7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/95


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 9 oktober 2013

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling II — Europese Raad en Raad

(2013/721/EU)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2012) 436 — C7-0226/2012) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011, tezamen met de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring (4) van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2011 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn besluit van 17 april 2013 (5) tot uitstel van het besluit tot verlening van kwijting voor het begrotingsjaar 2011 en de bijgaande resolutie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en in het bijzonder de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (7), en met name de artikelen 164, 165 en 166,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (8),

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0310/2013),

1.

weigert de secretaris-generaal van de Raad kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2011;

2.

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese Ombudsman en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Martin SCHULZ

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 68 van 15.3.2011, blz. 1.

(2)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 1.

(3)  PB C 344 van 12.11.2012, blz. 1.

(4)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 130.

(5)  PB L 308 van 16.11.2013, blz. 20.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(7)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(8)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 9 oktober 2013

met de daarvan een integrerend deel uitmakende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 afdeling II — Europese Raad en Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2012) 436 — C7-0226/2012) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011, tezamen met de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring (4) van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2011 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn besluit van 17 april 2013 (5) tot uitstel van het besluit tot verlening van kwijting voor het begrotingsjaar 2011 en de bijgaande resolutie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en in het bijzonder de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (7), en met name de artikelen 164, 165 en 166,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (8),

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0310/2013),

A.

overwegende dat in een democratische samenleving de belastingbetalers en de publieke opinie het recht hebben te worden geïnformeerd over het gebruik van publieke middelen (9);

B.

overwegende dat de burgers het recht hebben te weten hoe hun belastingen worden uitgegeven en hoe de bevoegdheid die aan politieke organen is toevertrouwd, wordt uitgeoefend;

C.

overwegende dat de Raad, als een instelling van de Unie, een democratische verantwoordingsplicht heeft tegenover de burgers van de Unie voor zover hij begunstigde is van middelen van de algemene begroting van de Europese Unie;

D.

overwegende dat het Parlement van alle EU-instellingen het enige rechtstreeks verkozen orgaan is en belast is met het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie;

1.

benadrukt de rol die het Parlement overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vervult bij het verlenen van kwijting voor de begroting;

2.

wijst erop dat de Unie, ingevolge artikel 335 VWEU, „wordt vertegenwoordigd door elk van de instellingen, uit hoofde van hun administratieve autonomie, voor de aangelegenheden die verband houden met hun respectieve werking”, en dat zij derhalve, met inachtneming van artikel 55 van het Financieel Reglement, individueel verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun begroting;

3.

wijst erop dat, ingevolge artikel 77 van het Reglement van het Parlement, „de bepalingen inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting eveneens van toepassing zijn voor de procedure voor de verlening van kwijting aan […] de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de begrotingen van de overige instellingen en organen van de Europese Unie, zoals de Raad (voor wat betreft zijn uitvoerende activiteiten), het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s”;

Advies van de Rekenkamer betreffende de Europese Raad en de Raad in zijn betrouwbaarheidsverklaring voor het begrotingsjaar 2011

4.

onderstreept het feit dat de Rekenkamer in zijn jaarverslag over het begrotingsjaar 2011 opmerkingen heeft opgenomen over de Europese Raad en de Raad met betrekking tot aanbestedingsprocedures voor schoonmaakdiensten en voor de aankoop van werkkleding en -schoeisel waarin hij wijst op bepaalde tekortkomingen bij de toepassing van de selectie- en de gunningscriteria;

5.

neemt kennis van de uitleg van de Raad met betrekking tot de tekortkomingen bij de aanbestedingsprocedures en van zijn verzekering betreffende volledige eerbiediging van de geest en de beginselen van het Financieel Reglement;

6.

onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer dat ordonnateurs de opzet, de coördinatie en de uitvoering van de aanbestedingsprocedures verder moeten verbeteren door middel van passende verificaties en betere begeleiding; beveelt ook een betere toepassing aan van de aanbestedingsregels, die alle instellingen van de Unie moeten naleven;

7.

neemt er kennis van dat de Raad niet uitvoeriger is ingegaan op de aanbeveling van de Rekenkamer betreffende passende verificaties en betere begeleiding van aanbestedingsprocedures;

Hangende zaken

8.

betreurt de problemen die zich tijdens de kwijtingsprocedures voor de begrotingsjaren 2007, 2008, 2009 en 2010 hebben voorgedaan, die het gevolg waren van een gebrek aan samenwerking van de kant van de Raad; wijst erop dat het Parlement heeft geweigerd de secretaris-generaal van de Raad kwijting te verlenen voor de uitvoering van de begroting van de Raad voor de begrotingsjaren 2009 en 2010, om redenen die zijn uiteengezet in zijn resoluties van 10 mei 2011 (10), 25 oktober 2011 (11), 10 mei 2012 (12) en 23 oktober 2012 (13);

9.

verwacht dat de toekomstige jaarlijkse activiteitenverslagen die het Parlement van de Raad zal ontvangen een volledig overzicht zullen bevatten van al het personeel, opgesplitst volgens categorie, rang, geslacht, nationaliteit en gevolgde beroepsopleiding, alsmede van de interne begrotingsbeslissingen van de Raad;

10.

benadrukt dat de begroting van de Europese Raad en die van de Raad moeten worden gescheiden, met het oog op een transparanter financieel beheer bij beide instellingen en om ervoor te zorgen dat beide instellingen beter ter verantwoording kunnen worden geroepen;

11.

herhaalt zijn verzoek aan de Raad een gedetailleerde schriftelijke uitleg te verstrekken over de totale omvang van de financiële middelen die zijn gebruikt voor de aankoop van het Résidence Palace-gebouw, de begrotingslijnen waar deze middelen vandaan komen, de betalingen die tot dusver zijn verricht, de betalingen die nog verricht moeten worden en het doel waarvoor het gebouw moet dienen;

12.

betreurt dat de Raad blijft weigeren de vragen van het Parlement te beantwoorden;

13.

wijst er nogmaals op dat het Parlement nog altijd wacht op een reactie van de Raad op de vragen en verzoeken om documenten in zijn resolutie van 10 mei 2012; verzoekt de secretaris-generaal van de Raad om de Commissie begrotingscontrole van het Parlement gedetailleerde schriftelijke antwoorden te verstrekken op de vragen in kwestie;

14.

wijst er nogmaals op dat de uitgaven van de Raad op dezelfde wijze moeten worden gecontroleerd als die van andere instellingen; is van mening dat de fundamentele elementen van dit toezicht zijn vermeld in zijn resolutie van 23 oktober 2012;

15.

is evenwel ingenomen met het feit dat het fungerend voorzitterschap van de Raad de uitnodiging van het Parlement voor de debatten over de kwijtingsverslagen 2011 in de plenaire vergadering van 16 april 2013 heeft aanvaard; verwelkomt het feit dat het voorzitterschap bereid was om een gunstige samenwerking tussen het Parlement en de Raad tot stand te brengen;

16.

neemt kennis van het voorstel van het Ierse voorzitterschap voor de oprichting van een interinstitutionele werkgroep om mogelijke oplossingen in kaart te brengen voor de problemen in verband met de kwijting voor de begroting van de Raad; verwacht een concreet voorstel van het Litouwse voorzitterschap van de Raad;

Het recht van het Parlement om kwijting te verlenen

17.

onderstreept de bevoegdheid van het Parlement om kwijting te verlenen overeenkomstig de artikelen 317, 318 en 319 VWEU, overeenkomstig de tot nu toe gehanteerde interpretatie en praktijk, namelijk verlening van kwijting voor elk onderdeel van de begroting afzonderlijk, om de transparantie en de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de belastingbetalers van de Unie te vrijwaren;

18.

wijst er nogmaals op dat de Commissie, in haar antwoord van 25 november 2011 op de brief van de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole, verklaart het wenselijk te achten dat het Parlement voortgaat met het verlenen van kwijting, dan wel het uitstellen of weigeren van de kwijting aan de andere instellingen, inclusief de Raad, zoals tot nu toe het geval is geweest;

19.

is van oordeel dat in elk geval een beoordeling moet plaatsvinden van het beheer van de Raad als een instelling van de Unie gedurende het desbetreffende begrotingsjaar, waarmee de bevoegdheden van het Parlement worden gewaarborgd, en in het bijzonder invulling wordt gegeven aan het beginsel van het afleggen van democratische verantwoordelijkheid aan de burgers van de Unie;

20.

is dan ook van oordeel dat enige vooruitgang kan worden geboekt indien het Parlement en de Raad overeenstemming zouden bereiken over een lijst documenten die moeten worden uitgewisseld om invulling te geven aan hun respectieve rol in de kwijtingsprocedure;

21.

is van mening dat een via een open en formele dialoog tot stand gebrachte bevredigende samenwerking tussen beide instellingen een positief teken voor de burgers van de Unie kan zijn in deze moeilijke tijden.


(1)  PB L 68 van 15.3.2011, blz. 1.

(2)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 1.

(3)  PB C 344 van 12.11.2012, blz. 1.

(4)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 130.

(5)  PB L 308 van 16.11.2013, blz. 20.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(7)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(8)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(9)  Uitspraak van het Hof van Justitie van 20 mei 2003 in gevoegde zaken C-465/00, C-138/01 en C-139/01 Österreichischer Rundfunk en anderen, Jurispr. 2003, blz. I-4989, punt 85.

(10)  PB L 250 van 27.9.2011, blz. 25.

(11)  PB L 313 van 26.11.2011, blz. 13.

(12)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 23.

(13)  PB L 350 van 20.12.2012, blz. 71.