3.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 206/2011 VAN DE RAAD

van 28 februari 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 367/2006 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name de artikelen 15, lid 1, 19, lid 1 en 22, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Vorig onderzoek en bestaande compenserende maatregelen

(1)

In december 1999 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2597/1999 (2) een definitief compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90, van oorsprong uit India. Voor met name genoemde exporteurs werd een ad valorem compenserend recht vastgesteld van 3,8 tot 19,1 %, terwijl voor alle andere ondernemingen een recht van 19,1 % op de invoer van het betrokken product werd vastgesteld. Het onderzoektijdvak voor het oorspronkelijke onderzoek liep van 1 oktober 1997 tot en met 30 september 1998.

(2)

In maart 2006 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 367/2006 (3) („Verordening (EG) nr. 367/2006”) na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregel op grond van artikel 18 van de basisverordening het bij Verordening (EG) nr. 2597/1999 ingestelde definitieve compenserende recht op petfolie van oorsprong uit India gehandhaafd. Het tijdvak van het nieuwe onderzoek liep van 1 oktober 2003 tot en met 30 september 2004.

(3)

In augustus 2006 heeft de Raad na een tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van een Indiase producent van petfolie bij Verordening (EG) nr. 1288/2006 (4) het bij Verordening (EG) nr. 367/2006 ten aanzien deze onderneming ingestelde definitieve compenserende recht gewijzigd.

(4)

In september 2007 heeft de Raad na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van een andere Indiase producent van petfolie bij Verordening (EG) nr. 1124/2007 (5) het bij Verordening (EG) nr. 367/2006 ten aanzien van die onderneming ingestelde definitieve compenserende recht gewijzigd.

(5)

In januari 2009 heeft de Raad na een door de Commissie op eigen initiatief geopend gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van vijf Indiase petfolieproducenten bij Verordening (EG) nr. 15/2009 (6) het bij Verordening (EG) nr. 367/2006 ten aanzien van deze ondernemingen ingestelde definitieve compenserende recht en de bij Verordening (EG) nr. 1292/2007 (7) ingestelde definitieve antidumpingrechten gewijzigd.

(6)

In juni 2010 heeft de Raad na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van een Indiase petfolieproducent bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 579/2010 (8) het bij Verordening (EG) nr. 367/2006 ten aanzien van die onderneming ingestelde definitieve compenserende recht gewijzigd.

(7)

Opgemerkt moet worden dat Vacmet India Limited momenteel is onderworpen aan een compenserend recht van 19,1 % op grond van Verordening (EG) nr. 367/2006.

2.   Bestaande antidumpingmaatregelen

(8)

Vacmet India Limited is onderworpen aan een residueel antidumpingrecht van 17,3 % op grond van Verordening (EG) nr. 1292/2007.

3.   Opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(9)

Op 7 augustus 2009 heeft de Commissie een verzoek ontvangen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van de basisverordening. Het verzoek, dat alleen een onderzoek naar subsidiëring betrof, werd ingediend door Vacmet India Limited, een producent-exporteur uit India („de indiener van het verzoek”). Volgens de indiener van het verzoek zijn de omstandigheden op basis waarvan de maatregelen zijn ingesteld, gewijzigd en zijn deze wijzigingen van blijvende aard. Uit dit voorlopige bewijsmateriaal blijkt dat handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de gevolgen van subsidiëring te neutraliseren.

(10)

Daar de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, kondigde zij op 14 januari 2010 met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (9) („het bericht van opening”) aan op grond van artikel 19 van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te zullen openen dat beperkt zou blijven tot een onderzoek naar subsidiëring van de indiener van het verzoek.

(11)

Tijdens het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek werd ook nagegaan of het, afhankelijk van de bevindingen van het nieuwe onderzoek, nodig was het recht te wijzigen dat momenteel van toepassing is op het betrokken product afkomstig van niet met naam in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 367/2006 genoemde producenten-exporteurs in het betrokken land, d.w.z. het voor „alle overige ondernemingen” in India geldende recht.

(12)

Eveneens op 14 januari 2010 heeft de Commissie met een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie  (10) de opening bekendgemaakt van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen, beperkt tot het onderzoek van dumping voor zover het de indiener van het verzoek betreft.

4.   Onderzoek

(13)

Het onderzoek naar de hoogte van de subsidiëring had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”).

(14)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de Indiase overheid en de bedrijfstak van de Unie in kennis gesteld van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek. Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en te worden gehoord.

(15)

Om de inlichtingen te verkrijgen die zij voor het onderzoek nodig achtte, heeft de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden. Daarnaast werd een vragenlijst aan de Indiase overheid gestuurd.

(16)

De indiener van het verzoek verleende volledige meewerking aan het onderzoek, maar de bevoegde autoriteiten van de Indiase regering hebben de vragenlijst niet binnen de termijn beantwoord. De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en gecontroleerd die zij voor de bepaling van de hoogte van de subsidiëring nodig achtte. Bij de indiener van het verzoek is een controle ter plaatse verricht.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(17)

Het betrokken product in dit nieuwe onderzoek is hetzelfde als dat gedefinieerd in de verordening waarbij de geldende maatregelen zijn ingesteld (Verordening (EG) nr. 367/2006), namelijk polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90.

2.   Soortgelijk product

(18)

Net als de vorige onderzoeken heeft ook dit onderzoek aangetoond dat in India geproduceerde en naar de Unie uitgevoerde petfolie, in India geproduceerde en daar op de binnenlandse markt verkochte petfolie, en door de producenten van de Unie geproduceerde en in de Unie verkochte petfolie dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen bezitten en dezelfde basistoepassingen hebben.

(19)

Deze producten worden derhalve als soortgelijke producten in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening beschouwd.

C.   SUBSIDIËRING

1.   Inleiding

(20)

Op basis van de door de indiener van het verzoek en de bedrijfstak van de Unie verstrekte informatie werd een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde regelingen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt:

a)

Duty Entitlement Passbook Scheme (kredietregeling voor invoerrechten);

b)

Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

c)

Advance Authorisation Scheme (vroeger bekend als Advance Licence Scheme (regeling voorafgaande vergunningen));

d)

Kapitaalsubsidies.

(21)

De regelingen a) tot en met c) zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act nr. 22 van 1992, die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid, die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Voor het TNO in deze zaak zijn twee van die documenten van belang: FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14. Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14 vastgelegd. In deel I van een procedurehandboek („HOP I 04-09” resp. „HOP I 09-14”). Ook het procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

(22)

De onder d) genoemde regeling wordt beheerd door de autoriteiten van de staat Uttar Pradesh.

2.   Duty Entitlement Passbook Scheme (kredietregeling voor invoerrechten —„DEPBS”)

a)   Rechtsgrond

(23)

De DEPBS wordt in detail beschreven in punt 4.3 van FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14 en in hoofdstuk 4 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(24)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing van de DEPBS in de praktijk

(25)

Een exporteur kan een DEPBS-krediet aanvragen; dit krediet wordt berekend als percentage van de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, inclusief het betrokken product, een DEPBS-percentage vastgesteld. Deze percentages worden bepaald op basis van standaardinput-outputnormen („SION's”), waarbij wordt uitgegaan van een bepaalde hoeveelheid ingevoerde inputs die in het exportproduct zouden zijn verwerkt, en van de op die inputs toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze invoerrechten daadwerkelijk zijn betaald.

(26)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring overleggen dat de uitvoer in het kader van de DEPBS plaatsvindt. Om de uitvoer van de goederen mogelijk te maken, geven de Indiase douaneautoriteiten tijdens de verzendingsprocedure een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het bedrag aan DEPBS-krediet vermeld dat voor de uitvoertransactie moet worden toegekend. Op dat moment weet de exporteur welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toekenning van een DEPBS-krediet.

(27)

In overeenstemming met de Indiase standaarden voor jaarrekeningen kunnen DEPBS-kredieten op transactiebasis als inkomsten worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen — met uitzondering van kapitaalgoederen waarop een invoerbeperking rust. Goederen die met gebruikmaking van DEPBS-kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. DEPBS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning twaalf maanden geldig.

(28)

Aanvragen om DEPBS-kredieten worden elektronisch ingediend en kunnen een onbeperkt aantal uitvoertransacties betreffen. In feite gelden geen strikte termijnen voor DEPBS-kredieten. Het elektronische systeem dat voor het beheer van de DEPBS wordt gebruikt, sluit niet automatisch uit dat ook na afloop van de termijnen in hoofdstuk 4.47 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14 aanvragen voor uitvoertransacties kunnen worden ingediend. Zoals in hoofdstuk 9.3 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14 duidelijk wordt bepaald, kunnen aanvragen die na afloop van de indieningstermijnen worden ontvangen, altijd tegen betaling van een kleine boete (10 % van het recht) in overweging worden genomen.

(29)

De indiener van het verzoek bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusie over de DEPBS-regeling

(30)

In het kader van de DEPBS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een DEPBS-krediet is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de DEPBS-kredieten de exporteur een voordeel omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

(31)

Voorts is de DEPBS-regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(32)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De exporteur is met name niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien wordt geen regeling of procedure toegepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ten slotte kan een exporteur voor de voordelen van de DEBBS-regeling in aanmerking komen ook al voert hij geen inputs in. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPBS-regeling in aanmerking.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(33)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening en de berekeningsmethode die in Verordening (EG) nr. 367/2006 voor deze regeling is gebruikt, werd het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag berekend aan de hand van het voordeel voor de ontvanger in het TNO. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven waarin onder meer het voor de uitvoertransactie toe te kennen DEBPS-krediet is vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet verlenen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DEPBS toegekende voordeel uit te gaan van alle kredieten die in het TNO voor uitvoertransacties zijn verworven.

(34)

Indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van de aldus vastgestelde kredieten om het als teller fungerende subsidiebedrag te bepalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de totale uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(35)

Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de indiener van het verzoek tijdens het TNO een subsidiepercentage van 7,9 % vastgesteld.

3.   Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering —„EPCGS”)

a)   Rechtsgrond

(36)

De EPCGS wordt in detail beschreven in hoofdstuk 5 van FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14 en in hoofdstuk 5 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(37)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(38)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en sinds april 2003 ook tweedehandse kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd douanerecht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning in het kader van deze regeling af. Sinds april 2000 voorziet de regeling in een verlaagd invoerrecht van 5 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd.

(39)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

(40)

De indiener van het verzoek bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusie betreffende de EPCGS-regeling

(41)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. De rechtenverlaging vormt een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien deze daardoor inkomsten derft die haar normaliter zouden toekomen. Bovendien heeft de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel verkregen doordat zijn liquiditeit door het niet betalen van rechten is verbeterd.

(42)

Ook is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(43)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen zoals bepaald in bijlage I, punt i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(44)

Het subsidiebedrag werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Overeenkomstig de vaste praktijk werd aan het aldus berekende, aan het TNO toe te rekenen bedrag de rente over dit tijdvak toegevoegd om het volledige voordeel in dit tijdvak vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het TNO gold, werd daarvoor geschikt geacht. Indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken.

(45)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de waarde van de uitvoer in het TNO als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(46)

Wat de invoer in het kader van deze regeling betreft, is uit het onderzoek gebleken dat er enkele goederen waren die zowel voor de vervaardiging van het betrokken product als voor de vervaardiging van andere producten konden worden gebruikt. Het bleek echter dat sommige goederen werden gebruikt in een productie-eenheid die uitsluitend petfolie produceert. Daarom moet voor de berekening van de winst voor de indiener van het verzoek als noemer voor deze goederen de waarde van de uitvoer van het betrokken product en niet de waarde van de totale uitvoer worden gebruikt.

(47)

Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de indiener van het verzoek voor het TNO een subsidiepercentage van 2,4 % vastgesteld.

4.   Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen —„AAS”)

a)   Rechtsgrond

(48)

De regeling wordt in detail beschreven in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.14 van FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14 en in de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van het HOP I 04-09 en het HOP I 2009-2014. In het vorige onderzoek, dat leidde tot instelling van definitieve compenserende rechten bij Verordening (EG) nr. 367/2006, had deze regeling een iets andere naam, namelijk Advance Licence Scheme.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(49)

De AAS bestaat uit zes subregelingen, die in overweging 50 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de AAS-subregelingen voor fysieke uitvoer en voor jaarlijkse behoeften. Producenten-exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de AAS-subregeling voor leveranties van halffabricaten. Hoofdcontractanten die aan de in punt 8.2 van FT-policy 04-09 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” leveren, zoals de leveranciers van exportgerichte ondernemingen, komen in aanmerking voor de AAS-subregeling voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” op grond van de subregelingen Advance Release Order („ARO”) en Back to back inland letter of credit (documentair krediet).

c)   Toepassing in de praktijk

(50)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)   fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het soort exportproduct zijn in de vergunning vermeld;

ii)   jaarlijkse behoefte: een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden — elke soort input rechtenvrij invoeren die bij de vervaardiging van een tot deze groep behorend product wordt gebruikt. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

iii)   leveranties van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat vervaardigt, mag inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

iv)   met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met f), g), i) en j), van FT-policy 04-09. Bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop gaat het om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

v)   Advance Release Order („ARO”): de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO's. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO's voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van FT-policy 04-09 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

vi)   documentair krediet: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van het document FT-policy 04-09 (voorafgaande vergunning leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(51)

De indiener van het verzoek heeft tijdens het TNO in het kader van de AAS voordelen ontvangen die aan het betrokken product gerelateerd zijn. Hij maakte gebruik van een AAS-subregeling, namelijk die voor fysieke uitvoer. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(52)

Om verificatie door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de houder van een voorafgaande vergunning wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het verbruik van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen blijkt (hoofdstukken 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14). Met andere woorden: hij moet een verbruiksregister bijhouden. Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is.

(53)

Voor de subregeling waarvan tijdens het TNO door de indiener van het verzoek gebruik is gemaakt, namelijk fysieke uitvoer, legt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op standaardinput-outputnormen („SION's”) die voor de meeste producten en ook voor het betrokken product bestaan. Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden).

(54)

Uit het onderhavige tussentijdse nieuwe onderzoek is gebleken dat de verificatievoorschriften van de Indiase autoriteiten niet in acht werden genomen en nog niet in de praktijk werden uitgetest. De indiener van het verzoek paste geen systeem toe aan de hand waarvan kon worden gecontroleerd welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt en in welke hoeveelheden, zoals bepaald in de FT-policy (aanhangsel 23) en in bijlage II, punt II.4, van de basisverordening. In feite werd geen register van het werkelijke verbruik bijgehouden.

(55)

Wijzigingen in het beheer van de FT-policy 04-09 die in het najaar van 2005 van kracht werden (verplichting om het verbruiksregister in het kader van de vrijmakingsprocedure naar de Indiase autoriteiten te sturen), zijn in het geval van de indiener van het verzoek nog niet toegepast. De feitelijke tenuitvoerlegging van deze bepaling kon in dit stadium derhalve niet worden gecontroleerd.

d)   Conclusie over de AAS

(56)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, dat wil zeggen een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor de onderzochte exporteur een voordeel heeft verkregen.

(57)

Bovendien zijn de AAS voor fysieke uitvoer rechtens duidelijk afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom worden zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan niet van deze regelingen gebruikmaken zonder uitvoerverbintenis.

(58)

De subregeling waarvan in dit geval werd gebruikgemaakt, kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De Indiase overheid heeft noch haar nieuwe, noch haar oude verificatieregeling of -procedure daadwerkelijk toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en — in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs — bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De SION's voor het betrokken product waren niet nauwkeurig genoeg. De SION's zelf kunnen niet als verificatieregeling voor het werkelijke verbruik worden beschouwd, omdat de Indiase overheid aan de hand van deze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs verbruikt zijn bij de vervaardiging van de exportproducten. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening).

(59)

De subregeling geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(60)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Volgens artikel 3, lid 1, onder a) ii), en bijlage I, punt i), van de basisverordening kunnen compenserende maatregelen slechts worden genomen ten aanzien van het teveel aan terugbetaalde rechten indien aan de voorwaarden van de bijlagen II en III van de basisverordening is voldaan. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Dit betekent dat, indien geen adequaat controlesysteem is aangetoond, de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet van toepassing is en de normale regel geldt waarbij het bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het beweerde teveel aan kwijtgescholden rechten. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, van de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, volgens artikel 3, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening dient de onderzoekende autoriteit alleen aan te tonen dat er geen adequate verificatieregeling is.

(61)

Het subsidiebedrag dat in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen aan de indiener van het verzoek zijn toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de subregeling in het TNO werden ingevoerd (de teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen van het subsidiebedrag afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over het niveau van de uitvoer van het betrokken product in het TNO als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van de uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(62)

Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de indiener van het verzoek voor het TNO een subsidiepercentage van 0,2 % vastgesteld.

5.   Kapitaalsubsidies (KS)

a)   Rechtsgrond

(63)

In vorige onderzoeken naar petfolie, waaronder het onderzoek dat leidde tot instelling van het thans geldende definitieve compenserende recht bij Verordening (EG) nr. 367/2006, werd onderzoek verricht naar verscheidene regelingen van Indiase deelstaten die stimuleringsmaatregelen voor plaatselijke ondernemingen inhielden. Deze regelingen vallen onder het „pakket stimuleringsmaatregelen” (PSI), aangezien het verschillende soorten stimuleringsmaatregelen kan betreffen. Tijdens het vorige onderzoek is vastgesteld dat de aanspraken van een onderneming op de voordelen konden worden vastgesteld in het „Eligibility Certificate” (subsidiabiliteitscertificaat). Net als in het huidige onderzoek konden er echter ook ad-hocsubsidies zoals kapitaalsubsidies worden verleend.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(64)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten ondernemingen over het algemeen in minder ontwikkelde gebieden van een deelstaat investeren door daar een nieuwe fabriek op te zetten of door grootschalige investeringen in de diversifiëring van bestaande fabrieken te doen.

c)   Toepassing in de praktijk

(65)

Volgens de antwoorden op de vragenlijst ontving de indiener van het verzoek in 2009 van de overheid van Uttar Pradesh een aanzienlijk bedrag als kapitaalsubsidie om nieuwe productiefaciliteiten op te zetten. Hierbij werd vermeld dat deze ontvangen kapitaalsubsidie is verbonden met de opzet van nieuwe productiefaciliteiten, namelijk ter dekking van uitgaven voor investeringen door de indiener van het verzoek. Volgens de indiener van het verzoek was het een pure subsidie in de vorm van een schenking waardoor het eigen vermogen wordt verhoogd.

(66)

Ook bleek uit het onderzoek dat de indiener van het verzoek in aanmerking komt voor terugbetaling van btw en van nationale omzetbelasting (Central Sales Tax) door de belastingdienst voor ondernemingen van Uttar Pradesh in verband met eerder gedane investeringen. In het „Eligibility Certificate” (subsidiabiliteitscertificaat) is een plafond vastgesteld voor het bedrag waarop de onderneming aanspraak kan maken. De onderneming heeft meer dan vier jaar gebruikgemaakt van de regeling. Maandelijks verzocht zij om terugbetaling van betaalde btw en nationale omzetbelasting die waren geheven over verkopen respectievelijk binnen de deelstaat en tussen deelstaten. Dit gebeurde ook tijdens het TNO.

d)   Conclusie

(67)

De kapitaalsubsidie is een rechtstreekse overdracht van geld, namelijk een schenking aan de indiener van het verzoek. Het is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Het is een financiële bijdrage van de overheid van de staat Uttar Pradesh, die een direct voordeel voor de indiener van het verzoek oplevert.

(68)

De terugbetaling van btw en nationale omzetbelasting is verlening van subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. De terugbetaling is een financiële bijdrage van de overheid van Uttar Pradesh, daar deze hierdoor belastinginkomsten derft. Bovendien vormt de terugbetaling van belastingen een voordeel aan de indiener van het verzoek omdat de uitgespaarde belasting zijn liquiditeit verbetert.

(69)

De subsidies zijn niet rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties. Door het gebrek aan medewerking door de overheid van Uttar Pradesh kon de Commissie echter geen duidelijke conclusies trekken over het al dan niet specifieke karakter en de praktische toepassing van deze regeling en over de mate van vrijheid die de verlenende autoriteit bij de toekenning van de vrijstellingen geniet. Omdat niet kon worden vastgesteld of de overheid van Uttar Pradesh voor de toekenning van de subsidie objectieve criteria of voorwaarden hanteert, kan immers niet met zekerheid worden gezegd of aan artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder b), wordt voldaan. Daarom is niet duidelijk of de regeling feitelijk niet specifiek is, ook al is aangetoond dat zij dat rechtens niet is. Daaruit volgt dat deze regeling op grond van artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder c), en artikel 4, lid 2, vierde alinea, van de basisverordening wordt geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(70)

Wat de ontvangen kapitaalsubsidie voor het opzetten van nieuwe productiefaciliteiten betreft, werd het subsidiebedrag overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de kapitaalsubsidie te spreiden over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn/gebruiksduur van kapitaalgoederen in deze sector, omdat de subsidie kan worden verbonden met de aanschaf van vaste activa. Bij het subsidiebedrag werd rente opgeteld om de volledige waarde van het voordeel in de loop der tijd weer te geven. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het TNO gold, werd daarvoor geschikt geacht. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag omgeslagen over de totale omzet van de uitvoer en de binnenlandse verkoop in het TNO als geschikte noemer, aangezien de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en evenmin van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(71)

Wat de terugbetaling van btw en nationale omzetbelasting betreft, werd het subsidiebedrag berekend op basis van de terugbetalingen tijdens het TNO. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag omgeslagen over de totale omzet van de uitvoer en de binnenlandse verkoop in het TNO als geschikte noemer, aangezien de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en evenmin van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(72)

Gezien het bovenstaande werd met betrekking tot deze kapitaalsubsidies voor de indiener van het verzoek tijdens het TNO een subsidiepercentage van 0,5 % vastgesteld.

6.   Bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(73)

De indiener van het verzoek is momenteel onderworpen aan een compenserend recht van 19,1 %.

(74)

Tijdens dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek werd het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de indiener van het verzoek vastgesteld op 11,0 % ad valorem, zoals hieronder vermeld:

REGELING→

DEPBS (11)

EPCGS (11)

AAS (11)

KS

Totaal

ONDERNEMING↓

%

%

%

%

%

Vacmet India Limited

7,9

2,4

0,2

0,5

11,0

(75)

Rekening houdend met het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de hoogte van de subsidiëring ten aanzien van de betrokken producent-exporteur is afgenomen.

7.   Compenserende maatregelen

(76)

Er werd ook onderzocht of de gewijzigde omstandigheden met betrekking tot de onderzochte regelingen als van blijvende aard konden worden beschouwd.

(77)

Het onderzoek heeft bevestigd dat het subsidiebedrag voor de indiener van het verzoek veel lager is geworden dan het recht dat er momenteel op wordt geheven. Deze vermindering van de algemene subsidie is voornamelijk het gevolg van een aanzienlijke daling van de winst die in het kader van de DEPBS beschikbaar is. Het bovenstaande lijkt erop te wijzen dat de indiener van het verzoek in de toekomst verder een lager subsidiebedrag zal ontvangen dan het bedrag dat momenteel voor hem is vastgesteld.

(78)

Aangezien is aangetoond dat de indiener van het verzoek veel minder subsidies ontvangt dan vroeger en hij waarschijnlijk blijvend een lager subsidiebedrag zal ontvangen dan het bedrag dat tijdens het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld, moet de hoogte van de maatregel in het licht van de nieuwe bevindingen worden gewijzigd.

(79)

Gezien het bovenstaande moet het gewijzigde compenserende recht worden afgestemd op de bij dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek vastgestelde nieuwe subsidiemarge, aangezien de bij het oorspronkelijke antisubsidieonderzoek berekende schademarge hoger is.

(80)

Artikel 24, lid 1, tweede alinea, van Verordening nr. 597/2009 verbiedt dat voor hetzelfde product zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven om het hoofd te bieden aan een en dezelfde situatie die door dumping of subsidiëring bij uitvoer ontstaat. Aangezien echter het antidumpingrecht dat voor de indiener van het verzoek is vastgesteld naar aanleiding van het parallelle tussentijdse nieuwe onderzoek voor het betrokken product 0 % bedraagt, is hiervan in het onderhavige geval geen sprake.

(81)

Met betrekking tot het momenteel geldende recht op het betrokken product afkomstig van niet met naam in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 367/2006 genoemde producenten-exporteurs, namelijk het voor „alle overige ondernemingen” in India geldende recht, zij opgemerkt dat de huidige modaliteiten van de onderzochte regelingen en de aanleiding die zij geven tot compenserende maatregelen niet zijn veranderd ten opzichte van het vorige onderzoek. Er is derhalve geen reden om de subsidies en rechten voor die ondernemingen te herberekenen. Bijgevolg blijven de rechten die gelden voor alle andere ondernemingen dan de indiener van het verzoek ongewijzigd.

(82)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zou worden voorgesteld het voor de indiener van het verzoek geldende recht te wijzigen. Zij konden hierover opmerkingen maken.

(83)

De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de definitieve bevindingen naar aanleiding daarvan gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De tabel in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 367/2006 wordt gewijzigd door de volgende vermelding in te voegen:

„Vacmet India Limited, Anant Plaza, IInd Floor, 4/117-2A, Civil Lines, Church Road, Agra-282002, Uttar Pradesh, India

11,0

A992”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 februari 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

FELLEGI T.


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB L 316 van 10.12.1999, blz. 1.

(3)  PB L 68 van 8.3.2006, blz. 15.

(4)  PB L 236 van 31.8.2006, blz. 1.

(5)  PB L 255 van 29.9.2007, blz. 1.

(6)  PB L 6 van 10.1.2009, blz. 1.

(7)  PB L 288 van 6.11.2007, blz. 1.

(8)  PB L 168 van 2.7.2010, blz. 1.

(9)  PB C 8 van 14.1.2010, blz. 29.

(10)  PB C 8 van 14.1.2010, blz. 27.

(11)  De met een sterretje gemerkte subsidies zijn uitvoersubsidies.