6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/11


VERORDENING (EU) Nr. 1052/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2013

tot instelling van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder d),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De instelling van een Europees grensbewakingssysteem („Eurosur”) is nodig om de informatie-uitwisseling en de operationele samenwerking tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten en met het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad (2) („het agentschap”), te versterken. Eurosur zal die autoriteiten en het agentschap voorzien van de infrastructuur en de instrumenten die nodig zijn voor het verbeteren van hun situationeel bewustzijn en reactievermogen aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie („buitengrenzen”) teneinde illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit op te sporen, te voorkomen en te bestrijden en bij te dragen tot het garanderen van een betere bescherming en het redden van de levens van migranten.

(2)

Het reizen in kleine en niet-zeewaardige vaartuigen heeft geleid tot een sterke stijging van het aantal migranten dat aan de zuidelijke maritieme buitengrenzen verdrinkt. Eurosur dient het operationele en technische vermogen van het agentschap en de lidstaten tot opsporing van dergelijke kleine vaartuigen alsmede het reactievermogen van de lidstaten te verbeteren, met het doel aldus het verlies aan mensenlevens onder migranten en vluchtelingen te helpen beperken.

(3)

In deze verordening wordt onderkend dat migratieroutes ook worden gebruikt door personen die internationale bescherming behoeven.

(4)

De lidstaten zetten nationale coördinatiecentra op om de informatie-uitwisseling en de samenwerking met het oog op grensbewaking onderling en met het agentschap te verbeteren. Voor het goed functioneren van Eurosur is het essentieel dat alle nationale autoriteiten die krachtens het nationale recht een taak op het gebied van de bewaking van de buitengrenzen hebben, onderling samenwerken via nationale coördinatiecentra.

(5)

Deze verordening mag de lidstaten niet verhinderen om hun nationale coördinatiecentra ook te belasten met de coördinatie van de informatie-uitwisseling en met de samenwerking bij de bewaking van de luchtgrenzen en met controles aan grensdoorlaatposten.

(6)

Het agentschap moet zorgen voor een betere informatie-uitwisseling en samenwerking met de andere organen en instanties van de Unie, zoals het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en het Satellietcentrum van de Europese Unie, teneinde optimaal gebruik te maken van de bestaande informatie, capaciteiten en systemen, zoals het Europees programma voor monitoring van de aarde, die reeds beschikbaar zijn op Europees niveau.

(7)

Deze verordening maakt deel uit van het Europees model voor geïntegreerd beheer van de buitengrenzen en van de interneveiligheidsstrategie van de Europese Unie. Eurosur zal ook bijdragen tot de ontwikkeling van de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingstructuur (Common Information Sharing Environment - CISE) voor de bewaking van het maritieme gebied in de Unie, door een breder kader te bieden voor het maritieme situationele bewustzijn door middel van informatie-uitwisseling tussen overheidsinstanties in de verschillende sectoren binnen de Unie.

(8)

Om ervoor te zorgen dat de in Eurosur opgenomen informatie zo volledig en zo actueel mogelijk is, met name wat betreft de situatie in derde landen, moet het agentschap samenwerken met de Europese dienst voor extern optreden. Daartoe moeten de vertegenwoordigingen en bureaus van de Unie alle voor Eurosur relevante informatie verschaffen.

(9)

Het agentschap dient de nodige steun te verlenen voor de ontwikkeling en het beheer van Eurosur en, zo nodig, voor de ontwikkeling van de CISE, met inbegrip van de interoperabiliteit van systemen, met name door de instelling, instandhouding en coördinatie van het Eurosur-kader.

(10)

Het agentschap moet kunnen beschikken over de passende financiële en personele middelen om de bij deze verordening opgelegde bijkomende taken naar behoren te vervullen.

(11)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in de artikelen 2 en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in het bijzonder de eerbiediging van de menselijke waardigheid, het recht op leven, het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, het verbod op mensenhandel, het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het recht op de toegang tot documenten, het recht op asiel en op bescherming tegen verwijdering en uitzetting, het beginsel van non-refoulement, het beginsel van non-discriminatie, en de rechten van het kind. Deze verordening dient door de lidstaten en het agentschap te worden toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen.

(12)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004 dienen de grondrechtenfunctionaris en het adviesforum opgericht bij die verordening voor alle activiteiten van het agentschap in het kader van Eurosur toegang te hebben tot alle informatie met betrekking tot de eerbiediging van grondrechten.

(13)

Een uitwisseling van persoonsgegevens in het kader van het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens moet een uitzondering zijn. Zij moet geschieden op basis van het nationale en het Unierecht en met inachtneming van haar specifieke gegevensbeschermingsvoorschriften. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (5) zijn van toepassing indien meer specifieke instrumenten, zoals Verordening (EG) nr. 2007/2004, geen volwaardige regeling voor gegevensbescherming bieden.

(14)

Voor een geleidelijke geografische uitspreiding van Eurosur dient de verplichting om nationale coördinatiecentra aan te wijzen en te beheren in twee achtereenvolgende stappen te worden nagekomen: in de eerste fase in de lidstaten die zijn gelegen aan de zuidelijke en aan de oostelijke buitengrenzen en in de tweede fase in de overige lidstaten.

(15)

Deze verordening bevat bepalingen inzake samenwerking met aangrenzende derde landen, omdat goed gestructureerde en duurzame informatie-uitwisseling en samenwerking met deze landen, in het bijzonder in het Middellandse Zeegebied, van doorslaggevend belang zijn om de doelstellingen van Eurosur te verwezenlijken. Het is essentieel dat elke vorm van informatie-uitwisseling en elke vorm van samenwerking tussen de lidstaten en aangrenzende derde landen wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de grondrechten, met name het beginsel van non-refoulement.

(16)

Deze verordening bevat bepalingen betreffende de mogelijkheid van nauwe samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk die ertoe kunnen bijdragen dat de doelstellingen van Eurosur beter worden verwezenlijkt.

(17)

Het agentschap en de lidstaten dienen bij de toepassing van deze verordening optimaal gebruik te maken van de capaciteit die voorhanden is op het gebied van personele middelen en technische uitrusting, zowel op Unieniveau als op nationaal niveau.

(18)

De Commissie dient de resultaten van de uitvoering van deze verordening regelmatig te beoordelen teneinde na te gaan in welke mate de doelstellingen van Eurosur verwezenlijkt zijn.

(19)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit over deze verordening heeft genomen, of het dit instrument in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(20)

Deze verordening houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (6) niet deelneemt; het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(21)

Deze verordening houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (7) niet deelneemt; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(22)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop deze landen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8), die vallen binnen het gebied van artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG (9). Noorwegen dient vanaf 2 december 2013 een nationaal coördinatiecentrum op te richten overeenkomstig van deze verordening.

(23)

Wat Zwitserland betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10), die vallen binnen het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (11).

(24)

Wat Liechtenstein betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (12), die vallen binnen het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (13).

(25)

De uitvoering van deze verordening doet geen afbreuk aan de verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten noch aan de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee, het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en het daarbij behorende protocol tot bestrijding van migrantensmokkel over land, over zee en door de lucht, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en andere toepasselijke internationale instrumenten.

(26)

De uitvoering van deze verordening doet geen afbreuk aan Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad (14) noch aan de voorschriften voor de bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking die wordt gecoördineerd door het agentschap.

(27)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de instelling van Eurosur, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader ingevoerd voor de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de lidstaten en het agentschap om het situationeel bewustzijn te verbeteren en het reactievermogen aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie („de buitengrenzen”) te vergroten, waarmee wordt beoogd illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit op te sporen, te voorkomen en te bestrijden en bij te dragen tot het beschermen en het redden van de levens van migranten („Eurosur”).

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de bewaking van de zee- en landbuitengrenzen, met inbegrip van het monitoren, opsporen, identificeren, volgen, voorkomen en onderscheppen van niet-toegestane grensoverschrijdingen, waarmee wordt beoogd illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit op te sporen, te voorkomen en te bestrijden en bij te dragen tot het beschermen en het redden van de levens van migranten.

2.   Deze verordening kan ook worden toegepast op de bewaking van de luchtgrenzen en de controles aan de grensdoorlaatposten indien de lidstaten vrijwillig informatie hieromtrent aan Eurosur verstrekken.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op wettelijke of administratieve maatregelen die door de verantwoordelijke autoriteiten van een lidstaat worden genomen na de onderschepping van grensoverschrijdende criminele activiteiten of niet-toegestane grensoverschrijdingen door personen.

4.   Bij de toepassing van deze verordening nemen de lidstaten en het agentschap de grondrechten in acht, met name de beginselen van non-refoulement en eerbiediging van de menselijke waardigheid, alsmede de voorschriften inzake gegevensbescherming. Zij geven prioriteit aan de bijzondere behoeften van kinderen, niet-begeleide minderjarigen, slachtoffers van mensenhandel, personen die dringende medische bijstand behoeven, personen die internationale bescherming behoeven, personen in nood op zee en andere personen in een bijzonder kwetsbare positie.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „agentschap”: het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004;

b)   „situationeel bewustzijn”: het vermogen om illegale grensoverschrijdende activiteiten te monitoren, op te sporen, te identificeren, te volgen en te begrijpen teneinde op basis van het combineren van nieuwe informatie met bestaande kennis beredeneerde gronden voor reactiemaatregelen vast te stellen en beter in staat te zijn het verlies aan mensenlevens onder migranten aan, langs of nabij de buitengrenzen te beperken;

c)   „reactievermogen”: het vermogen om handelingen te verrichten die zijn gericht op het tegengaan van illegale grensoverschrijdende activiteiten aan, langs of nabij de buitengrenzen, met inbegrip van de middelen en tijdschema's die nodig zijn om op adequate wijze te reageren;

d)   „situatiebeeld”: een grafische interface om in bijna realtime gegevens en informatie weer te geven die zijn ontvangen van verschillende autoriteiten, sensoren, platforms en andere bronnen, en die via communicatie- en informatiekanalen worden gedeeld met andere autoriteiten om situationeel bewustzijn te creëren en het reactievermogen te ondersteunen aan de buitengrenzen en in het gebied vóór de grens;

e)   „grensoverschrijdende criminaliteit”: een vorm van ernstige criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie gepleegd aan, langs of nabij de buitengrenzen;

f)   „buitengrenssegment”: het geheel of een deel van de land- of zeebuitengrens van een lidstaat als omschreven in het nationale recht of als bepaald door het nationale coördinatiecentrum of een andere bevoegde nationale instantie;

g)   „gebied vóór de grens”: het geografische gebied voorbij de buitengrenzen;

h)   „crisissituaties”: natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen, ongevallen, humanitaire of politieke crisissen en andere ernstige situaties aan, langs of nabij de buitengrenzen die ernstige gevolgen kunnen hebben voor het toezicht aan de buitengrenzen;

i)   „incident”: een situatie in verband met illegale immigratie, grensoverschrijdende criminaliteit of een risico voor het leven van migranten aan, langs of nabij de buitengrenzen.

TITEL II

KADER

HOOFDSTUK I

Componenten

Artikel 4

Eurosur-kader

1.   Voor de informatie-uitwisseling en voor de samenwerking op het gebied van grensbewaking maken de lidstaten en het agentschap, rekening houdend met de bestaande mechanismen voor informatie-uitwisseling en samenwerking, gebruik van het Eurosur-kader, dat uit de volgende componenten bestaat:

a)

nationale coördinatiecentra;

b)

nationale situatiebeelden;

c)

een communicatienetwerk;

d)

een Europees situatiebeeld;

e)

een gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens;

f)

de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten.

2.   De nationale coördinatiecentra verstrekken het agentschap via het communicatienetwerk informatie uit hun nationale situatiebeelden die nodig is om het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens op te stellen en up-to-date te houden.

3.   Het agentschap verleent de nationale coördinatiecentra via het communicatienetwerk onbeperkte toegang tot het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens.

4.   De in lid 1 genoemde componenten worden tot stand gebracht en in stand gehouden overeenkomstig de in de bijlage uiteengezette beginselen.

Artikel 5

Nationaal coördinatiecentrum

1.   Elke lidstaat voorziet in de aanwijzing, het beheer en de instandhouding van een nationaal coördinatiecentrum, dat belast is met de coördinatie van informatie en de uitwisseling daarvan tussen alle autoriteiten met een taak op het gebied van de bewaking van buitengrenzen op nationaal niveau, en met de andere nationale coördinatiecentra en het agentschap. Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van de oprichting van het nationale coördinatiecentrum, waarna de Commissie daarvan aan de andere lidstaten en het agentschap onverwijld mededeling doet.

2.   Onverminderd artikel 17 en binnen het kader van Eurosur is het nationale coördinatiecentrum het enige contactpunt voor de informatie-uitwisseling en voor de samenwerking met andere nationale coördinatiecentra en met het agentschap.

3.   Het nationale coördinatiecentrum:

a)

draagt zorg voor de tijdige informatie-uitwisseling en de tijdige samenwerking tussen alle nationale autoriteiten met een taak op het gebied van bewaking van buitengrenzen en met andere nationale coördinatiecentra en het agentschap;

b)

draagt zorg voor de tijdige informatie-uitwisseling met opsporings- en reddings-, rechtshandhavings-, asiel- en immigratie-instanties op nationaal niveau;

c)

draagt bij tot een doelmatig en efficiënt beheer van middelen en personeel;

d)

stelt het nationale situatiebeeld op en houdt dit in stand overeenkomstig artikel 9;

e)

ondersteunt de planning en uitvoering van nationale grensbewakingsactiviteiten;

f)

coördineert het nationale grensbewakingssysteem, overeenkomstig het nationale recht;

g)

draagt bij tot de regelmatige meting van de effecten van de nationale grensbewakingsactiviteiten voor de toepassing van deze verordening;

h)

coördineert operationele maatregelen met andere lidstaten, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van het agentschap en van de lidstaten.

4.   Het nationale coördinatiecentrum is 24 uur per dag en zeven dagen per week operationeel.

Artikel 6

Het agentschap

1.   Het agentschap:

a)

richt het communicatienetwerk voor Eurosur op en houdt dit in stand overeenkomstig artikel 7;

b)

stelt het Europees situatiebeeld op en houdt dit in stand overeenkomstig artikel 10;

c)

stelt het gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens op en houdt dit in stand overeenkomstig artikel 11;

d)

coördineert de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten overeenkomstig artikel 12.

2.   Voor de toepassing van lid 1 is het agentschap 24 uur per dag en zeven dagen per week operationeel.

Artikel 7

Communicatienetwerk

1.   Het agentschap stelt een communicatienetwerk op en houdt dit in stand om te voorzien in communicatie- en analyse-instrumenten en om de uitwisseling van niet-gerubriceerde gevoelige en gerubriceerde informatie op een beveiligde manier en in bijna realtime met en tussen de nationale coördinatiecentra mogelijk te maken. Het netwerk is 24 uur per dag en zeven dagen per week operationeel en biedt de volgende mogelijkheden:

a)

bilaterale en multilaterale informatie-uitwisseling in bijna realtime;

b)

audio- en videoconferenties;

c)

veilige behandeling, opslag, doorgifte en verwerking van niet-gerubriceerde gevoelige informatie;

d)

veilige behandeling, opslag, doorgifte en verwerking van gerubriceerde EU-informatie tot en met het niveau RESTREINT UE/EU RESTRICTED of een gelijkwaardig nationaal rubriceringsniveau, waarbij ervoor wordt gezorgd dat gerubriceerde informatie in een afzonderlijk en naar behoren geaccrediteerd gedeelte van het communicatienetwerk wordt behandeld, opgeslagen, doorgegeven en verwerkt.

2.   Het agentschap geeft technische ondersteuning en zorgt ervoor dat het communicatienetwerk compatibel is met andere door het agentschap beheerde relevante communicatie- en informatiesystemen.

3.   Niet-gerubriceerde gevoelige informatie en gerubriceerde informatie wordt door het agentschap uitgewisseld, verwerkt en opgeslagen in het communicatienetwerk overeenkomstig artikel 11 quinquies van Verordening (EG) nr. 2007/2004.

4.   Niet-gerubriceerde gevoelige informatie en gerubriceerde informatie wordt door de nationale coördinatiecentra uitgewisseld, verwerkt en opgeslagen in het communicatienetwerk overeenkomstig voorschriften en normen die gelijkwaardig zijn aan die welke vervat zijn in het reglement van orde van de Commissie (15).

5.   De instanties, agentschappen en andere organen van de lidstaten die het communicatienetwerk gebruiken zorgen ervoor dat bij de behandeling van gerubriceerde informatie beveiligingsvoorschriften en -normen in acht worden genomen die gelijkwaardig zijn aan die welke door het agentschap worden toegepast.

HOOFDSTUK II

Situationeel bewustzijn

Artikel 8

Situatiebeelden

1.   De nationale situatiebeelden, het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens worden verkregen door middel van verzameling, evaluatie, onderlinge vergelijking, analyse, interpretatie, productie, visualisatie en verspreiding van informatie.

2.   De in lid 1 bedoelde beelden bestaan uit de volgende lagen:

a)

een gebeurtenissenlaag;

b)

een operationele laag;

c)

een analyselaag.

Artikel 9

Nationaal situatiebeeld

1.   Het nationale coördinatiecentrum stelt een nationaal situatiebeeld op en houdt dit in stand om alle autoriteiten met taken op het gebied van toezicht en in het bijzonder de bewaking van de buitengrenzen op nationaal niveau tijdig van doelmatige en nauwkeurige informatie te voorzien.

2.   Het nationale situatiebeeld is samengesteld uit informatie die is verzameld uit de volgende bronnen:

a)

het nationale grensbewakingssysteem, overeenkomstig het nationale recht;

b)

stationaire en mobiele sensoren die worden beheerd door nationale autoriteiten met een taak op het gebied van de bewaking van buitengrenzen;

c)

patrouilles voor grensbewaking en andere monitoringmissies;

d)

lokale, regionale en andere coördinatiecentra;

e)

andere bevoegde nationale instanties en systemen, waaronder verbindingsfunctionarissen, operationele centra en contactpunten;

f)

het agentschap;

g)

nationale coördinatiecentra in andere lidstaten;

h)

autoriteiten van derde landen op basis van bilaterale of multilaterale overeenkomsten en regionale netwerken als bedoeld in artikel 20;

i)

scheepsrapportagesystemen overeenkomstig hun respectieve rechtsgrondslagen;

j)

andere relevante Europese en internationale organisaties;

k)

overige bronnen.

3.   De gebeurtenissenlaag van het nationale situatiebeeld bestaat uit de volgende sublagen:

a)

een sublaag voor niet-toegestane grensoverschrijdingen, met inbegrip van voor het nationale coördinatiecentrum beschikbare informatie over incidenten met een risico voor het leven van migranten;

b)

een sublaag voor grensoverschrijdende criminaliteit;

c)

een sublaag voor crisissituaties;

d)

een sublaag voor overige gebeurtenissen, die informatie bevat over ongeïdentificeerde en verdachte voertuigen, vaartuigen en andere vervoermiddelen en personen aan, langs of nabij de buitengrenzen van de betrokken lidstaat, en voor andere gebeurtenissen die ernstige gevolgen kunnen hebben voor het toezicht op de buitengrenzen.

4.   Het nationale coördinatiecentrum kent in de gebeurtenissenlaag van het nationale situatiebeeld voor elk incident één indicatief impactniveau toe op een schaal gaande van „laag”, naar „gemiddeld” tot „hoog”. Alle incidenten worden aan het agentschap gemeld.

5.   De operationele laag van het nationale situatiebeeld bestaat uit de volgende sublagen:

a)

een sublaag voor eigen middelen, met inbegrip van militaire middelen ter ondersteuning van een rechtshandhavingsmissie, en operationale gebieden, die informatie bevat over de positie, de status en het type van eigen middelen, alsmede over de betrokken instanties. Voor militaire middelen ter ondersteuning van een rechtshandhavingsmissie kan het nationale coördinatiecentrum, op verzoek van de ter zake bevoegde nationale autoriteit, besluiten de toegang tot deze informatie te beperken op een „need-to-know”-basis;

b)

een sublaag voor omgevingsinformatie, die informatie over het terrein en de weersomstandigheden aan de buitengrenzen van de betrokken lidstaat bevat, of toegang tot die informatie verleent.

6.   De informatie over eigen middelen in de operationele laag wordt gerubriceerd als RESTREINT UE/EU RESTRICTED.

7.   De analyselaag van het nationale situatiebeeld bestaat uit de volgende sublagen:

a)

een sublaag voor informatie, die belangrijke ontwikkelingen en indicatoren bevat die relevant zijn voor de toepassing van deze verordening;

b)

een sublaag voor analyse, die analytische rapporten, risicowaarderingstrends, regionale monitoringverslagen en briefingsdocumenten bevat die relevant zijn voor de toepassing van deze verordening;

c)

een sublaag voor inlichtingen, die geanalyseerde informatie bevat die relevant is voor de toepassing van deze verordening en in het bijzonder voor de vaststelling van impactniveaus voor de buitengrenssegmenten;

d)

een sublaag voor beeld- en geografische gegevens, die referentiebeelden, achtergrondkaarten, een validering van geanalyseerde informatie en analyses van veranderingen (satellietbeelden van de aarde) bevat, alsmede gegevens over de detectie van veranderingen, gegevens met geografische referenties en kaarten waarop de doorlaatbaarheid van de buitengrenzen wordt aangegeven.

8.   De informatie in de analyselaag en de omgevingsinformatie in de operationele laag van het nationale situatiebeeld kunnen worden gebaseerd op de informatie die is vervat in het Europees situatiebeeld en in het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens.

9.   De nationale coördinatiecentra van aangrenzende lidstaten delen met elkaar, direct of in bijna realtime, het situatiebeeld van aangrenzende buitengrenssegmenten betreffende:

a)

incidenten en andere significante gebeurtenissen die zijn opgenomen in de gebeurtenissenlaag;

b)

in de analyselaag opgenomen rapporten inzake tactische risicoanalyses.

10.   De nationale coördinatiecentra van aangrenzende lidstaten kunnen met elkaar, direct en in bijna realtime, het situatiebeeld van aangrenzende buitengrenssegmenten delen wat betreft de positie, de status en het type van de in de aangrenzende buitengrenssegmenten ingezette eigen middelen, als vervat in de operationele laag.

Artikel 10

Europees situatiebeeld

1.   Het agentschap stelt een Europees situatiebeeld op en houdt dit in stand om de nationale coördinatiecentra tijdig te voorzien van doelmatige en nauwkeurige informatie en analyse.

2.   Het Europees situatiebeeld wordt samengesteld uit informatie die is verzameld uit de volgende bronnen:

a)

nationale situatiebeelden voor zover dit op grond van dit artikel vereist is;

b)

het agentschap;

c)

de Commissie, die strategische informatie over grenscontrole verstrekt, met inbegrip van informatie over tekortkomingen in de uitvoering van de controle aan de buitengrenzen;

d)

vertegenwoordigingen en bureaus van de Unie;

e)

andere bevoegde organen en instanties van de Unie en internationale organisaties als bedoeld in artikel 18;

f)

overige bronnen.

3.   De gebeurtenissenlaag van het Europees situatiebeeld bevat informatie over:

a)

incidenten en andere gebeurtenissen die zijn opgenomen in de gebeurtenissenlaag van het nationale situatiebeeld;

b)

incidenten en andere gebeurtenissen die zijn opgenomen in het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens;

c)

incidenten in het operationeel gebied waarin onder coördinatie van het agentschap een gezamenlijke actie, een proefproject of een snelle interventie wordt uitgevoerd.

4.   Het agentschap houdt voor het Europees situatiebeeld rekening met het impactniveau dat door het nationale coördinatiecentrum in het nationale situatiebeeld aan een specifiek incident is toegekend.

5.   De operationele laag van het Europees situatiebeeld bestaat uit de volgende sublagen:

a)

een sublaag voor eigen middelen, die informatie bevat over de positie, de tijd, de status en het type van middelen die bij de gezamenlijke operaties, proefprojecten of snelle interventies van het agentschap worden ingezet of die ter beschikking van het agentschap staan, alsmede over het plan voor de inzet, met inbegrip van het operationeel gebied, de patrouilleschema's en de communicatiecodes;

b)

een sublaag voor operaties, die informatie bevat over de door het agentschap gecoördineerde gezamenlijke acties, proefprojecten of snelle interventies, waaronder de taakomschrijving, de locatie, de status en de duur en informatie over de lidstaten en andere betrokken actoren, alsmede dagelijkse en wekelijkse situatieverslagen, statistische gegevens en informatiepakketten voor de media;

c)

een sublaag voor omgevingsinformatie, die informatie bevat over het terrein en de weersomstandigheden aan de buitengrenzen.

6.   De informatie over eigen middelen in de operationele laag van het Europees situatiebeeld wordt gerubriceerd als RESTREINT UE/EU RESTRICTED.

7.   De structuur van de analyselaag van het Europees situatiebeeld komt overeen met die van het nationale situatiebeeld als bedoeld in artikel 9, lid 7.

Artikel 11

Gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens

1.   Het agentschap stelt een gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens op en houdt dit in stand om de nationale coördinatiecentra tijdig te voorzien van doelmatige en nauwkeurige informatie en analyse over het gebied vóór de grens.

2.   Het gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens wordt samengesteld uit informatie die is ontleend aan de volgende bronnen:

a)

nationale coördinatiecentra, met inbegrip van via de bevoegde nationale instanties ontvangen informatie en rapporten van de verbindingsfunctionarissen van de lidstaten;

b)

vertegenwoordigingen en bureaus van de Unie;

c)

het agentschap, met inbegrip van door de verbindingsfunctionarissen verstrekte informatie en rapporten;

d)

andere bevoegde organen en instanties van de Unie en internationale organisaties als bedoeld in artikel 18;

e)

autoriteiten van derde landen op basis van bilaterale of multilaterale overeenkomsten en regionale netwerken als bedoeld in artikel 20, via de nationale coördinatiecentra;

f)

overige bronnen.

3.   Het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens kan informatie bevatten die relevant is voor de bewaking aan luchtgrenzen en controles aan doorlaatposten aan de buitengrenzen.

4.   De structuur van de gebeurtenissenlaag, de operationele laag en de analyselaag van het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens komt overeen met die van het Europees situatiebeeld als bedoeld in artikel 10.

5.   Het agentschap stelt één indicatief impactniveau vast voor elk incident in de gebeurtenissenlaag van het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens. Het agentschap meldt elk incident dat zich voordoet in het gebied vóór de grens aan de nationale coördinatiecentra.

Artikel 12

Gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten

1.   Het agentschap coördineert de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten om de nationale coördinatiecentra en zichzelf op regelmatige, betrouwbare en kostenefficiënte wijze te voorzien van informatie over de bewaking van de buitengrenzen en van het gebied vóór de grens.

2.   Het agentschap verstrekt aan een nationaal coördinatiecentrum dat daarom verzoekt informatie over de buitengrenzen van de verzoekende lidstaat en het gebied vóór de grens, die afkomstig kan zijn uit:

a)

de selectieve monitoring van aangewezen havens en kusten van derde landen die op basis van risicoanalyse en -informatie zijn geïdentificeerd als inschepings- of doorvoerpunten voor vaartuigen of andere vervoermiddelen die worden gebruikt voor illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit;

b)

het op volle zee volgen van een vaartuig of een ander vervoermiddel dat vermoedelijk of daadwerkelijk wordt gebruikt voor illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit;

c)

de monitoring van aangewezen gebieden in het maritieme domein om vaartuigen en andere vervoermiddelen die daadwerkelijk of vermoedelijk worden gebruikt voor illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit, op te sporen, te identificeren en te volgen;

d)

een omgevingsanalyse van aangewezen gebieden in het maritieme domein en aan de landbuitengrens om controle- en patrouilleactiviteiten te optimaliseren;

e)

de selectieve monitoring van aangewezen gebieden vóór de buitengrenzen die aan de hand van risicoanalyse en -informatie zijn aangemerkt als potentiële vertrek- of doorvoergebieden voor illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit.

3.   Het agentschap voorziet in de in lid 1 bedoelde informatie door het combineren en analyseren van gegevens die verkregen kunnen zijn uit de volgende systemen, sensoren en platforms:

a)

scheepsrapportagesystemen overeenkomstig hun respectieve rechtsgrondslagen;

b)

satellietbeelden;

c)

op enig voertuig, vaartuig of ander vervoermiddel bevestigde sensoren.

4.   Het agentschap kan een verzoek van een nationaal coördinatiecentrum afwijzen op technische, financiële of operationele gronden. Het agentschap stelt het nationale coördinatiecentrum tijdig in kennis van de redenen voor de afwijzing.

5.   Het agentschap kan de in lid 2 bedoelde bewakingsinstrumenten op eigen initiatief gebruiken om informatie te verzamelen die relevant is voor het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens.

Artikel 13

Verwerking van persoonsgegevens

1.   Indien het nationale situatiebeeld wordt gebruikt voor het verwerken van persoonsgegevens, worden die gegevens verwerkt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG, Kaderbesluit 2008/977/JBZ en de relevante nationale bepalingen betreffende gegevensbescherming.

2.   Het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens mogen alleen worden gebruikt voor het verwerken van persoonsgegevens die betrekking hebben op identificatienummers van schepen.

Die persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig artikel 11 quater bis van Verordening (EG) nr. 2007/2004. Zij worden alleen verwerkt met als doel het opsporen, identificeren en volgen van vaartuigen, alsmede voor de in artikel 11 quater, lid 3, van die verordening genoemde doeleinden. De gegevens worden uiterlijk zeven dagen na ontvangst door het agentschap of, indien meer tijd nodig is voor het volgen van een vaartuig, uiterlijk twee maanden na ontvangst door het agentschap automatisch gewist.

HOOFDSTUK III

Reactievermogen

Artikel 14

Vaststelling van buitengrenssegmenten

Voor de toepassing van deze verordening verdeelt elke lidstaat zijn land- en zeebuitengrenzen in grenssegmenten en hij brengt ze ter kennis van het agentschap.

Artikel 15

Vaststelling van impactniveaus voor buitengrenssegmenten

1.   Op basis van de door het agentschap uitgevoerde risicoanalyse en in overeenstemming met de betrokken lidstaat bepaalt het agentschap voor elk segment van de land- en zeebuitengrenzen van de lidstaten een van de volgende impactniveaus of wijzigt hij die niveaus:

a)

het impactniveau „laag” wanneer incidenten met betrekking tot illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit die zich voordoen in het grenssegment in kwestie geen significante gevolgen voor de grensbeveiliging hebben;

b)

het impactniveau „gemiddeld” wanneer incidenten met betrekking tot illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit die zich voordoen in het grenssegment in kwestie middelmatige gevolgen voor de grensbeveiliging hebben;

c)

het impactniveau „hoog” wanneer incidenten met betrekking tot illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit die zich voordoen in het grenssegment in kwestie significante gevolgen voor de grensbeveiliging hebben.

2.   Het nationale coördinatiecentrum beoordeelt regelmatig of het impactniveau van de grenssegmenten moet worden gewijzigd, hierbij rekening houdend met de informatie in het nationaal situatiebeeld,

3.   Het agentschap maakt de voor de buitengrenzen vastgestelde impactniveaus zichtbaar in het Europees situatiebeeld.

Artikel 16

Reactie overeenkomstig de impactniveaus

1.   De lidstaten zorgen er op de navolgende wijze voor dat de bewakingsactiviteiten die aan de buitengrenssegmenten worden uitgevoerd in overeenstemming zijn met de vastgestelde impactniveaus:

a)

wanneer voor een buitengrenssegment het impactniveau „laag” is vastgesteld, organiseren de nationale autoriteiten met een taak op het gebied van de bewaking van de buitengrenzen op basis van een risicoanalyse de uitoefening van regelmatige bewaking en zorgen zij ervoor dat er in het grensgebied voldoende personeel en middelen beschikbaar worden gehouden om volg-, identificatie- en onderscheppingsactiviteiten uit te voeren;

b)

wanneer voor een buitengrenssegment het impactniveau „gemiddeld” is vastgesteld, nemen de nationale autoriteiten met een taak op het gebied van de bewaking van buitengrenzen de onder a) genoemde maatregelen en zorgen zij er tevens voor dat passende bewakingsmaatregelen worden uitgevoerd aan het betrokken grenssegment. Wanneer dergelijke bewakingsmaatregelen worden genomen, wordt het nationale coördinatiecentrum daarvan in kennis gesteld. Het nationale coördinatiecentrum coördineert de verstrekte ondersteuning overeenkomstig artikel 5, lid 3;

c)

wanneer voor een buitengrenssegment het impactniveau „hoog” is vastgesteld, nemen de betrokken lidstaten de onder b) genoemde maatregelen en zorgen zij er tevens via het nationale coördinatiecentrum voor dat de nationale autoriteiten die aan dat buitengrenssegment actief zijn de benodigde ondersteuning krijgen en dat de bewaking wordt verscherpt. De betrokken lidstaat kan het agentschap onder de in Verordening (EG) nr. 2007/2004 vastgestelde voorwaarden voor het initiëren van gezamenlijke acties of snelle interventies om ondersteuning verzoeken.

2.   Het nationale coördinatiecentrum informeert het agentschap regelmatig over de krachtens lid 1, onder c), op nationaal niveau genomen maatregelen.

3.   Wanneer het impactniveau „gemiddeld” of „hoog” wordt vastgesteld voor een buitengrenssegment dat grenst aan een grenssegment van een andere lidstaat of van een land waarmee overeenkomsten zijn gesloten of regionale netwerken zijn opgezet, als bedoeld in de artikelen 19 en 20, treedt het nationale coördinatiecentrum in contact met het nationale coördinatiecentrum van de aangrenzende lidstaat of de bevoegde autoriteit van het aangrenzende derde land en het streeft ernaar de nodige grensoverschrijdende maatregelen te coördineren.

4.   Naar aanleiding van een verzoek van een lidstaat overeenkomstig lid 1, onder c), kan het agentschap de betrokken lidstaat ondersteuning bieden, in het bijzonder door:

a)

aan de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten prioriteit te geven;

b)

de inzet van Europese grenswachtteams overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004 te coördineren;

c)

ervoor te zorgen dat de technische uitrusting waarover het agentschap beschikt, wordt ingezet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004;

d)

aanvullende steun die door andere lidstaten wordt aangeboden, te coördineren.

5.   Het agentschap evalueert in zijn risicoanalyseverslagen samen met de betrokken lidstaten de vaststelling van de impactniveaus en de overeenkomstige maatregelen die op nationaal niveau en op het niveau van de Unie zijn genomen.

TITEL III

SPECIFIEKE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Toewijzing van taken aan andere autoriteiten in de lidstaten

1.   De lidstaten kunnen regionale, lokale, functionele of andere autoriteiten die operationele besluiten kunnen nemen, de opdracht geven om binnen hun respectieve bevoegdheden zorg te dragen voor het situationeel bewustzijn en reactievermogen, met inbegrip van de taken en verantwoordelijkheden bedoeld in artikel 5, lid 3, onder c), e) en f).

2.   Het besluit van de lidstaat om taken toe te wijzen overeenkomstig lid 1, heeft geen invloed op de bevoegdheid van het nationale coördinatiecentrum om samen te werken en informatie uit te wisselen met andere nationale coördinatiecentra en het agentschap.

3.   In op nationaal niveau bepaalde vooraf omschreven gevallen kan het nationale coördinatiecentrum een autoriteit als bedoeld in lid 1 machtigen om te communiceren en informatie uit te wisselen met de regionale autoriteiten of het nationale coördinatiecentrum van een andere lidstaat of de bevoegde autoriteiten van een derde land, mits die autoriteit het eigen nationale coördinatiecentrum regelmatig informeert over dergelijke communicatie en informatie-uitwisseling.

Artikel 18

Samenwerking van het agentschap met derde partijen

1.   Het agentschap maakt met inachtneming van hun respectieve rechtskaders gebruik van bestaande informatie, mogelijkheden en systemen van andere instellingen, organen en instanties van de Unie en van internationale organisaties.

2.   Overeenkomstig lid 1 werkt het agentschap in het bijzonder samen met de volgende instellingen, organen en instanties van de Unie en internationale organisaties:

a)

de Europese Politiedienst (Europol) voor het uitwisselen van informatie over grensoverschrijdende criminaliteit met het oog op de verwerking daarvan in het Europees situatiebeeld;

b)

het Satellietcentrum van de Europese Unie, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en het Europees Bureau voor visserijcontrole, voor de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten;

c)

de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en organen en instanties van de Unie, waaronder het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, die het agentschap informatie kunnen verstrekken die relevant is voor het in stand houden van het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens;

d)

internationale organisaties die het agentschap informatie kunnen verstrekken die relevant is voor het in stand houden van het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens.

3.   Overeenkomstig lid 1 kan het agentschap samenwerken met het Maritiem Analyse- en Operatiecentrum op het gebied van verdovende middelen (Maritime analysis and Operations Centre - Narcotics - MAOC-N) en het Centre de Coordination pour la lutte antidrogue en Méditerranée (CeCLAD-M) om informatie over grensoverschrijdende criminaliteit uit te wisselen om dit op te nemen in het Europees situatiebeeld.

4.   De informatie-uitwisseling tussen het agentschap en de in de leden 2 en 3 bedoelde organen en instanties van de Unie en internationale organisaties vindt plaats via het in artikel 7 genoemde communicatienetwerk of via andere communicatienetwerken die voldoen aan de criteria van beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit.

5.   De samenwerking tussen het agentschap en de in de leden 2 en 3 bedoelde organen en instanties van de Unie en internationale organisaties wordt geregeld in werkafspraken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004 en de toepasselijke rechtsgrondslagen van het betrokken orgaan of de betrokken instantie van de Unie of de betrokken internationale organisaties. Wat de behandeling van gerubriceerde informatie betreft, houden die afspraken in dat het betrokken orgaan, de betrokken instantie of het betrokken agentschap van de Unie of de betrokken internationale organisatie moet voldoen aan beveiligingsvoorschriften en -normen die gelijkwaardig zijn aan die welke door het agentschap worden toegepast.

6.   De in lid 2 en 3 bedoelde organen, instanties en van de Unie en internationale organisaties gebruiken in het kader van Eurosur ontvangen informatie uitsluitend binnen de grenzen van hun rechtskader en met inachtneming van de grondrechten, met inbegrip van de voorschriften inzake gegevensbescherming.

Artikel 19

Samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk

1.   Voor de toepassing van deze verordening kunnen de informatie-uitwisseling en de samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk geschieden op basis van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen respectievelijk Ierland of het Verenigd Koninkrijk en een of meer aangrenzende lidstaten of via op die overeenkomsten gebaseerde regionale netwerken. De nationale coördinatiecentra van de lidstaten zijn de contactpunten voor de informatie-uitwisseling met de overeenkomstige autoriteiten van Ierland en van het Verenigd Koninkrijk in het kader van Eurosur. Nadat de overeenkomsten zijn gesloten, worden zij ter kennis gebracht van de Commissie.

2.   De in lid 1 bedoelde overeenkomsten hebben uitsluitend betrekking op de uitwisseling van de volgende informatie tussen het nationale coördinatiecentrum van een lidstaat en de corresponderende autoriteit van Ierland of het Verenigd Koninkrijk:

a)

informatie die is opgenomen in het nationale situatiebeeld van een lidstaat voor zover deze aan het agentschap is doorgegeven met het oog op het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens;

b)

door Ierland en het Verenigd Koninkrijk verzamelde informatie die relevant is voor het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens;

c)

informatie zoals bedoeld in artikel 9, lid 9.

3.   Informatie die in het kader van Eurosur is verstrekt door het agentschap of door een lidstaat die geen partij is bij een in lid 1 bedoelde overeenkomst, wordt niet gedeeld met Ierland of het Verenigd Koninkrijk zonder de voorafgaande toestemming van het agentschap of die lidstaat. De lidstaten en het agentschap zijn gebonden door de weigering om die informatie uit te wisselen met Ierland of het Verenigd Koninkrijk.

4.   Het is verboden n het kader van dit artikel uitgewisselde informatie verder door te zenden of anderszins mee te delen aan andere derde landen of derden.

5.   De in lid 1 bedoelde overeenkomsten bevatten bepalingen betreffende de financiële kosten die voortvloeien uit de deelname van Ierland en het Verenigd Koninkrijk aan de uitvoering van die overeenkomsten.

Artikel 20

Samenwerking met aangrenzende derde landen

1.   De lidstaten kunnen voor de toepassing van deze verordening informatie uitwisselen en samenwerken met een of meerdere betrokken aangrenzende derde landen. Die informatie-uitwisseling en die samenwerking vinden plaats op basis van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of via op die overeenkomsten gebaseerde regionale netwerken. De nationale coördinatiecentra van de lidstaten zijn de contactpunten voor de informatie-uitwisseling met aangrenzende derde landen.

2.   Voordat zij een in lid 1 bedoelde overeenkomst sluiten, stellen de betrokken lidstaten de Commissie in kennis van de overeenkomst; de Commissie gaat na of de voor Eurosur relevante onderdelen van de overeenkomst stroken met deze verordening. Zodra de overeenkomst is gesloten, brengt de betrokken lidstaat deze ter kennis van de Commissie, die het Europees Parlement, de Raad en het agentschap daarover informeert.

3.   De in lid 1 bedoelde overeenkomsten zijn in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en internationaal recht betreffende grondrechten en internationale bescherming, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement.

4.   Elke uitwisseling van persoonsgegevens met derde landen in het kader van Eurosur wordt strikt beperkt tot hetgeen voor de toepassing van deze verordening noodzakelijk is. Zij geschiedt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG en Kaderbesluit 2008/977/JBZ en de toepasselijke nationale bepalingen betreffende gegevensbescherming.

5.   Elke informatie-uitwisseling overeenkomstig lid 1, die een derde land voorziet van informatie die zou kunnen worden gebruikt voor het identificeren van personen of groepen van personen van wie het verzoek om internationale bescherming in behandeling is of die een ernstig risico lopen om aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen of andere schendingen van grondrechten te worden onderworpen, is verboden.

6.   Elke informatie-uitwisseling overeenkomstig lid 1 geschiedt met inachtneming van de voorwaarden van de met aangrenzende derde landen gesloten bilaterale of multilaterale overeenkomsten.

7.   Informatie die in het kader van Eurosur is verstrekt door het agentschap of door een lidstaat die geen partij is bij een in lid 1 bedoelde overeenkomst, wordt niet gedeeld met een land dat geen partij is bij die overeenkomst zonder de voorafgaande toestemming van het Agentschap of die lidstaat. De lidstaten en het agentschap zijn gebonden door de weigering om die informatie te delen met het betrokken derde land.

8.   Het is verbonden in het kader van dit artikel uitgewisselde informatie verder door te zenden of anderszins mee te delen aan andere derde landen of aan derden.

9.   Het uitwisselen met derde landen van informatie die is verkregen via de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten, is onderworpen aan de wet- en regelgeving die op de betrokken instrumenten van toepassing is, alsmede aan de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 95/46/EG, Verordening (EG) nr. 45/2001 en Kaderbesluit 2008/977/JBZ.

Artikel 21

Handboek

1.   De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten, het agentschap en alle andere bevoegde organen en instanties van de Unie een praktisch handboek op voor de tenuitvoerlegging en het beheer van Eurosur („het handboek”). Het handboek bevat technische en operationele richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken, met name inzake de samenwerking met derde landen. Het handboek wordt door de Commissie in de vorm van een aanbeveling goedgekeurd.

2.   De Commissie kan in overleg met de lidstaten en het agentschap besluiten bepaalde onderdelen van het handboek te rubriceren als RESTREINT UE/EU RESTRICTED overeenkomstig de voorschriften van het reglement van orde van de Commissie.

Artikel 22

Monitoring en evaluatie

1.   Voor de toepassing van deze verordening zorgen het agentschap en de lidstaten voor procedures waarmee kan worden gemonitord of het functioneren van Eurosur in technisch en operationeel opzicht voldoet aan de doelstelling om een toereikend situationeel bewustzijn en reactievermogen aan de buitengrenzen tot stand te brengen, en of de grondrechten met inbegrip van het beginsel van non-refoulement worden geëerbiedigd.

2.   Het agentschap dient uiterlijk 1 december 2015 en vervolgens om de twee jaar een verslag over het functioneren van Eurosur in bij het Europees Parlement en de Raad.

3.   De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 1 december 2016 en vervolgens om de vier jaar een algemene evaluatie van Eurosur voor. Daarin worden de bereikte resultaten getoetst aan de doelstellingen, wordt nagegaan of de uitgangspunten van deze verordening nog gelden, hoe deze verordening door de lidstaten en het agentschap wordt toegepast, of de grondrechten in acht worden genomen en wat het effect van de verordening op deze rechten is. Die evaluatie bevat tevens een kosten-batenanalyse. De evaluatie gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen tot wijziging van deze verordening.

4.   De lidstaten verstrekken het agentschap alle informatie die nodig is om het in lid 2 bedoelde verslag op te stellen.

Het agentschap verstrekt de Commissie alle informatie die nodig is om de in lid 3 bedoelde evaluatie uit te voeren.

Artikel 23

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2007/2004

Verordening (EG) nr. 2007/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 1, wordt punt i) vervangen door:

„i)

de nodige steun verlenen voor de ontwikkeling en het beheer van een Europees grensbewakingssysteem en zo nodig voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke structuur voor informatie-uitwisseling, met inbegrip van interoperabiliteit tussen systemen, met name door middel van de invoering, instandhouding en coördinatie van het Eurosur-kader overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16).

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 11 quater bis

Verwerking van persoonsgegevens in het kader van Eurosur

Het agentschap mag persoonsgegevens verwerken als bedoeld in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1052/2013, dat wordt toegepast overeenkomstig de in artikel 11 bis van deze verordening bedoelde maatregelen. Met name worden bij de verwerking van die gegevens de beginselen van noodzakelijkheid en van evenredigheid in acht genomen en is het verboden de door het agentschap verwerkte persoonsgegevens aan derde landen door te zenden of anderszins mee te delen.”.

Artikel 24

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing met ingang van 2 december 2013.

3.   Bulgarije, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, en Finland richten met ingang van 2 december 2013 een nationaal coördinatiecentrum op, overeenkomstig artikel 5.

De overige lidstaten richten met ingang van 1 december 2014 een nationaal coördinatiecentrum op, overeenkomstig artikel 5.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 oktober 2013.

(2)  Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).

(3)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(4)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(5)  Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60).

(6)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(7)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(8)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(9)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(10)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(11)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(12)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(13)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(14)  Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1).

(15)  PB L 308 van 8.12.2000, blz. 26.

(16)  Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot oprichting van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur) (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 11)”.


BIJLAGE

Bij het opzetten, beheren en in stand houden van de verschillende componenten van het Eurosur-kader worden de volgende beginselen in acht genomen:

a)

Het beginsel van belangengemeenschappen: de nationale coördinatiecentra en het agentschap vormen speciale belangengemeenschappen om informatie te delen en samen te werken in het kader van Eurosur. De belangengemeenschappen worden gebruikt om de verschillende nationale coördinatiecentra en het agentschap zodanig te organiseren dat er informatie over gedeelde doelstellingen, behoeften en belangen wordt uitgewisseld.

b)

De beginselen van samenhangend beheer en de gebruikmaking van bestaande structuren: het agentschap zorgt voor samenhang tussen de verschillende componenten van het Eurosur-kader, onder meer door de nationale coördinatiecentra begeleiding en ondersteuning te geven en de interoperabiliteit van informatie en technologie te bevorderen. Zo veel mogelijk maakt het Eurosur-kader gebruik van bestaande systemen en capaciteiten om optimaal gebruik te maken van de algemene begroting van de Unie en overlapping te voorkomen. Eurosur is dan ook volledig compatibel met CISE, waarmee wordt bijgedragen tot en geprofiteerd van een gecoördineerde en kostenefficiënte aanpak voor informatie-uitwisseling tussen verschillende sectoren in de Unie.

c)

De beginselen van informatie-uitwisseling en informatieborging: informatie die in het kader van Eurosur beschikbaar wordt gesteld, is toegankelijk voor alle nationale coördinatiecentra en het agentschap, tenzij specifieke beperkingen zijn gesteld of overeengekomen. De nationale coördinatiecentra dragen zorg voor de beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de informatie die op nationaal, Europees en internationaal niveau wordt uitgewisseld. Het agentschap draagt zorg voor de beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de informatie die op Europees en internationaal niveau wordt uitgewisseld.

d)

De beginselen van gerichtheid op dienstverlening en standaardisering: de verschillende mogelijkheden die Eurosur biedt worden toegepast op basis van een op dienstverlening gerichte aanpak. Het agentschap zorgt ervoor dat het Eurosur-kader zo veel mogelijk is gebaseerd op internationaal overeengekomen normen.

e)

Het beginsel van flexibiliteit: de organisatie, informatie en technologie zijn zo ingericht dat zij de belanghebbenden bij Eurosur in staat stellen op een flexibele en gestructureerde manier op veranderende situaties te reageren.


Verklaring van de Raad

Eurosur zal bijdragen tot een betere bescherming en tot het redden van de levens van migranten. De Raad memoreert dat opsporing en redding op zee een bevoegdheid van de lidstaten is die zij uitoefenen in het kader van internationale verdragen.