24.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 352/9


VERORDENING (EU) Nr. 1408/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2013

inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (1),

Na bekendmaking van een ontwerp van deze verordening (2),

Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overheidsfinanciering die aan de criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet, vormt staatssteun en moet krachtens artikel 108, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie worden aangemeld. Op grond van artikel 109 van het Verdrag kan de Raad evenwel bepalen welke soorten van steunmaatregelen van die aanmeldingsverplichting zijn vrijgesteld. Overeenkomstig artikel 108, lid 4, van het Verdrag kan de Commissie verordeningen betreffende die soorten van staatssteun vaststellen. Bij Verordening (EG) nr. 994/98 heeft de Raad overeenkomstig artikel 109 van het Verdrag besloten dat de-minimissteun een van die soorten kan zijn. Op basis daarvan wordt de-minimissteun, d.w.z. aan één onderneming over een bepaalde periode toegekende steun die een bepaald vastgesteld bedrag niet overschrijdt, geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en derhalve niet onder de aanmeldingsprocedure te vallen.

(2)

In talrijke besluiten heeft de Commissie het begrip „steun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag verduidelijkt. De Commissie heeft ook haar beleid met betrekking tot een de-minimisplafond beneden hetwelk artikel 107, lid 1, van het Verdrag kan worden geacht niet van toepassing te zijn, uiteengezet, eerst in haar mededeling inzake de-minimissteun (3) en vervolgens in de Verordeningen (EG) nr. 69/2001 (4) en (EG) nr. 1998/2006 (5) van de Commissie. Gelet op de bijzondere voorschriften die in de landbouwsector van toepassing zijn, en gezien het risico dat zelfs lage steunniveaus aan de criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag kunnen voldoen, werden de landbouwsector of delen daarvan uit de werkingssfeer van die verordeningen gesloten. De Commissie heeft reeds een aantal verordeningen met voorschriften inzake de-minimissteun in de landbouwsector vastgesteld; de recentste daarvan is Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie (6). In het licht van de ervaring die bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1535/2007 is opgedaan, is het passend een aantal van de in die verordening vastgestelde voorwaarden te herzien en die verordening te vervangen.

(3)

In het licht van de ervaring die de Commissie bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1535/2007 heeft opgedaan, moet het maximale steunbedrag dat over een periode van drie jaar aan één onderneming mag worden verleend, tot 15 000 EUR worden verhoogd en moet het nationale maximum tot 1 % van de jaarlijkse productie worden verhoogd. Deze nieuwe plafonds garanderen nog steeds dat onder deze verordening vallende maatregelen kunnen worden geacht het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig te beïnvloeden en de mededinging niet te vervalsen of dreigen te vervalsen.

(4)

Een onderneming is, voor de toepassing van de mededingingsregels van het Verdrag, elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (7). Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bepaald dat alle entiteiten die (juridisch of feitelijk) onder de zeggenschap staan van dezelfde entiteit, als één onderneming dienen te worden beschouwd (8). Met het oog op rechtszekerheid en om de administratieve rompslomp te verlichten, moet in deze verordening een uitputtende lijst van duidelijke criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer twee of meer ondernemingen binnen dezelfde lidstaat als één onderneming moeten worden beschouwd. De Commissie heeft uit de vaststaande criteria voor het definiëren van „verbonden ondernemingen” in de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen (hierna „kmo’s” genoemd) van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (9) en bijlage I bij Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie (10), de criteria gekozen die dienstig zijn voor de toepassing van deze verordening. De criteria, waarmee de overheidsinstanties reeds vertrouwd zijn, moeten, gelet op het toepassingsgebied van deze verordening, van toepassing zijn zowel op kmo’s als op grote ondernemingen. Die criteria moeten garanderen dat een groep verbonden ondernemingen voor de toepassing van de de-minimisregel als één enkele onderneming wordt beschouwd, maar dat ondernemingen die geen banden met elkaar onderhouden tenzij dat elk van hen een rechtstreekse band met dezelfde overheidsinstantie of -instanties heeft, niet als onderling verbonden worden behandeld. Zo wordt rekening gehouden met de specifieke situatie van ondernemingen die onder de zeggenschap van dezelfde overheidsinstantie of -instanties staan, maar een zelfstandige beslissingsbevoegdheid kunnen hebben. Evenzo moeten die criteria garanderen dat individuele leden van een rechtspersoon of groepen van natuurlijke of rechtspersonen niet, louter om die reden, als onderling verbonden worden behandeld wanneer die individuele leden op grond van het nationale recht rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met de rechten en verplichtingen van individuele landbouwers met de status van bedrijfshoofd, met name met betrekking tot hun economische, sociale en belastingstatus, mits die leden tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen hebben bijgedragen.

(5)

Gezien de overeenkomsten tussen de verwerking en de afzet van landbouwproducten en niet-landbouwproducten worden de verwerking en de afzet van landbouwproducten opgenomen in het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie (11).

(6)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verklaard dat de lidstaten zich, zodra de Unie een regeling voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke marktordening in een bepaalde landbouwsector heeft vastgesteld, dienen te onthouden van elke maatregel die daarvan zou afwijken of er inbreuk op zou maken (12). Daarom mag deze verordening niet van toepassing zijn op steun waarvan het bedrag wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid afgenomen of op de markt gebrachte producten. Evenmin mag zij van toepassing zijn op steun waaraan de verplichting is gekoppeld om deze met primaire producenten te delen.

(7)

Deze verordening mag niet van toepassing zijn op exportsteun of steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde producten. Met name mag deze verordening niet van toepassing zijn op steun ter financiering van de oprichting en exploitatie van een distributienet in andere lidstaten of in derde landen. Steun ter financiering van de kosten van deelneming aan handelsbeurzen of van studies of consultancydiensten die noodzakelijk zijn om een nieuw of een bestaand product op een nieuwe markt in een andere lidstaat of een derde land te introduceren, is in de regel geen exportsteun.

(8)

De voor de toepassing van deze verordening in aanmerking te nemen periode van drie jaar moet op voortschrijdende grondslag worden beoordeeld, zodat bij elke nieuwe verlening van de-minimissteun het totale in het betrokken belastingjaar en in de twee voorgaande belastingjaren aan de-minimissteun verleende bedrag in aanmerking wordt genomen.

(9)

Wanneer een onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten en ook actief is in andere sectoren of andere activiteiten verricht die onder Verordening (EU) nr. 1407/2013 vallen, moet die verordening van toepassing zijn op steun die voor die andere sectoren of activiteiten wordt verleend, mits de lidstaten, met passende middelen zoals een scheiding van activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgen dat de primaire productie van landbouwproducten geen overeenkomstig die verordening verleende de-minimissteun geniet.

(10)

Wanneer een onderneming zowel in de primaire productie van landbouwproducten als in de visserij- en aquacultuursector actief is, moet Verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie (13) van toepassing zijn op steun die voor de laatstgenoemde sector wordt verleend, mits de betrokken lidstaat, met passende middelen zoals een scheiding van activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgt dat de primaire productie van landbouwproducten geen overeenkomstig die verordening verleende de-minimissteun geniet.

(11)

Bij deze verordening moeten regels worden vastgesteld die garanderen dat de maximale steunintensiteiten die in specifieke verordeningen of in besluiten van de Commissie zijn vastgesteld, niet kunnen worden omzeild. In deze verordening moeten ook duidelijke, gemakkelijk toepasbare regels inzake cumulering worden opgenomen.

(12)

Deze verordening sluit niet de mogelijkheid uit dat een maatregel misschien op andere gronden dan die welke in deze verordening worden vastgesteld, niet als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag wordt beschouwd, bijvoorbeeld omdat de maatregel voldoet aan het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie of omdat met de maatregel geen overdracht van staatsmiddelen gemoeid is. Met name centraal door de Commissie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaat staat, vormt geen staatssteun en hoeft niet in aanmerking te worden genomen wanneer wordt bepaald of het desbetreffende plafond of het nationale maximum in acht wordt genomen.

(13)

Met het oog op transparantie, gelijke behandeling en een doelmatige monitoring mag deze verordening slechts van toepassing zijn op de-minimissteun waarvan het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd („transparante steun”). Deze precieze berekening kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd voor subsidies, rentesubsidies en belastingvrijstellingen waarvoor een maximum geldt, of voor andere instrumenten die in een maximum voorzien dat garandeert dat het betrokken plafond niet wordt overschreden. De vaststelling van een maximum betekent dat de lidstaat, zolang het precieze steunbedrag niet of nog niet bekend is, moet aannemen dat het bedrag gelijk is aan het maximum, om te garanderen dat diverse steunmaatregelen tezamen het in deze verordening vastgestelde plafond niet overschrijden en om de regels inzake cumulering toe te passen.

(14)

Met het oog op transparantie, gelijke behandeling en correcte toepassing van het de-minimisplafond moeten alle lidstaten dezelfde berekeningsmethode toepassen. Om deze berekening te vergemakkelijken, moeten steunbedragen die in een andere vorm dan een subsidie worden verleend, in bruto-subsidie-equivalent worden omgerekend. Om het bruto-subsidie-equivalent te berekenen voor andere soorten transparante steun dan subsidies en voor steun die in verschillende tranches wordt uitgekeerd, moeten de marktrentepercentages worden gebruikt die van toepassing zijn op het tijdstip waarop die steun wordt verleend. Met het oog op een eenvormige, transparante en eenvoudige toepassing van de staatssteunregels moeten, voor de toepassing van deze verordening, de referentiepercentages die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (14), als marktrentepercentages gelden.

(15)

Steun vervat in leningen, waaronder ook de-minimisrisicofinancieringssteun in de vorm van leningen, moet als transparante de-minimissteun worden beschouwd indien voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent de marktrentepercentages zijn gebruikt die van toepassing zijn op het tijdstip van de steunverlening. Om de behandeling van kleine, kortlopende leningen te vereenvoudigen, dient deze verordening te voorzien in een duidelijke regel, die gemakkelijk is toe te passen en die rekening houdt met zowel het bedrag als de looptijd van de lening. Op basis van de ervaring van de Commissie, kunnen leningen die zijn afgedekt door zekerheden ten belope van ten minste 50 % van het leningbedrag en die ten hoogste ofwel 75 000 EUR en een looptijd van vijf jaar ofwel 37 500 EUR en een looptijd van tien jaar betreffen, worden beschouwd als leningen met een bruto-subsidie-equivalent die het de-minimisplafond niet overschrijdt. Gelet op de moeilijkheden die zijn verbonden aan het bepalen van het bruto-subsidie-equivalent van steun die wordt verleend aan ondernemingen die wellicht niet in staat zijn de lening terug te betalen, dient deze regel niet op die ondernemingen van toepassing te zijn.

(16)

Steun vervat in kapitaalinjecties mag niet worden geacht transparante de-minimissteun te zijn tenzij het totale door de overheid ingebrachte bedrag het de-minimisplafond niet overschrijdt. Steun vervat in risicofinancieringsmaatregelen in de vorm van investeringen in aandelenkapitaal of hybride kapitaal, als bedoeld in de richtsnoeren inzake risicofinanciering (15), mag niet worden geacht transparante de-minimissteun te zijn tenzij het met de betrokken maatregel verstrekte kapitaal het de-minimisplafond niet overschrijdt.

(17)

Steun vervat in garanties, waaronder ook de-minimisrisicofinancieringssteun in de vorm van garanties, moet als transparant worden beschouwd indien het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbour-premies die voor het betrokken soort onderneming in een mededeling van de Commissie zijn vastgesteld (16). Om de behandeling van kortlopende garanties ten behoeve van maximaal 80 % van een betrekkelijk kleine lening te vereenvoudigen, dient deze verordening te voorzien in een duidelijke regel, die gemakkelijk is toe te passen en die rekening houdt met zowel het bedrag als de looptijd van de garantie. Deze regel dient niet te gelden voor garanties voor onderliggende transacties niet zijnde een lening, zoals garanties voor eigen-vermogenstransacties. Wanneer de garantie niet meer dan 80 % van de onderliggende lening bedraagt, het garantiebedrag ten hoogste 112 500 EUR bedraagt en de garantie een looptijd van ten hoogste vijf jaar heeft, kan de garantie worden beschouwd als garantie met een bruto-subsidie-equivalent die het de-minimisplafond niet overschrijdt. Hetzelfde geldt indien de garantie niet meer dan 80 % van de onderliggende lening bedraagt, het garantiebedrag ten hoogste 56 250 EUR bedraagt en de looptijd van de garantie ten hoogste tien jaar bedraagt. Daarnaast kunnen de lidstaten voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent van garanties een methode gebruiken die bij de Commissie is aangemeld op grond van een andere op dat tijdstip toepasselijke verordening van de Commissie op het gebied van staatssteun, en door de Commissie is goedgekeurd als in overeenstemming met de garantiemededeling of een mededeling ter vervanging daarvan, mits de goedgekeurde methode uitdrukkelijk is toegespitst op het soort garanties en het soort onderliggende transacties die in het kader van de toepassing van deze verordening in het geding zijn. Gelet op de moeilijkheden die zijn verbonden aan het bepalen van het bruto-subsidie-equivalent van steun die wordt verleend aan ondernemingen die wellicht niet in staat zijn de lening terug te betalen, dient deze regel niet op die ondernemingen van toepassing te zijn.

(18)

Wanneer een de-minimissteunregeling via financiële intermediairs ten uitvoer wordt gelegd, moet erop worden toegezien dat de laatstgenoemden geen staatssteun ontvangen. Dit kan bijvoorbeeld door te eisen dat financiële intermediairs die een staatsgarantie genieten, een marktconforme premie betalen of elk voordeel volledig aan de eindbegunstigden doorberekenen of door het de-minimisplafond en andere voorwaarden van deze verordening ook op het niveau van de intermediairs in acht te nemen.

(19)

Bij aanmelding door een lidstaat kan de Commissie nagaan of een maatregel die geen subsidie, lening, garantie, kapitaalinjectie of risicofinancieringsmaatregel in de vorm van een investering in aandelenkapitaal of hybride kapitaal is, een bruto-subsidie-equivalent oplevert dat het de-minimisplafond niet overschrijdt en dus onder het toepassingsgebied van deze verordening kan vallen.

(20)

Het is de plicht van de Commissie erop toe te zien dat de staatssteunregels worden nageleefd en de lidstaten moeten, overeenkomstig het in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde samenwerkingsbeginsel, de vervulling van deze taak vergemakkelijken door de nodige instrumenten uit te werken om te waarborgen dat het totale bedrag aan de-minimissteun dat in het kader van de de-minimisregel aan één onderneming wordt verleend, het totale toelaatbare plafond niet overschrijdt. Daartoe moeten de lidstaten bij het verlenen van de-minimissteun de betrokken onderneming in kennis stellen van het toegekende bedrag aan de-minimissteun en van het feit dat het om de-minimissteun gaat en daarbij uitdrukkelijk naar deze verordening verwijzen. De lidstaten zijn verplicht tot monitoring van de verleende steun om ervoor te zorgen dat de plafonds niet worden overschreden en de regels inzake cumulering worden nageleefd. Om aan die monitoringverplichting te voldoen, moet de betrokken lidstaat, voordat hij die steun verleent, van de onderneming een verklaring krijgen over andere onder deze verordening of andere de-minimisverordeningen vallende de-minimissteun die deze onderneming gedurende het betrokken belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren heeft ontvangen. Bij wijze van alternatief moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om aan de monitoringverplichting te voldoen door een centraal register op te zetten met volledige informatie over de verleende de-minimissteun, en te controleren of door een nieuwe steunverlening het desbetreffende plafond niet wordt overschreden.

(21)

Elke lidstaat moet zich, voordat hij nieuwe de-minimissteun verleent, ervan vergewissen dat het de-minimisplafond noch het nationale maximum in die lidstaat met de nieuwe de-minimissteun zal worden overschreden en dat aan de overige voorwaarden van deze verordening is voldaan.

(22)

Gezien de ervaring van de Commissie en met name de regelmaat waarmee het staatssteunbeleid over het algemeen moet worden herzien, moet de geldigheidsduur van deze verordening worden beperkt. Ingeval de geldigheidsduur van deze verordening verstrijkt zonder dat deze is verlengd, moeten de lidstaten voor onder deze verordening vallende de-minimissteun beschikken over een aanpassingsperiode van zes maanden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op steun die wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten, met uitzondering van:

a)

steun waarvan het bedrag wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid van de op de markt gebrachte producten;

b)

steun voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer naar derde landen of lidstaten, met name steun die direct aan de uitgevoerde hoeveelheden is gerelateerd, en steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of aan andere lopende uitgaven in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer;

c)

steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

2.   Wanneer een onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten en ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten verricht die onder Verordening (EU) nr. 1407/2013 vallen, is die verordening van toepassing op steun die voor de laatstgenoemde sectoren of activiteiten wordt verleend, mits de betrokken lidstaat, met passende middelen zoals een scheiding van activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgt dat de primaire productie van landbouwproducten geen overeenkomstig die verordening verleende de-minimissteun geniet.

3.   Wanneer een onderneming zowel in de primaire productie van landbouwproducten als in de visserij- en aquacultuursector actief is, is Verordening (EG) nr. 875/2007 van toepassing op steun die voor de laatstgenoemde sector wordt verleend, mits de betrokken lidstaat, met passende middelen zoals een scheiding van activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgt dat de primaire productie van landbouwproducten geen overeenkomstig die verordening verleende de-minimissteun geniet.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder „landbouwproducten”: de in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten, met uitzondering van de onder Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (17) vallende visserij- en aquacultuurproducten.

2.   „Eén onderneming” omvat, voor de toepassing van deze verordening, alle ondernemingen die ten minste één van de volgende banden met elkaar onderhouden:

a)

één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

b)

één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

c)

één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

d)

één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

Ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen één van de in de eerste alinea, onder a) tot en met d), bedoelde banden onderhouden, worden ook als één onderneming beschouwd.

Artikel 3

De-minimissteun

1.   Steunmaatregelen worden geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en zijn derhalve vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag, indien zij voldoen aan de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld.

2.   Het totale bedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat aan één onderneming wordt verleend, ligt niet hoger dan 15 000 EUR over een periode van drie belastingjaren.

3.   Het cumulatieve bedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat over een periode van drie belastingjaren wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten, ligt niet hoger dan het in de bijlage vastgestelde nationale maximum.

4.   De de-minimissteun wordt geacht te zijn verleend op het tijdstip waarop de onderneming krachtens de toepasselijke nationale wet- en regelgeving een wettelijke aanspraak op de steun verwerft, ongeacht de datum waarop de de-minimissteun aan de onderneming wordt betaald.

5.   Het in lid 2 vastgestelde plafond en het in lid 3 bedoelde nationale maximum zijn van toepassing ongeacht de vorm van de de-minimissteun of het daarmee nagestreefde doel en ongeacht of de door de lidstaat verleende steun geheel of ten dele uit middelen van Unie-oorsprong wordt gefinancierd. De periode van drie belastingjaren wordt vastgesteld op basis van de belastingjaren zoals de onderneming die in de betrokken lidstaat toepast.

6.   Voor de toepassing van het in lid 2 vastgestelde plafond en het in lid 3 bedoelde nationale maximum wordt steun als een subsidiebedrag uitgedrukt. Alle bedragen die worden gebruikt, zijn brutobedragen, dus vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt verleend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun.

Van steun die in meerdere tranches wordt betaald, wordt door discontering de waarde op het tijdstip van de toekenning ervan berekend. De rentevoet die bij die discontering wordt gehanteerd, is de disconteringsvoet die op het tijdstip van de steunverlening van toepassing is.

7.   Wanneer het in lid 2 vastgestelde plafond of het in lid 3 bedoelde nationale maximum door de toekenning van nieuwe de-minimisssteun zou worden overschreden, komt deze nieuwe steun in zijn geheel niet in aanmerking voor het voordeel van deze verordening.

8.   In het geval van fusies of overnames wordt alle de-minimissteun die voordien aan elk van de fuserende ondernemingen is verleend, in aanmerking genomen om te bepalen of nieuwe de-minimissteun voor de nieuwe of de overnemende onderneming het plafond of het nationale maximum overschrijdt. De-minimissteun die vóór de fusie of de overname rechtmatig is verleend, blijft rechtmatig.

9.   Indien één onderneming in twee of meer afzonderlijke ondernemingen wordt gesplitst, wordt de vóór de splitsing verleende de-minimissteun toegerekend aan de onderneming die de steun genoot, hetgeen in beginsel de onderneming is die de activiteiten overneemt waarvoor de de-minimissteun werd gebruikt. Indien deze toerekening niet mogelijk is, wordt de de-minimissteun evenredig toegerekend op basis van de boekwaarde van het aandelenkapitaal van de nieuwe ondernemingen op het daadwerkelijke tijdstip van de splitsing.

Artikel 4

Berekening van het bruto-subsidie-equivalent

1.   Deze verordening is alleen van toepassing op steun waarvan het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd (hierna „transparante steun” genoemd).

2.   Steun vervat in subsidies of rentesubsidies wordt als transparante de-minimissteun beschouwd.

3.   Steun vervat in leningen wordt als transparante de-minimissteun beschouwd indien:

a)

tegen de begunstigde geen collectieve insolventieprocedure loopt en hij niet voldoet aan de criteria volgens het nationale recht om, op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. In geval van grote ondernemingen verkeert de begunstigde in een situatie die vergelijkbaar is met een kredietrating van ten minste B-, en

b)

voor de lening zekerheden zijn gesteld van ten minste 50 % van de lening en het een lening betreft van ofwel 75 000 EUR met een looptijd van vijf jaar ofwel 37 500 EUR met een looptijd van tien jaar. Indien een lening wordt toegekend voor een bedrag dat lager ligt dan die bedragen en/of wordt toegekend voor een looptijd van minder dan vijf jaar of tien jaar, wordt het bruto-subsidie-equivalent van die lening berekend als een overeenkomstig deel van het in artikel 3, lid 2, vastgestelde plafond, of

c)

het bruto-subsidie-equivalent is berekend op grond van het referentiepercentage dat van toepassing is op het tijdstip van de steunverlening.

4.   Steun vervat in kapitaalinjecties wordt alleen als transparante de-minimissteun beschouwd indien het totale door de overheid ingebrachte bedrag het de-minimisplafond niet overschrijdt.

5.   Steun vervat in risicofinancieringsmaatregelen in de vorm van investeringen in aandelenkapitaal of hybride kapitaal wordt alleen als transparante de-minimissteun beschouwd indien het aan één onderneming verstrekte kapitaal het de-minimisplafond niet overschrijdt.

6.   Steun vervat in garanties wordt als transparante de-minimissteun behandeld indien:

a)

tegen de begunstigde geen collectieve insolventieprocedure loopt en hij niet voldoet aan de criteria volgens het nationale recht om, op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. In geval van grote ondernemingen verkeert de begunstigde in een situatie die vergelijkbaar is met een kredietrating van ten minste B-, en

b)

de garantie niet meer dan 80 % van de onderliggende lening bedraagt en ofwel het garantiebedrag 112 500 EUR bedraagt en de garantie een looptijd van vijf jaar heeft, ofwel het garantiebedrag 56 250 EUR bedraagt en de garantie een looptijd van tien jaar heeft. Indien het garantiebedrag lager ligt dan die bedragen en/of de garantie wordt toegekend voor een periode van minder dan vijf of tien jaar, wordt het bruto-subsidie-equivalent van die lening berekend als een overeenkomstig deel van het in artikel 3, lid 2, vastgestelde plafond, of

c)

het bruto-subsidie-equivalent wordt berekend op basis van de safe-harbour-premies die in een mededeling van de Commissie zijn vastgesteld, of

d)

voordat zij ten uitvoer wordt gelegd,

i)

de methode voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent van de garantie bij de Commissie is aangemeld op grond van een andere op dat tijdstip toepasselijke verordening van de Commissie op het gebied van staatssteun, en door de Commissie is goedgekeurd als in overeenstemming met de garantiemededeling of een mededeling ter vervanging daarvan, en

ii)

die methode uitdrukkelijk is toegespitst op het soort garanties en het soort onderliggende transacties die in het kader van de toepassing van deze verordening in het geding zijn.

7.   Steun vervat in andere instrumenten wordt als transparante de-minimissteun beschouwd indien het instrument voorziet in een maximum dat garandeert dat het betrokken plafond niet wordt overschreden.

Artikel 5

Cumulering

1.   Wanneer een onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten en actief is in een of meer van de sectoren of andere activiteiten verricht die onder Verordening (EU) nr. 1407/2013 vallen, mag de-minimissteun die overeenkomstig deze verordening voor activiteiten in de sector van de landbouwproductie wordt verleend, met de-minimissteun voor de laatstgenoemde sector(en) of activiteiten worden gecumuleerd tot het desbetreffende in artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1407/2013 vastgestelde plafond, mits de betrokken lidstaat, met passende middelen zoals een scheiding van activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgt dat de primaire productie van landbouwproducten geen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1407/2013 verleende steun geniet.

2.   Wanneer een onderneming zowel in de primaire productie van landbouwproducten als in de visserij- en aquacultuursector actief is, mag de-minimissteun die overeenkomstig deze verordening voor activiteiten in de sector van de landbouwproductie wordt verleend, met de-minimissteun die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 875/2007 voor activiteiten in de laatstgenoemde sector wordt verleend, worden gecumuleerd tot het in die verordening vastgestelde plafond, mits de betrokken lidstaat, met passende middelen zoals een scheiding van activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgt dat de primaire productie van landbouwproducten geen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 875/2007 verleende steun geniet.

3.   De-minimissteun wordt niet gecumuleerd met staatssteun ten behoeve van dezelfde in aanmerking komende kosten of met staatssteun ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel indien deze cumulering leidt tot het overschrijden van de hoogste toepasselijke steunintensiteit die of het hoogste toepasselijke steunbedrag dat in de specifieke omstandigheden van elke zaak is bepaald door een groepsvrijstellingsverordening die of een besluit dat de Commissie heeft vastgesteld. De-minimissteun die niet wordt verleend voor of kan worden toegewezen aan specifieke in aanmerking komende kosten, mag worden gecumuleerd met andere staatssteun die krachtens een groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Commissie wordt verleend.

Artikel 6

Monitoring

1.   Wanneer een lidstaat voornemens is overeenkomstig deze verordening de-minimissteun aan een onderneming te verlenen, stelt hij die onderneming schriftelijk in kennis van het voorgenomen steunbedrag, uitgedrukt als bruto-subsidie-equivalent, en van het feit dat het om de-minimissteun gaat, waarbij hij uitdrukkelijk naar deze verordening verwijst en de titel en de vindplaats ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie vermeldt. Wanneer overeenkomstig deze verordening in het kader van een regeling de-minimissteun wordt verleend aan verschillende ondernemingen en in het kader van die regeling aan die ondernemingen uiteenlopende bedragen aan individuele steun worden verleend, kan de betrokken lidstaat ervoor kiezen deze verplichting te vervullen door de ondernemingen een vast bedrag mee te delen dat met het in het kader van die regeling maximaal te verlenen steunbedrag overeenstemt. In dat geval wordt het vaste bedrag gebruikt om te bepalen of het in artikel 3, lid 2, vastgestelde plafond wordt bereikt en het in artikel 3, lid 3, bedoelde nationale maximum niet wordt overschreden. Voordat de lidstaat de steun verleent, verlangt hij van de betrokken onderneming een schriftelijke of elektronische verklaring over alle andere onder deze verordening of andere de-minimisverordeningen vallende de-minimissteun die deze onderneming gedurende de twee voorgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar heeft ontvangen.

2.   Wanneer een lidstaat een centraal register voor de-minimissteun heeft opgezet dat volledige informatie bevat over alle de-minimissteun die door enige autoriteit in die lidstaat is verstrekt, is lid 1 niet meer van toepassing vanaf het tijdstip waarop het register een periode van drie belastingjaren bestrijkt.

3.   Een lidstaat verleent pas nieuwe de-minimissteun overeenkomstig deze verordening nadat hij zich ervan heeft vergewist dat dit het totale bedrag aan de-minimissteun dat aan de betrokken onderneming is verleend, niet zodanig doet toenemen dat het in artikel 3, lid 2, vastgestelde plafond en het in artikel 3, lid 3, bedoelde nationale maximum wordt overschreden, en dat aan alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan.

4.   De lidstaten leggen dossiers aan die alle informatie bevatten met betrekking tot de toepassing van deze verordening. Deze dossiers bevatten alle informatie die nodig is om te kunnen aantonen dat aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan. De dossiers betreffende individuele de-minimissteun worden gedurende tien belastingjaren vanaf het tijdstip van de steunverlening bewaard. Voor de-minimissteunregelingen worden de dossiers bewaard gedurende tien belastingjaren te rekenen vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening op grond van die regeling.

5.   De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie op haar schriftelijk verzoek binnen twintig werkdagen, of binnen de langere termijn die in het verzoek is vastgesteld, alle informatie die de Commissie nodig acht om te kunnen nagaan of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan, en met name het totale bedrag aan de-minimissteun in de zin van deze verordening of andere de-minimisverordeningen dat een onderneming heeft ontvangen.

Artikel 7

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening is van toepassing op voor haar inwerkingtreding verleende steun indien de steun aan alle in deze verordening vervatte voorwaarden voldoet. Steun die niet aan die voorwaarden voldoet, zal door de Commissie worden beoordeeld overeenkomstig de desbetreffende kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen.

2.   Alle individuele de-minimissteun die tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2008 werd verleend en aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1860/2004 voldoet, wordt geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en is bijgevolg van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld.

3.   Alle tussen 1 januari 2008 en 30 juni 2014 verleende individuele de-minimissteun die aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1535/2007 voldoet, wordt geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en is bijgevolg van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld.

4.   Na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening blijft elke de-minimissteunregeling die aan de voorwaarden van deze verordening voldoet, nog gedurende zes maanden onder deze verordening vallen.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassingsperiode

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

(2)  PB C 227 van 6.8.2013, blz. 3.

(3)  Mededeling van de Commissie inzake de- minimissteun (PB C 68 van 6.3.1996, blz. 9).

(4)  Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30).

(5)  Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5).

(6)  Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 35).

(7)  Zaak C-222/04, Ministero dell’Economia e delle Finanze/Cassa di Risparmio di Firenze SpA e.a., Jurispr. 2006, blz. I-289.

(8)  Zaak C-382/99, Nederland/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-5163.

(9)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(10)  Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3).

(11)  Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (zie blz. 1 van dit Publicatieblad).

(12)  Zaak C-456/00, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-11949.

(13)  Verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PB L 193 van 25.7.2007, blz. 6).

(14)  Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6).

(15)  Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (PB C 194 van 18.8.2006, blz. 2).

(16)  Bijvoorbeeld de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10).

(17)  Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22).


BIJLAGE

Het in artikel 3, lid 3, bedoelde maximale gecumuleerde bedrag van de-minimissteun voor ondernemingen van de landbouwproductiesector, per lidstaat

(in EUR)

Lidstaat

Maximumbedrag aan de-minimissteun

België

76 070 000

Bulgarije

43 490 000

Tsjechië

48 340 000

Denemarken

105 750 000

Duitsland

522 890 000

Estland

8 110 000

Ierland

66 280 000

Griekenland

109 260 000

Spanje

413 750 000

Frankrijk

722 240 000

Kroatië

28 610 000

Italië

475 080 000

Cyprus

7 060 000

Letland

10 780 000

Litouwen

25 860 000

Luxemburg

3 520 000

Hongarije

77 600 000

Malta

1 290 000

Nederland

254 330 000

Oostenrijk

71 540 000

Polen

225 700 000

Portugal

62 980 000

Roemenië

180 480 000

Slovenië

12 320 000

Slowakije

22 950 000

Finland

46 330 000

Zweden

57 890 000

Verenigd Koninkrijk

270 170 000