28.2.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 55/13 |
VERORDENING (EU) Nr. 182/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 februari 2011
tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 291, lid 3,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Indien het nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd, worden bij die handelingen (hierna „basishandelingen” genoemd) aan de Commissie, of, in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen en in de bij de artikelen 24 en 26 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalde gevallen, aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden toegekend. |
(2) |
Het is aan de wetgever om, met volledige eerbiediging van de criteria zoals neergelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”), voor elke basishandeling te besluiten of overeenkomstig artikel 291, lid 2, van dat Verdrag uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. |
(3) |
Tot nu toe was de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie geregeld bij Besluit 1999/468/EG van de Raad (2). |
(4) |
Volgens het VWEU dienen het Europees Parlement en de Raad nu de algemene voorschriften en beginselen vast te stellen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren. |
(5) |
Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de procedures voor een dergelijke controle duidelijk en doeltreffend zijn en in verhouding staan tot de aard van de uitvoeringshandelingen en dat in die procedures de institutionele vereisten van het VWEU alsook de bij de toepassing van Besluit 1999/468/EG opgedane ervaring en de daarbij gangbare praktijk tot uiting komen. |
(6) |
Voor die basishandelingen waarvoor de controle van de lidstaten op de vaststelling van uitvoeringshandelingen door de Commissie is vereist, is het wenselijk dat voor de uitvoering van een dergelijke controle comités worden opgericht die uit vertegenwoordigers van de lidstaten zijn samengesteld en door de Commissie worden voorgezeten. |
(7) |
In voorkomend geval moet de controleregeling tevens de verwijzing naar een comité van beroep dat op het juiste niveau bij elkaar komt, omvatten. |
(8) |
Ter wille van de vereenvoudiging, is het aangewezen dat de Commissie haar uitvoeringsbevoegdheden slechts volgens een van de twee volgende procedures uitoefent: de raadplegingsprocedure of de onderzoeksprocedure. |
(9) |
Met het oog op een verdere vereenvoudiging moeten gemeenschappelijke procedureregels gelden voor de comités, met inbegrip van de belangrijkste bepalingen die betrekking hebben op hun functioneren en de mogelijkheid om via een schriftelijke procedure advies uit te brengen. |
(10) |
Er dienen criteria te worden vastgesteld om de procedure te bepalen die gebruikt moet worden voor de vaststelling van de uitvoeringshandelingen door de Commissie. Om een grotere samenhang tot stand te brengen, moeten de procedurele voorschriften in verhouding staan tot de aard en de gevolgen van de vast te stellen uitvoeringshandelingen. |
(11) |
De onderzoeksprocedure dient met name te worden toegepast voor de vaststelling van handelingen van algemene strekking die tot doel hebben basishandelingen ten uitvoer te leggen en van specifieke uitvoeringshandelingen met potentieel significante gevolgen. Die procedure moet er voor zorgen dat uitvoeringshandelingen door de Commissie niet kunnen worden vastgesteld indien zij niet stroken met het advies van het comité, tenzij in zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin zij voor een beperkte termijn van toepassing kunnen zijn. De procedure dient er ook voor te zorgen dat de Commissie ontwerpuitvoeringshandelingen kan herzien indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, rekening houdend met de standpunten die binnen het comité zijn ingenomen. |
(12) |
Indien bij de basishandeling uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend met betrekking tot programma’s die aanzienlijke implicaties voor de begroting hebben of die op derde landen gericht zijn, dient de onderzoeksprocedure te worden toegepast. |
(13) |
De voorzitter van een comité dient ernaar te streven oplossingen te vinden die in het comité of het comité van beroep de ruimst mogelijke steun genieten, en uiteen te zetten op welke manier rekening is gehouden met de gevoerde besprekingen en voorgestelde wijzigingen. Daartoe dient de Commissie bijzondere aandacht te schenken aan de standpunten die in het comité of het comité van beroep naar voren zijn gebracht ten aanzien van voorgestelde definitieve antidumping- of compenserende maatregelen. |
(14) |
Wanneer de Commissie overweegt uitvoeringshandelingen vast te stellen op bijzonder gevoelige terreinen zoals belastingheffing, gezondheid van de consument, voedselveiligheid en milieubescherming, zal zij, omwille van een evenwichtige oplossing, zoveel mogelijk dusdanig handelen dat wordt voorkomen dat wordt ingegaan tegen een eventueel meerderheidsstandpunt binnen het comité van beroep dat afwijzend staat tegenover de gepastheid van een uitvoeringshandeling. |
(15) |
In alle andere gevallen, alsook wanneer zij meer geschikt wordt geacht, wordt in de regel de raadplegingsprocedure gebruikt. |
(16) |
Wanneer een basishandeling hierin voorziet, moet het mogelijk zijn uitvoeringshandelingen vast te stellen die om dwingende redenen van urgentie onmiddellijk van toepassing zijn. |
(17) |
Het Europees Parlement en de Raad moeten op gezette tijden en onverwijld in kennis worden gesteld van de werkzaamheden van de comités. |
(18) |
Het Europees Parlement of de Raad moet op elk moment aan de Commissie kenbaar kunnen maken dat een ontwerpuitvoeringshandeling zijns inziens de bij de basishandeling verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt, gelet op hun rechten bij de toetsing van de wettigheid van handelingen van de Unie. |
(19) |
Openbaarheid van informatie met betrekking tot de werkzaamheden van de comités moet worden gegarandeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (3). |
(20) |
De Commissie moet een register bijhouden met informatie over de werkzaamheden van de comités. De regels waaraan de Commissie met betrekking tot de bescherming van geheime en vertrouwelijke documenten onderworpen is, zijn derhalve ook van toepassing op het gebruik van het register. |
(21) |
Besluit 1999/468/EG dient te worden ingetrokken. Om de overgang tot stand te brengen tussen de regeling van Besluit 1999/468/EG en deze verordening moet elke verwijzing in bestaande wetgeving naar procedures waarin dat besluit voorziet - met uitzondering van de in artikel 5 bis van dat besluit bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing - worden beschouwd als een verwijzing naar de overeenkomstige procedures in deze verordening. De gevolgen van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG moeten voorlopig worden gehandhaafd voor de toepassing van de bestaande basishandelingen die naar dat artikel verwijzen. |
(22) |
Deze verordening laat de in het VWEU neergelegde bevoegdheden van de Commissie, met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de mededingingsregels, onverlet, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening worden de algemene voorschriften en beginselen vastgesteld die van toepassing zijn op de regelingen die gelden wanneer een juridisch bindende handeling van de Unie (hierna „basishandeling” genoemd) volgens eenvormige voorwaarden moet worden uitgevoerd en vereist is dat de vaststelling van uitvoeringshandelingen door de Commissie aan de controle van de lidstaten wordt onderworpen.
Artikel 2
Keuze van de procedures
1. Rekening houdend met de aard of de gevolgen van de vereiste uitvoeringshandeling, kan een basishandeling voorzien in de toepassing van de raadplegingsprocedure of de onderzoeksprocedure.
2. De onderzoeksprocedure is met name van toepassing voor de vaststelling van:
a) |
uitvoeringshandelingen van algemene strekking; |
b) |
andere uitvoeringshandelingen met betrekking tot:
|
3. De raadplegingsprocedure is in de regel van toepassing voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen die niet onder lid 2 vallen. De raadplegingsprocedure kan echter om naar behoren gemotiveerde redenen van toepassing zijn voor de vaststelling van de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen.
Artikel 3
Gemeenschappelijke bepalingen
1. De gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld in dit artikel zijn van toepassing op alle in de artikelen 4 tot en met 8 bedoelde procedures.
2. De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Het comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
3. De voorzitter legt het comité de door de Commissie vast te stellen ontwerpuitvoeringshandeling voor.
Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen wordt het comité door de voorzitter bijeengeroepen ten minste 14 dagen nadat de ontwerpuitvoeringshandeling en de ontwerpagenda aan het comité zijn voorgelegd. Het comité brengt advies over de ontwerpuitvoeringshandeling uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de aangelegenheid. De termijn staat in verhouding tot het vereiste dat de leden van het comité snel en daadwerkelijk de ontwerpuitvoeringshandeling kunnen onderzoeken en hun standpunt kenbaar kunnen maken.
4. Zolang het comité geen advies heeft uitgebracht, kan elk lid van het comité wijzigingen voorstellen en kan de voorzitter het comité een gewijzigde versie van de ontwerpuitvoeringshandeling voorleggen.
De voorzitter streeft ernaar oplossingen te vinden die in het comité de ruimst mogelijke steun genieten. De voorzitter deelt het comité mede op welke manier rekening is gehouden met de gevoerde besprekingen en voorgestelde wijzigingen, met name die welke ruime steun in het comité hebben genoten.
5. De voorzitter kan in naar behoren gemotiveerde gevallen, het advies van het comité via een schriftelijke procedure verkrijgen. De voorzitter stuurt de ontwerpuitvoeringshandelingen toe aan de leden van het comité en legt naargelang van de urgentie van de aangelegenheid een termijn vast voor het uitbrengen van een advies. Elk lid van het comité dat zich voor het verstrijken van deze termijn niet tegen de ontwerpuitvoeringshandeling verzet of zich niet uitdrukkelijk onthoudt bij de stemming daarover, wordt geacht stilzwijgend in te stemmen met de ontwerpuitvoeringshandeling.
Behoudens andersluidende bepaling in de basishandeling wordt de schriftelijke procedure zonder gevolg beëindigd, indien binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn daartoe door de voorzitter toe wordt besloten of door een lid van het comité daarom wordt verzocht. De voorzitter roept dan binnen een redelijke termijn het comité bijeen.
6. Het advies van het comité wordt in de notulen opgenomen. De leden van het comité hebben het recht te verzoeken dat hun standpunt in de notulen wordt opgenomen. De notulen worden door de voorzitter onverwijld aan de leden van het comité toegezonden.
7. De controleregeling omvat in voorkomend geval tevens de verwijzing naar een comité van beroep.
Het comité van beroep stelt op voorstel van de Commissie bij gewone meerderheid van stemmen van de leden zijn reglement van orde vast.
Het comité van beroep komt niet eerder dan 14 dagen en niet later dan zes weken na de verwijzingsdatum bijeen, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen. Onverminderd lid 3 brengt het comité van beroep uiterlijk twee maanden na de verwijzingsdatum zijn advies uit.
Het comité van beroep wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.
De voorzitter stelt de datum van de vergadering van het comité van beroep in nauwe samenspraak met de leden van het comité vast, ten einde de lidstaten en de Commissie in staat te stellen vertegenwoordigers van het juiste niveau af te vaardigen. De Commissie roept het comité van beroep uiterlijk 1 april 2011 voor de eerste keer bijeen om zijn reglement van orde vast te stellen.
Artikel 4
Raadplegingsprocedure
1. Wanneer de raadplegingsprocedure van toepassing is, brengt het comité advies uit, zo nodig door middel van een stemming. Indien het comité zich door middel van een stemming uitspreekt, wordt het advies uitgebracht bij gewone meerderheid van stemmen van de leden.
2. De Commissie neemt een besluit over de aan te nemen ontwerpuitvoeringshandeling, waarbij zij zoveel mogelijk rekening houdt met de besprekingen binnen het comité en met het uitgebrachte advies.
Artikel 5
Onderzoeksprocedure
1. Wanneer de onderzoeksprocedure van toepassing is, brengt het comité zijn advies uit met de meerderheid van stemmen die is voorgeschreven in artikel 16, leden 4 en 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en, indien van toepassing, artikel 238, lid 3, van het VWEU, voor handelingen die op voorstel van de Commissie worden vastgesteld. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten in het comité overeenkomstig genoemde artikelen gewogen.
2. Indien het advies positief is, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aan.
3. Indien het advies negatief is, neemt de Commissie, onverminderd artikel 7, de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan. Wanneer een uitvoeringshandeling noodzakelijk wordt geacht, kan de voorzitter binnen twee maanden na het uitbrengen van het negatieve advies een gewijzigde versie van die ontwerpuitvoeringshandeling bij hetzelfde comité indienen of de ontwerpuitvoeringshandeling binnen een maand na het uitbrengen van het negatieve advies ter verdere bespreking aan het comité van beroep voorleggen.
4. Indien geen advies is uitgebracht, kan de Commissie, behoudens de in de tweede alinea bedoelde gevallen, de ontwerpuitvoeringshandeling aannemen. Wanneer de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aanneemt, kan de voorzitter een gewijzigde versie daarvan aan het comité voorleggen.
Onverminderd artikel 7, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan indien:
a) |
die handeling betrekking heeft op belastingheffing, financiële diensten, bescherming van de gezondheid of veiligheid van mensen, dieren of planten of definitieve multilaterale vrijwaringsmaatregelen; |
b) |
indien de basishandeling bepaalt dat de ontwerpuitvoeringshandeling niet kan worden vastgesteld indien geen advies is uitgebracht, of |
c) |
een gewone meerderheid van de leden van het comité zich ertegen verzet. |
In elk van de in de tweede alinea genoemde gevallen kan de voorzitter, wanneer een uitvoeringshandeling noodzakelijk wordt geacht, binnen twee maanden na de stemming een gewijzigde versie van die handeling bij hetzelfde comité indienen of de ontwerpuitvoeringshandeling binnen een maand na de stemming ter verdere bespreking aan het comité van beroep voorleggen.
5. In afwijking van lid 4 is de onderstaande procedure van toepassing voor de aanneming van een ontwerp van definitieve antidumping- of compenserende maatregelen indien door het comité geen advies is uitgebracht en een gewone meerderheid van de leden zich tegen de ontwerpuitvoeringshandeling verzet.
De Commissie voert overleg met de lidstaten. Niet eerder dan 14 dagen en niet later dan een maand na de vergadering van het comité stelt de Commissie de leden van het comité in kennis van het resultaat van dat overleg en legt zij een ontwerpuitvoeringshandeling aan het comité van beroep voor. In afwijking van artikel 3, lid 7, komt het comité van beroep niet eerder dan 14 dagen en niet later dan een maand na de voorlegging van de ontwerpuitvoeringshandeling bijeen. Het comité van beroep brengt zijn advies overeenkomstig artikel 6 uit. De in dit lid genoemde termijnen laten de noodzaak van naleving van de in de desbetreffende basishandeling vastgelegde termijnen onverlet.
Artikel 6
Verwijzing naar het comité van beroep
1. Het comité van beroep brengt advies uit bij de in artikel 5, lid 1, bedoelde meerderheid.
2. Zolang er geen advies is uitgebracht, kan elk lid van het comité van beroep wijzigingen in de ontwerpuitvoeringshandeling voorstellen en de voorzitter kan besluiten de ontwerpuitvoeringshandeling al dan niet te wijzigen.
De voorzitter streeft ernaar oplossingen te vinden die in het comité van beroep de ruimst mogelijke steun genieten.
De voorzitter deelt het comité van beroep mede op welke manier rekening is gehouden met de gevoerde besprekingen en voorgestelde wijzigingen, met name de voorgestelde wijzigingen welke ruime steun in het comité van beroep hebben genoten.
3. Indien het advies van het comité van beroep positief is, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aan.
Indien geen advies is uitgebracht, kan de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aannemen.
Indien het advies van het comité van beroep negatief is, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan.
4. In het geval van definitieve multilaterale vrijwaringsmaatregelen neemt de Commissie in afwijking van lid 3 de ontwerpmaatregelen niet aan wanneer er niet bij de in artikel 5, lid 1, bedoelde meerderheid een positief advies is uitgebracht.
5. In geval van een ontwerp van definitieve antidumping- of compenserende maatregelen brengt het comité van beroep, in afwijking van lid 1, tot en met 1 september 2012 zijn advies bij gewone meerderheid van zijn leden uit.
Artikel 7
Vaststelling van uitvoeringshandelingen in uitzonderlijke gevallen
In afwijking van artikel 5, lid 3, en artikel 5, lid 4, tweede alinea, kan de Commissie een ontwerpuitvoeringshandeling aannemen indien deze onverwijld moet worden vastgesteld om een aanzienlijke verstoring van de landbouwmarkten of een risico voor de financiële belangen van de Unie zoals bedoeld in artikel 325 van het VWEU te vermijden.
In dat geval legt de Commissie de vastgestelde uitvoeringshandeling onmiddellijk aan het comité van beroep voor. Indien het comité van beroep een negatief advies over de vastgestelde uitvoeringshandeling uitbrengt, trekt de Commissie die handeling onmiddellijk in. Indien het comité van beroep een positief advies uitbrengt of geen advies uitbrengt, blijft de uitvoeringshandeling van kracht.
Artikel 8
Onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen
1. In afwijking van de artikelen 4 en 5 kan in een basishandeling worden vastgesteld dat, om naar behoren gemotiveerde redenen van urgentie, dit artikel van toepassing is.
2. De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast die onmiddellijk van toepassing is zonder voorafgaande voorlegging aan een comité en die gedurende ten hoogste zes maanden van kracht blijft, behoudens andersluidende bepaling in de basishandeling.
3. De voorzitter legt de in lid 2 bedoelde handeling uiterlijk 14 dagen nadat deze is vastgesteld, voor advies aan het desbetreffende comité voor.
4. Indien de onderzoeksprocedure van toepassing is en het comité een negatief advies uitbrengt, trekt de Commissie de overeenkomstig lid 2 vastgestelde uitvoeringshandeling onmiddellijk in.
5. Voor de vaststelling van voorlopige antidumping- of compenserende maatregelen door de Commissie is de procedure van dit artikel van toepassing. De Commissie stelt dergelijke maatregelen vast na overleg met de lidstaten of, in bijzonder dringende omstandigheden, na de lidstaten te hebben ingelicht. In dit laatste geval geschiedt dit overleg uiterlijk tien dagen na de datum waarop de lidstaten van de door de Commissie vastgestelde maatregelen in kennis zijn gesteld.
Artikel 9
Reglement van orde
1. Elk comité stelt op voorstel van zijn voorzitter bij gewone meerderheid van stemmen van de leden zijn reglement van orde vast op basis van een standaardreglement dat door de Commissie na overleg met de lidstaten wordt opgesteld. Het standaardreglement wordt door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
Bestaande comités passen, voor zover nodig, hun reglement van orde aan het standaardreglement aan.
2. De voor de Commissie geldende beginselen en voorwaarden inzake de toegang van het publiek tot documenten en de voorschriften inzake gegevensbescherming gelden ook voor documenten van de comités.
Artikel 10
Informatie over de werkzaamheden van het comité
1. De Commissie houdt een register bij van de werkzaamheden van het comité waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:
a) |
een lijst van de comités; |
b) |
de agenda’s van de bijeenkomsten van het comité; |
c) |
de beknopte verslagen, samen met de lijsten van de autoriteiten en organisaties waarvan de personen die door de lidstaten zijn aangewezen om hen te vertegenwoordigen deel uitmaken; |
d) |
de ontwerpuitvoeringshandelingen waarover de comités worden verzocht advies uit te brengen; |
e) |
de uitslagen van de stemmingen; |
f) |
de definitieve ontwerpuitvoeringshandelingen na het uitbrengen van hun advies door de comités; |
g) |
gegevens betreffende de aanneming van de definitieve ontwerpuitvoeringshandelingen door de Commissie, en |
h) |
statistische gegevens over de werkzaamheden van de comités. |
2. De Commissie publiceert jaarlijks een verslag over de werkzaamheden van de comités.
3. Het Europees Parlement en de Raad hebben overeenkomstig de toepasselijke voorschriften toegang tot de in lid 1 bedoelde gegevens.
4. Wanneer de in lid 1, onder b), d) en f), bedoelde documenten aan de leden van het comité worden toegezonden, stelt de Commissie ze gelijktijdig ter beschikking van het Europees Parlement en de Raad en stelt zij deze instellingen van het beschikbaar zijn in kennis.
5. De referenties van alle in lid 1, onder a) tot en met g), bedoelde documenten alsook de in lid 1, onder h), bedoelde informatie wordt in het register openbaar gemaakt.
Artikel 11
Toetsingsrecht voor het Europees Parlement en de Raad
Indien de basishandeling volgens de gewone wetgevingsprocedure wordt vastgesteld, kunnen het Europees Parlement of de Raad de Commissie op elk gewenst moment te kennen geven dat een ontwerpuitvoeringshandeling zijns inziens de bij de basishandeling verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt. In dat geval onderwerpt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aan een hernieuwd onderzoek, waarbij zij met de naar voren gebrachte standpunten rekening houdt, en deelt zij het Europees Parlement en de Raad mede of zij voornemens is de ontwerpuitvoeringshandeling te handhaven, te wijzigen of in te trekken.
Artikel 12
Intrekking van Besluit 1999/468/EG
Besluit 1999/468/EG wordt ingetrokken.
De gevolgen van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG blijven gehandhaafd voor de toepassing van bestaande basishandelingen waarin naar dat artikel wordt verwezen.
Artikel 13
Overgangsbepalingen: aanpassing van bestaande basishandelingen
1. Wanneer vóór de inwerkingtreding van deze verordening vastgestelde basishandelingen voorzien in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie overeenkomstig Besluit 1999/468/EG zijn de volgende regels van toepassing:
a) |
wanneer de basishandeling verwijst naar artikel 3 van Besluit 1999/468/EG, is de in artikel 4 van deze verordening genoemde raadplegingsprocedure van toepassing; |
b) |
wanneer de basishandeling verwijst naar artikel 4 van Besluit 1999/468/EG, is de in artikel 5 van deze verordening genoemde onderzoeksprocedure van toepassing, met uitzondering van artikel 5, lid 4, tweede en derde alinea; |
c) |
wanneer de basishandeling verwijst naar artikel 5 van Besluit 1999/468/EG, is de in artikel 5 van deze verordening genoemde onderzoeksprocedure van toepassing en wordt de basishandeling geacht te bepalen dat de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet mag vaststellen indien geen advies is uitgebracht, zoals is bepaald in artikel 5, lid 4, tweede alinea, onder b); |
d) |
wanneer de basishandeling verwijst naar artikel 6 van Besluit 1999/468/EG, is artikel 8 van deze verordening van toepassing; |
e) |
wanneer de basishandeling verwijst naar de artikelen 7 en 8 van Besluit 1999/468/EG, zijn de artikelen 10 en 11 van deze verordening van toepassing. |
2. Voor de toepassing van lid 1 zijn de artikelen 3 en 9 van deze verordening van toepassing op alle bestaande comités.
3. Artikel 7 van deze verordening is slechts van toepassing op de bestaande procedures waarin wordt verwezen naar artikel 4 van Besluit 1999/468/EG.
4. De overgangsbepalingen van dit artikel laten de aard van de betrokken handelingen onverlet.
Artikel 14
Overgangsregeling
Deze verordening laat onverlet de lopende procedures waarin een comité reeds overeenkomstig Besluit 1999/468/EG advies heeft uitgebracht.
Artikel 15
Evaluatie
Uiterlijk 1 maart 2016 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening, dat zo nodig vergezeld gaat van passende wetgevingsvoorstellen.
Artikel 16
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 16 februari 2011.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BUZEK
Voor de Raad
De voorzitter
MARTONYI J.
(1) Standpunt van het Europees Parlement van 16 december 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 februari 2011.
(2) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(3) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE
Artikel 5, lid 2, van deze verordening bepaalt dat de Commissie de ontwerp-uitvoeringsmaatregel moet vaststellen wanneer het comité een positief advies heeft uitgebracht. Door deze bepaling wordt de mogelijkheid onverlet gelaten dat de Commissie, zoals thans het geval is, in zeer uitzonderlijke gevallen rekening kan houden met nieuwe omstandigheden die zich na de stemming hebben voorgedaan en kan beslissen de ontwerp-uitvoeringsmaatregel niet vast te stellen, na het comité en de wetgever daarvan naar behoren in kennis te hebben gesteld.
VERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE
De Commissie zal alle vigerende wetgevingshandelingen onderzoeken die niet vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon werden aangepast aan de regelgevingsprocedure met toetsing, teneinde te beoordelen of deze instrumenten moeten worden aangepast aan de bij artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ingevoerde regeling voor gedelegeerde handelingen. De Commissie zal zo snel mogelijk en niet later dan op de data die worden genoemd in de bij deze verklaring gevoegde indicatieve tabel, passende voorstellen doen.
Gedurende deze aanpassingsoperatie zal de Commissie het Europees Parlement regelmatig op de hoogte houden van de ontwerp-uitvoeringsmaatregelen inzake deze instrumenten, die in een later stadium gedelegeerde handelingen moeten worden.
Wat vigerende wetgevingshandelingen betreft die thans verwijzingen bevatten naar de regelgevingsprocedure met toetsing, zal de Commissie in elk instrument dat zij van plan is te wijzigen de bepalingen ter zake van deze procedure bezien teneinde deze te zijner tijd aan te passen aan de in het Verdrag neergelegde criteria. Bovendien zullen het Europees Parlement en de Raad het recht hebben om te wijzen op basisbesluiten die naar hun mening met voorrang moeten worden aangepast.
De Commissie zal de resultaten van deze aanpak tegen het einde van 2012 beoordelen, om bij benadering te kunnen vaststellen hoeveel wetgevingshandelingen die verwijzingen bevatten naar de regelgevingsprocedure met toetsing, van kracht zullen blijven. De Commissie zal vervolgens de noodzakelijke wetgevingsinitiatieven voorbereiden om de aanpassing te voltooien. Het is het uiteindelijke doel van de Commissie om tegen het einde van de 7e zittingsperiode van het Parlement alle bepalingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing uit alle wetgevingsinstrumenten te hebben verwijderd.
De Commissie wijst erop dat zij onlangs een studie heeft aangevangen die een volledige en objectieve evaluatie zal bieden van alle aspecten van het beleid en de praktijk van de EU op het gebied van handelsbescherming, met inbegrip van een evaluatie van de resultaten, de methoden, de toepassing en de effectiviteit van de huidige regeling inzake handelsbeschermingsinstrumenten bij het bereiken van de doelstellingen van het EU-handelsbeleid, een evaluatie van de effectiviteit van de bestaande en potentiële beleidsbesluiten van de Europese Unie (bijvoorbeeld de test om het belang voor de Unie te bepalen, de regel van het laagste recht, het systeem voor de inning van rechten) in vergelijking met de beleidsbesluiten van bepaalde handelspartners en een onderzoek van antidumping- en antisubsidiebasisverordeningen in het licht van de administratieve praktijk van de EU-instellingen, de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de aanbevelingen en de uitspraken van het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO.
De Commissie is voornemens om in het licht van de resultaten van de studie en van de ontwikkelingen van de onderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha, na te gaan of en hoe de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU verder moeten worden bijgewerkt en geactualiseerd.
De Commissie herinnert ook aan de recente initiatieven die zij heeft genomen om de werking van de handelsbeschermingsinstrumenten transparanter te maken (zoals de aanstelling van een raadadviseur-auditeur) en aan de werkzaamheden die zij samen met lidstaten heeft verricht om de voornaamste elementen van de handelsbeschermingspraktijk te verduidelijken. De Commissie hecht wezenlijk belang aan dit werk en zal in overleg met de lidstaten bekijken welke andere initiatieven er in dit opzicht kunnen worden genomen.
Wanneer een beheerscomité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid een negatief advies heeft uitgebracht, moet de Commissie op grond van de op Besluit 1999/468/EG van de Raad gebaseerde comitologieregels de betrokken ontwerp-maatregel aan de Raad voorleggen, die binnen een maand een ander besluit kan nemen. Het is de Commissie echter niet verboden te handelen; zij heeft de keuze tussen het invoeren van de maatregel of het uitstellen van de toepassing ervan. De Commissie mag de maatregel dan ook nemen wanneer zij alles overwegende van mening is dat het uitstellen van de toepassing ervan bijvoorbeeld onherstelbare negatieve gevolgen voor de markt zou hebben. Wanneer de Raad naderhand anders besluit, wordt de door de Commissie in werking gestelde maatregel natuurlijk overbodig. De huidige regels bieden de Commissie dus een instrument dat het mogelijk maakt het gemeenschappelijk belang van de gehele Unie te beschermen door tenminste een voorlopige maatregel vast te stellen.
Artikel 7 van deze verordening streeft ernaar deze benadering binnen de nieuwe comitologieregelingen te handhaven, maar dan beperkt tot uitzonderlijke situaties en op grond van duidelijk gedefinieerde en restrictieve criteria. Het zou de Commissie in staat stellen om ondanks het ongunstige advies van het onderzoekscomité een ontwerp-maatregel vast te stellen mits „het niet vaststellen van de ontwerp-maatregelen binnen een dwingende termijn zou resulteren in een aanzienlijke verstoring van de markten of een risico […] voor de financiële belangen van de Unie zou veroorzaken.” De bepaling verwijst naar situaties waarin het niet mogelijk is om te wachten tot het comité weer over dezelfde of een andere ontwerp-maatregel stemt omdat anders de markt ondertussen ernstig zou worden verstoord, bijvoorbeeld als gevolg van het speculatieve gedrag van marktdeelnemers. De verordening zou de lidstaten en de Commissie de kans bieden om andermaal met kennis van zaken over de ontwerp-maatregel te discussiëren zonder een en ander onbeslist en ongewis te laten, met alle negatieve gevolgen voor de markten en de begroting van dien, zodat ervoor wordt gezorgd dat de Unie in staat blijft te handelen.
Zulke situaties kunnen zich met name voordoen in de context van het dagelijks beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (bijvoorbeeld het vaststellen van restituties bij uitvoer, beheer van vergunningen, bijzondere vrijwaringsclausule) waar vaak snel besluiten moeten worden genomen die belangrijke economische gevolgen kunnen hebben voor de markten en dus voor landbouwers en exploitanten, maar ook voor de begroting van de Unie.
In gevallen waarin het Europees Parlement of de Raad de Commissie te kennen geven dat zij van mening zijn dat een ontwerp-uitvoeringshandeling de bij het basisbesluit verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt, zal de Commissie de ontwerp-uitvoeringshandeling onmiddellijk aan een hernieuwd onderzoek onderwerpen met inachtneming van de standpunten van het Europees Parlement en de Raad.
De Commissie zal handelen op een wijze die recht doet aan de urgentie van de zaak.
Alvorens te besluiten of de ontwerp-uitvoeringshandeling zal worden aangenomen, gewijzigd of ingetrokken brengt de Commissie het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van de actie die zij overweegt te ondernemen en van de redenen daarvoor.