij/zij houder is of is geweest van een IR in de betreffende luchtvaartuigcategorie en een IRI-opleiding heeft afgerond.

In een brief die door de Commissie werd ontvangen op 27 november 2012 stelde de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) de Commissie en het EASA in kennis van haar voornemen om af te wijken van FCL.905.SFI, onder a), van Verordening (EU) nr. 1178/2011 (de boordpersoneelverordening), op basis van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008 (de basisverordening).

Het VK stelde voor de voorwaarde van de IRI-cursus en de bevoegdheid om instructie te geven voor de eerste afgifte van een IR te scheiden van de andere eisen voor de SFI, en een SFI die een IRI-opleiding niet heeft afgerond toe te staan opleidingen te geven voor de verlenging en de hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Momenteel zijn er niet genoeg gekwalificeerde vlieginstructeurs om de opleiding te geven en zijn er niet genoeg IRI-cursussen goedgekeurd om kandidaat-SFI’s de kans te geven zich te kwalificeren. De bevoegde autoriteit van het VK benadrukte dat door de voorwaarde om een IRI-cursus te volgen een onbedoelde belasting ontstaat omdat er niet genoeg vlieginstructeurs zijn. Dit kan worden verholpen door toe te staan dat SFI’s die de IRI-opleidingscursus niet hebben afgerond, de opleiding geven voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR. Het Agentschap was van mening dat het VK voldoende heeft aangetoond dat het noodzakelijk is om af te wijken van de voorwaarden van FCL.905.SFI.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Volgens deel-FCL is de afronding van de IRI-cursus een algemene voorwaarde die van toepassing is op alle instructiebevoegdheden van de SFI met betrekking tot de IR. Dit geldt dus ook voor de bevoegdheid om instructie te geven voor de verlenging en de hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR en voor de aanvullende bevoegdheden om instructie te geven voor de eerste afgifte van een IR.

Het VK benadrukte dat met de voorgenomen afwijking een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt gehandhaafd omdat de JAR-FCL-norm weer zou worden ingevoerd.

Bovendien stelde het VK voor om de IRI-cursus alleen te verplichten voor de bevoegdheid om instructie te geven voor de eerste afgifte van een IR en om de bevoegdheden van de SFI’s die deze cursus niet hebben gevolgd te beperken tot de opleiding voor een verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring, waaronder de typespecifieke IR. Het VK stelde voor dat, om deze opleiding te mogen geven zonder de volledige IRI-cursus te hebben gevolgd, de SFI in de laatste twaalf maanden geslaagd moet zijn voor een bekwaamheidsproef voor het luchtvaartuigtype, met inbegrip van de bevoegdverklaring instrumentvliegen. Een SFI met deze kwalificatie die niet de volledige IRI-cursus heeft gevolgd, voert geen instructie uit voor de eerste afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen of voor een verlenging of hernieuwde afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen die geen verband houdt met de verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring.

Het Agentschap kwam na onderzoek van het gewijzigde verzoek tot afwijking tot de conclusie dat het VK terecht stelt dat de bevoegdheden van de SFI in Deel FCL zijn gewijzigd ten opzichte van de JAR-FCL. De nieuwe voorwaarde waarbij de SFI een IRI-cursus moet volgen als hij vlieginstructie voor de IR wil geven, is als een aanvullende voorwaarde toegevoegd, omdat dit als noodzakelijk werd beschouwd voor de uitbreiding van de bevoegdheden.

Het Agentschap was het met het VK eens dat de voorgestelde afwijking een beschermingsniveau biedt dat gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat wordt bereikt door de toepassing van deel-FCL, omdat deze specifieke groep SFI’s geen opleiding zal kunnen geven voor de hernieuwde afgifte en de verlenging van een algemene IR zonder te hebben deelgenomen aan een IRI-cursus, maar dat zij alleen opleiding zal kunnen geven voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Het Verenigd Koninkrijk mag, in afwijking van FCL.905.SFI, onder a), van Verordening (EU) nr. 1178/2011, toestaan dat SFI’s opleidingen geven voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR zonder dat zij de IRI-opleiding hebben afgerond.

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

Een SFI met deze kwalificatie geeft geen opleiding voor de hernieuwde afgifte en de verlenging van een algemene IR zonder dat hij een IRI-cursus heeft gevolgd.

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de voorwaarden van punt 4 wordt voldaan.


(1)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).


BIJLAGE II

Afwijking door het Verenigd Koninkrijk van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met betrekking tot de bevoegdheden van de examinator vluchtsimulator (SFE)

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Volgens punt FCL.1005.SFE, onder a), punt 2), zijn de bevoegdheden van een SFE voor vleugelvliegtuigen of powered-lift luchtvaartuigen het in een FFS afnemen van: „[…] bekwaamheidsproeven voor de verlenging of hernieuwde afgifte van IR’s, op voorwaarde dat de SFE voldoet aan de eisen onder FCL.1010.IRE voor de betreffende luchtvaartuigcategorie”.

In een brief die door de Commissie werd ontvangen op 27 november 2012 stelde de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) de Commissie en het EASA in kennis van haar voornemen om af te wijken van FCL.1005.SFE, onder a), punt 2), van Verordening (EU) nr. 1178/2011 (de boordpersoneelverordening), op basis van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008 (de basisverordening).

Het VK stelde voor een nieuwe categorie van SFE’s te creëren die bevoegd is om een examen af te nemen voor de verlenging en hernieuwde afgifte van een IR als het gaat om een typebevoegdverklaring, door de voorwaarden voor de IRI/IRE te scheiden van de andere eisen voor een SFE en de bevoegdheden te beperken tot de verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring, met inbegrip van de typespecifieke IR.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Momenteel zijn er niet genoeg cursussen goedgekeurd om kandidaat-SFE’s de kans te geven zich te kwalificeren. Het VK benadrukte dat door deze voorwaarde een onbedoelde belasting zal ontstaan door te stellen dat er momenteel geen mensen met een passende opleiding zijn. Dit kan worden verholpen door toe te staan dat SFE’s die niet voldoen aan de IRE-voorwaarden, bekwaamheidsproeven mogen afnemen voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR. Het Agentschap was van mening dat het VK voldoende heeft aangetoond dat het noodzakelijk is om af te wijken van de voorwaarden van FCL.1005.SFE.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Het VK rechtvaardigde de voorgenomen afwijking door te verwijzen naar dezelfde voorwaarde in de JAR-FCL en door een wijziging vast te stellen betreffende de bevoegdheden van deze categorie van examinatoren, alsook de voorwaarden waaraan de kandidaat moet voldoen. Het VK benadrukte dat onder het JAR-systeem veel nationale autoriteiten de examinator vluchtsimulator (SFE) toestonden een examen af te nemen voor de verlenging of hernieuwde afgifte van bevoegdheden voor instrumentvliegen die verband houden met de typebevoegdverklaring; d.w.z. een verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring in combinatie met de typespecifieke bevoegdverklaring instrumentvliegen (IR). SFE’s mochten geen examen afnemen voor de algemene niet-typespecifieke IR of voor de eerste afgifte van de typespecifieke IR-bevoegdheden.

Het VK wees er voorts op dat op basis van de uitgebreide bevoegdheden van de SFE, deel-FCL voorschrijft dat een SFE moet hebben voldaan aan de eisen die van toepassing zijn op een examinator instrumentvliegen (IRE), wat onder meer betekent dat hij houder moet zijn van een certificaat van instructeur instrumentvliegen (IRI). Volgens deel-FCL is deze eis een algemene voorwaarde, die daarom van toepassing is op alle bevoegdheden van de SFE om IR-examens af te nemen. Dit geldt zowel voor de bevoegdheden voor de verlenging en hernieuwde afgifte van typespecifieke IR’s als voor de nieuwe bevoegdheden om examen af te nemen voor de eerste afgifte van een IR.

Het VK benadrukte dat met de voorgenomen afwijking een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt gehandhaafd omdat de JAR-FCL-norm weer zou worden ingevoerd.

Het Agentschap kwam na onderzoek van het verzoek tot afwijking tot de conclusie dat het VK terecht stelt dat volgens eis FCL.1005.SFE de SFE in feite niet bevoegd is voor het in een FFS afnemen van een vaardigheidstest voor de eerste afgifte van een IR, maar dat zijn bevoegdheid beperkt is tot de verlenging en hernieuwde afgifte van de IR (zie onder a), punt 2)). Bovendien stelde het VK terecht dat volgens de JAR-FCL de SFE bevoegd is om bekwaamheidsproeven af te nemen voor de verlenging of hernieuwde afgifte van de IR. Het VK stelde ook terecht dat de SFE volgens de JAR-FCL niet hoefde te voldoen aan de IRE/IRI-eisen. Het is juist dat de bevoegdheden van de SFE zijn gewijzigd ten opzichte van de JAR-FCL.

Het VK stelde voor dat de SFE in de laatste twaalf maanden geslaagd moet zijn voor een bekwaamheidsproef voor het luchtvaartuigtype, met inbegrip van de bevoegdverklaring instrumentvliegen, opdat hij ook bevoegd zou zijn om examen af te nemen voor de verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring in combinatie met een IR zonder te hebben voldaan aan de voorwaarden voor IRE. Een SFE met deze kwalificatie neemt geen examen af voor de eerste afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen of voor de verlenging of hernieuwde afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen die geen verband houdt met de verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring.

Op grond van zijn onderzoek was het Agentschap het met het VK eens dat de voorgenomen afwijking een beschermingsniveau biedt dat gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat wordt bereikt door de toepassing van deel-FCL, omdat deze specifieke groep SFE’s geen examen zal kunnen afnemen voor de vernieuwing en de verlenging van een IR zonder aan een IRI-cursus te hebben deelgenomen, maar alleen een examen zal kunnen afnemen voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Het Verenigd Koninkrijk mag, in afwijking van FCL.1005.SFE, onder a), punt 2), van Verordening (EU) nr. 1178/2011, toestaan dat een SFE bekwaamheidsproeven afneemt voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR zonder dat hij voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een examinator instrumentvliegen (IRE), wat onder meer betekent dat hij houder moet zijn van een certificaat van instructeur instrumentvliegen (IRI).

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

Een SFE met deze kwalificatie neemt geen examen af voor de eerste afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen of voor de verlenging of hernieuwde afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen die geen verband houdt met de verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring.

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de voorwaarden van punt 4 wordt voldaan.


BIJLAGE III

Afwijking door het Verenigd Koninkrijk van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met betrekking tot de beperkte bevoegdheden van een instructeur vluchtsimulator (SFI) en de middelen waarmee deze beperkingen kunnen worden opgeheven

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Volgens punt FCL.910.SFI, onder b), moet een SFI die zijn bevoegdheden naar simulatoren voor andere vliegtuigtypen wil uitbreiden, worden geëxamineerd door een examinator voor een typebevoegdverklaring (TRE). Volgens deel-FCL mag een SFE die voor het type is gekwalificeerd het examen voor bevoegdheidsuitbreiding van een SFI naar een aanvullend type niet afnemen.

In een brief die door de Commissie werd ontvangen op 27 november 2012 stelde de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) de Commissie en het EASA in kennis van haar voornemen om af te wijken van FCL.910.SFI, onder b), van Verordening (EU) nr. 1178/2011 (de boordpersoneelverordening), op basis van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008 (de basisverordening).

Het VK verzocht om deze afwijking met het oog op de uitbreiding van de bevoegdheden van de SFE, zodat hij niet alleen examens mag afnemen voor de eerste afgifte van het SFI-certificaat, maar ook een SFI kan examineren voor alle aanvullende types.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Het is noodzakelijk dat de SFE niet alleen in het geval van de eerste afgifte van het SFI-certificaat examens mag afnemen, maar dat zijn bevoegdheid wordt uitgebreid tot het examineren van een SFI voor bijkomende types, anders zal er een onnodige belasting voor de sector ontstaan door een gebrek aan gekwalificeerd personeel. Het Agentschap ging akkoord met de rechtvaardiging van het VK van de noodzaak tot toekenning van deze afwijking.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Het VK verdedigde de voorgenomen afwijking door te stellen dat deze bevoegdheidsuitbreiding geen nadelige gevolgen zou hebben voor het beschermingsniveau.

Op grond van zijn onderzoek was het Agentschap het met het VK eens dat de voorgenomen afwijking een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt, omdat volgens deel-FCL de SFE al gemachtigd is om de SFI te examineren voor het luchtvaartuigtype dat is opgenomen in de eerste afgifte van het SFI-certificaat.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Het Verenigd Koninkrijk mag van FCL.910.SFI, onder b), van Verordening (EU) nr. 1178/2011 afwijken, zodat de SFE niet alleen examens mag afnemen voor de eerste afgifte van het SFI-certificaat, maar zijn bevoegdheden worden uitgebreid tot het examineren van de SFI voor aanvullende types.

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

De bevoegdheden van de SFI kunnen worden uitgebreid naar andere FSTD’s die representatief zijn voor verdere types van dezelfde luchtvaartuigcategorie indien de houder:

met succes het simulatorgedeelte van de relevante cursus voor typebevoegdverklaring heeft afgerond, en

tijdens een volledige cursus typebevoegdverklaring ten minste 3 uur vlieginstructie heeft uitgevoerd betrekking hebbend op de werkzaamheden van een SFI op het toepasselijke type onder het toezicht en tot tevredenheid van een TRE of SFE die hiervoor is gekwalificeerd.

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de voorwaarden van punt 4 wordt voldaan.


BIJLAGE IV

Afwijking door het Verenigd Koninkrijk van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met betrekking tot de bevoegdheden en voorwaarden van de instructeur vluchtsimulator (SFI)

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Volgens punt FCL.905.SFI van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, waarin de bevoegdheden van de instructeur vluchtsimulator (SFI) worden vastgesteld, mag de SFI geen instructie geven aan kandidaten voor een SFI-certificaat. Volgens deel-FCL zijn alleen houders van een certificaat van instructeur voor een typebevoegdverklaring (TRI) bevoegd om deze instructie geven, mits ze ten minste drie jaar ervaring als TRI hebben (FCL.905.TRI, onder b)).

In haar brief van 27 november 2012 heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) de Commissie en het EASA in kennis gesteld van haar voornemen om af te wijken van deze bepaling van Verordening (EU) nr. 1178/2011 (de boordpersoneelverordening), op basis van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Het VK stelde voor om houders van een SFI-certificaat de bevoegdheid te verlenen om instructie te geven aan kandidaten voor een SFI-certificaat, ook al hebben ze geen drie jaar ervaring als TRI.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Het VK deelde mee dat het de JAR-FCL in het verleden heeft uitgelegd in de zin dat het SFI’s is toegestaan om tijdens SFI-cursussen op te treden als mentor, nadat zij een specifieke mentorcursus hebben gevolgd en hun vakbekwaamheid is beoordeeld. Het VK schreef verder dat door de tenuitvoerlegging van deel-FCL en de invoering van een specifiekere formulering, de bevoegdheid om les te geven aan kandidaten voor een SFI-certificaat alleen wordt verleend aan instructeurs voor een typebevoegdverklaring (TRI’s) met drie jaar ervaring als TRI. In het VK voldoen veel SFI’s die door het VK zijn gecertificeerd en die lesgeven aan kandidaten voor een SFI-certificaat, niet aan de eis van TRI met drie jaar ervaring. Zij zullen daarom niet langer kunnen optreden als mentors tijdens SFI-cursussen. Het VK preciseerde verder dat veel van de huidige SFI’s om medische redenen niet aan de TRI-eisen zouden kunnen voldoen.

Het VK kwam op grond van een beoordeling van de feitelijke situatie tot de conclusie dat er niet genoeg TRI’s zijn om een voldoende aantal kandidaten op te leiden voor een SFI-certificaat en om te voldoen aan de opleidingsbehoeften van de sector. Daardoor zal er een tekort ontstaan aan gekwalificeerde instructeurs die deze opleiding kunnen geven, waardoor de opleiding van de piloten ernstig zou worden verstoord, met name op het gebied van luchtvaartuigen voor de zaken- en bedrijfswereld. Daarom is het noodzakelijk dat aan SFI’s die geen drie jaar ervaring als TRI hebben, de bevoegdheid wordt verleend om instructie te geven aan kandidaat-SFI’s. Het Agentschap ging akkoord met de rechtvaardiging van het VK van de noodzaak tot afwijking.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Daarnaast stelde het VK een tegenstrijdigheid in deel-FCL vast: de examinator vluchtsimulator (SFE), die houder van een SFI-certificaat moet zijn, zal bevoegd zijn om de vakbekwaamheid te beoordelen voor de afgifte, verlenging of hernieuwde afgifte van een SFI-certificaat, maar zal tegelijkertijd niet bevoegd zijn om aan deze SFI’s les te geven. Het feit dat een SFE, die ook een SFI is, een piloot niet mag opleiden tot SFI maar wel een examen mag afnemen van een SFI, vormt een tegenstrijdigheid in deel-FCL, omdat elke examinator volgens het systeem van deel-FCL bevoegd is om instructie te geven voor certificaten, bevoegdverklaringen en vergunningen waarvoor hij/zij examens mag afnemen.

Volgens het JAR-FCL-systeem mocht alleen een TRI instructie geven aan kandidaten voor een SFI-certificaat, en dat is ook zo in deel-FCL. Het Agentschap heeft de manier waarop het VK de SFI verder voor deze taak wil kwalificeren, onderzocht en was het met het VK eens dat de voorgenomen afwijking een beschermingsniveau biedt dat gelijkwaardig is aan het niveau dat wordt bereikt door de toepassing van deel-FCL, meer bepaald door de aanvullende opleidings- en controlevereisten die het VK heeft voorgesteld.

Er moet echter op gewezen worden dat het VK deze specifieke mentorcursus ook voorziet voor TRI’s die dergelijke opleiding willen geven. Aangezien deel-FCL al in deze bevoegdheid voorziet voor een TRI met drie jaar ervaring die instructie wil geven voor een SFI-certificaat, is dergelijke specifieke mentorcursus voor een TRI niet vereist. Deze cursussen moeten daarom alleen worden voorzien voor SFI’s.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Het Verenigd Koninkrijk mag, in afwijking van FCL.905.SFI, aan SFI’s die niet voldoen aan de voorwaarde inzake het hebben van ten minste drie jaar ervaring als TRI, de bevoegdheid toekennen om instructie te geven aan kandidaat-SFI’s.

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

De SFI’s hebben ten minste drie jaar ervaring als SFI-instructeur, volgen een specifieke tweedaagse cursus voor SFI-mentor die wordt gegeven door een SFI-mentor en worden positief beoordeeld op vakbekwaamheid.

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de bijgevoegde voorwaarden wordt voldaan.


BIJLAGE V

Afwijking door het Verenigd Koninkrijk van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met betrekking tot de verlenging en hernieuwde afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen (IR)

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Punt FCL.625, onder c) en d), van bijlage I (deel-FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 luidt als volgt:

c)   Hernieuwde afgifte. Indien een IR is verlopen, moeten kandidaten om hun bevoegdheden te hernieuwen:

1)

een herhalingsopleiding volgen aan een ATO om het bekwaamheidsniveau te behalen dat is vereist om te slagen voor het instrumentelement van de vaardigheidstest in overeenstemming met aanhangsel 9 van dit deel, en

2)

een bekwaamheidsproef afleggen in overeenstemming met aanhangsel 9 van dit deel, in de relevante luchtvaartuigcategorie.

d)   Als de IR gedurende de afgelopen zeven jaar niet werd verlengd of hernieuwd afgegeven, moet de houder opnieuw slagen voor het theorie-examen en de vaardigheidstest inzake IR.”.

In haar brief van 18 maart 2013 heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) de Commissie en het EASA in kennis gesteld van haar voornemen om af te wijken van deze bepaling van Verordening (EU) nr. 1178/2011 op basis van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Het is noodzakelijk dat houders van bevoegdverklaringen die overeenkomstig deel-FCL zijn afgegeven, met een conform de ICAO-normen door een derde land afgegeven IR, wordt toegestaan hun bevoegdheden te behouden zonder dat ze opnieuw theorie-examens moeten afleggen. Deze situatie wordt in de boordpersoneelverordening niet behandeld, waardoor een onnodige belasting ontstaat voor de houders van een bevoegdverklaring.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Het VK is van mening dat de eisen van FCL.625, onder d), zijn opgesteld voor het geval een houder van een bevoegdverklaring zeven jaar lang niet vliegt onder de instrumentvliegvoorschriften (IFR). De regel houdt geen rekening met de mogelijkheid dat de houder van de bevoegdverklaring tijdens die zeven jaar onder de IFR heeft gevlogen met een IR afgegeven door een derde land, die tijdens deze periode is vernieuwd en dus geldig is.

Het Agentschap was het na onderzoek van het verzoek tot afwijking met het VK eens dat het onevenredig is om van een piloot die houder is van een geldig of recentelijk verlopen, conform ICAO-bijlage 1 door een derde land afgeven IR te eisen dat hij opnieuw de theorie-examens aflegt voor een verlenging van een Europese IR die meer dan zeven jaar gelden is afgegeven; d.w.z. dat aan een piloot met recente IFR-ervaring niet dezelfde eisen mogen worden gesteld als aan een piloot die meer dan zeven jaar niet onder IFR heeft gevlogen.

Het Agentschap gaat akkoord met de redenering van het VK. De regel houdt geen rekening met de mogelijkheid dat de houder van de bevoegdverklaring tijdens die zeven jaar onder de IFR heeft gevlogen met een IR afgegeven door een derde land, die tijdens deze periode is vernieuwd en dus geldig is. De voorgenomen afwijking zou betrekking hebben op houders van een bevoegdverklaring die overeenkomstig deel-FCL is afgegeven, met inbegrip van de IR die aan de ICAO-normen voldoet. Als zulke piloten na een bepaalde tijd niet langer onder die bevoegdverklaring vliegen maar blijven vliegen onder een bevoegdverklaring die conform de ICAO-normen is afgegeven door een derde land en die een IR omvat, en als zij zouden vragen om een hernieuwde afgifte van hun Europese IR, zouden zij alleen hoeven te voldoen aan de verlengingscriteria van FCL.625, onder b), op grond van hun lopende en geldige IR van een derde land. Dit betekent dat de houder van de bevoegdverklaring moet slagen voor de vaardigheidstest, maar dat hij geen opleiding hoeft te volgen of niet opnieuw de theorie-examens hoeft af te leggen. In het geval van een piloot die houder was van een IR van een derde land die niet langer geldig is, maar die is verlengd of hernieuwd afgegeven in de afgelopen zeven jaar, moet de houder van de bevoegdverklaring voldoen aan de eisen voor hernieuwde afgifte van FCL.625, onder c), maar is ook hij niet verplicht om opnieuw de theorie-examens af te leggen. Het Agentschap is van oordeel is dat hierdoor een veiligheidsniveau wordt bereikt dat gelijkwaardig is aan dat van deel-FCL.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Het Verenigd Koninkrijk mag, in afwijking van punt FCL.625, onder c) en d), van bijlage I (deel-FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, toestaan dat de houders van vergunningen die conform deel-FCL zijn afgegeven hun bevoegdheden in verband met een door een derde land afgegeven IR behouden, zonder dat zij opnieuw een theorie-examen hoeven af te leggen.

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

Deze afwijking geldt voor houders van bevoegdverklaringen die overeenkomstig deel-FCL zijn afgegeven, op voorwaarde dat de door een derde land afgegeven IR conform de ICAO-normen is.

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de voorwaarden van punt 4 wordt voldaan.


BIJLAGE VI

Afwijking door Zweden van Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie  (1) met betrekking tot de bestaande voorschriften inzake de afgifte van bewijzen van luchtwaardigheid voor geïmporteerde luchtvaartuigen

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Overeenkomstig punt 21.A.174, onder b), punt 3, ii), van bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012, bevat elke aanvraag om een bewijs van luchtwaardigheid voor een luchtvaartuig dat vanuit een derde land wordt ingevoerd, een verklaring van de bevoegde autoriteit van het land waar het luchtvaartuig geregistreerd is of was, waarin de staat van luchtwaardigheid van het luchtvaartuig op het moment van de overdracht wordt beschreven.

In een brief van 24 januari 2011 heeft het Zweeds Vervoeragentschap de Commissie en het EASA in kennis gesteld van zijn voornemen om af te wijken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie (2) (ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 748/2012) en af te zien van de eis om dergelijke verklaring bij te voegen.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Zweden heeft de noodzaak om van deze regel af te wijken vastgesteld omdat in sommige gevallen dergelijke verklaring niet beschikbaar is en niet kan worden verkregen.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Wanneer een luchtvaartuig wordt ingevoerd in een EASA-land wordt van de bevoegde autoriteit van het land waar het luchtvaartuig geregistreerd is of was, een verklaring gevraagd waarin de staat van luchtwaardigheid van het luchtvaartuig op het moment van overdracht wordt beschreven, om ervoor te zorgen dat het invoerende land kan controleren of het luchtvaartuig beantwoordt aan een typeontwerp dat volgens een EASA-typecertificaat is goedgekeurd, of elk aanvullend typecertificaat, elke wijziging of herstelling is goedgekeurd conform bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012, en of de toepasselijke luchtwaardigheidsrichtlijnen zijn toegepast.

De voorgestelde maatregel van de Zweedse regering om van de eis tot dergelijke verklaring af te zien, kan een beschermingsniveau bieden dat gelijkwaardig is aan het niveau dat is voorgeschreven in de toepasselijke uitvoeringsbepalingen van bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012 op het gebied van de noodzakelijke documenten voor afgifte van een bewijs van luchtwaardigheid voor een gebruikt luchtvaartuig ingevoerd uit een niet-lidstaat, mits er nog andere middelen worden aangewend om de vereiste mate van zekerheid te bereiken. Deze middelen worden beschreven onder punt 4.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Zweden mag aanvragen voor een bewijs van luchtwaardigheid voor een luchtvaartuig dat vanuit een derde land wordt ingevoerd, aanvaarden zonder een verklaring van de bevoegde autoriteit van het land waar het luchtvaartuig geregistreerd is of was, waarin de luchtwaardigheidstoestand van het luchtvaartuig op het moment van de overdracht wordt beschreven.

Deze afwijking geldt tot het amendement om deze kwestie op te lossen, als onderdeel van regelgevingsopdracht RMT.0020, van subdeel H (bewijs van luchtwaardigheid en beperkte bewijzen van luchtwaardigheid) van bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012, is vastgesteld en van toepassing wordt.

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

De bevoegde instantie onderzoekt de informatie over het luchtvaartuig en inspecteert het luchtvaartuig om te controleren of:

de historische gegevens van het luchtvaartuig volledig zijn en voldoende zijn om de productie- en modificatiestandaard vast te stellen;

het luchtvaartuig is geproduceerd volgens het typeontwerp dat aan de basis lag van het EASA-typecertificaat. Daartoe bevatten de historische gegevens een kopie van het eerste bewijs van luchtwaardigheid of het exportcertificaat dat voor het nieuwe luchtvaartuig is afgegeven. Bij wijze van alternatief kan de aanvrager van een bewijs van luchtwaardigheid een verklaring van de houder van het typecertificaat verkrijgen, dat wat de productiestatus betreft is goedgekeurd door het land van ontwerp;

het luchtvaartuig beantwoordt aan een typeontwerp dat krachtens een typecertificaat is goedgekeurd;

elk aanvullend typecertificaat, elke wijziging of herstelling is goedgekeurd in overeenstemming met bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012;

de toepasselijke luchtwaardigheidsrichtlijnen zijn toegepast.

Ten slotte stelt de bevoegde instantie vast dat de resultaten van haar onderzoek in overeenstemming zijn met de resultaten van het onderzoek door de organisatie die de herbeoordeling van de luchtwaardigheid uitvoert in overeenstemming met bijlage I (deel M) bij Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie (3).

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de voorwaarden van punt 4 wordt voldaan.


(1)  Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie van 3 augustus 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 224 van 21.8.2012, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 6).

(3)  Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 315 van 28.11.2003, blz. 1).