29.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 181/4


VERORDENING (EU) Nr. 606/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 juni 2013

betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2, onder a), e) en f),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is en de toegang tot de rechter wordt vergemakkelijkt, met name door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen in burgerlijke zaken. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van die ruimte dient de Unie maatregelen vast te stellen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name wanneer dit nodig is voor de goede werking van de interne markt.

(2)

Artikel 81, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen dient te berusten op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken.

(3)

In een gemeenschappelijke justitiële ruimte zonder binnengrenzen zijn bepalingen die een snelle en eenvoudige erkenning en, in voorkomend geval, de tenuitvoerlegging van de in een andere lidstaat gelaste beschermingsmaatregelen in een lidstaat waarborgen, van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de bescherming die een natuurlijke persoon in de ene lidstaat geniet, wordt gehandhaafd en voortgezet in elke andere lidstaat waarnaar die persoon reist of verhuist. Er moet voor worden gezorgd dat de rechtmatige uitoefening, door burgers van de Unie, van hun recht om vrij te reizen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 21 van het VWEU, niet leidt tot een verlies van die bescherming.

(4)

Wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie en de wil om het verkeer van beschermingsmaatregelen in de Unie vlotter te laten verlopen en goedkoper te maken, vormen de rechtvaardiging voor het beginsel volgens hetwelk in één lidstaat gelaste beschermingsmaatregelen in alle andere lidstaten worden erkend zonder dat enige bijzondere procedure moet worden gevolgd. Bijgevolg moet een beschermingsmaatregel die in een lidstaat („lidstaat van oorsprong”) is gelast op dezelfde wijze worden behandeld als een beschermingsmaatregel die in de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd, („aangezochte lidstaat”) zou zijn gelast.

(5)

Met het oog op het vrije verkeer van beschermingsmaatregelen is het nodig en passend de regels inzake de erkenning en, in voorkomend geval, de tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen in een bindend en rechtstreeks toepasselijk rechtsinstrument van de Unie neer te leggen.

(6)

Deze verordening dient van toepassing te zijn op beschermingsmaatregelen die gelast worden om een persoon te beschermen als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat diens leven, fysieke of psychische integriteit, persoonlijke vrijheid, veiligheid of seksuele integriteit wordt bedreigd, bijvoorbeeld maatregelen ter voorkoming van enige vorm van gendergerelateerd geweld of geweld binnen persoonlijke relaties, zoals lichamelijk geweld, pesterijen, seksuele agressie, belaging, intimidatie of andere vormen van indirecte dwang. Het is van belang te onderstrepen dat deze verordening van toepassing is op alle slachtoffers, ongeacht of zij slachtoffers zijn van gendergerelateerd geweld.

(7)

Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten (3) garandeert dat slachtoffers van strafbare feiten passende informatie en ondersteuning krijgen.

(8)

Deze verordening strekt tot aanvulling van Richtlijn 2012/29/EU. Het feit dat een persoon op grond van een in een burgerlijke zaak getroffen beschermingsmaatregel wordt beschermd, hoeft niet te beletten dat die persoon als „slachtoffer” in de zin van die richtlijn wordt aangemerkt.

(9)

Het toepassingsgebied van deze verordening behoort tot het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken in de zin van artikel 81 VWEU. Deze verordening is uitsluitend van toepassing op in burgerlijke zaken gelaste beschermingsmaatregelen. In strafzaken opgelegde beschermingsmaatregelen worden beheerst door Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (4).

(10)

Het begrip burgerlijke zaken moet autonoom worden uitgelegd, overeenkomstig de beginselen van het Unierecht. Het burgerrechtelijk, bestuursrechtelijk of strafrechtelijk karakter van de instantie die een beschermingsmaatregel gelast, is niet doorslaggevend bij de beoordeling of een beschermingsmaatregel al dan niet van burgerrechtelijke aard is.

(11)

Deze verordening mag de werking van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (5) („verordening Brussel II bis”) niet doorkruisen. Beslissingen genomen onder verordening Brussel II bis dienen ook verder op grond van die verordening te worden erkend en ten uitvoer gelegd.

(12)

Deze verordening houdt rekening met de verschillende rechtstradities van de lidstaten, en laat de nationale regelingen voor het gelasten van beschermingsmaatregelen onverlet. Deze verordening verplicht de lidstaten niet om hun nationale systemen te wijzigen teneinde het gelasten van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken mogelijk te maken, of om voor de toepassing van deze verordening beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken te introduceren.

(13)

Om rekening te houden met de verschillende typen instanties die in de lidstaten beschermende maatregelen in burgerlijke zaken gelasten, en in tegenstelling tot in andere gebieden van justitiële samenwerking, moet deze verordening van toepassing zijn op zowel beslissingen van rechterlijke als van administratieve instanties, mits deze laatste garanties bieden met betrekking tot, in het bijzonder, hun onpartijdigheid en het recht van de partijen op toetsing door de rechter. In geen geval zullen instanties die deel uit maken van de politie worden beschouwd als instanties van afgifte in de zin van deze verordening.

(14)

Op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning moeten beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken die in de lidstaat van oorsprong zijn gelast, overeenkomstig deze verordening in de aangezochte lidstaat eveneens als burgerrechtelijke beschermingsmaatregelen erkend worden.

(15)

Conform het beginsel van wederzijdse erkenning stemt de erkenning overeen met de duur van de beschermingsmaatregel. Gezien het feit dat de beschermingsmaatregelen op grond van het recht van de lidstaten evenwel sterk uiteenlopen, in het bijzonder wat hun looptijd betreft, en gezien deze verordening doorgaans in dringende gevallen zal worden toegepast, moeten de gevolgen van erkenning krachtens deze verordening bij wijze van uitzondering worden beperkt tot een termijn van twaalf maanden vanaf de afgifte van het certificaat waarin deze verordening voorziet, ongeacht of die beschermingsmaatregel zelf — zij het naar haar aard een voorlopige of in de tijd beperkte maatregel of een maatregel van onbepaalde tijd — een langere looptijd heeft.

(16)

In gevallen waarin de geldigheidsduur van een beschermingsmaatregel langer is dan twaalf maanden, dient de beperking van de gevolgen van de erkenning uit hoofde van deze verordening het recht van de beschermde persoon om zich op die beschermingsmaatregel te beroepen op grond van elke andere beschikbare rechtshandeling van de Unie die in erkenning voorziet, of om in de aangezochte lidstaat de toepassing van een nationale beschermingsmaatregel te vragen, onverlet te laten.

(17)

De beperking van de gevolgen van de erkenning is uitzonderlijk gezien de bijzondere aard van de materie van deze verordening, en dient geen precedent te vormen voor andere instrumenten in burgerlijke en handelszaken.

(18)

Deze verordening betreft uitsluitend de erkenning van de bij de beschermingsmaatregel opgelegde verplichting. De procedures voor de toepassing of de tenuitvoerlegging van de beschermingsmaatregel worden niet bij deze verordening geregeld; de eventuele sancties die zouden kunnen worden opgelegd indien in de aangezochte lidstaat inbreuk wordt gemaakt op de beschermingsmaatregel vallen evenmin onder deze verordening. Die kwesties worden door het recht van die lidstaat geregeld. Overeenkomstig de algemene beginselen van het Unierecht, met name het beginsel van wederzijdse erkenning, moeten de lidstaten er evenwel voor zorgen dat de onder deze verordening erkende beschermingsmaatregelen rechtsgevolgen kunnen hebben in de aangezochte lidstaat.

(19)

De onder deze verordening vallende beschermingsmaatregelen dienen de beschermde persoon bescherming te verlenen op zijn of haar verblijfplaats of werkplek, of op een andere plaats die hij of zij regelmatig bezoekt, zoals de verblijfplaats van nauwe verwanten of de school of onderwijsinstelling van zijn of haar kinderen. Ongeacht of de desbetreffende plaats of de afbakening van het door de beschermingsmaatregel bestreken gebied, in de beschermingsmaatregel wordt omschreven door middel van één of meer specifieke adressen of door middel van een wel omschreven gebied dat de persoon van wie de dreiging uitgaat, naargelang het geval, niet mag naderen of niet mag binnentreden (of een combinatie van beide), houdt de erkenning van de verplichting die door de beschermingsmaatregel wordt opgelegd, verband met het doel dat deze plaats voor de beschermde persoon dient, en niet met het specifieke adres.

(20)

In het licht van het bovenstaande en mits de aard en de essentiële elementen van de beschermingsmaatregel behouden blijven, moet het de bevoegde instantie van de aangezochte lidstaat worden toegestaan de feitelijke elementen van de beschermingsmaatregel aan te passen wanneer dit noodzakelijk is om de erkenning van de beschermingsmaatregel in de praktijk effect te doen sorteren in de aangezochte lidstaat. Tot de feitelijke elementen behoren het adres, de algemene locatie of de minimumafstand die de persoon van wie de dreiging uitgaat ten opzichte van de beschermde persoon, het adres of de algemene locatie in acht moet nemen. Het soort en de burgerrechtelijke aard van de beschermingsmaatregel moet door die aanpassing evenwel onverlet worden gelaten.

(21)

Teneinde elke aanpassing van een beschermingsmaatregel te vergemakkelijken, dient het certificaat te vermelden of het in de beschermingsmaatregel opgegeven adres de verblijfplaats, de werkplek of een door de beschermde persoon regelmatig bezochte plaats is. Voorts moet, in voorkomend geval, het wel omschreven gebied (een bij benadering aangegeven straal vanaf het specifieke adres) waarbinnen de verplichting van toepassing is die bij de beschermingsmaatregel is opgelegd aan de persoon van wie de dreiging uitgaat, in het certificaat worden vermeld.

(22)

Om het vrije verkeer van beschermingsmaatregelen in de Unie te vergemakkelijken, dient deze verordening te voorzien in een uniform model van certificaat en in een daartoe strekkend meertalig standaardformulier. Het certificaat moet op verzoek van de beschermde persoon door de instantie van afgifte worden afgegeven.

(23)

Vrije tekstvelden in het meertalig standaardformulier voor het certificaat dienen zo beperkt mogelijk te blijven, opdat de vertaling of transliteratie in de meeste gevallen kan worden verstrekt zonder de beschermde persoon kosten aan te rekenen, door gebruik te maken van het standaardformulier in de toepasselijke taal. Eventuele noodzakelijke vertaalkosten voor een tekst die niet in het meertalige standaardformulier is opgenomen, worden toegerekend volgens het recht van de lidstaat van oorsprong.

(24)

Indien een certificaat vrije tekstvelden bevat, dient de bevoegde instantie van de aangezochte lidstaat te bepalen of een vertaling of transliteratie aan de orde is. Dit belet de beschermde persoon of de instantie van afgifte van de lidstaat van oorsprong niet, om op eigen initiatief, een vertaling of transliteratie te verstrekken.

(25)

Om er voor te zorgen dat het recht van verweer van de persoon van wie de dreiging uitgaat, wordt geëerbiedigd, dient het certificaat alleen te worden afgegeven indien die persoon de gelegenheid heeft gehad zich tegen de beschermingsmaatregel te verdedigen wanneer de beschermingsmaatregel bij verstek is gelast of in een procedure waarin voorafgaande kennisgeving aan de persoon van wie de dreiging uitgaat, niet verplicht is („niet-contradictoire procedure”). Om omzeiling te voorkomen en rekening houdend met het doorgaans dringende karakter van zaken waarin beschermingsmaatregelen geboden zijn, is het niet nodig te bepalen dat de verweertermijn verstreken moet zijn alvorens een certificaat kan worden afgegeven. Het certificaat moet worden afgegeven zodra de beschermingsmaatregel uitvoerbaar is in de lidstaat van oorsprong.

(26)

Gezien de doelstellingen van eenvoud en snelheid, voorziet deze verordening in simpele en snelle methoden om proceshandelingen ter kennis te brengen van de persoon van wie de dreiging uitgaat. Die specifieke methoden van kennisgeving dienen alleen in het kader van deze verordening van toepassing te zijn, gezien de bijzondere aard van de materie van deze verordening, en dienen geen precedent te vormen voor andere instrumenten in burgerlijke en handelszaken, noch van invloed te zijn op de verplichtingen van een lidstaat die met betrekking tot de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke zaken, voortvloeien uit een tussen die lidstaat en een derde land gesloten bilaterale of multilaterale overeenkomst.

(27)

Bij de kennisgeving van het certificaat aan de persoon van wie de dreiging uitgaat en ook bij elke aanpassing van feitelijke elementen van een beschermingsmaatregel in de aangezochte lidstaat, moet terdege worden gelet op het belang dat de beschermde persoon erbij heeft dat de plaats waar hij of zij zich ophoudt noch andere contactgegevens worden onthuld. Deze gegevens mogen niet aan de persoon van wie de dreiging uitgaat, worden bekendgemaakt, tenzij een dergelijke mededeling nodig is om te kunnen voldoen aan de beschermingsmaatregel of om deze ten uitvoer te kunnen leggen.

(28)

Tegen de afgifte van het certificaat behoort geen beroep te kunnen worden ingesteld.

(29)

Het certificaat moet worden verbeterd indien het, ten gevolge van een duidelijke vergissing of onnauwkeurigheid, zoals een tikfout, fouten bij het transcriberen of kopiëren, geen correcte weergave is van de beschermingsmaatregel; het moet worden ingetrokken indien het kennelijk ten onrechte is toegekend, bijvoorbeeld wanneer het is gebruikt voor een maatregel die buiten de werkingssfeer van deze verordening valt of indien bij de afgifte de voorwaarden van afgifte zijn geschonden.

(30)

De instantie van afgifte in de staat van oorsprong moet de beschermde persoon, op verzoek, bijstaan om informatie te verkrijgen betreffende de instanties in de aangezochte lidstaat voor dewelke men zich op de beschermingsmaatregel beroept of bij dewelke de tenuitvoerlegging ervan wordt gevraagd.

(31)

Met het oog op een harmonieuze rechtspleging moet worden voorkomen dat in twee lidstaten beslissingen worden genomen die onderling onverenigbaar zijn. Daarom dient deze verordening te voorzien in een grond tot weigering van erkenning of tenuitvoerlegging van de beschermingsmaatregel in gevallen van onverenigbaarheid met een beslissing die genomen of erkend is in de aangezochte lidstaat.

(32)

Overwegingen van algemeen belang kunnen in uitzonderlijke gevallen rechtvaardigen dat de rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat de erkenning of tenuitvoerlegging van een beschermingsmaatregel weigert, wanneer de toepassing daarvan kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van die lidstaat. Niettemin mag de rechterlijke instantie de exceptie van openbare orde niet toepassen om de erkenning of tenuitvoerlegging van een beschermingsmaatregel te weigeren wanneer dat in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 21 daarvan.

(33)

Indien de beschermingsmaatregel in de lidstaat van oorsprong wordt opgeschort of ingetrokken, of indien het certificaat in de lidstaat van oorsprong wordt ingetrokken, moet de bevoegde instantie van de aangezochte lidstaat, op voorlegging van het relevante certificaat, de gevolgen van de erkenning en, indien van toepassing, de tenuitvoerlegging van de beschermingsmaatregel opschorten of intrekken.

(34)

Een beschermde persoon moet in andere lidstaten effectieve toegang tot de rechter hebben. Om effectieve toegang te garanderen in procedures die onder deze verordening vallen, moet in rechtsbijstand worden voorzien overeenkomstig Richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen (6).

(35)

Om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, moeten de lidstaten, in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, opgericht bij Beschikking 2001/470/EG van de Raad (7), worden verplicht om bepaalde informatie betreffende hun nationale regelgeving en procedures inzake beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken mede te delen. De informatie die door de lidstaten moet worden verstrekt, dient via het Europees portaal voor e-justitie toegankelijk te zijn.

(36)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling en wijziging van de formulieren waarin bij deze verordening wordt voorzien. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (8).

(37)

De onderzoeksprocedure dient te worden gebruikt voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen tot invoering en tot wijziging van de formulieren waarin bij deze verordening wordt voorzien.

(38)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht. In het bijzonder strekt de verordening ertoe het recht van verdediging en het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest, te waarborgen. Deze verordening moet worden toegepast met inachtneming van deze rechten en beginselen.

(39)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, met name het neerleggen van reglementering voor een eenvoudig en snel systeem voor de erkenning van de beschermingsmaatregelen gelast door een lidstaat in burgerlijke zaken, niet voldoende door de lidstaten zelf kan worden verwezenlijkt, en die doelstelling derhalve beter op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(40)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben, overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.

(41)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze verordening is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken.

(42)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft op 17 oktober 2011 (9) een op artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (10) gebaseerd advies uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt regels vast voor een eenvoudige en snelle regeling voor de erkenning van beschermingsmaatregelen die in een lidstaat in burgerlijke zaken zijn gelast.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken die door een instantie in de zin van artikel 3, punt 4, worden gelast.

2.   Deze verordening is van toepassing op grensoverschrijdende zaken. In deze verordening wordt onder grensoverschrijdende zaak verstaan, een zaak waarin de erkenning van een in een lidstaat gelaste beschermingsmaatregel wordt gevraagd in een andere lidstaat.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op beschermingsmaatregelen die onder Verordening (EG) nr. 2201/2003 vallen.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „beschermingsmaatregel”: elke beslissing die, ongeacht de benaming ervan, werd bevolen door de instantie van afgifte van de lidstaat van oorsprong overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat en waarbij één of meer van de volgende verplichtingen worden opgelegd aan de persoon van wie de dreiging uitgaat, ter bescherming van een andere persoon, wiens fysieke of psychische integriteit mogelijk in gevaar is:

a)

een verbod op of een regeling inzake het betreden van de plaats waar de beschermde persoon zijn verblijfplaats heeft, werkt, of die hij regelmatig bezoekt of waar hij regelmatig verblijf houdt;

b)

een verbod op of een regeling inzake elke vorm van contact met de beschermde persoon, waaronder per telefoon, elektronische of gewone post, fax of anderszins;

c)

een verbod om de beschermde persoon binnen een voorgeschreven afstand te benaderen, of een regeling ter zake;

2.   „beschermde persoon”: een natuurlijke persoon die door een beschermingsmaatregel wordt beschermd;

3.   „persoon van wie de dreiging uitgaat”: een natuurlijke persoon aan wie één of meer van de in punt 1 bedoelde verplichtingen zijn opgelegd;

4.   „instantie van afgifte”: iedere rechterlijke instantie, en voorts iedere andere instantie die door een lidstaat is aangewezen als zijnde bevoegd voor zaken die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, op voorwaarde dat een dergelijke andere instantie de partijen garanties biedt inzake onpartijdigheid en dat haar beslissingen met betrekking tot de beschermingsmaatregel krachtens het recht van de lidstaat waar de instantie actief is, voor rechterlijke toetsing vatbaar is en dezelfde werking heeft als een beslissing van een rechterlijke instantie aangaande dezelfde aangelegenheid;

5.   „lidstaat van oorsprong”: de lidstaat waar de beschermingsmaatregel wordt gelast;

6.   „aangezochte lidstaat”: de lidstaat waar de erkenning en, in voorkomend geval, de tenuitvoerlegging van de beschermingsmaatregel wordt gevraagd.

HOOFDSTUK II

ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN BESCHERMINGSMAATREGELEN

Artikel 4

Erkenning en tenuitvoerlegging

1.   Een in een lidstaat gelaste beschermingsmaatregel wordt in de andere lidstaten erkend zonder dat een bijzondere procedure moet worden gevolgd en is er uitvoerbaar zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid is vereist.

2.   Een beschermde persoon die in de aangezochte lidstaat een in de lidstaat van oorsprong gelaste beschermingsmaatregel wenst in te roepen, legt aan de bevoegde instantie van de aangezochte lidstaat over:

a)

een afschrift van de beschermingsmaatregel, dat voldoet aan de eisen voor vaststelling van de echtheid;

b)

het in de lidstaat van oorsprong uit hoofde van artikel 5 afgegeven certificaat; en

c)

indien nodig, een transliteratie en/of een vertaling van het certificaat overeenkomstig artikel 16.

3.   Het certificaat heeft slechts werking binnen de grenzen van de uitvoerbaarheid van de beschermingsmaatregel.

4.   Ongeacht de langere looptijd van de beschermingsmaatregel, blijven de rechtsgevolgen van de erkenning uit hoofde van lid 1 beperkt tot een termijn van twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop het certificaat is afgegeven.

5.   De procedure voor de tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen wordt beheerst door het recht van de aangezochte lidstaat.

Artikel 5

Certificaat

1.   De instantie van uitgifte van de lidstaat van oorsprong geeft, op verzoek van de beschermde persoon, het certificaat af door gebruik te maken van het overeenkomstig artikel 19 opgestelde meertalige standaardformulier dat de in artikel 7 bedoelde informatie bevat.

2.   Tegen de afgifte van het certificaat staat geen beroep open.

3.   Op verzoek van de beschermde persoon, wordt een transliteratie en/of vertaling van het certificaat door de instantie van afgifte van de lidstaat van oorsprong afgegeven door middel van het overeenkomstig artikel 19 opgestelde meertalige standaardformulier.

Artikel 6

Voorschriften voor de afgifte van het certificaat

1.   Het certificaat mag enkel worden afgegeven als de persoon van wie de dreiging uitgaat overeenkomstig het recht van de lidstaat van oorsprong in kennis is gesteld van de beschermingsmaatregel.

2.   Indien de beschermingsmaatregel bij verstek is bevolen, kan het certificaat pas worden afgegeven indien aan de persoon van wie de dreiging uitgaat — tijdig en op zodanige wijze als nodig is met het oog op de verdediging van de persoon van wie de dreiging uitgaat — het stuk dat de procedure inleidt of een gelijkwaardig stuk is betekend of ter kennis is gebracht, dan wel, in voorkomend geval, hij of zij anderszins overeenkomstig het recht van de lidstaat van oorsprong in kennis is gesteld van het inleiden van de procedure.

3.   Indien een beschermingsmaatregel is gelast uit hoofde van een procedure waarin niet voor zien is in voorafgaande kennisgeving aan de persoon van wie de dreiging uitgaat (niet-contradictoire procedure), kan het certificaat pas worden afgegeven als die persoon van wie de dreiging uitgaat krachtens het recht van de lidstaat van oorsprong het recht had om de beschermingsmaatregel aan te vechten.

Artikel 7

Inhoud van het certificaat

Het certificaat bevat de volgende informatie:

a)

de benaming en het adres/de contactgegevens van de instantie van afgifte;

b)

het referentienummer van het dossier;

c)

datum van afgifte van het certificaat;

d)

de contactgegevens betreffende de beschermde persoon: naam, geboortedatum en -plaats, indien beschikbaar, en adres voor de kennisgevingen, voorafgegaan door een duidelijke waarschuwing dat dat adres kan worden meegedeeld aan de persoon van wie de dreiging uitgaat;

e)

informatie betreffende de persoon van wie de dreiging uitgaat: naam, geboortedatum en -plaats, indien beschikbaar, en adres voor de kennisgevingen;

f)

alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de beschermingsmaatregel, waaronder, in voorkomend geval, het soort maatregel en de aan de persoon van wie de dreiging uitgaat opgelegde verplichting, en voorts de vermelding van de functie van de plaats die en/of het wel omschreven gebied dat de persoon van wie de dreiging uitgaat, naargelang het geval, niet mag betreden en/of de afstand die hij daarvan in acht moet nemen;

g)

de duur van de beschermingsmaatregel;

h)

de duur van de gevolgen van de erkenning overeenkomstig artikel 4, lid 4;

i)

een verklaring dat is voldaan aan de voorwaarden neergelegd in artikel 6;

j)

informatie over de bij de artikelen 9 en 13 toegekende rechten;

k)

duidelijkheidshalve, de volledige titel van deze verordening.

Artikel 8

Kennisgeving van het certificaat aan de persoon van wie de dreiging uitgaat

1.   De instantie van afgifte in de lidstaat van oorsprong doet aan de persoon van wie de dreiging uitgaat kennisgeving van het certificaat, en van het feit dat de afgifte ervan leidt tot de erkenning en, in voorkomend geval, de uitvoerbaarheid van de beschermingsmaatregel in alle lidstaten overeenkomstig artikel 4.

2.   Indien de persoon van wie de dreiging uitgaat, zijn woonplaats heeft in de lidstaat van oorsprong, wordt de kennisgeving verricht volgens het recht van die lidstaat. Indien de persoon van wie de dreiging uitgaat, zijn verblijfplaats in een andere dan de lidstaat van oorsprong heeft of in een derde land, wordt de kennisgeving verricht bij aangetekende zending met ontvangstbevestiging of een gelijkwaardige zending.

Indien het adres van de persoon van wie de dreiging uitgaat, niet bekend is of indien de betrokkene weigert de kennisgeving in ontvangst te nemen, is het recht van de lidstaat van oorsprong van toepassing.

3.   De plaats waar de beschermde persoon zich ophoudt of andere contactgegevens worden niet onthuld aan de persoon van wie de dreiging uitgaat, tenzij deze gegevens nodig zijn om de beschermingsmaatregel te kunnen naleven of om de maatregel ten uitvoer te kunnen leggen.

Artikel 9

Verbetering of intrekking van het certificaat

1.   Onverminderd artikel 5, lid 2, wordt het certificaat, op verzoek van de beschermde persoon of de persoon van wie de dreiging uitgaat aan de instantie van afgifte van de lidstaat van oorsprong, dan wel door die instantie zelf:

a)

verbeterd, indien het certificaat door een materiële fout afwijkt van de beschermingsmaatregel; of

b)

ingetrokken, indien het, gelet op de voorwaarden neergelegd in artikel 6 en het toepassingsgebied van deze verordening, kennelijk ten onrechte is toegekend.

2.   De procedure ter verbetering of intrekking van het certificaat, hoger beroep tegen de verbetering of intrekking daaronder begrepen, wordt beheerst door het recht van de lidstaat van oorsprong.

Artikel 10

Bijstand voor de beschermde persoon

De beschermde persoon wordt op zijn verzoek door de instantie van afgifte van de lidstaat van oorsprong bijgestaan om de overeenkomstig de artikelen 17 en 18 beschikbaar gemaakte gegevens te verkrijgen betreffende de instanties in de aangezochte lidstaat voor dewelke men zich op de beschermingsmaatregel beroept of bij dewelke de tenuitvoerlegging ervan wordt gevraagd.

Artikel 11

Aanpassing van de beschermingsmaatregel

1.   De beschermingsmaatregel wordt indien nodig en voor zover nodig door de bevoegde instantie van de aangezochte lidstaat in feitelijk opzicht zo aangepast, dat in die lidstaat uitvoering aan de beschermingsmaatregel kan worden gegeven.

2.   De procedure voor de aanpassing van de beschermingsmaatregel wordt beheerst door het recht van de aangezochte lidstaat.

3.   De aanpassing van de beschermingsmaatregel wordt ter kennis gebracht aan de persoon van wie de dreiging uitgaat.

4.   Indien de persoon van wie de dreiging uitgaat zijn verblijfplaats heeft in de aangezochte lidstaat, wordt de kennisgeving verricht volgens het recht van die lidstaat. Indien de persoon van wie de dreiging uitgaat, zijn woonplaats in een andere dan de aangezochte lidstaat heeft of in een derde land, wordt de kennisgeving verricht bij aangetekende zending met ontvangstbevestiging of een gelijkwaardige zending.

Indien het adres van de persoon van wie de dreiging uitgaat, niet bekend is of indien de betrokkene weigert de kennisgeving in ontvangst te nemen, is het recht van de aangezochte lidstaat van toepassing.

5.   De beschermde persoon of de persoon van wie de dreiging uitgaat, kan tegen de aanpassing van de beschermingsmaatregel beroep instellen. De beroepsprocedure wordt beheerst door het recht van de aangezochte lidstaat. Het instellen van hoger beroep heeft echter geen schorsende werking.

Artikel 12

Verbod van inhoudelijke toetsing

In geen geval mag een in de lidstaat van oorsprong gelaste beschermingsmaatregel inhoudelijk worden getoetst in de aangezochte lidstaat.

Artikel 13

Weigering van erkenning of tenuitvoerlegging

1.   De erkenning en, in voorkomend geval, de tenuitvoerlegging van de beschermingsmaatregel wordt geweigerd, op verzoek van de persoon van wie de dreiging uitgaat, voor zover de erkenning:

a)

kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat; of

b)

onverenigbaar is met een in de aangezochte lidstaat gegeven of erkende beslissing.

2.   Het verzoek om weigering van erkenning of tenuitvoerlegging wordt gericht tot de rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat die overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), iv), door die lidstaat aan de Commissie is opgegeven.

3.   De erkenning van de beschermingsmaatregel mag niet worden geweigerd omdat het recht van de aangezochte lidstaat op grond van dezelfde feiten niet in een dergelijke maatregel voorziet.

Artikel 14

Schorsing of intrekking van erkenning of tenuitvoerlegging

1.   Indien de beschermingsmaatregel in de lidstaat van oorsprong wordt geschorst of ingetrokken of de uitvoerbaarheid ervan wordt geschorst of beperkt, of indien het certificaat overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder b), wordt ingetrokken, verstrekt de instantie van afgifte in de lidstaat van oorsprong op verzoek van de beschermde persoon of de persoon van wie de dreiging uitgaat een certificaat waarin de opschorting, de beperking of de intrekking wordt vermeld, door gebruik te maken van het overeenkomstig artikel 19 opgestelde standaardformulier.

2.   Indien de beschermde persoon of de persoon van wie de dreiging uitgaat het overeenkomstig lid 1 afgegeven certificaat bij de bevoegde autoriteit indient, worden de gevolgen van de erkenning en, in voorkomend geval, de tenuitvoerlegging van de beschermingsmaatregel door die bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat geschorst of ingetrokken.

HOOFDSTUK III

ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Legalisatie en soortgelijke formaliteiten

Met betrekking tot de in het kader van deze verordening in een lidstaat afgegeven documenten mag geen legalisatie of soortgelijke formaliteit worden geëist.

Artikel 16

Transliteratie of vertaling

1.   Elke op grond van deze verordening vereiste transliteratie of vertaling, wordt opgesteld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een van de officiële talen van de instellingen van de Unie waarvan die lidstaat heeft verklaard deze te kunnen aanvaarden.

2.   Behoudens artikel 5, lid 3, wordt elke vertaling uit hoofde van deze verordening uitgevoerd door een persoon die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is.

Artikel 17

Informatie die ter beschikking van het publiek wordt gesteld

De lidstaten verstrekken, in het kader van het bij Beschikking 2001/470/EG ingestelde Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken en teneinde deze gegevens openbaar te maken, een beschrijving van de nationale voorschriften en procedures betreffende beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken, met inbegrip van informatie over welke instanties bevoegd zijn voor de onder deze verordening vallende zaken.

Die informatie wordt door de lidstaten voortdurend bijgewerkt.

Artikel 18

Mededeling van informatie door de lidstaten

1.   De lidstaten delen uiterlijk op 11 juli 2014 aan de Commissie de volgende informatie mee:

a)

welke instanties bevoegd zijn voor de onder deze verordening vallende zaken, daarbij, in voorkomend geval, onderscheid makend tussen:

i)

de instanties die bevoegd zijn beschermingsmaatregelen te gelasten en het certificaat af te geven overeenkomstig artikel 5;

ii)

de instanties waarvoor men zich kan beroepen op een in een andere lidstaat gelaste beschermingsmaatregel en/of die bevoegd zijn om een beschermingsmaatregel ten uitvoer te leggen;

iii)

de instanties die bevoegd zijn voor het aanpassen van een beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 11, lid 1;

iv)

de rechterlijke instanties bij wie overeenkomstig artikel 13 het verzoek tot weigering van erkenning en, in voorkomend geval, van tenuitvoerlegging wordt ingediend;

b)

de taal die wordt/de talen die worden aanvaard voor de in artikel 16, lid 1, bedoelde vertalingen.

2.   De Commissie maakt de in de eerste alinea bedoelde informatie met alle passende middelen openbaar, met name via de website van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 19

Opstelling en wijziging van de formulieren

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast voor het opstellen en het wijzigen van de formulieren als bedoeld in de artikelen 5 en 14. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 20 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 20

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 21

Evaluatie

Uiterlijk op 11 januari 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 11 januari 2015.

Deze verordening is van toepassing op beschermingsmaatregelen die zijn gelast op of na 11 januari 2015, ongeacht het tijdstip waarop de procedure is ingeleid.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 12 juni 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. CREIGHTON


(1)  PB C 113 van 18.4.2012, blz. 56.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 mei 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 juni 2013.

(3)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.

(4)  PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2.

(5)  PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1.

(6)  PB L 26 van 31.1.2003, blz. 41.

(7)  PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25.

(8)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(9)  PB C 35 van 9.2.2012, blz. 10.

(10)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.