13.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 124/11


VERORDENING (EU) Nr. 458/2011 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2011

betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan wat de montage van de banden betreft en tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (1), en met name artikel 14, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 661/2009 is een bijzondere verordening voor de toepassing van de typegoedkeuringsprocedure die is ingesteld bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (2).

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 661/2009 wordt Richtlijn 92/23/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende banden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan alsmede betreffende de montage ervan (3) ingetrokken. De voorschriften van die richtlijn moeten worden overgenomen in deze verordening en waar nodig aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis worden aangepast.

(3)

Deze verordening moet hetzelfde toepassingsgebied hebben als Richtlijn 92/23/EEG. Dit betekent dat de verordening van toepassing moet zijn op voertuigen van de categorieën M, N en O.

(4)

Verordening (EG) nr. 661/2009 bevat basisvoorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen wat de montage van banden betreft. Daarom moeten specifieke procedures, tests en voorschriften voor die typegoedkeuring worden vastgesteld om te waarborgen dat de banden die op een voertuig worden gemonteerd, passen bij de belasting, de snelheid en het gebruik van het voertuig.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Technisch Comité motorvoertuigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op voertuigen van de categorieën M, N en O zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „voertuigtype wat de montage van de banden betreft”: voertuigen die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals het type banden, de minimale en maximale bandenmaataanduiding, de wielafmetingen, de offset van de wielen, alsmede de toegestane snelheid en belasting van de voor montage geschikte banden, en de kenmerken van de wielafschermingen;

2.   „type band”: een categorie banden die onderling niet verschillen op de volgende essentiële punten:

3.   „bandenmaataanduiding”: de aanduiding zoals gedefinieerd in punt 2.17 van VN/ECE-Reglement nr. 30 voor banden van klasse C1 en in punt 2.17 van VN/ECE-Reglement nr. 54 voor banden van de klassen C2 en C3;

4.   „offset van het wiel”: de afstand tussen het pasvlak van de naaf en de hartlijn van de velg;

5.   „structuur van een luchtband”: de technische kenmerken van het karkas van de band;

6.   „normale band”: een band of runflatband voor normaal gebruik op de weg;

7.   „runflatband”: een band zoals gedefinieerd in punt 2.4.3 van VN/ECE-Reglement nr. 64 (6);

8.   „reserveband voor tijdelijk gebruik”: een band die verschilt van een band voor montage op een voertuig voor normale rijomstandigheden, maar alleen bestemd is voor tijdelijk gebruik onder beperkte rijomstandigheden;

9.   „wiel”: een compleet wiel bestaande uit een velg en een wielschijf;

10.   „reservewiel voor tijdelijk gebruik”: een wiel dat verschilt van een van de normale wielen op het voertuigtype;

11.   „eenheid”: een wiel/bandcombinatie;

12.   „standaardeenheid”: een eenheid die voor normaal gebruik op het voertuig kan worden gemonteerd;

13.   „reserve-eenheid”: een eenheid die bedoeld is om een defecte standaardeenheid te vervangen en die van een van de volgende typen kan zijn;

14.   „standaardreserve-eenheid”: een wiel/bandcombinatie met dezelfde wiel- en bandenmaataanduidingen, offset van het wiel en bandstructuur als de eenheid die voor normaal gebruik is gemonteerd op dezelfde aspositie van de variant en uitvoering van het voertuig, met inbegrip van wielen van een ander materiaal en met een andere moer/boutbevestiging die overigens identiek zijn aan het voor normaal gebruik bedoelde wiel;

15.   „reserve-eenheid voor tijdelijk gebruik”: een wiel/bandcombinatie die niet onder de definitie van een standaardreserve-eenheid valt en beantwoordt aan een van de typen reserve-eenheden voor tijdelijk gebruik zoals gedefinieerd in punt 2.10 van VN/ECE-Reglement nr. 64;

16.   „snelheidscategoriesymbool”: het symbool zoals gedefinieerd in punt 2.29 van VN/ECE-Reglement nr. 30 voor banden van klasse C1 en in punt 2.28 van VN/ECE-Reglement nr. 54 voor banden van de klassen C2 en C3;

17.   „belastingsindex”: een getal dat gekoppeld is aan het maximumdraagvermogen van de band volgens de definitie in punt 2.28 van VN/ECE-Reglement nr. 30 voor banden van klasse C1 en in punt 2.27 van VN/ECE-Reglement nr. 54 voor banden van de klassen C2 en C3;

18.   „maximumdraagvermogen”: de massa die een band kan dragen bij gebruik volgens de voorschriften van de bandenfabrikant.

Artikel 3

Bepalingen voor de EG-typegoedkeuring van een voertuig wat de montage van de banden betreft

1.   De fabrikant of zijn vertegenwoordiger dient de aanvraag voor EG-typegoedkeuring van een voertuig wat de montage van de banden betreft, in bij de typegoedkeuringsinstantie.

2.   De aanvraag wordt opgesteld volgens het model van het inlichtingenformulier in deel 1 van bijlage I.

3.   Als aan de toepasselijke voorschriften in bijlage II is voldaan, verleent de typegoedkeuringsinstantie EG-typegoedkeuring en kent zij een typegoedkeuringsnummer toe volgens het in bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG beschreven nummeringssysteem.

Een lidstaat mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen.

4.   Voor de toepassing van lid 3 verleent de goedkeuringsinstantie een EG-typegoedkeuringscertificaat dat volgens het model in deel 2 van bijlage I is opgesteld.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1.

(2)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

(3)  PB L 129 van 14.5.1992, blz. 95.

(4)  PB L 201 van 30.7.2008, blz. 70.

(5)  PB L 183 van 11.7.2008, blz. 41.

(6)  PB L 310 van 26.11.2010, blz. 18.


BIJLAGE I

Bestuursrechtelijke bepalingen voor de typegoedkeuring van voertuigen wat de montage van de banden betreft

DEEL 1

Inlichtingenformulier

MODEL

Inlichtingenformulier nr. … betreffende de EG-typegoedkeuring van een voertuig wat de montage van de banden betreft.

De onderstaande gegevens, voor zover van toepassing, worden in drievoud verstrekt en gaan vergezeld van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldoende details in formaat A4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto’s zijn voldoende details te zien.

Indien de in dit inlichtingenformulier bedoelde systemen, onderdelen en technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

0.   ALGEMEEN

0.1.   Merk (handelsnaam van de fabrikant): …

0.2.   Type: …

0.2.1.   Handelsbenaming(en) (indien van toepassing): …

0.3.   Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op het voertuig (1): …

0.3.1.   Plaats van dat identificatiemiddel: …

0.4.   Voertuigcategorie (2): …

0.5.   Naam en adres van de fabrikant: …

0.8.   Naam en adres van de assemblagefabriek(en): …

0.9.   Naam en adres van de eventuele vertegenwoordiger van de fabrikant: …

1.   ALGEMENE CONSTRUCTIEKENMERKEN VAN HET VOERTUIG

1.1.   Foto’s en/of tekeningen van een representatief voertuig: …

1.3.   Aantal assen en wielen: …

1.3.1.   Aantal en plaats van assen met dubbellucht: …

1.3.2.   Aantal en plaats van gestuurde assen: …

1.3.3.   Aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbinding): …

2.   MASSA’S EN AFMETINGEN (3)  (4)

2.3.   Spoorwijdte en breedte van de assen

2.3.1.   Spoorwijdte van elke gestuurde as (5): …

2.3.2.   Spoorwijdte van alle andere assen (5): …

2.3.3.   Breedte van de breedste achteras: …

2.3.4.   Breedte van de voorste as (gemeten aan de buitenzijde van de banden, exclusief de bolling van de banden dicht bij het wegdek): …

2.8.   Technisch toelaatbare maximummassa volgens fabrieksopgave (6)  (7): …

2.9.   Technisch toelaatbare maximummassa op elke as: …

2.11.5.   Het voertuig is wel/niet (8) geschikt voor het slepen van lasten

4.7.   Maximumontwerpsnelheid van het voertuig (in km/h) (9): …

6.   OPHANGING

6.6.   Banden en wielen

6.6.1.   Band/wielcombinatie(s) (10)

a)

voor banden vermelden:

maataanduiding(en);

belastingsindex (7);

snelheidscategoriesymbool (7);

rolweerstandscoëfficiënt (gemeten volgens ISO 28580);

b)

voor wielen: de velgmaat (of -maten) en de offset(s)

6.6.1.1.   Assen

6.6.1.1.1.   As 1: …

6.6.1.1.2.   As 2: …

enz.

6.6.3.   Door de fabrikant van het voertuig aanbevolen bandenspanning (kPa): …

6.6.4.   Beschrijving van de door de fabrikant aanbevolen en voor het voertuigtype geschikte sneeuwtractiesystemen en band/wielcombinatie(s) op de voor- en/of achteras(sen): …

6.6.5.   Korte beschrijving van de reserve-eenheid voor tijdelijk gebruik (indien aanwezig): …

6.6.6.   Korte beschrijving van het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) (indien geïnstalleerd): …

9.   CARROSSERIE

9.16.   Wielafschermingen

9.16.1.   Korte beschrijving van het voertuig wat de wielafschermingen betreft: …

12.   DIVERSEN

12.6.   Snelheidsbegrenzers

12.6.1.   Fabrikant(en): …

12.6.2.   Type(n): …

12.6.3.   Eventueel typegoedkeuringsnummer: …

12.6.4.   Snelheid of snelheidsbereik waarop de snelheidsbegrenzer kan worden ingesteld: … km/h

Toelichting:

DEEL 2

EG-typegoedkeuringscertificaat

MODEL

Formaat: A4 (210 × 297 mm)

EG-TYPEGOEDKEURINGSCERTIFICAAT

Mededeling betreffende de:

EG-typegoedkeuring (11)

uitbreiding van de EG-typegoedkeuring (11)

weigering van de EG-typegoedkeuring (11)

intrekking van de EG-typegoedkeuring (11)

van een voertuigtype wat de montage van de banden betreft

overeenkomstig Verordening (EU) nr. …/2011

EG-typegoedkeuringsnummer: …

Reden voor uitbreiding: …

DEEL I

0.1.   Merk (handelsnaam van de fabrikant): …

0.2.   Type: …

0.2.1.   Handelsbenaming(en) (indien van toepassing): …

0.3.   Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op het voertuig (12): …

0.3.1.   Plaats van dat identificatiemiddel: …

0.4.   Voertuigcategorie (13): …

0.5.   Naam en adres van de fabrikant: …

0.8.   Naam en adres van de assemblagefabriek(en): …

0.9.   Naam en adres van de eventuele vertegenwoordiger van de fabrikant: …

DEEL II

1.   Aanvullende informatie: zie addendum.

2.   Technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de tests: …

3.   Datum van het testrapport: …

4.   Nummer van het testrapport: …

5.   Eventuele opmerkingen: zie addendum.

6.   Plaats: …

7.   Datum: …

8.   Handtekening: …

Bijlagen

:

Informatiepakket

Testrapport


(1)  Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn voor de beschrijving van het voertuig, het onderdeel of de technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten die tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool „?” (bijvoorbeeld ABC??123??).

(2)  Ingedeeld aan de hand van de definities in Richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel A.

(3)  Indien de ene uitvoering een normale cabine en de andere een slaapcabine heeft, moeten de massa’s en afmetingen van beide uitvoeringen worden vermeld.

(4)  ISO-norm 612: 1978 — Road vehicles — Dimensions of motor vehicles and towed vehicles — Terms and definitions.

(5)  

(g4)

Term nr. 6.5.

(6)  Voor aanhangwagens of opleggers en voor voertuigen waaraan een aanhangwagen of oplegger gekoppeld is, die een aanzienlijke verticale belasting uitoefent op de koppelinrichting of de koppelschotel, wordt deze belasting, gedeeld door de standaardversnelling van de zwaartekracht, bij de technisch toelaatbare maximummassa gerekend.

(7)  Vul de hoogste en laagste waarde voor elke variant in.

(8)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(9)  Motorvoertuigen: indien de voertuigfabrikant toestaat dat bepaalde regelfuncties voordat of nadat het voertuig in het verkeer is gebracht, zodanig worden gewijzigd (bv. met behulp van software of hardware of door upgrades, selectie, in- of uitschakeling) dat de maximumsnelheid van het voertuig wordt verhoogd, wordt de maximale snelheid vermeld die door aanpassing van deze regelfuncties kan worden bereikt. Voor aanhangwagens wordt de door de fabrikant toegestane maximumsnelheid vermeld.

(10)  Voor banden waarvan de velgdiametercode wordt voorafgegaan door het opschrift ZR en die bedoeld zijn om te worden gemonteerd op voertuigen waarvan de maximumontwerpsnelheid hoger is dan 300 km/h, moet gelijkwaardige informatie worden verstrekt.

(11)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(12)  Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn voor de beschrijving van het voertuig, het onderdeel of de technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten die tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool „?” (bijvoorbeeld ABC??123??).

(13)  Zoals gedefinieerd in Richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel A.

Addendum

bij EG-typegoedkeuringscertificaat nr. …

1.

Aanvullende informatie:

1.1.

Korte beschrijving van het voertuigtype wat de structuur, afmetingen, lijnen en gebruikte materialen betreft: …

1.2.

Band/wielcombinatie(s) (inclusief bandenmaat, velgmaat en wieloffset): …

1.3.

Het symbool van de laagste snelheidscategorie die verenigbaar is met de maximumontwerpsnelheid van het voertuig (van elke variant) (voor banden waarvan de velgdiametercode wordt voorafgegaan door het opschrift ZR en die bedoeld zijn om te worden gemonteerd op voertuigen waarvan de maximumontwerpsnelheid hoger is dan 300 km/h, moet gelijkwaardige informatie worden verstrekt) …

1.4.

De laagste belastingsindex die verenigbaar is met de technisch toelaatbare maximummassa op elke as (van elke variant) (zo nodig gecorrigeerd volgens punt 3.2.2 van bijlage II) …

1.5.

Band/wielcombinatie(s) (inclusief bandenmaat, velgmaat en wieloffset) die met het sneeuwtractiesysteem (de sneeuwtractiesystemen) moet(en) worden gebruikt: …

2.

Het voertuig van categorie M1 is wel/niet (1) geschikt voor het slepen van lasten en het draagvermogen van de achterbanden wordt met … % overschreden.

3.

Het voertuig is wel/niet (1) overeenkomstig VN/ECE-Reglement nr. 64 goedgekeurd wat de reserve-eenheid voor tijdelijk gebruik betreft.

3.1.

Voertuigcategorie M1: ja/neen (1), type 1/2/3/4/5 (1)

3.2.

Voertuigcategorie N1: ja/neen (1), type 1/2/3/5 (1)

4.

Het voertuig is wel/niet (1) overeenkomstig VN/ECE-Reglement nr. 64 goedgekeurd wat het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) betreft.

4.1.

Korte beschrijving van het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) (indien geïnstalleerd): …

5.

Opmerkingen: …


(1)  Doorhalen wat niet van toepassing is.


BIJLAGE II

Voorschriften voor voertuigen wat de montage van de banden betreft

1.   ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

1.1.

Behoudens punt 5.4 moet elke op een voertuig gemonteerde band, met inbegrip van eventuele reservebanden, aan Verordening (EG) nr. 661/2009 en de uitvoeringsmaatregelen van die verordening voldoen.

2.   MONTAGE VAN BANDEN

2.1.

Alle banden die gewoonlijk op het voertuig zijn gemonteerd, d.w.z. met uitzondering van eventuele reserve-eenheden voor tijdelijk gebruik, moeten dezelfde structuur hebben.

2.2.

Alle banden die gewoonlijk op één as zijn gemonteerd, moeten van hetzelfde type zijn.

2.3.

Het wiel moet binnen de door de voertuigfabrikant opgegeven minimum- en maximumeisen inzake vering en besturing vrij kunnen bewegen in de wielkast wanneer gebruik wordt gemaakt van de grootste toegelaten maat banden en velgbreedte, rekening houdend met de minimum- en maximumoffset van de wielen. Dit moet worden gecontroleerd met de grootste en breedste banden, rekening houdend met de toepasselijke afmetingstoleranties (maximumcontouren) voor de bandenmaataanduiding, zoals vermeld in het desbetreffende VN/ECE-reglement.

2.4.

De technische dienst kan toestaan dat een alternatieve testprocedure (bv. een virtuele methode) wordt gevolgd om te controleren of aan punt 2.3 is voldaan.

3.   DRAAGVERMOGEN

3.1.

Behoudens punt 5 bedraagt het overeenkomstig punt 3.2 bepaalde maximumdraagvermogen van elke op het voertuig gemonteerde band, met inbegrip van een reserveband (indien aanwezig):

3.1.1.

bij een voertuig met enkelluchtmontage van banden van één type: ten minste de helft van de door de voertuigfabrikant opgegeven technisch toelaatbare maximummassa voor de zwaarst belaste as;

3.1.2.

bij een voertuig met enkelluchtmontage van banden van meer dan één type: ten minste de helft van de door de voertuigfabrikant opgegeven technisch toelaatbare maximummassa voor de desbetreffende as;

3.1.3.

bij een voertuig met dubbelluchtmontage van banden van klasse C1: ten minste 0,27 maal de door de voertuigfabrikant opgegeven maximummassa voor de desbetreffende as;

3.1.4.

bij assen met dubbelluchtmontage van banden van klasse C2 of C3: ten minste 0,25 maal de door de voertuigfabrikant opgegeven maximummassa voor de desbetreffende as, met betrekking tot de belastingsindex voor dubbele toepassing.

3.2.

Het maximumdraagvermogen van een band wordt als volgt bepaald:

3.2.1.

bij banden van klasse C1 wordt rekening gehouden met het maximumdraagvermogen zoals bedoeld in punt 2.31 van VN/ECE-Reglement nr. 30;

3.2.2.

bij banden van de klassen C2 en C3 wordt rekening gehouden met de „tabel snelheidsafhankelijke variatie van het draagvermogen” zoals bedoeld in punt 2.29 van VN/ECE-Reglement nr. 54, waarin de belastingsvariaties waartegen een luchtband bestand is, zijn weergegeven als functie van de belastingsindices en de symbolen voor de nominale snelheidscategorie, rekening houdend met de maximumontwerpsnelheid van het voertuig.

3.3.

Deze informatie moet duidelijk in de gebruiksaanwijzing van het voertuig worden vermeld om te waarborgen dat geschikte vervangingsbanden met de juiste draagcapaciteit worden gemonteerd wanneer de banden moeten worden vervangen nadat het voertuig in het verkeer is gebracht.

4.   MAXIMUMSNELHEID

4.1.

Elke band die gewoonlijk op het voertuig is gemonteerd, moet voorzien zijn van een snelheidscategoriesymbool.

4.1.1.

Bij een band van klasse C1 moet het snelheidscategoriesymbool verenigbaar zijn met de maximumontwerpsnelheid van het voertuig, waarbij in het geval van banden van de snelheidscategorieën V, W en Y rekening wordt gehouden met het maximumdraagvermogen zoals beschreven in VN/ECE-Reglement nr. 30.

4.1.2.

Bij een band van klasse C2 of C3 moet het snelheidscategoriesymbool verenigbaar zijn met de maximumontwerpsnelheid van het voertuig en met de toepasselijke belasting/snelheidscombinatie die is afgelezen uit de in punt 3.2.2 bedoelde tabel „snelheidsafhankelijke variatie van het draagvermogen”.

4.2.

De punten 4.1.1 en 4.1.2 zijn niet van toepassing in de volgende gevallen:

4.2.1.

bij gebruik van reserve-eenheden voor tijdelijk gebruik, in welk geval punt 6 van toepassing is;

4.2.2.

bij voertuigen die gewoonlijk met gewone banden zijn uitgerust en bij gelegenheid met sneeuwbanden (banden waarop het alpensymbool of het symbool bestaande uit drie bergtoppen met een sneeuwvlok is aangebracht), in welk geval het snelheidscategoriesymbool van de sneeuwband overeen moet komen met een snelheid die hetzij hoger is dan de maximumontwerpsnelheid van het voertuig, hetzij niet lager is dan 160 km/h (of beide). Indien de maximumontwerpsnelheid van het voertuig niettemin hoger is dan de snelheid die overeenstemt met het laagste snelheidscategoriesymbool van de gemonteerde sneeuwbanden, moet in het voertuig op een voor de bestuurder duidelijk en permanent zichtbare plaats een waarschuwingslabel voor de maximumsnelheid zijn aangebracht, waarop de laagste waarde van de snelheidscapaciteit van de gemonteerde sneeuwbanden is vermeld. Andere banden met verbeterde sneeuwtractie (banden met de markering M + S, maar zonder het alpensymbool of het symbool bestaande uit drie bergtoppen met een sneeuwvlok) moeten aan de punten 4.1.1 en 4.1.2 voldoen;

4.2.3.

bij voertuigen die voorzien zijn van professionele terreinbanden met de markering POR. Indien de maximumontwerpsnelheid van het voertuig niettemin hoger is dan de snelheid die overeenstemt met het laagste snelheidscategoriesymbool van de gemonteerde speciale banden, moet in het voertuig op een voor de bestuurder duidelijk en permanent zichtbare plaats een waarschuwingslabel voor de maximumsnelheid zijn aangebracht, waarop de laagste waarde van de snelheidscapaciteit van de gemonteerde speciale banden is vermeld;

4.2.4.

bij voertuigen van categorie M2, M3, N2 of N3 die zijn uitgerust met een overeenkomstig VN/ECE-Reglement nr. 89 (1) goedgekeurde snelheidsbegrenzer, in welk geval het snelheidssymbool van de banden verenigbaar moet zijn met de snelheid waarop de begrenzing is ingesteld. Indien de voertuigfabrikant heeft voorzien dat de maximumontwerpsnelheid van het voertuig niettemin hoger is dan de snelheid die overeenstemt met het laagste snelheidscategoriesymbool van de gemonteerde banden, moet in het voertuig op een voor de bestuurder duidelijk en permanent zichtbare plaats een waarschuwingslabel voor de maximumsnelheid zijn aangebracht, waarop de snelheidscapaciteit van de banden is vermeld;

4.2.5.

bij voertuigen van categorie M1 of N1 die zijn uitgerust met een systeem dat een snelheidsbegrenzingsfunctie vervult, in welk geval het snelheidssymbool van de banden verenigbaar moet zijn met de snelheid waarop de begrenzing is ingesteld. Indien de voertuigfabrikant heeft voorzien dat de maximumontwerpsnelheid van het voertuig niettemin hoger is dan de snelheid die overeenstemt met het laagste snelheidscategoriesymbool van de gemonteerde banden, moet in het voertuig op een voor de bestuurder duidelijk en permanent zichtbare plaats een waarschuwingslabel voor de maximumsnelheid zijn aangebracht, waarop de snelheidscapaciteit van de gemonteerde banden is vermeld.

4.3.

Deze informatie moet duidelijk in de gebruiksaanwijzing van het voertuig worden vermeld om te waarborgen dat geschikte vervangingsbanden met de juiste maximumsnelheid worden gemonteerd wanneer de banden moeten worden vervangen nadat het voertuig in het verkeer is gebracht.

5.   BIJZONDERE GEVALLEN

5.1.

Bij aanhangwagens van de categorieën O1 en O2 met een maximumontwerpsnelheid van het voertuig van 100 km/h of lager waarop banden van klasse C1 in enkellucht zijn gemonteerd, moet het maximumdraagvermogen van elke band ten minste 0,45 maal de door de fabrikant van de aanhangwagen opgegeven technisch toelaatbare maximummassa voor de zwaarst belaste as bedragen. Bij banden met dubbelluchtmontage moet deze factor ten minste 0,24 bedragen. In deze gevallen moet in de nabijheid van de voorste koppelinrichting van de aanhangwagen op permanente en duurzame wijze een waarschuwingslabel voor de maximale bedrijfssnelheid zijn aangebracht, waarop de maximumontwerpsnelheid van het voertuig is vermeld.

5.2.

Bij voertuigen van de categorieën M1 en N1 die zijn ontworpen om een aanhangwagen te kunnen trekken, mag de extra belasting op de aanhangwagenkoppelinrichting leiden tot een overschrijding van het maximumdraagvermogen van de achterste banden indien banden van klasse C1 worden gebruikt, die echter niet meer dan 15 % mag bedragen. In dit geval moet in de gebruiksaanwijzing van het voertuig duidelijke informatie en advies zijn opgenomen over de toelaatbare maximumsnelheid van het voertuig wanneer een aanhangwagen wordt getrokken, die in geen geval hoger mag zijn dan 100 km/h, en over de spanning van de achterste banden, die ten minste 20 kPa (0,2 bar) boven de aanbevolen bandenspanning voor normaal gebruik (d.w.z. zonder aanhangwagen) moet liggen.

5.3.

Op bepaalde, hieronder vermelde, speciale voertuigen waarop banden van klasse C2 of C3 zijn gemonteerd, is de „tabel snelheidsafhankelijke variatie van het draagvermogen” zoals bedoeld in punt 3.2.2 niet van toepassing. In dit geval moet het maximumdraagvermogen van de banden dat aan de technisch toelaatbare maximummassa op de as moet worden getoetst (zie de punten 3.1.2 tot en met 3.1.4) worden bepaald door de met de belastingsindex overeenkomende belasting te vermenigvuldigen met een passende coëfficiënt die op het voertuigtype en het gebruik ervan is afgestemd, en niet op de maximumontwerpsnelheid van het voertuig; de punten 4.1.1 en 4.1.2 zijn dan niet van toepassing.

De passende coëfficiënten zijn als volgt:

5.3.1.

1,15 bij een voertuig van klasse I of klasse A (M2 of M3), zoals bedoeld in punt 2.1.1.1 (klasse I) en punt 2.1.2.1 (klasse A) van VN/ECE-Reglement nr. 107 (2);

5.3.2.

1,10 bij een voertuig van categorie N dat specifiek is ontworpen voor gebruik over kleine afstanden in steden en stedelijke omgevingen, zoals straatveegmachines en vuilniswagens, waarvan de maximumontwerpsnelheid niet hoger dan 60 km/h is.

5.4.

In uitzonderlijke gevallen, wanneer een voertuig ontworpen is voor gebruiksomstandigheden die niet verenigbaar zijn met de eigenschappen van banden van klasse C1, C2 of C3 en het om die reden noodzakelijk is banden met andere eigenschappen te monteren, is punt 1.1 niet van toepassing mits aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

5.4.1.

de banden moeten zijn goedgekeurd overeenkomstig VN/ECE-Reglement nr. 75 (3) of VN/ECE-Reglement nr. 106 (4); en

5.4.2.

ten genoegen van de typegoedkeuringsinstantie en de technische dienst is aangetoond dat de gemonteerde banden geschikt zijn voor de rijomstandigheden van het voertuig. De aard van de ontheffing en de motivering van de aanvaarding worden in het testrapport en bij de opmerkingen in het typegoedkeuringscertificaat vermeld.

6.   RESERVEWIELEN EN -BANDEN

6.1.

Wanneer het voertuig van een reserve-eenheid voorzien is, moet deze eenheid:

6.1.1.

een standaardreserve-eenheid zijn van dezelfde grootte als de op het voertuig gemonteerde banden; of

6.1.2.

een reserve-eenheid voor tijdelijk gebruik zijn van een type dat geschikt is voor gebruik op het voertuig; voertuigen van andere categorieën dan M1 of N1 mogen niet worden uitgerust met een reserve-eenheid voor tijdelijk gebruik en dergelijke eenheden mogen niet op deze voertuigen worden gemonteerd.

6.1.2.1.

Als bij de montage van een reserve-eenheid voor tijdelijk gebruik op het voertuig speciale maatregelen moeten worden genomen (bv. als een dergelijke eenheid alleen op de vooras mag worden gemonteerd en bij een defect van een standaardeenheid op de achteras dus eerst een standaardeenheid van de vooras naar de achteras moet worden verplaatst), moeten deze duidelijk in de gebruiksaanwijzing van het voertuig worden vermeld en moet worden gecontroleerd of aan de desbetreffende aspecten van punt 2.3 wordt voldaan.

6.2.

Elk voertuig dat van een reserve-eenheid voor tijdelijk gebruik of van runflatbanden voorzien is, moet beschikken over een geldige typegoedkeuring krachtens VN/ECE-Reglement nr. 64 ten aanzien van de voorschriften voor de uitrusting van voertuigen met reserve-eenheden voor tijdelijk gebruik en runflatbanden.


(1)  PB L 158 van 19.5.2007, blz. 1.

(2)  PB L 255 van 29.9.2010, blz. 1.

(3)  Nog niet bekendgemaakt. Wordt uiterlijk in mei 2011 gepubliceerd.

(4)  PB L 257 van 30.9.2010, blz. 231.