18.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/80


BESLUITNr. 529/2013/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 mei 2013

inzake boekhoudregels met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen als gevolg van activiteiten met betrekking tot landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw en inzake informatie betreffende acties met betrekking tot deze activiteiten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (land use, land use change and forestry — „LULUCF”) in de Unie is een nettoput die een hoeveelheid broeikasgassen uit de atmosfeer verwijdert die overeenstemt met een aanzienlijk deel van de totale emissies van broeikasgassen van de Unie. LULUCF-activiteiten veroorzaken antropogene emissies en verwijderingen van broeikasgassen als gevolg van de veranderingen in de hoeveelheid koolstof die is opgeslagen in vegetatie en bodems, maar ook tot emissies van andere broeikasgassen dan CO2. Door méér in te zetten op duurzaam gebruik van geoogste houtproducten kunnen emissies van broeikasgassen in de atmosfeer fors worden beperkt en meer broeikasgassen uit de atmosfeer worden verwijderd. Emissies en verwijderingen van broeikasgassen door de LULUCF-sector worden niet meegeteld bij de doelstellingen van de Unie om de emissies van broeikasgassen tegen 2020 met 20 % te verminderen krachtens Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verplichtingen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (3) en Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (4), hoewel ze gedeeltelijk meetellen bij de gekwantificeerde emissiebeperkings- en emissiereductieverplichtingen van de Unie krachtens artikel 3, lid 3, van het Protocol van Kyoto („Protocol van Kyoto”) voor het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change — „UNFCCC”), goedgekeurd bij Beschikking 2002/358/EG van de Raad (5).

(2)

Indachtig dat in 2050 een concurrerende koolstofarme economie tot stand moet zijn gebracht, moeten alle vormen van landgebruik holistisch worden benaderd en dient de LULUCF-sector in het klimaatbeleid van de Unie te worden ingebed.

(3)

Beschikking nr. 406/2009/EG vereist dat de Commissie nagaat hoe broeikasgasemissies en -verwijderingen als gevolg van aan LULUCF gerelateerde activiteiten kunnen worden opgenomen in de broeikasgasemissiereductieverplichting van de Unie, waarbij wordt gezorgd voor het permanente karakter en de milieu-integriteit van de bijdrage van de sector alsmede voor een nauwkeurige bewaking en boekhouding van de relevante emissies en verwijderingen. Dit besluit moet daarom als eerste stap boekhoudregels vaststellen voor broeikasgasemissies en -verwijderingen door de LULUCF-sector en aldus bijdragen tot de ontwikkeling van beleid om, waar passend, de LULUCF-sector in de emissiereductieverplichtingen van de Unie op te nemen, terwijl tegelijkertijd rekening moet worden gehouden met de diverse milieuomstandigheden in de onderscheiden regio's van de Unie, waaronder die in dicht beboste landen. Teneinde het behoud en de uitbreiding van koolstofvoorraden in de tussentijd te waarborgen, moet dit besluit eveneens bepalen dat lidstaten informatie verstrekken over hun LULUCF-acties ter beperking of vermindering van de emissies, en ter handhaving of vergroting van de verwijderingen, door de LULUCF-sector.

(4)

Dit besluit moet de verplichtingen van de lidstaten vaststellen wat betreft de toepassing van deze boekhoudregels en het verstrekken van informatie over hun LULUCF-acties. Het mag geen boekhoud- of rapportageverplichtingen vaststellen voor private partijen.

(5)

In Besluit 16/CMP.1 van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen, aangenomen door de 11e Conferentie van de Partijen van het UNFCCC, die in december 2005 is gehouden te Montreal, en in Besluit 2/CMP.7 van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen, aangenomen door de 17e Conferentie van de Partijen van het UNFCCC, die in december 2011 is gehouden te Durban, zijn boekhoudregels vastgesteld voor de LULUCF-sector die gelden vanaf een tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto. Het onderhavige besluit moet volledig consistent zijn met die besluiten om de consistentie te waarborgen tussen de interne regels van de Unie en de definities, methoden, nadere regels en richtsnoeren die binnen het UNFCCC zijn afgesproken, teneinde te voorkomen dat de nationale rapportage nog eens wordt overgedaan. Dit besluit moet ook de bijzonderheden van de LULUCF-sector van de Unie weerspiegelen, alsook de verplichtingen die voortvloeien uit de hoedanigheid van de Unie als afzonderlijke partij bij het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.

(6)

De voor de LULUCF-sector in de Unie geldende boekhoudregels mogen geen extra administratieve belasting met zich brengen. Er dient bijgevolg geen verplichting te zijn om in de overeenkomstig die regels in te dienen verslagen informatie op te nemen die niet overeenkomstig de besluiten van de Conferentie van de partijen bij het UNFCCC en de bijeenkomst van de partijen bij het Protocol van Kyoto vereist is.

(7)

De LULUCF-sector kan op verschillende manieren tot mitigatie van klimaatverandering bijdragen, met name door emissiereducties te verwezenlijken en putten en koolstofvoorraden in stand te houden en uit te breiden. Voor de doeltreffendheid van maatregelen die in het bijzonder gericht zijn op het vergroten van de koolstofvastlegging is het van essentieel belang dat koolstofreservoirs voor lange termijn stabiel en aanpasbaar zijn.

(8)

De LULUCF-boekhoudregels moeten de inspanningen weerspiegelen die in de landbouw en bosbouw zijn gedaan om de bijdrage van veranderingen in het gebruik van grond aan de emissiereductie te vergroten. Dit besluit moet voorzien in boekhoudregels die op verplichte basis toepasbaar zijn op de activiteiten betreffende bebossing, herbebossing, ontbossing en bosbeheer, alsook op de activiteiten betreffende grasland- en bouwlandbeheer, onder voorbehoud van specifieke bepalingen om de rapportage- en boekhoudingsstelsels van de lidstaten voor de eerste berekeningsperiode te verbeteren. Dit besluit moet tevens voorzien in boekhoudregels die op vrijwillige basis kunnen worden toegepast op herbegroeiing en op activiteiten betreffende de ontwatering en vernatting van wetlands. De Commissie moet daartoe de resultaten van de databanken van de Unie (Eurostat-Lucas, EEA- Corine Land Cover enz.) waarin de ter zake dienende informatie wordt behandeld, stroomlijnen en verbeteren, teneinde de lidstaten bij te staan bij het nakomen van hun boekhoudverplichtingen, in het bijzonder ten aanzien van het bouwland- en graslandbeheer en, in voorkomend geval, de vrijwillige boekhouding van herbegroeiing en activiteiten betreffende de ontwatering en vernatting van wetlands.

(9)

Teneinde te zorgen voor de milieu-integriteit van de op de LULUCF-sector toepasbare boekhoudregels, moeten deze regels gebaseerd zijn op de boekhoudbeginselen die zijn vastgelegd in Besluit 2/CMP.7, Besluit 2/CMP.6 van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen, aangenomen door de 16e Conferentie van de Partijen van het UNFCCC, die in december 2010 is gehouden te Cancun en Besluit 16/CMP.1. De lidstaten moeten hun boekhouding opstellen en bijhouden en daarbij zorgen voor nauwkeurigheid, volledigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en transparantie van de betrokken informatie die wordt gebruikt bij het ramen van emissies en verwijderingen door de LULUCF-sector, overeenkomstig de sturing die in de betrokken richtsnoeren van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (Intergovernmental Panel on Climate Change — IPCC) voor nationale inventarissen inzake broeikasgassen worden gegeven, onder meer over methodes voor het boeken van andere broeikasgassen dan CO2 die zijn aangenomen in het kader van het UNFCCC.

(10)

Boekhoudregels op basis van de Besluiten 2/CMP.7 en 16/CPM.1 maken het niet mogelijk om het vervangingseffect van het gebruik van geoogste houtproducten voor energie- of materiaaldoeleinden in te calculeren, aangezien dit tot dubbeltellingen in de boekhouding zou leiden. Dit gebruik kan evenwel in aanzienlijke mate tot mitigatie van klimaatverandering bijdragen en daarom mag de informatie die de lidstaten verstrekken over hun LULUCF-acties ook maatregelen bevatten om broeikasgasintensieve materialen en energiegewassen door biomassa te vervangen. Dit zou de consistentie van het beleid ten goede komen.

(11)

Om een solide basis te leggen voor de toekomstige beleidsvorming en optimalisering van het landgebruik in de Unie, zijn passende investeringen nodig. Om ervoor te zorgen dat deze investeringen in hoofdcategorieën kunnen worden geprioriteerd, moeten de lidstaten in een eerste fase bepaalde koolstofreservoirs van de boekhouding kunnen uitsluiten. Op lange termijn moet evenwel worden gestreefd naar een uitvoeriger boekhouding van de sector, waarin alle land, reservoirs en gassen zijn opgenomen.

(12)

De boekhoudregels moeten ervoor zorgen dat de rekeningen de door de mens veroorzaakte veranderingen in emissies en verwijderingen nauwkeurig weergeven. In dat opzicht moet dit besluit voorzien in het gebruik van specifieke methoden met betrekking tot verschillende LULUCF-activiteiten. Emissies en verwijderingen gerelateerd aan bebossing, herbebossing en ontbossing zijn het gevolg van rechtstreekse door de mens veroorzaakte landconversie en moeten daarom volledig in de boekhouding worden verwerkt. Voor het in de boekhouding opnemen van emissies en verwijderingen gerelateerd aan graslandbeheer, bouwlandbeheer, herbegroeiing en ontwatering en vernatting van wetlands, geldt een referentiejaar ten opzichte waarvan de wijzigingen in emissies en verwijderingen worden berekend. Emissies en verwijderingen als gevolg van bosbeheer hangen evenwel af van een aantal natuurlijke omstandigheden, van de structuur van de leeftijdsklassen en van vroegere en huidige beheerspraktijken. Die factoren, en de cyclische effecten ervan op emissies en verwijderingen, alsmede de jaarlijkse schommelingen ervan, kunnen niet tot uiting wordt gebracht door een referentiejaar te hanteren. De desbetreffende boekhoudregels voor het berekenen van de wijzigingen in emissies en verwijderingen moeten in plaats daarvan voorzien in het gebruik van referentieniveaus, teneinde de gevolgen van natuurlijke en landspecifieke eigenschappen uit te sluiten. De referentieniveaus bestaan uit ramingen van de jaarlijkse netto-emissies of -verwijderingen als gevolg van bosbeheer op het grondgebied van een lidstaat gedurende de jaren van elke boekhoudperiode, en moeten transparant worden vastgesteld overeenkomstig Besluiten 2/CMP.6 en 2/CMP.7. De in dit besluit bedoelde referentieniveaus moeten dezelfde zijn als die welke binnen het kader van het UNFCCC zijn goedgekeurd. Indien verbeteringen aan methoden of gegevens betreffende de vaststelling van het referentieniveau beschikbaar komen voor een lidstaat, moet die lidstaat de passende technische correcties aanbrengen om in de boekhouding voor bosbeheer de gevolgen van de herberekeningen op te nemen.

De boekhoudregels moeten voorzien in een bovengrens voor de nettoverwijderingen in het kader van bosbeheer die in de boekhouding mogen worden opgenomen. De in dit besluit opgenomen boekhoudregels voor bosactiviteiten moeten kunnen worden geactualiseerd, teneinde ervoor te zorgen dat de regels samenhangend zijn met ontwikkelingen die zich in het kader van de betrokken internationale procedures ten aanzien van de boekhoudregels voor bosactiviteiten kunnen voordoen.

(13)

De boekhoudregels moeten op passende wijze de positieve bijdrage van de opslag van broeikasgassen in hout en op hout gebaseerde producten weerspiegelen en moeten ertoe bijdragen dat bossen, in het kader van duurzaam bosbeheer, meer als hulpbron worden gebruikt en dat vaker houtproducten worden gebruikt.

(14)

Volgens hoofdstuk 4.1.1 van de IPCC- leidraad voor goede praktijken voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw is het een goede praktijk dat landen, naast de minimumbosoppervlakte, de minimumbreedte specificeren die zij zullen hanteren voor het omschrijven van bos en landeenheden waar bebossings-, herbebossings- en ontbossingsactiviteiten worden verricht. Een en ander moet in overeenstemming zijn met de definitie die elke lidstaat gebruikt bij de rapportage in het kader van het UNFCC en het Protocol van Kyoto en dit besluit.

(15)

De boekhoudregels moeten ervoor zorgen dat lidstaten nauwkeurig in de boekhouding de wijzigingen in de voorraden geoogste houtproducten weergeven wanneer zij zich voordoen, om stimulansen te bieden voor het gebruik van geoogste houtproducten met lange levenscycli. De functie voor eerste-ordeafname die van toepassing is op emissies uit geoogste houtproducten moet daarom overeenkomen met vergelijking 12.1 van de richtsnoeren voor nationale inventarissen inzake broeikasgassen van de IPCC uit 2006 en de desbetreffende standaard halfwaardetijden moeten zijn gebaseerd op tabel 3a.1.3 van de IPCC-leidraad voor goede praktijken voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw uit 2003. Het moet voor de lidstaten mogelijk zijn in plaats daarvan landspecifieke methoden en halfwaardetijden te gebruiken, op voorwaarde dat deze in overeenstemming zijn met de meest recente IPCC-richtsnoeren.

(16)

Omdat jaar-tot-jaarfluctuaties in broeikasgasemissies en -verwijderingen als gevolg van landbouwactiviteiten veel kleiner zijn dan de fluctuaties bij bosbouwactiviteiten, moeten lidstaten een boekhouding bijhouden voor broeikasgasemissies en -verwijderingen door activiteiten voor bouwland- en graslandbeheer ten opzichte van het referentiejaar of referentieperiode.

(17)

Onder ontwatering en vernatting van wetlands vallen emissies uit veengronden die zeer grote hoeveelheden koolstof kunnen bevatten. De emissies als gevolg van het aantasten en ontwateren van veengronden komen overeen met ongeveer 5 % van de wereldwijde broeikasgasemissies en vertegenwoordigden in 2010 tussen 3,5 en 4 % van de emissies van de Unie. Zodra internationaal overeenstemming is bereikt over de betrokken IPCC-richtsnoeren, moet de Unie er derhalve naar streven om dit punt op internationaal niveau naar voren te brengen, teneinde binnen de organen van het UNFCCC of van het Protocol van Kyoto tot een akkoord te komen over de verplichting om jaarrekeningen op te stellen en bij te houden van emissies en verwijderingen van activiteiten die onder de categorieën ontwatering en vernatting van wetlands vallen en deze verplichting op te nemen in de mondiale klimaatovereenkomst die uiterlijk in 2015 moet worden gesloten.

(18)

Natuurlijke verstoringen, zoals ongecontroleerde bosbranden, insecten- en ziekteplagen, extreme weersomstandigheden en geologische verstoringen die buiten de controle van een lidstaat vallen of niet door deze wezenlijk beïnvloed worden, kunnen in de LULUCF-sector leiden tot broeikasgasemissies van tijdelijke aard of kunnen eerdere verwijderingen ongedaan maken. Aangezien een ongedaanmaking ook het resultaat kan zijn van beheersbesluiten, zoals besluiten om bomen te kappen of te planten, moet dit besluit ervoor zorgen dat een door de mens veroorzaakte ongedaanmaking van verwijderingen altijd nauwkeurig wordt weerspiegeld in de LULUCF-boekhouding. Bovendien moet dit besluit de lidstaten een beperkte mogelijkheid bieden om emissies die het gevolg zijn van verstoringen in bebossing, herbebossing en bosbeheer waarop zij geen invloed kunnen uitoefenen, uit de LULUCF-boekhouding te houden door gebruik te maken van achtergrondniveaus en marges als bedoeld in Besluit 2/CMP.7. Echter, de manier waarop lidstaten die bepalingen toepassen, mag niet leiden tot onnodige onderschattingen in de boekhouding.

(19)

Rapportageregels voor broeikasgasemissies en andere informatie met betrekking tot klimaatverandering, inclusief informatie over de LULUCF-sector, vallen onder Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering (6), en vallen daarom buiten het toepassingsgebied van dit besluit. De lidstaten moeten die bewakings- en rapportagesystemen naleven, met het oog op hun boekhoudverplichtingen uit hoofde van dit besluit.

(20)

Het jaarlijks voltooien van de LULUCF-boekhouding zou deze onnauwkeurig en onbetrouwbaar maken door de jaar-tot-jaarfluctuaties in emissies en verwijderingen, de frequente noodzaak om bepaalde opgegeven gegevens opnieuw te berekenen, en de lange tijd die nodig is voordat gewijzigde beheerpraktijken in landbouw en bosbouw gevolgen hebben voor de hoeveelheid koolstof die is opgeslagen in vegetatie en in de bodem. Dit besluit moet dan ook voorzien in een boekhouding over een langere periode.

(21)

De lidstaten moeten informatie over hun huidige en toekomstige LULUCF-acties verstrekken, waarbij passende nationale maatregelen worden opgesomd om emissies te beperken of te verminderen en om verwijderingen door de LULUCF-sector te handhaven of te verhogen. Die informatie moet bepaalde elementen bevatten, zoals gespecificeerd in dit besluit. Voorts moet er, teneinde de beste praktijken en synergieën met andere beleidsmaatregelen en maatregelen inzake bossen en landbouw te stimuleren, in een bijlage bij dit besluit een indicatieve lijst met maatregelen worden opgesteld, die ook in de verstrekte informatie kan worden opgenomen. De Commissie kan sturing bieden om de uitwisseling van vergelijkbare informatie te faciliteren.

(22)

Wanneer de lidstaten hun LULUCF-acties opstellen of uitvoeren, kunnen zij, waar passend, nagaan of er zich kansen aandienen om investeringen in de landbouw aan te moedigen.

(23)

De bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, moet aan de Commissie moet worden gedelegeerd om de in dit besluit vastgestelde definities bij te stellen in overeenstemming met wijzigingen van de definities die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen; om bijlage I te wijzigen omboekhoudperiodes toe te voegen of te wijzigen, zodat de periodes overeenstemmen met de betrokken periodes die zijn vastgesteld door de instanties van het UNFCCC of van het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen, en die gelden voor de emissiereductieverplichtingen van de Unie in andere sectoren; om bijlage II te wijzigen met geactualiseerde referentieniveaus krachtens de bepalingen van dit besluit; om de in bijlage III gespecificeerde informatie te herzien overeenkomstig wijzigingen in definities welke zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen; om bijlage V te wijzigen overeenkomstig wijzigingen in definities welke zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen; en om de informatievoorschriften te herzien met betrekking tot de boekhoudregels voor natuurlijke verstoringen, zoals vastgelegd in dit besluit; om herzieningen van handelingen te weerspiegelen die zijn aangenomen door de instanties van de UNFCCC of van het Protocol van Kyoto. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en vaststellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en bij de Raad worden ingediend.

(24)

Daar de doelstellingen van dit besluit, namelijk het vaststellen van de boekhoudregels die van toepassing zijn op emissies en verwijderingen als gevolg van LULUCF-activiteiten en het verstrekken door de lidstaten van informatie over LULUCF-acties, door de aard ervan niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens hun omvang en gevolgen beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. De Unie moet daarbij de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van bosbeleid eerbiedigen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

In dit besluit worden boekhoudregels vastgesteld die van toepassing zijn op emissies en verwijderingen van broeikasgassen als gevolg van activiteiten met betrekking tot landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw („LULUCF”), als een eerste stap naar de opneming, waar passend, van deze activiteiten in de emissiereductieverplichting van de Unie. Het stelt geen boekhoud- of rapportageverplichtingen vast voor private partijen. Het schrijft voor dat de lidstaten informatie verstrekken over hun LULUCF-acties ter beperking of vermindering van emissies en ter handhaving of verhoging van de verwijderingen.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „emissies”: antropogene broeikasgasemissies in de atmosfeer per bron;

b)   „verwijderingen”: antropogene broeikasgasverwijderingen uit de atmosfeer per put;

c)   „bebossing”: de direct door mensen veroorzaakte omzetting van grond die gedurende een periode van ten minste vijftig jaar geen bos is geweest, in bos door middel van het planten, zaaien en/of het door mensen veroorzaakte stimuleren van natuurlijke zaadbronnen, waarbij de omzetting heeft plaatsgevonden na 31 december 1989;

d)   „herbebossing”: elke directe door mensen veroorzaakte omzetting van grond die geen bos is in bos door het planten, zaaien en/of het door mensen veroorzaakte stimuleren van natuurlijke zaadbronnen, die beperkt is tot grond die bos was, maar die vóór 1 januari 1990 niet langer bos was en die in de periode na 31 december 1989 opnieuw is omgezet in bos;

e)   „ontbossing”: de direct door mensen veroorzaakte omzetting van bos in grond die geen bos is, waarbij de omzetting heeft plaatsgevonden na 31 december 1989;

f)   „bosbeheer”: elke activiteit die het gevolg is van een systeem van praktijken dat op een bos wordt toegepast en dat de ecologische, economische of sociale functies van het bos beïnvloedt;

g)   „bouwlandbeheer”: elke activiteit die het gevolg is van een systeem van praktijken dat wordt toegepast op grond waarop landbouwgewassen worden verbouwd en op braakliggende grond of grond die tijdelijk niet wordt gebruikt voor de productie van gewassen;

h)   „graslandbeheer”: elke activiteit die het gevolg is van een systeem van praktijken dat wordt toegepast op grond die wordt gebruikt voor veehouderij en is gericht op het beheren en beïnvloeden van de kwantiteit en het soort vegetatie en gehouden vee;

i)   „herbegroeiing”: elke direct door mensen veroorzaakte activiteit die is bedoeld om de koolstofvoorraad te vergroten van elk gebied dat minimaal 0,05 hectare omvat, door toename van vegetatie, waarbij die activiteit niet bestaat uit bebossing of herbebossing;

j)   „koolstofvoorraad”: de massa koolstof die is opgeslagen in een koolstofreservoir;

k)   „ontwatering en vernatting van wetlands”: elke activiteit die het gevolg is van een systeem voor de ontwatering en vernatting van wetlands van grond die na 31 december 1989 is ontwaterd en/of vernat, minimaal een gebied van 1 hectare bestrijkt en met een organische bodem, mits de activiteit geen andere activiteit vormt waarvoor uit hoofde van artikel 3, leden 1, 2 en 3, een boekhouding wordt opgesteld en bijgehouden, en waarbij ontwatering het direct door mensen veroorzaakte verlagen van de grondwaterlaag is, en vernatting de door mensen veroorzaakte gedeeltelijke of gehele omkeer van de ontwatering;

l)   „bron”: elk proces, elke activiteit of elk mechanisme waarbij broeikasgas, aerosol of een precursor van een broeikasgas wordt uitgestoten in de atmosfeer;

m)   „put”: elk proces, elke activiteit of elk mechanisme waarbij broeikasgas, aerosol of een precursor van een broeikasgas wordt verwijderd uit de atmosfeer;

n)   „koolstofreservoir”: het geheel of deel van een biogeochemische voorziening of systeem binnen het grondgebied van een lidstaat waarbinnen koolstof, elke koolstofhoudende precursor van een broeikasgas of elk koolstofhoudend broeikasgas wordt opgeslagen;

o)   „precursor van een broeikasgas”: een chemische samenstelling die een rol speelt in chemische reacties waardoor de in artikel 3, lid 4, genoemde broeikasgassen worden geproduceerd;

p)   „geoogst houtproduct”: elk van houtkap afkomstig product, waaronder boomschors, dat na de kap is afgevoerd;

q)   „bos”: een grondgebied dat voldoet aan de minimumwaarden voor grondoppervlak, kroonbedekking, of een gelijkwaardige staande voorraad, waarvan de potentiële boomhoogte in volwassen staat in situ voor iedere lidstaat is aangegeven in bijlage V. Het omvat gebieden met bomen, inclusief groepen groeiende jonge natuurlijke bomen, of aanplanten die nog de in bijlage V nader omschreven minimumwaarden voor kroonbedekking of gelijksoortige staande voorraad of de minimumboomhoogte moeten bereiken, inclusief elk gebied dat normaal gesproken deel uitmaakt van het bosgebied maar waarop tijdelijk geen bomen staan als gevolg van menselijk ingrijpen, zoals kap, of als gevolg van natuurlijke oorzaken, maar waarvan verwacht kan worden dat het weer bos zal worden;

r)   „kroonbedekking”: het deel van een vast gebied dat wordt bedekt door de verticale projectie van de perimeter van boomkronen, uitgedrukt als percentage;

s)   „staande voorraad”: de dichtheid van staande en groeiende bomen op met bos bedekte grond, gemeten overeenkomstig een door de lidstaat vastgestelde methode;

t)   „natuurlijke verstoringen”: elke niet-antropogene gebeurtenis of omstandigheid die aanzienlijke emissies in bossen veroorzaakt en plaatsvindt buiten de wil van de betrokken lidstaat, mits de lidstaat objectief niet in staat is om het effect van de gebeurtenis of de omstandigheid op de emissies aanzienlijk te beperken, zelfs niet nadat die zich heeft voorgedaan;

u)   „achtergrondniveau”: de gemiddelde emissies die in een bepaalde periode door natuurlijke verstoringen worden veroorzaakt, met uitsluiting van statistische uitschieters, berekend overeenkomstig artikel 9, lid 2;

v)   „halfwaardetijd”: het aantal jaren voordat de hoeveelheid koolstof in een categorie van geoogste houtproducten is afgenomen tot de helft van de oorspronkelijke waarde;

w)   „instantane oxidatie”: een boekhoudmethode die uitgaat van het feit dat het in de atmosfeer vrijkomen van de volledige hoeveelheid koolstof die in geoogste houtproducten is opgeslagen, plaatsvindt op het moment van de kap;

x)   „reddingskap”: elke kapactiviteit die bestaat uit het redden van hout nog gedeeltelijk kan worden gebruikt, dat afkomstig is van gebieden welke zijn aangetast door natuurlijke verstoringen.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in lid 1 genoemde definities, teneinde voor overeenstemming te zorgen tussen die definities en wijzigingen van de betrokken definities die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage V, teneinde de daarin genoemde waarden bij te werken in overeenstemming met wijzigingen in de definities betreffende de in bijlage V gespecificeerde aspecten die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen.

Artikel 3

Verplichting om een LULUCF-boekhouding op te stellen en bij te houden

1.   Voor iedere in bijlage I aangegeven boekhoudperiode stellen de lidstaten een boekhouding op en houden die bij, waarin alle emissies en verwijderingen als gevolg van de activiteiten op hun grondgebied nauwkeurig worden weergegeven, en waarbij die activiteiten binnen de volgende categorieën vallen:

a)

bebossing;

b)

herbebossing;

c)

ontbossing;

d)

bosbeheer.

2.   Voor de boekhoudperiode die aanvangt op 1 januari 2021, en daarna, stellen de lidstaten jaarrekeningen op en houden die bij, waarin nauwkeurig alle emissies en verwijderingen worden weergegeven die het gevolg zijn van de activiteiten op hun grondgebied welke binnen de volgende categorieën vallen:

a)

bouwlandbeheer;

b)

graslandbeheer.

Ten aanzien van de jaarrekeningen voor emissies en verwijderingen als gevolg van bouwland- en graslandbeheer gelden voor de boekhoudperiode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020 de volgende bepalingen:

a)

van 2016 tot en met 2018 rapporteren de lidstaten ten laatste op 15 maart van elk jaar over de systemen waarover zij beschikken en die in ontwikkeling zijn voor de schattingen betreffende emissies en verwijderingen als gevolg van bouwland- en graslandbeheer. De lidstaten zouden moeten rapporteren over de wijze waarop deze systemen zich verhouden tot de methodes van het IPCC en de rapportagevoorschriften in het kader van het UNFCCC met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen;

b)

tot 1 januari 2022 stellen de lidstaten, ten laatste op 15 maart van elk jaar, waar passend volgens de IPCC-methoden, initiële, voorlopige en niet-bindende schattingen op betreffende emissies en verwijderingen als gevolg van bouwland- en graslandbeheer enleggen deze voor aan de Commissie. De lidstaten zouden ten minste gebruik moeten maken van de methode als omschreven in Reeks 1 van de betrokken IPCC-richtsnoeren. De lidstaten worden aangemoedigd deze schattingen te gebruiken om hoofdcategorieën vast te stellen en landenspecifieke hoofdmethoden voor Reeks 2 en Reeks 3 te ontwikkelen waarmee degelijke en nauwkeurige schattingen voor emissies en verwijderingen kunnen worden gemaakt;

c)

de lidstaten leggen uiterlijk op 15 maart 2022 hun definitieve jaarlijkse schattingen voor de boekhouding van bouwland- en graslandbeheer voor;

d)

een lidstaat kan om een afwijking verzoeken teneinde de onder c) genoemde termijn uit te stellen, indien de definitieve jaarlijkse schattingen voor de boekhouding van bouwland- en graslandbeheer redelijkerwijs niet binnen de in dit lid vastgestelde termijn kunnen worden opgesteld om ten minste een van de volgende redenen:

i)

de voorgeschreven boekhouding is technisch slechts haalbaar in perioden die de gestelde termijn overschrijden;

ii)

het voltooien van de boekhouding binnen de termijn zou onevenredig kostbaar zijn.

De lidstaten die van het uitstel willen genieten dienen uiterlijk op 15 januari 2021 bij de Commissie een gemotiveerde aanvraag in.

Wanneer de Commissie de aanvraag gegrond acht, stemt zij met het uitstel in voor ten hoogste drie kalenderjaren vanaf 15 maart 2022. In het andere geval verwerpt zij het verzoek en motiveert zij haar besluit daartoe.

Indien nodig kan de Commissie om aanvullende informatie verzoeken, die binnen een vastgestelde redelijke termijn moet worden voorgelegd.

Het verzoek om uitstel wordt geacht te zijn gehonoreerd indien de Commissie geen bezwaren heeft geformuleerd binnen zes maanden na ontvangst van het oorspronkelijke verzoek van de lidstaat of van de gevraagde aanvullende informatie.

3.   Voor iedere in bijlage I gespecificeerde boekhoudperiode kunnen de lidstaten ook een boekhouding opstellen en bijhouden waarin emissies en verwijderingen als gevolg van herbegroeiing, alsmede ontwatering en vernatting van wetlands nauwkeurig worden weergegeven.

4.   De in leden 1, 2 en 3 genoemde boekhouding bevat emissies en verwijderingen van de volgende broeikasgassen:

a)

koolstofdioxide (CO2);

b)

methaan (CH4);

c)

stikstofoxide (N2O).

5.   Lidstaten nemen een bepaalde in de leden 1, 2 en 3 genoemde activiteit in hun boekhouding op, indien de boekhouding in overeenstemming met dit besluit is opgesteld en bijgehouden, vanaf de datum waarop de activiteit begint of vanaf 1 januari 2013, naargelang welk van de twee datums het laatst valt.

Artikel 4

Algemene boekhoudregels

1.   Lidstaten geven in de in artikel 3, leden 1, 2 en 3, genoemde boekhouding emissies aan met een plusteken (+) en verwijderingen met een minteken (-).

2.   Bij het opstellen en bijhouden van hun boekhouding zorgen de lidstaten voor nauwkeurigheid, volledigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en transparantie van de relevante informatie wanneer zij emissies en verwijderingen in verband met de in artikel 3, leden 1, 2 en 3, bedoelde activiteiten ramen.

3.   Emissies en verwijderingen als gevolg van elke activiteit die binnen meer dan één van de in artikel 3, leden 1, 2 en 3, genoemde categorieën vallen, worden in slechts één categorie meegeteld om dubbeltellingen te voorkomen.

4.   De lidstaten stellen, op basis van transparante en verifieerbare gegevens, de gebieden vast waarop een activiteit wordt uitgeoefend die binnen een in artikel 3, leden 1, 2 en 3, genoemde categorie valt. Zij zorgen ervoor dat alle dergelijke gebieden kunnen worden geïdentificeerd in de boekhouding voor de betrokken categorie.

5.   De lidstaten nemen in de in artikel 3, leden 1, 2 en 3, genoemde boekhouding elke wijziging op in de koolstofvoorraad van de volgende koolstofreservoirs:

a)

bovengrondse biomassa;

b)

ondergrondse biomassa;

c)

afval;

d)

dood hout;

e)

organische koolstof in de bodem;

f)

geoogste houtproducten.

De lidstaten kunnen er echter voor kiezen om in hun boekhouding geen wijzigingen op te nemen in de koolstofvoorraden van koolstofreservoirs genoemd in de eerste alinea, onder a) tot en met e), wanneer het koolstofreservoir geen bron is. De lidstaten gaan er enkel vanuit dat een koolstofreservoir geen bron is indien dit is aangetoond op basis van transparante en verifieerbare gegevens.

6.   Lidstaten voltooien hun in artikel 3, leden 1, 2 en 3, genoemde boekhouding aan het eind van elke in bijlage I opgenomen boekhoudperiode door in die boekhouding de balans op te geven van de totale netto-emissies en totale verwijderingen gedurende de betreffende boekhoudperiode.

7.   De lidstaten houden ten minste zolang als dit besluit van kracht is, een volledig en nauwkeurig register bij van alle gegevens die zijn gebruikt ter nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van dit besluit.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen teneinde boekhoudperiodes toe te voegen of te wijzigen, teneinde ervoor te zorgen dat zij overeenkomen met de desbetreffende perioden die zijn vastgesteld door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen, en in overeenstemming zijn met de boekhoudperiodes die zijn vastgesteld door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen en die gelden voor de emissiereductieverplichtingen van de Unie in andere sectoren.

Artikel 5

Boekhoudregels voor bebossing, herbebossing en ontbossing

1.   In de boekhouding voor bebossing en herbebossing geven de lidstaten emissies en verwijderingen weer die uitsluitend het gevolg zijn van activiteiten welke plaatsvinden op grond die op 31 december 1989 geen bos was. De lidstaten kunnen emissies afkomstig van bebossing en herbebossing in een enkele rekening verwerken.

2.   De lidstaten geven in hun boekhouding netto-emissies en -verwijderingen die afkomstig zijn van bebossing, herbebossing en ontbossing weer als de totale emissies en verwijderingen voor elk jaar van de betreffende boekhoudperiode, op basis van transparante en verifieerbare gegevens.

3.   De lidstaten blijven in hun boekhoudingen de emissies en verwijderingen bijhouden met betrekking tot gronden die in de boekhoudingen krachtens artikel 4, lid 4, zijn geïdentificeerd als gebieden met activiteiten inzake bebossing, herbebossing of ontbossing, zelfs wanneer op die gronden dergelijke activiteiten niet langer worden uitgevoerd.

4.   Iedere lidstaat bepaalt het bosoppervlak aan de hand van dezelfde ruimtelijke beoordelingseenheid als die welke gespecificeerd zijn in bijlage V voor berekeningen betreffende de activiteiten inzake bebossing, herbebossing en ontbossing.

Artikel 6

Boekhoudregels voor bosbeheer

1.   De lidstaten nemen in hun boekhoudingen de emissies en verwijderingen ten gevolge van bosbeheeractiviteiten op, berekend als emissies en verwijderingen in elke in bijlage I gespecificeerde boekhoudperiode, verminderd met de waarde die is verkregen door het aantal jaren in die boekhoudperiode te vermenigvuldigen met hun in bijlage II gespecificeerde referentieniveau.

2.   Wanneer het resultaat van de in lid 1 bedoelde berekening voor een boekhoudperiode negatief is, nemen de lidstaten in hun boekhouding voor bosbeheer als totale emissies en verwijderingen het equivalent op van ten hoogste 3,5 % van de emissies van een lidstaat in zijn referentiejaar of -periode, als gespecificeerd in bijlage VI, en in het betrokken verslag van die lidstaat dat overeenkomstig de desbetreffende CMP-besluiten voor het referentiejaar of de referentieperiode ten aanzien van de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto is vastgesteld en in het kader van het UNFCCC is ingediend, met uitzondering van emissies en verwijderingen door in artikel 3, leden 1, 2 en 3, genoemde activiteiten, vermenigvuldigd met het aantal jaren in die boekhoudperiode.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de door hen toegepaste berekeningsmethoden met betrekking tot hun boekhouding voor bosbeheeractiviteiten in overeenstemming zijn met aanhangsel II van Besluit 2/CMP.6 en consistent zijn met de berekeningsmethoden die worden toegepast voor de berekening van hun in bijlage II gespecificeerde referentieniveaus met betrekking tot ten minste de volgende aspecten:

a)

koolstofreservoirs en broeikasgassen;

b)

oppervlakte onder bosbeheer;

c)

geoogste houtproducten;

d)

natuurlijke verstoringen.

4.   Uiterlijk één jaar voor het einde van elke boekhoudperiode delen de lidstaten herziene referentieniveaus aan de Commissie mee. Deze referentieniveaus zijn dezelfde als die welke zijn vastgesteld bij door de instanties van het UNFCCC of van het Protocol van Kyoto goedgekeurde besluiten, of, bij ontstentenis van deze besluiten, worden berekend, overeenkomstig de procedures en methodes die zijn vastgesteld in de betrokken besluiten, aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen.

5.   Indien er wijzigingen zijn in de betreffende bepalingen van Besluiten 2/CMP.6 of 2/CMP.7, delen de lidstaten uiterlijk zes maanden na het aannemen van die wijzigingen herziene referentieniveaus mee aan de Commissie waarin deze wijzigingen worden weerspiegeld.

6.   Indien verbeterde methoden betreffende de gegevens die voor het vaststellen van het in bijlage II gespecificeerde referentieniveau zijn gebruikt, beschikbaar komen voor een lidstaat, of wanneer er aanzienlijke verbeteringen zijn van de kwaliteit van de voor een lidstaat beschikbare gegevens, brengt de betreffende lidstaat de passende technische correcties aan om het effect van herberekeningen in de boekhouding voor bosbeheer op te nemen. Die technische correcties zijn identiek aan de correcties die zijn goedgekeurd in het kader van de controleprocedure van het UNFCCC, in overeenstemming met Besluit 2/CMP.7. De betrokken lidstaat deelt die correcties uiterlijk in het kader van zijn rapportage uit hoofde van artikel 7, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 525/2013 aan de Commissie mee.

7.   Voor de toepassing van de leden 4, 5 en 6 specificeren de lidstaten de hoeveelheid jaarlijkse emissies die voortkomen uit natuurlijke verstoringen welke in hun herziene referentieniveaus zijn opgenomen en de manier waarop zij die hoeveelheid hebben geraamd.

8.   De Commissie controleert de informatie betreffende de herziene referentieniveaus als bedoeld in de leden 4 en 5 en de technische correcties als bedoeld in lid 6 om ervoor te zorgen dat de informatie die aan het UNFCCC wordt toegezonden en die welke aan de Commissie door de lidstaten wordt meegedeeld, consistent zijn.

9.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in bijlage II genoemde referentieniveaus bij te stellen wanneer een lidstaat zijn referentieniveau wijzigt krachtens de leden 4 en 5 en dit binnen het kader van het UNFCCC is goedgekeurd.

10.   De lidstaten nemen in hun boekhouding voor bosbeheer de gevolgen van elke wijziging van bijlage II op met betrekking tot de volledige betreffende boekhoudperiode.

Artikel 7

Boekhoudregels voor geoogste houtproducten

1.   Elke lidstaat neemt in zijn uit hoofde van artikel 3, leden 1, 2 en 3, opgestelde boekhouding, emissies en verwijderingen op die het gevolg zijn van veranderingen in de voorraad geoogste houtproducten, met inbegrip van emissies uit geoogste houtproducten die vóór 1 januari 2013 uit bossen in die lidstaat zijn verwijderd. Emissies afkomstig van geoogste houtproducten die reeds gedurende de periode 2008-2012 uit hoofde van het Protocol van Kyoto in de boekhouding zijn verwerkt op basis van instantane oxidatie, worden uitgesloten.

2.   De lidstaten nemen in uit hoofde van artikel 3, leden 1, 2 en 3, opgestelde boekhoudingen inzake geoogste houtproducten, emissies en verwijderingen op die het gevolg zijn van veranderingen in de voorraad geoogste houtproducten die vallen onder de volgende categorieën, en maken daarbij gebruik van de functie voor eerste-ordeafname en de standaardhalfwaardetijden als bedoeld in bijlage III:

a)

papier;

b)

houten panelen;

c)

gezaagd hout.

De lidstaten kunnen deze categorieën aanvullen met informatie over boomschors, mits de beschikbare gegevens transparant en verifieerbaar zijn. De lidstaten kunnen ook landspecifieke subcategorieën van elk van die categorieën gebruiken. De lidstaten mogen landspecifieke methoden en halfwaardetijden gebruiken in plaats van de in bijlage III gespecificeerde methoden en standaardhalfwaardetijden, mits die methoden en halfwaardetijden worden vastgesteld op basis van transparante en verifieerbare gegevens en de gebruikte methoden ten minste even gedetailleerd en nauwkeurig zijn als die welke in bijlage III zijn gespecificeerd.

Voor uitgevoerde geoogste houtproducten verwijzen de landspecifieke gegevens naar landspecifieke halfwaardetijden en het gebruik van geoogste houtproducten in het invoerende land.

De lidstaten mogen voor geoogste houtproducten die in de Unie in de handel worden gebracht geen landspecifieke halfwaardetijden gebruiken die afwijken van die welke door de invoerende lidstaten in hun boekhouding krachtens artikel 3, leden 1, 2 en 3, worden gebruikt.

Van ontbossing afkomstige geoogste houtproducten worden in de boekhouding verwerkt op basis van instantane oxidatie.

3.   Wanneer lidstaten in hun boekhouding krachtens artikel 3, leden 1, 2 en 3, koolstofdioxide-emissies (CO2) opnemen die afkomstig zijn van geoogste houtproducten in stortplaatsen voor vast afval, geschiedt dit op basis van instantane oxidatie.

4.   Wanneer lidstaten in hun boekhouding emissies opnemen afkomstig van geoogste houtproducten die zijn gekapt voor energiedoeleinden, geschiedt dit eveneens op basis van instantane oxidatie.

De lidstaten kunnen, uitsluitend ter informatie, bij hun indiening gegevens verstrekken over het aandeel voor energiedoeleinden gebruikt hout dat van buiten de Unie is ingevoerd, alsmede over de landen van herkomst.

5.   Ingevoerde geoogste houtproducten worden, ongeacht hun herkomst, door het invoerende land niet in de boekhouding opgenomen. De lidstaten nemen derhalve enkel emissies en verwijderingen afkomstig van geoogste houtproducten in hun boekhouding op wanneer die emissies en verwijderingen voortkomen uit geoogste houtproducten welke zijn verwijderd van grond die krachtens artikel 3, leden 1, 2 en 3, in hun boekhouding is opgenomen.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde in de in bijlage III vervatte informatie te herzien om de wijzigingen van besluiten te verwerken die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen.

Artikel 8

Boekhoudregels voor bouwlandbeheer, graslandbeheer, herbegroeiing, en ontwatering en vernatting van wetlands

1.   Elke lidstaat neemt in zijn boekhouding voor bouwland- en graslandbeheer emissies en verwijderingen als gevolg van deze activiteiten op, berekend als emissies en verwijderingen in elke in bijlage I gespecificeerde boekhoudperiode, verminderd met de waarde die is verkregen door het vermenigvuldigen van het aantal jaren in die boekhoudperiode met de emissies en verwijderingen van die lidstaat als gevolg van deze activiteiten in zijn referentiejaar, zoals gespecificeerd in bijlage VI.

2.   Wanneer een lidstaat ervoor kiest om een boekhouding op te stellen en bij te houden voor herbegroeiing, en/of ontwatering en vernatting van wetlands, past hij de in lid 1 genoemde berekeningsmethode toe.

Artikel 9

Boekhoudregels voor natuurlijke verstoringen

1.   Wanneer wordt voldaan aan de in leden 2 en 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden, kunnen lidstaten niet-antropogene broeikasgasemissies per bron die het gevolg zijn van natuurlijke verstoringen weglaten uit de berekeningen die betrekking hebben op hun boekhoudverplichtingen krachtens artikel 3, lid 1, onder a), b) en d).

2.   Wanneer de lidstaten lid 1 van dit artikel toepassen, berekenen zij, overeenkomstig de in bijlage VII gespecificeerde methode, een achtergrondniveau voor elk van de in artikel 3, lid 1, onder a), b) en d), bedoelde activiteiten. Onder a) en b) van artikel 3, lid 1, bedoelde activiteiten hebben een gemeenschappelijk achtergrondniveau. De lidstaten kunnen ook kiezen voor een transparante en vergelijkbare landspecifieke methode, waarbij gebruik wordt gemaakt van een consistente en in eerste instantie complete tijdreeks van gegevens, mede voor de periode 1990-2009.

3.   De lidstaten kunnen hetzij jaarlijks hetzij aan het eind van iedere boekhoudperiode, de niet-antropogene broeikasgasemissies per bron die het overeenkomstig lid 2 berekende achtergrondniveau overschrijden, van hun LULUCF-boekhouding uitsluiten indien:

a)

die emissies in een bepaald jaar van de boekhoudperiode het achtergrondniveau plus een marge overschrijden. Wanneer het achtergrondniveau overeenkomstig de in bijlage VII gespecificeerde methode wordt berekend, is die marge gelijk aan twee maal de standaardafwijking van de tijdreeks die wordt gebruikt voor de berekening van het achtergrondniveau. Wanneer het achtergrondniveau met een landspecifieke methode wordt berekend, beschrijven de lidstaten de manier waarop de marge is vastgesteld, ingeval die marge nodig is. Ongeacht de gebruikte methode mag niet worden verwacht dat de boekhoudperiode nettokredieten oplevert;

b)

de informatievoorschriften van lid 5 zijn vervuld en er daarover door de lidstaten is gerapporteerd.

4.   Iedere lidstaat die niet-antropogene broeikasgasemissies per bron die het gevolg zijn van natuurlijke verstoringen in een bepaald jaar uitsluit van de boekhoudperiode:

a)

sluit voor het resterende deel van de boekhoudperiode alle latere emissies en verwijderingen op gronden die door natuurlijke verstoringen zijn aangetast en waarop de in lid 3 bedoelde emissies zijn ontstaan, uit;

b)

sluit geen emissies uit die afkomstig zijn van kap- en reddingskapactiviteiten die op die gronden zijn verricht nadat de natuurlijke verstoringen zich hebben voorgedaan;

c)

sluit geen emissies uit die het gevolg zijn van voorgeschreven afbranding die in dat bepaalde jaar van de boekhoudperiode op die gronden heeft plaatsgevonden;

d)

sluit geen emissies uit op gronden die na natuurlijke verstoringen zijn ontbost.

5.   De lidstaten kunnen alleen niet-antropogene broeikasgasemissies per bron die het gevolg zijn van natuurlijke verstoringen uitsluiten indien zij transparante informatie verstrekken waaruit blijkt:

a)

dat alle landoppervlakten die in dat bepaalde rapportagejaar door natuurlijke verstoringen zijn getroffen, zijn geïdentificeerd, met inbegrip van geografische locatie, jaar en typen van natuurlijke verstoringen;

b)

dat er tijdens het resterende deel van de boekhoudperiode geen ontbossing heeft plaatsgevonden op gronden die door natuurlijke verstoringen zijn getroffen en ten aanzien waarvan emissies uit de boekhouding zijn uitgesloten;

c)

welke verifieerbare methoden en criteria zullen worden gebruikt om ontbossing op die gronden in de daaropvolgende jaren van de boekhoudperiode vast te stellen;

d)

waar mogelijk, welke maatregelen de lidstaat heeft genomen om de gevolgen van die natuurlijke verstoringen te beheren of te controleren;

e)

waar mogelijk, welke maatregelen de lidstaat heeft genomen om de door die natuurlijke verstoringen getroffen gronden te herstellen.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de informatievoorschriften van lid 5 van dit artikel te herzien om wijzigingen te verwerken van besluiten die door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto zijn aangenomen.

Artikel 10

Informatie over LULUCF-acties

1.   Uiterlijk 18 maanden na het begin van elke in bijlage I genoemde boekhoudperiode stellen de lidstaten informatie op over hun huidige en toekomstige LULUCF-acties om emissies die zijn ontstaan als gevolg van de in artikel 3, leden 1, 2 en 3, van dit besluit genoemde activiteiten, te beperken of te verminderen en verwijderingen te handhaven of te vergroten en dienen zij deze in bij de Commissie; die informatie heeft de vorm van een afzonderlijk document of van een duidelijk herkenbaar deel van hun nationale strategieën voor koolstofarme ontwikkeling als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 525/2013, of van andere nationale strategieën of plannen met betrekking tot LULUCF. De lidstaten zorgen ervoor dat een breed scala van belanghebbende partijen wordt geraadpleegd. Indien een lidstaat deze informatie indient als onderdeel van een strategie voor koolstofarme ontwikkeling in het kader van Verordening (EU) nr. 525/2013, geldt het betrokken tijdschema van die verordening.

De informatie over de LULUCF-acties behelst de duur van de betreffende boekhoudperiode die in bijlage I wordt gespecificeerd.

2.   De lidstaten nemen in hun informatie over LULUCF-acties ten minste de volgende gegevens op met betrekking tot elk van de in artikel 3, leden 1, 2 en 3, genoemde activiteiten:

a)

een omschrijving van vroegere trends van emissies en verwijderingen, met inbegrip, waar mogelijk, van historische trends voor zover die redelijkerwijs kunnen worden gereconstrueerd;

b)

ramingen voor emissies en verwijderingen voor de boekhoudperiode;

c)

een analyse van het potentieel om emissies te beperken of te verminderen en verwijderingen te handhaven of te vergroten;

d)

een lijst van de met inachtneming van nationale omstandigheden meest passende maatregelen, met inbegrip van, waar passend, maar niet beperkt tot de indicatieve maatregelen nader omschreven in bijlage IV, die door de lidstaat in zijn planning zijn opgenomen of die moeten worden uitgevoerd om het mitigatiepotentieel na te streven, wanneer dit is bepaald overeenkomstig de onder c) genoemde analyse;

e)

bestaand en gepland beleid ter uitvoering van de onder d) genoemde maatregelen, met inbegrip van een kwantitatieve of kwalitatieve omschrijving van de verwachte gevolgen van die maatregelen voor emissies en verwijderingen, rekening houdend met ander beleid en andere maatregelen in verband met de LULUCF-sector;

f)

indicatieve tijdschema's voor het aannemen en uitvoeren van de onder d) genoemde maatregelen.

3.   De Commissie kan de lidstaten sturing en technische bijstand bieden om de uitwisseling van informatie te faciliteren.

De Commissie kan, in overleg met de lidstaten, haar bevindingen op basis van de informatie van alle lidstaten over LULUCF-acties samenvatten, teneinde de uitwisseling van kennis en beste praktijken tussen de lidstaten te faciliteren.

4.   De lidstaten dienen voor een datum halverwege en aan het eind van elke in bijlage I gespecificeerde boekhoudperiode, een verslag in bij de Commissie over de voortgang met de uitvoering van hun LULUCF-acties.

De Commissie kan op basis van de in de eerste alinea bedoelde verslagen een syntheseverslag publiceren.

De lidstaten stellen de informatie over hun LULUCF-acties en de in de eerste alinea bedoelde verslagen binnen drie maanden na de indiening ervan bij de Commissie, beschikbaar voor het publiek.

Artikel 11

Evaluatie

De Commissie evalueert de boekhoudregels in dit besluit overeenkomstig de desbetreffende besluiten van de instanties van het UNFCCC of van het Protocol van Kyoto, of ander Unierecht, of, bij ontstentenis van deze besluiten, uiterlijk op 30 juni 2017 en dient, indien passend, een voorstel in bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 12

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, leden 2 en 3, artikel 4, lid 8, artikel 6, lid 9, artikel 7, lid 6, en artikel 9, lid 6, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van acht jaar met ingang van 8 juli 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van acht jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, leden 2 en 3, artikel 4, lid 8, artikel 6, lid 9, artikel 7, lid 6, en artikel 9, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 2, leden 2 en 3, artikel 4, lid 8, artikel 6, lid 9, artikel 7, lid 6, en artikel 9, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 21 mei 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. CREIGHTON


(1)  PB C 351 van 15.11.2012, blz. 85.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 april 2013.

(3)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136.

(4)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(5)  Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).

(6)  Zie bladzijde 13 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE I

IN ARTIKEL 3, LID 1, BEDOELDE BOEKHOUDPERIODEN

Boekhoudperiode

Jaren

Eerste boekhoudperiode

Van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020


BIJLAGE II

IN ARTIKEL 6 BEDOELDE REFERENTIENIVEAUS VAN LIDSTATEN

Lidstaat

Gg koolstofdioxide (CO2) equivalenten per jaar

België

–2 499

Bulgarije

–7 950

Tsjechië

–4 686

Denemarken

409

Duitsland

–22 418

Estland

–2 741

Ierland

– 142

Griekenland

–1 830

Spanje

–23 100

Frankrijk

–67 410

Italië

–22 166

Cyprus

– 157

Letland

–16 302

Litouwen

-4 552

Luxemburg

– 418

Hongarije

–1 000

Malta

–49

Nederland

–1 425

Oostenrijk

–6 516

Polen

–27 133

Portugal

–6 830

Roemenië

–15 793

Slovenië

–3 171

Slowakije

–1 084

Finland

–20 466

Zweden

–41 336

Verenigd Koninkrijk

–8 268


BIJLAGE III

IN ARTIKEL 7 BEDOELDE FUNCTIE VOOR EERSTE-ORDEAFNAME EN STANDAARDHALFWAARDETIJDEN

De functie voor de eerste-ordeafname begint met i = 1900 en gaat door tot het huidige jaar:

(A)

Formula

waarin C(1900) = 0.0

(B)

Formula

waarin:

i= jaar

C(i)= de koolstofvoorraad van het reservoir geoogste houtproducten in het begin van jaar i, Gg C

k= afnameconstante van eerste-ordeafname gegeven in eenheden van jaar – 1 Formula, waarbij HWT de halfwaardetijd is van het reservoir geoogste houtproducten in jaren.)

Inflow(i)= de instroom naar het reservoir geoogste houtproducten gedurende jaar i, Gg C jaar – 1

ΔC(i)= verandering van koolstofvoorraad van het reservoir van geoogste houtproducten gedurende jaar i, Gg C jaar – 1,

Standaard halfwaardetijden (HWT):

 

2 jaar voor papier,

 

25 jaar voor houten panelen,

 

35 jaar voor gezaagd hout.


BIJLAGE IV

INDICATIEVE MAATREGELEN DIE KUNNEN WORDEN OPGENOMEN IN DE INFORMATIE OVER LULUCF-ACTIES DIE UIT HOOFDE VAN ARTIKEL 10, LID 2, ONDER d), WORDT INGEDIEND

a)

Maatregelen met betrekking tot bouwlandbeheer, zoals:

verbeteren van agronomische praktijken door het selecteren van betere gewasvariëteiten;

betere vruchtwisseling en voorkomen of verminderen van het gebruik van kale braaklegging;

verbeteren van voedingsstofbeheer, grondbewerkings-/reststofbeheer en waterbeheer;

stimuleren van boslandbouwpraktijken en potentieel voor verandering van landvegetatie/landgebruik.

b)

Maatregelen met betrekking tot graslandbeheer en verbeteringen aan weilanden, zoals:

voorkomen van de conversie van grasland naar bouwland, en reconversie van bouwland naar inlandse vegetatie;

verbeteren van graslandbeheer door veranderingen in de intensiteit en de timing van begrazing;

verhogen van de productiviteit;

verbeteren van voedingsstofbeheer;

verbeteren van brandbeheer;

introduceren van geschiktere soorten en met name diepgewortelde soorten.

c)

Maatregelen ter verbetering van het beheer van organische landbouwgrond, met name veengrond, zoals:

stimuleren van duurzame moerascultiveringspraktijken;

stimuleren van aangepaste landbouwpraktijken, zoals het minimaliseren van grondverstoring of het toepassen van extensieve praktijken;

d)

Maatregelen om ontwatering te voorkomen en vernatting van wetlands te stimuleren;

e)

Maatregelen met betrekking tot bestaand of gedeeltelijk ontwaterd veen, zoals:

voorkomen van verdere ontwatering;

stimuleren van vernatten en herstel van venen;

voorkomen van veenbranden.

f)

Herstel van aangetaste grond.

g)

Maatregelen met betrekking tot bosbouwactiviteiten zoals:

bebossing en herbebossing;

behoud van koolstof in bestaande bossen;

uitbreiden van de productie in bestaande bossen;

vergroten van de houtproductenpool;

verbeteren van bosbeheer, ook door samenstellen, verzorgen en uitdunnen van geoptimaliseerde soorten, en bodembehoud.

h)

Voorkomen van ontbossing.

i)

Versterken van de bescherming tegen natuurlijke verstoringen zoals brand, plagen en stormen.

j)

Maatregelen ter vervanging van broeikasgasintensieve energiegewassen en materialen door geoogste houtproducten.


BIJLAGE V

MINIMUMWAARDEN VOOR GRONDOPPERVLAK, KROONBEDEKKING EN BOOMHOOGTE ALS GESPECIFICEERD DOOR DE LIDSTAAT VOOR DE OMSCHRIJVING VAN BOS

Lidstaat

Opp (ha)

Kroonbedekking (%)

Boomhoogte (m)

België

0,5

20

5

Bulgarije

0,1

10

5

Tsjechië

0,05

30

2

Denemarken

0,5

10

5

Duitsland

0,1

10

5

Estland

0,5

30

2

Ierland

0,1

20

5

Griekenland

0,3

25

2

Spanje

1,0

20

3

Frankrijk

0,5

10

5

Italië

0,5

10

5

Cyprus

 

 

 

Letland

0,1

20

5

Litouwen

0,1

30

5

Luxemburg

0,5

10

5

Hongarije

0,5

30

5

Malta

 

 

 

Nederland

0,5

20

5

Oostenrijk

0,05

30

2

Polen

0,1

10

2

Portugal

1,0

10

5

Roemenië

0,25

10

5

Slovenië

0,25

30

2

Slowakije

0,3

20

5

Finland

0,5

10

5

Zweden

0,5

10

5

Verenigd Koninkrijk

0,1

20

2


BIJLAGE VI

REFERENTIEJAAR OF -PERIODE

Lidstaat

Referentiejaar

België

1990

Bulgarije

1988

Tsjechië

1990

Denemarken

1990

Duitsland

1990

Estland

1990

Ierland

1990

Griekenland

1990

Spanje

1990

Frankrijk

1990

Italië

1990

Cyprus

 

Letland

1990

Litouwen

1990

Luxemburg

1990

Hongarije

1985-87

Malta

 

Nederland

1990

Oostenrijk

1990

Polen

1988

Portugal

1990

Roemenië

1989

Slovenië

1986

Slowakije

1990

Finland

1990

Zweden

1990

Verenigd Koninkrijk

1990


BIJLAGE VII

BEREKENING VAN HET ACCHTERGRONDNIVEAU VAN NATUURLIJKE VERSTORINGEN

1.

Voor de berekening van het achtergrondniveau verstrekken de lidstaten informatie over historische niveaus van emissies die door natuurlijke verstoringen zijn veroorzaakt. Daarbij moeten de lidstaten:

a)

informatie verstrekken over de soort(en) natuurlijke verstoringen die in de raming zijn opgenomen;

b)

ramingen voor de totale jaarlijkse emissies voor die soorten natuurlijke verstoringen voor de periode 1990-2009 opnemen, opgesomd per activiteit als bedoeld in artikel 3, lid 1;

c)

aantonen dat de consistentie van tijdreeksen gewaarborgd is in alle relevante parameters, met inbegrip van minimumoppervlakte, methoden voor de raming van emissies en regelingen voor reservoirs en gassen.

2.

Het achtergrondniveau wordt, wanneer de lidstaat voornemens is de bepalingen inzake natuurlijke verstoringen toe te passen, voor de in artikel 3, lid 1, genoemde activiteiten berekend als het gemiddelde van de tijdreeks 1990-2009, met uitsluiting van alle jaren waarin abnormale emissieniveaus zijn geregistreerd, d.w.z. met uitsluiting van alle statistische uitschieters. De statistische uitschieters worden geïdentificeerd na een iteratief proces, dat er als volgt uitziet:

a)

de rekenkundige gemiddelde waarde en de standaardafwijking van de volledige tijdreeks 1990-2009 berekenen;

b)

van de tijdreeks alle jaren uitsluiten waarin de jaarlijkse emissies meer bedragen dan tweemaal de standaardafwijking van het gemiddelde;

c)

opnieuw de rekenkundige gemiddelde waarde en de standaardafwijking van de tijdreeks 1990-2009 minus de in b) uitgesloten jaren berekenen;

d)

b) en c) herhalen tot er geen uitschieters meer zijn.