8.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/113


RICHTLIJN 2011/89/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 november 2011

houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG en 2009/138/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 53, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (3) verleent de bevoegde autoriteiten in de financiële sector aanvullende bevoegdheden en verschaft hun extra instrumenten voor de uitoefening van het toezicht op groepen samengesteld uit diverse gereglementeerde entiteiten die in verschillende sectoren van de financiële markten actief zijn. Dergelijke groepen, die financiële conglomeraten worden genoemd, zijn blootgesteld aan risico’s die groepsrisico’s worden genoemd en die omvatten: besmettingsrisico’s (waarbij risico’s van één deel van de groep zich over de gehele groep verspreiden), risicoconcentratie (waarbij hetzelfde type risico zich tegelijkertijd in diverse delen van de groep voordoet), de complexiteit van het management van vele verschillende juridische entiteiten, potentiële belangenconflicten, alsook de opgave om het wettelijk aan te houden kapitaal zodanig aan alle gereglementeerde entiteiten van het financiële conglomeraat toe te delen dat het meermaals gebruiken van hetzelfde kapitaal wordt vermeden. Op financiële conglomeraten dient derhalve aanvullend toezicht te worden uitgeoefend naast het toezicht op individuele, geconsolideerde of groepsbasis zonder dat er sprake is van enige overlapping of van enigerlei effect op de groep en ongeacht de juridische structuur ervan.

(2)

Het verdient aanbeveling om consistentie tussen de doelstelling van Richtlijn 2002/87/EG enerzijds, en die van de Richtlijnen 73/239/EEG (4) en 92/49/EEG (5) van de Raad en de Richtlijnen 98/78/EG (6), 2002/83/EG (7), 2004/39/EG (8), 2005/68/EG (9), 2006/48/EG (10), 2006/49/EG (11), 2009/65/EG (12), 2009/138/EG (13) en 2011/61/EU (14) van het Europees Parlement en de Raad anderzijds te verzekeren en het aldus mogelijk te maken passend aanvullend toezicht op verzekerings- en bankgroepen uit te oefenen, ook waar deze deel uitmaken van een gemengde financiële holdingstructuur.

(3)

Het is noodzakelijk dat financiële conglomeraten door heel de Unie heen worden geïdentificeerd naargelang de mate waarin zij aan groepsrisico’s zijn blootgesteld,op basis van gemeenschappelijke richtsnoeren die worden vastgesteld door de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (15) (EBA), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (16) (EIOPA) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (17) (ESMA) worden uitgevaardigd in overeenstemming met artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010, middels het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (Gemengd Comité). Het is bovendien belangrijk dat de voorwaarden om van de uitoefening van aanvullend toezicht af te zien, worden toegepast op een risicogebaseerde wijze volgens deze richtsnoeren. Dit is van bijzonder groot belang in het geval van de grotere, internationaal opererende financiële conglomeraten.

(4)

Bevoegde autoriteiten zijn alleen in staat een veelomvattende en adequate controle op groepsrisico’s bij grote, complexe en internationaal opererende financiële conglomeraten uit te oefenen en toezicht op het groepsbrede kapitaalbeleid van dergelijke groepen te houden wanneer zij toezichtgegevens vergaren en toezichtmaatregelen plannen die verder gaan dan de nationale reikwijdte van hun mandaat. Het is daarom noodzakelijk dat bevoegde autoriteiten het aanvullende toezicht op internationaal opererende financiële conglomeraten coördineren tussen de bevoegde autoriteiten die als het meest relevant voor het aanvullende toezicht op een financieel conglomeraat worden aangemerkt. Het college van de relevante bevoegde autoriteiten van een financieel conglomeraat dient te handelen in overeenstemming met het aanvullende karakter van Richtlijn 2002/87/EG en moet als zodanig niet de activiteiten van de desbetreffende bestaande colleges voor de banksubgroep en de verzekeringssubgroep voor deze financiële conglomeraten herhalen of vervangen maar moet juist daaraan waarde toevoegen. Er zou alleen een college voor een financieel conglomeraat moeten worden opgericht wanneer er geen sectoraal bank- of verzekeringscollege is.

(5)

Om een adequaat regulerend toezicht te verzekeren is het noodzakelijk dat er op de juridische structuur en de bestuur- en organisatorische structuur van alle gereglementeerde entiteiten, niet-gereglementeerde dochterondernemingen van banken en hun significante bijkantoren, verzekeraars en financiële conglomeraten met grensoverschrijdende activiteiten, toezicht wordt gehouden door de EBA, EIOPA en ESMA (European Supervisory Authorities — „ESA’s”) en, al naar het geval, het Gemengd Comité, en dat informatie bekend wordt gemaakt aan de relevante bevoegde autoriteiten.

(6)

Teneinde effectief aanvullend toezicht op de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat te verzekeren, met name wanneer het hoofdkantoor van één van de dochterondernemingen in een derde land is gevestigd, moeten de onder deze richtlijn vallende ondernemingen elke onderneming omvatten, in het bijzonder elke kredietinstelling die zijn statutaire zetel in een derde land heeft en die vergunningsplichtig zou zijn indien zijn statutaire zetel zich in de Unie zou bevinden.

(7)

Het aanvullend toezicht op grote, complexe en internationaal opererende financiële conglomeraten vereist EU-brede coördinatie teneinde aan de stabiliteit van de interne markt voor financiële diensten bij te dragen. Daartoe dienen de bevoegde autoriteiten de methoden voor toezicht overeen te komen, die ten aanzien van dergelijke financiële conglomeraten moeten worden toegepast. De ESA’s dienen in overeenstemming met respectievelijk artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010, via het Gemengd Comité, voor dergelijke gemeenschappelijke methoden gemeenschappelijke richtsnoeren uit te vaardigen en aldus te zorgen voor een algemeen prudent kader van de beschikbare toezichtinstrumenten en -bevoegdheden in de richtlijnen met betrekking tot bank-, verzekerings-, effecten- en financiële conglomeraten. De richtsnoeren, zoals voorzien in Richtlijn 2002/87/EG, moeten het aanvullende karakter van het daaronder bedoelde toezicht weerspiegelen en het sectorspecifieke toezicht aanvullen, waarin Richtlijnen 73/239/EEG, 92/49/EEG, 98/78/EG, 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU voorzien.

(8)

Er is een onmiskenbare noodzaak om potentiële groepsrisico’s waarmee een financieel conglomeraat wordt geconfronteerd door zijn deelneming in andere ondernemingen, te monitoren en te controleren. Voor die gevallen waarin de door Richtlijn 2002/87/EG verleende specifieke toezichtbevoegdheden ontoereikend blijken, dient de toezichthoudende gemeenschap alternatieve methoden te ontwikkelen om dergelijke risico’s aan te pakken en op passende wijze in aanmerking te nemen, bij voorkeur door middel van werkzaamheden die door de ESA’s via het Gemengd Comité worden uitgevoerd. Indien een deelneming de enige aanleiding vormt voor de identificatie van een groep als financieel conglomeraat, moet het de toezichthouders worden toegestaan na te gaan of de groep aan groepsrisico’s is blootgesteld en, in voorkomend geval, de groep van aanvullend toezicht vrij te stellen.

(9)

Voor wat betreft bepaalde groepsstructuren, zijn toezichthouders in de huidige crisis zonder bevoegdheden gelaten omdat zij zich door de huidige constellatie van de richtlijnen gedwongen zagen te kiezen tussen sectorspecifiek of aanvullend toezicht. Hoewel een grondige herziening van Richtlijn 2002/87/EG in het kader van de werkzaamheden van de G20 met betrekking tot financiële conglomeraten wenselijk is, neemt dit niet weg dat zo spoedig mogelijk in de vereiste toezichthoudende bevoegdheden moet worden voorzien.

(10)

Het verdient aanbeveling om consistentie tussen de doelstellingen van Richtlijn 2002/87/EG en Richtlijn 98/78/EG te waarborgen. Richtlijn 98/78/EG moet om die reden worden gewijzigd zodat gemengde financiële holdings daarin worden gedefinieerd en daaronder vallen. Om tijdig voor coherent toezicht te garanderen, moet Richtlijn 98/78/EG worden gewijzigd, onverminderd de op handen zijnde toepassing van Richtlijn 2009/138/EG, die om dezelfde redenen moet worden gewijzigd.

(11)

Stresstests voor de banksubgroepen en de verzekeringssubgroepen van een financieel conglomeraat moeten op regelmatige basis worden uitgevoerd, maar het is de rol van de overeenkomst Richtlijn 2002/87/EG aangewezen coördinator om te beslissen over de wenselijkheid, de parameters en de timing van een dergelijke test voor een afzonderlijk financieel conglomeraat als geheel. Bij Uniebrede stresstests die door de ESA’s in sectorspecifiek verband worden uitgevoerd, moet het de taak van het Gemengd Comité zijn om ervoor te zorgen dat deze stresstests zodanig worden uitgevoerd dat de consistentie tussen sectoren bewaard blijft. Om die redenen moeten de ESA’s, via het Gemengd Comité, de mogelijkheid hebben om aanvullende parameters voor Uniebrede stresstests uit te werken, die de specifieke groepsrisico’s die zich typisch in financiële conglomeraten voordoen, kunnen herkennen, en zij moeten de resultaten van deze testen kunnen publiceren, waar dat door sectorale wetgeving wordt toegestaan. Er moet rekening worden gehouden met de ervaring uit eerdere Uniewijde stresstests. Stresstests moeten bijvoorbeeld rekening houden met liquiditeits- en solvabiliteitsrisico’s van financiële conglomeraten.

(12)

Daarnaast zou de Commissie een samenhangend en sluitend systeem voor het toezicht op financiële conglomeraten verder moeten ontwikkelen. De op handen zijnde volledige herziening van Richtlijn 2002/87/EG moet ook betrekking hebben op niet-gereglementeerde entiteiten, met name special purpose vehicles, en moet een op risico’s gebaseerde toepassing van de ontheffingen uitwerken, die toezichthouders kunnen verlenen bij het beoordelen van een financieel conglomeraat, terwijl het gebruik van zulke ontheffingen wordt beperkt. Gelet op de sectorale richtlijnen moet de herziening zich ook uitstrekken tot systeemrelevante financiële conglomeraten die door hun omvang, onderlinge verwevenheid of complexe structuur bijzonder kwetsbaar zijn. Dergelijke conglomeraten zijn te identificeren door analoge toepassing van de normen die door de Raad voor financiële stabiliteit en het Basel Comité voor het banktoezicht worden uitgewerkt. De Commissie moet daarom in overweging nemen om regulerende maatregelen op dit gebied voor te stellen.

(13)

Het verdient aanbeveling om consistentie tussen de doelstellingen van Richtlijn 2002/87/EG en van Richtlijn 2006/48/EG te waarborgen. Om die reden moet Richtlijn 2006/48/EG zodanig worden gewijzigd dat gemengde financiële holdings daarin worden gedefinieerd en daaronder vallen.

(14)

De vernieuwde beschikbaarheid van bevoegdheden op het niveau van de gemengde financiële holdings brengt met zich mee dat sommige bepalingen van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG of 2009/138/EG op dat niveau tegelijkertijd van toepassing zijn. Deze bepalingen kunnen gelijkwaardig aan elkaar zijn, in het bijzonder ten aanzien van de kwalitatieve elementen van de toezichthoudende controleprocessen. De Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG of 2009/138/EG bevatten bijvoorbeeld identieke betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen voor het management van holdings. Om te voorkomen dat deze bepalingen elkaar overlappen en om de doeltreffendheid van het toezicht op het hoogste niveau te waarborgen, moeten toezichthouders over de mogelijkheid beschikken slechts één specifieke bepaling toe te passen, en daarmee tegelijk de gelijkwaardige bepalingen van alle andere toepasselijke richtlijnen na te leven. Wanneer een bepaling geen identieke formulering heeft, moet deze als gelijkwaardig worden beschouwd als zij inhoudelijk vergelijkbaar is, in het bijzonder op het gebied van het risicogebaseerde toezicht. Bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid dienen toezichthouders binnen de colleges na te gaan of, ten aanzien van elke toepasselijke richtlijn, het toepassingsgebied geheel wordt bestreken en de beoogde doelstellingen worden bereikt zonder de toezichtnormen te verlagen. Het moet mogelijk worden gemaakt om de beoordeling van de gelijkwaardigheid te laten evolueren naargelang de veranderingen in de toezichtkaders en -praktijken. Beoordeling van gelijkwaardigheid moet derhalve worden onderworpen aan een open en evolutief proces. Met dat proces moeten oplossingen per geval kunnen worden gevonden, waarbij rekening moet kunnen worden gehouden met alle relevante kenmerken van een bepaalde groep. Om voor een bepaalde groep de consistentie binnen het toezichtkader te waarborgen en voor alle financiële conglomeraten in de Unie gelijke voorwaarden te creëren, is een passende samenwerking op toezichtgebied noodzakelijk. Daartoe dienen de ESA’s via het Gemengd Comité richtsnoeren op te stellen teneinde de beoordeling van gelijkwaardigheid te laten convergeren en dienen zij toe te werken naar het verstrekken van bindende technische normen.

(15)

Teneinde het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat te versterken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van technische aanpassingen die moeten worden gemaakt op Richtlijn 2002/87/EG aangaande de definities, het in lijn brengen van de terminologie en de berekeningsmethoden, zoals in die richtlijn zijn vastgelegd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie gedurende haar voorbereidende werkzaamheden op maat gesneden consultaties houdt, inclusief consultaties op expertniveau. Bij de voorbereiding en het opstellen van gedelegeerde handelingen, waarborgt de Commissie dat de relevante documenten gelijktijdig, tijdig en op een geschikte wijze toezendt aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(16)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk een beter aanvullend toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(17)

De Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG en 2009/138/EG moeten derhalve worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Richtlijn 98/78/EG

Richtlijn 98/78/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt j) wordt vervangen door:

„j)   „gemengde verzekeringsholding”: een moederonderneming die geen verzekeringsonderneming, een verzekeringsonderneming van een derde land, een herverzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming van een derde land, een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding is, en waarvan ten minste één dochteronderneming een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming is;”;

b)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„m)   „gemengde financiële holding”: een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG;”.

2)

Artikel 2, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Iedere verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming waarvan de moederonderneming een verzekeringsholding, een gemengde financiële holding, een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land is, wordt aan aanvullend toezicht onderworpen op de in artikel 5, lid 2, en de artikelen 6, 8 en 10 voorgeschreven wijze.”.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 2 bis

Toepassingsniveau met betrekking tot gemengde financiële holdings

1.   Indien een gemengde financiële holding onderworpen is aan een gelijkwaardige bepaling van zowel deze richtlijn als van Richtlijn 2002/87/EG, in het bijzonder voor wat betreft risicogebaseerd toezicht, kan de met de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteit, na overleg met de overige betrokken toezichthoudende autoriteiten, besluiten om op het niveau van deze gemengde financiële holding alleen de gelijkwaardige bepaling van Richtlijn 2002/87/EG toe te passen.

2.   Indien een gemengde financiële holding onderworpen is aan gelijkwaardige bepalingen van zowel deze richtlijn als van Richtlijn 2006/48/EG, met name in termen van vereisten voor toereikend kapitaal en risicogebaseerd toezicht, kan de met de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteit, in onderlinge overeenstemming met de consoliderende toezichthouder van de sector banken en de sector beleggingsdiensten, besluiten om alleen de bepaling toe te passen van de richtlijn van de belangrijkste sector als omschreven in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2002/87/EG.

3.   De bevoegde autoriteit die belast is met de uitoefening van het aanvullende toezicht brengt de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (18) (EBA), en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (19) (EIOPA), van de krachtens de leden 1 en 2 genomen besluiten op de hoogte. De EBA, EIOPA en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (20), stellen via het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (Gemengd Comité) richtsnoeren op om de toezichtpraktijken te laten convergeren en stellen ontwerpen van technische reguleringsnormen op, die zij binnen drie jaar na het vaststellen van de richtsnoeren aan de Commissie moeten voorleggen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot 14 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

4)

Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Het uitoefenen van het aanvullende toezicht overeenkomstig artikel 2 betekent geenszins dat de bevoegde autoriteiten een toezichtfunctie moeten uitoefenen ten aanzien van de verzekeringsonderneming van een derde land, de herverzekeringsonderneming van een derde land, de verzekeringsholding, de gemengde financiële holding of de gemengde verzekeringsholding als zodanig.”.

5)

Artikel 4, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Indien verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen waaraan in twee of meer lidstaten vergunning is verleend, als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, verzekeringsonderneming van een derde land, herverzekeringsonderneming van een derde land, gemengde financiële holding of gemengde verzekeringsholding hebben, kunnen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten trachten overeenstemming te bereiken over de vraag wie verantwoordelijk is voor het uitoefenen van het aanvullende toezicht.”.

6)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Verzekeringsholdings, gemengde financiële holdings, verzekeringsondernemingen van een derde land en herverzekeringsondernemingen van een derde land

1.   In het in artikel 2, lid 2, bedoelde geval verlangen de lidstaten dat de methode van aanvullend toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig bijlage II. Alle met de verzekeringsholding, gemengde financiële holding, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land verbonden ondernemingen worden bij de berekening betrokken.

2.   Indien de bevoegde autoriteiten op grond van de in lid 1 bedoelde berekening van mening zijn dat de solvabiliteit van een verzekerings- of herverzekeringsdochteronderneming van de verzekeringsholding, gemengde financiële holding, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land, wordt of dreigt te worden ondermijnd, nemen de bevoegde autoriteiten passende maatregelen op het niveau van die verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming.”.

7)

De bijlagen I en II worden gewijzigd in overeenstemming met bijlage I bij deze richtlijn.

Artikel 2

Wijzigingen in Richtlijn 2002/87/EG

Richtlijn 2002/87/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De artikelen 1 en 2 worden vervangen door:

„Artikel 1

Onderwerp

Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld voor het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten waaraan vergunning is verleend in overeenstemming met artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 4 van Richtlijn 2002/83/EG (21), artikel 5 van Richtlijn 2004/39/EG (22), artikel 3 van Richtlijn 2005/68/EG (23), artikel 6 van Richtlijn 2006/48/EG (24), artikel 5 van Richtlijn 2009/65/EG (25), artikel 14 van Richtlijn 2009/138/EG (26), of de artikelen 6 t/m 11 van Richtlijn 2011/61/EU (27), en die deel uitmaken van een financieel conglomeraat.

Bij deze richtlijn worden tevens wijzigingen aangebracht in de relevante sectorale voorschriften die van toepassing zijn op de entiteiten die door deze richtlijnen worden gereglementeerd.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „kredietinstelling”: een kredietinstelling in de zin van artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG;

2.   „verzekeringsonderneming”: een verzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, lid 1, 2 of 3 van Richtlijn 2009/138/EG;

3.   „beleggingsonderneming”: een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1), van Richtlijn 2004/39/EG, met inbegrip van de ondernemingen bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), van Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (28) of een onderneming waarvan de statutaire zetel in een derde land is gelegen en die overeenkomstig Richtlijn 2004/39/EG vergunningsplichtig zou zijn indien haar statutaire zetel zich binnen de Unie zou bevinden;

4.   „gereglementeerde entiteit”: een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming, een beleggingsonderneming, een vermogensbeheerder of een beheerder van een alternatief beleggingsfonds;

5.   „vermogensbeheerder”: een beheermaatschappij in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/65/EG, of een onderneming waarvan de statutaire zetel in een derde land is gelegen en die krachtens die richtlijn vergunningsplichtig zou zijn indien zij haar statutaire zetel in de Europese Unie zou bevinden;

5 bis.   „beheerder van alternatieve beleggingsfondsen”: beheerder van een alternatief beleggingsfonds zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), l), en ab) van Richtlijn 2011/61/EU of een onderneming waarvan de statutaire zetel in een derde land is gelegen en die krachtens die richtlijn vergunningsplichtig zou zijn indien haar statutaire zetel zich binnen de Unie zou bevinden;

6.   „herverzekeringsonderneming”: een herverzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, punten 4, 5 en 6, van Richtlijn 2009/138/EG of een „special purpose vehicle” in de zin van artikel 13, punt 26, van Richtlijn 2009/138/EG;

7.   „sectorale voorschriften”: wetgeving van de Unie betreffende het prudentiële toezicht op gereglementeerde entiteiten, in het bijzonder Richtlijnen 2004/39/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/138/EG;

8.   „financiële sector”: de sector die bestaat uit één of meer van de volgende entiteiten:

a)een kredietinstelling, een financiële instelling of een onderneming die nevendiensten verricht in de zin van artikel 4, respectievelijk punten 1), 5) of 21), van Richtlijn 2006/48/EG (hierna gezamenlijk aangeduid als de banksector);b)een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsholding in de zin van respectievelijk artikel 13, punten 1, 2, 4 of 5, of artikel 212, lid 1, onder f), van Richtlijn 2009/138/EG (hierna gezamenlijk aangeduid als de verzekeringssector);c)een beleggingsonderneming in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/49/EG (hierna gezamenlijk aangeduid als de sector beleggingsdiensten);

9.   „moederonderneming”: een moederonderneming als omschreven in artikel 1 van Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening (29) of iedere onderneming die, naar de mening van de bevoegde autoriteiten, feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;

10.   „dochteronderneming”: een dochteronderneming als omschreven in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, of iedere onderneming waarop naar de mening van de bevoegde autoriteiten, een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent, of alle dochterondernemingen van een dergelijke dochteronderneming;

11.   „deelneming”: een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van de Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (30), of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;

12.   „groep”: een groep ondernemingen die bestaat uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de deelnemingen van de moederonderneming en haar dochterondernemingen, of ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, en die gelijk welke subgroep daarvan omvat;

12 bis.   „zeggenschap”: de relatie die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EG, of een gelijkaardige relatie tussen een natuurlijke persoon of rechtspersoon en een onderneming;

13.   „nauwe banden”: een situatie waarin twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen zijn verbonden door een relatie van zeggenschap of deelnemingartikel, of een situatie, waarin twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen door een relatie van zeggenschap met eenzelfde persoon zijn verbonden;

14.   „financieel conglomeraat”: een groep of subgroep, wanneer een gereglementeerde entiteit aan het hoofd van de groep of subgroep staat of waarvan ten minste één van de dochterondernemingen een gereglementeerde entiteit is, en die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)wanneer een gereglementeerde entiteit aan het hoofd van de groep of subgroep staat:

i)

is deze entiteit een moederonderneming van een entiteit in de financiële sector, een entiteit die houder is van een deelneming in een entiteit in de financiële sector, dan wel een entiteit die met een entiteit in de financiële sector verbonden is door een betrekking als bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG;

ii)

is ten minste één van de entiteiten in de groep of subgroep een entiteit uit de verzekeringssector en ten minste één van de entiteiten in de groep is een entiteit uit de sector banken of de sector beleggingsdiensten, en

iii)

zijn de geconsolideerde en/of geaggregeerde activiteiten van de tot de groep of subgroep behorende entiteiten uit de verzekeringssector en van de entiteiten uit de sector banken en de sector beleggingsdiensten significant in de zin van artikel 3, lid 2 of lid 3, van deze richtlijn, of

b)wanneer aan het hoofd van de groep of subgroep geen gereglementeerde entiteit staat:

i)

vinden de activiteiten van de groep of subgroep in hoofdzaak plaats in de financiële sector in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn;

ii)

is ten minste één van de entiteiten in de groep of subgroep een entiteit uit de verzekeringssector en ten minste één van de entiteiten in de groep is een entiteit uit de sector banken of de sector beleggingsdiensten, en

iii)

zijn de geconsolideerde en/of geaggregeerde activiteiten van de tot de groep of subgroep behorende entiteiten uit de verzekeringssector en van de entiteiten uit de sector banken en de sector beleggingsdiensten significant in de zin van artikel 3, lid 2 of lid 3, van deze richtlijn;

15.   „gemengde financiële holding”: een moederonderneming die niet een gereglementeerde entiteit is en die samen met haar dochterondernemingen — waarvan er ten minste één een gereglementeerde entiteit met statutaire zetel in de Unie is — en met andere entiteiten een financieel conglomeraat vormt;

16.   „bevoegde autoriteiten”: de nationale autoriteiten van de lidstaten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen gemachtigd zijn om toezicht uit te oefenen op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen, vermogensbeheerders of beheerders van alternatieve beleggingsfondsen, hetzij op individuele, hetzij op groepsbrede basis;

17.   „relevante bevoegde autoriteiten”:

a)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het sectorale groepsbrede toezicht op de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat, en met name op de moederonderneming die aan het hoofd van een sector staat;

b)

de overeenkomstig artikel 10 benoemde coördinator indien deze verschilt van de onder a) bedoelde autoriteiten;

c)

andere betrokken bevoegde autoriteiten indien die naar het oordeel van de onder a) en onder b) bedoelde autoriteiten relevant zijn.

18.   „intragroeptransacties”: alle transacties waarbij gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat rechtstreeks of middellijk en al dan niet tegen betaling een beroep doen op andere ondernemingen binnen dezelfde groep of op door „nauwe banden” met de ondernemingen in die groep verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen voor de uitvoering van een al dan niet contractuele verplichting hetzij tot betaling, hetzij anderszins;

19.   „risicoconcentratie”: alle potentieel verliesgevende risicoposities die groot genoeg zijn om de solvabiliteit of de financiële positie in het algemeen van de gereglementeerde entiteiten in het financiële conglomeraat in gevaar te brengen, als gevolg van tegenpartijrisico/kredietrisico, beleggingsrisico, verzekeringsrisico, marktrisico, andere risico’s, dan wel een combinatie of wisselwerking van deze risico’s.

Tot de inwerkingtreding van overeenkomstig artikel 21 bis, lid 1, onder b), vast te stellen technische reguleringsnormen, wordt in het onder punt 17, onder c), bedoelde oordeel in het bijzonder rekening gehouden met het marktaandeel dat de gereglementeerde entiteiten van het financieel conglomeraat in andere lidstaten hebben, inzonderheid indien dit meer dan 5 % bedraagt, en met het belang van iedere in een andere lidstaat gevestigde gereglementeerde entiteit in het financieel conglomeraat.

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1, 2 en 3 worden vervangen door:

„1.   De activiteiten van een groep worden geacht in hoofdzaak plaats te vinden in de financiële sector in de zin van artikel 2, punt 14, onder b), i), indien het verhoudingsgetal tussen het balanstotaal van de tot de groep behorende gereglementeerde en niet-gereglementeerde entiteiten uit de financiële sector en het balanstotaal van de groep als geheel groter is dan 40 %.

2.   De activiteiten in de verschillende financiële sectoren worden geacht significant te zijn in de zin van artikel 2, punt 14, onder a), iii), of punt 14, onder b), iii), indien voor elke financiële sector het gemiddelde van het verhoudingsgetal tussen het balanstotaal van die financiële sector en het balanstotaal van de tot de groep behorende entiteiten uit de financiële sector en het verhoudingsgetal tussen de solvabiliteitsvereisten van die financiële sector en de totale solvabiliteitsvereisten van de tot de groep behorende entiteiten uit de financiële sector groter is dan 10 %.

Voor de toepassing van deze richtlijn is de kleinste financiële sector in een financieel conglomeraat de sector met het laagste gemiddelde, en de belangrijkste financiële sector in een financieel conglomeraat de sector met het hoogste gemiddelde. Voor het berekenen van het gemiddelde en voor het meten van de kleinste en de belangrijkste financiële sector, worden de sector banken en de sector beleggingsdiensten samengenomen.

Vermogensbeheerders moeten worden toegevoegd aan de sector waartoe zij binnen de groep behoren; indien zij niet uitsluitend tot één sector binnen de groep behoren, worden zij aan de kleinste financiële sector toegevoegd.

Beheerders van alternatieve beleggingsfondsen worden toegevoegd aan de sector waartoe zij binnen de groep behoren. Indien zij niet uitsluitend tot één sector binnen de groep behoren, worden zij aan de kleinste financiële sector toegevoegd.

3.   Sectoroverschrijdende activiteiten worden eveneens geacht significant te zijn in de zin van artikel 2, punt 14, onder a), iii), of punt 14, onder b), iii), indien het balanstotaal van de kleinste financiële sector van de groep groter is dan 6 miljard EUR.

Indien de groep onder de in lid 2 van dit artikel bedoelde drempel blijft, kunnen de relevante bevoegde autoriteiten bij onderlinge overeenkomst besluiten de groep niet als een financieel conglomeraat aan te merken. Zij kunnen ook besluiten de bepalingen van de artikelen 7, 8 of 9 niet toe te passen, indien zij oordelen dat het onder de werkingssfeer van deze richtlijn brengen van de groep of de toepassing van die bepalingen in het licht van de doeleinden van het aanvullende toezicht onnodig, dan wel ongepast of misleidend is.

Besluiten genomen in overeenstemming met dit lid worden aan de andere bevoegde autoriteiten meegedeeld en worden, behoudens buitengewone omstandigheden, door de bevoegde autoriteiten openbaar gemaakt.

3 bis.   Indien de groep de in lid 2 van dit artikel bedoelde drempel bereikt, maar de kleinste sector niet groter is dan 6 miljard EUR, kunnen de relevante bevoegde autoriteiten bij onderlinge overeenkomst besluiten de groep niet als een financieel conglomeraat aan te merken. Zij kunnen ook besluiten de bepalingen van de artikelen 7, 8 of 9 niet toe te passen, indien zij oordelen dat het onder de werkingssfeer van deze richtlijn brengen van de groep of de toepassing van die bepalingen in het licht van de doeleinden van het aanvullende toezicht onnodig, dan wel ongepast of misleidend is.

Besluiten genomen in overeenstemming met dit lid worden aan de andere bevoegde autoriteiten meegedeeld en worden, behoudens buitengewone omstandigheden, door de bevoegde autoriteiten openbaar gemaakt.”;

b)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

een entiteit buiten beschouwing laten bij de berekening van de verhoudingsgetallen in de gevallen bedoeld in artikel 6, lid 5, tenzij de entiteit van een lidstaat naar een derde land verhuisd is en er aanwijzingen zijn dat de entiteit haar locatie veranderd heeft om zich aan regulering te onttrekken.”;

ii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„c)

één of meer deelnemingen in de kleinere sector buiten beschouwing laten indien deze deelnemingen bepalend zijn voor de identificatie van een groep als financieel conglomeraat en bijeen genomen van te verwaarlozen belang zijn in relatie tot de oogmerken van het aanvullend toezicht.”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 kunnen de relevante bevoegde autoriteiten in uitzonderlijke gevallen bij onderlinge overeenkomst het op het balanstotaal gebaseerde criterium vervangen door één of meer van de volgende parameters of aanvullen met één of meer van deze parameters, indien zij van oordeel zijn dat deze parameters van bijzondere relevantie zijn met het oog op het aanvullende toezicht krachtens deze richtlijn: inkomensstructuur, activiteiten buiten de balanstelling en totaal aan beheerd vermogen.”;

d)

de volgende leden worden toegevoegd:

„8.   De Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (31) (EBA), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (32) (EIOPA), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (33) (ESMA) (hierna gezamenlijk: European Supervisory Authorities — ESA), zullen via het Gemengd Comité van de ESA (Gemengde Comité) gemeenschappelijke richtsnoeren uitvaardigen, gericht op de convergentie van de toezichtpraktijken wat betreft de toepassing van de leden 2, 3, 3 bis, 4 en 5 van dit artikel.

9.   De bevoegde autoriteiten herbeoordelen op jaarlijkse basis de ontheffingen op de toepassing van het aanvullend toezicht en evalueren de kwantitatieve indicatoren die in dit artikel worden genoemd alsmede de risicobeoordelingen van financiële groepen.

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Te dien einde:

werken de bevoegde autoriteiten die tot de groep behorende gereglementeerde entiteiten een vergunning hebben verleend, nauw samen;

doet een bevoegde autoriteit, indien zij van oordeel is dat een gereglementeerde entiteit waaraan zij vergunning heeft verleend, deel uitmaakt van een groep die een financieel conglomeraat zou kunnen zijn, doch die nog niet in overeenstemming met de bepalingen van deze richtlijn als zodanig is aangemerkt, haar standpunt dienaangaande toekomen aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten en aan het Gemengd Comité.”;

b)

in lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De coördinator informeert tevens de bevoegde autoriteiten die vergunningen hebben verleend aan gereglementeerde entiteiten in de groep, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, en het Gemengd Comité.”;

c)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   Het Gemengd Comité maakt de lijst van de financiële conglomeraten opgesteld in overeenstemming met in artikel 2, lid 14, bekend op zijn website en houdt deze actueel. Op de website van elk van de ESA wordt deze informatie via een hyperlink beschikbaar gemaakt.

De naam van elke in artikel 1 bedoelde gereguleerde entiteit in een financieel conglomeraat wordt vermeld op een lijst, die het Gemengd Comité op zijn website bekendmaakt en actueel houdt.”.

4)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2, onder b), wordt vervangen door:

„b)

elke gereglementeerde entiteit waarvan de moederonderneming een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie is;”;

b)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   Elke gereglementeerde entiteit waarop geen aanvullend toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig lid 2 en waarvan de moederonderneming een gereglementeerde entiteit of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in een derde land is, wordt onderworpen aan het aanvullende toezicht op het niveau van het financiële conglomeraat in de mate en op de wijze zoals bepaald in artikel 18.”;

c)

in lid 4 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Voor de toepassing van dat aanvullend toezicht moet ten minste één van de entiteiten een gereglementeerde entiteit zijn als bedoeld in artikel 1 en moeten de voorwaarden van artikel 2, punt 14, onder a), ii), of van artikel 2, punt 14, onder b), ii), alsmede van artikel 2, punt 14, onder a), iii), of van artikel 2, punt 14, onder b), iii), vervuld zijn. De relevante bevoegde autoriteiten nemen hun besluit met inachtneming van de doeleinden van het aanvullende toezicht zoals bepaald in deze richtlijn.”.

5)

In artikel 6 worden leden 3 en 4 vervangen door:

„3.   Voor de berekening van de kapitaaltoereikendheidsvereisten als bedoeld in de eerste alinea van lid 2 vallen de volgende entiteiten onder het aanvullende toezicht op de wijze en in de mate als bepaald in bijlage I:

a)

een kredietinstelling, een financiële instelling of een onderneming die nevendiensten verricht;

b)

een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsholding;

c)

een beleggingsonderneming;

d)

een gemengde financiële holding.

4.   Bij de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheidsvereisten voor een financieel conglomeraat door middel van methode 1 („Consolidatie van jaarrekeningen” — bijlage I bij deze richtlijn) worden het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten van de entiteiten in de groep berekend door toepassing van de overeenkomstige sectorale voorschriften inzake de vorm en de mate van de consolidatie die zijn neergelegd in met name de artikelen 133 en 134 van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 221 van Richtlijn 2009/138/EG.

Bij de toepassing van methode 2 (Aftrek en aggregatie) zoals genoemd in bijlage I wordt rekening gehouden met het proportionele deel van het geplaatst kapitaal dat rechtstreeks of middellijk door de moederonderneming of onderneming die een deelneming in een andere entiteit van de groep bezit, gehouden wordt.”.

6)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   In afwachting van verdere coördinatie van de Uniewetgeving kunnen de lidstaten kwantitatieve limieten vaststellen, hun bevoegde autoriteiten toestaan om kwantitatieve limieten te stellen, of andere toezichtmaatregelen nemen ter verwezenlijking van de doeleinden van het aanvullende toezicht met betrekking tot enigerlei risicoconcentratie op het niveau van een financieel conglomeraat.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   De ESA vaardigen via het Gemengd Comité gemeenschappelijke richtsnoeren uit, gericht op de convergentie van de toezichtpraktijken met betrekking tot de uitoefening van het aanvullende toezicht op risicoconcentratie, zoals voorzien in de leden 1 tot en met 4. Om overlapping te vermijden waarborgen de richtsnoeren dat de toepassing van de toezichtinstrumenten waarin dit artikel voorziet, in lijn wordt gebracht met de toepassing van artikelen 106 tot en met 118 van Richtlijn 2006/48/EG en met artikel 244 van Richtlijn 2009/138/EG. Zij vaardigen specifieke gemeenschappelijke richtsnoeren uit voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel op deelnemingen van het financiële conglomeraat in gevallen waarin nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften de toepassing van artikel 14, lid 2, van deze richtlijn verhinderen.”.

7)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   In afwachting van verdere coördinatie van de Uniewetgeving kunnen de lidstaten kwantitatieve limieten en kwalitatieve vereisten vaststellen, hun bevoegde autoriteiten toestaan om kwantitatieve limieten en kwalitatieve vereisten vast te stellen, of andere toezichtmaatregelen nemen ter verwezenlijking van de doelstellingen van het aanvullende toezicht met betrekking tot de intragroeptransacties van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   De ESA vaardigen via het Gemengd Comité gemeenschappelijke richtsnoeren uit, gericht op de convergentie van de toezichtpraktijken ten aanzien van de uitoefening van het aanvullende toezicht op intragroeptransacties, zoals voorzien in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel. Om overlapping te vermijden waarborgen de richtsnoeren dat de toepassing van de toezichtinstrumenten waarin dit artikel voorziet, in lijn wordt gebracht met de toepassing van artikel 245 van Richtlijn 2009/138/EG. Zij vaardigen specifieke gemeenschappelijke richtsnoeren uit voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel op deelnemingen van het financiële conglomeraat in gevallen waarin nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften de toepassing van artikel 14, lid 2, van deze richtlijn verhinderen.”.

8)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De lidstaten zorgen ervoor dat er in alle ondernemingen die onder het aanvullende toezicht ingevolge artikel 5 vallen, adequate procedures voor interne controle van toepassing zijn voor de productie van alle gegevens en inlichtingen die relevant zijn voor het aanvullende toezicht.

De lidstaten verplichten de gereguleerde entiteiten op het niveau van financieel conglomeraat om hun bevoegde autoriteit regelmatig bijzonderheden mee te delen omtrent hun juridische structuur, bestuur, en organisatiestructuur, met inbegrip van alle gereguleerde entiteiten, niet gereguleerde dochterondernemingen en significante bijkantoren.

De lidstaten verplichten de gereguleerde entiteiten om op het niveau van financieel conglomeraat jaarlijks een beschrijving van hun juridische structuur, bestuur, en organisatiestructuur voor het publiek openbaar te maken, hetzij door volledige vermelding, hetzij bij wijze van verwijzingen naar gelijkwaardige informatie.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„6.   De bevoegde autoriteiten stemmen de uitoefening van het aanvullende toezicht op de internecontrole- en risicobeheerprocedures waarin dit artikel voorziet af op de toezichtprocessen waarin artikel 124 van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 248 van Richtlijn 2009/138/EG voorzien. Te dien einde vaardigen de ESA via het Gemengd Comité gemeenschappelijke richtsnoeren uit, zowel gericht op de convergentie van de toezichtpraktijken ten aanzien van de uitoefening van het aanvullende toezicht op de internecontrole- en risicobeheerprocedures waarin dit artikel voorziet, als met betrekking tot de consistentie met de toezichtprocessen zoals voorzien door artikel 124 van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 248 van Richtlijn 2009/138/EG. Zij vaardigen specifieke gemeenschappelijke richtsnoeren uit voor de toepassing van dit artikel op deelnemingen van het financiële conglomeraat in gevallen waarin nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften de toepassing van artikel 14, lid 2, van deze richtlijn verhinderen.”.

9)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 9 ter

Stresstests

1.   De lidstaten kunnen de coördinator verplichten voor adequate en regelmatige stresstests voor de financiële conglomeraten te zorgen. Zij verplichten de relevante bevoegde autoriteiten nauw samen te werken met de coördinator.

2.   Met het oog op EU-wijde stresstests kunnen de ESA, via het Gemengd Comité en in samenwerking met de Europees Comité voor systeemrisico’s, opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (34), aanvullende parameters ontwikkelen die de specifieke risico’s kunnen identificeren, die aan financiële conglomeraten zijn verbonden, in overeenstemming met de Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010. De coördinator zal de resultaten van deze stresstests mededelen aan het Gemengd Comité.

10)

Artikel 10, lid 2, onder b), wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt ii) wordt de eerste alinea vervangen door:

„ii)

indien ten minste twee gereglementeerde entiteiten met statutaire zetel in de Unie dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan één van deze entiteiten vergunning is verleend in de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van de gereglementeerde entiteit waaraan in die lidstaat vergunning is verleend;”;

b)

punt iii) wordt vervangen door:

„iii)

indien ten minste twee gereglementeerde entiteiten met statutaire zetel in de Unie dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan geen van deze entiteiten vergunning is verleend in de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de gereglementeerde entiteit met het hoogste balanstotaal in de belangrijkste financiële sector;”.

11)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   Onverminderd de mogelijkheid tot delegatie van specifieke toezichtbevoegdheden en -verantwoordelijkheden overeenkomstig de Uniewetgeving, laat het bestaan van een coördinator die verantwoordelijk is voor specifieke taken inzake het aanvullende toezicht op de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat, de in de sectorale voorschriften omschreven taken en verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten onverlet.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   De uit hoofde van deze afdeling vereiste samenwerking en de uitoefening van de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel en artikel 12 vermelde taken en, onder voorbehoud van vertrouwelijkheidsvereisten en van de wetgeving van de Unie, de passende coördinatie en samenwerking met de relevante toezichthoudende autoriteiten van derde landen, zullen worden verricht door krachtens artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG of artikel 248, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG op te richten colleges.

De in lid 1, tweede alinea, bedoelde coördinatieregelingen worden apart opgenomen in de schriftelijke coördinatieregeling die wordt ingesteld krachtens artikel 131 van Richtlijn 2006/48/EG of artikel 248 van Richtlijn 2009/138/EG. De coördinator beslist, als voorzitter van een krachtens artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG of artikel 248, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG op te richten college, welke andere bevoegde autoriteiten aan een vergadering of een activiteit van dat college deelnemen.”.

12)

In artikel 12, lid 1, tweede alinea, wordt punt a) vervangen door:

„a)

het in kaart brengen van de juridische structuur, bestuur, en organisatiestructuur van de groep, met inbegrip van alle gereguleerde entiteiten, niet gereguleerde dochterondernemingen en significante bijkantoren die tot het financieel conglomeraat behoren, de houders van gekwalificeerde deelnemingen op niveau van de uiteindelijke moederonderneming, alsmede van de bevoegde autoriteiten voor de gereglementeerde entiteiten in de groep;”.

13)

In artikel 12 bis wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De coördinatoren verschaffen het Gemengd Comité de informatie zoals bedoeld in artikel 9, lid 4, en artikel 12, lid 1, tweede alinea, onder a). Het Gemengd Comité maakt aan de relevante bevoegde autoriteiten informatie bekend omtrent de juridische structuur, het bestuur, en de organisatiestructuur van financiële conglomeraten.”.

14)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 12 ter

Gemeenschappelijke richtsnoeren

1.   De ESA stellen via het Gemengd Comité gemeenschappelijke richtsnoeren op over de wijze waarop risicobeoordelingen van financiële conglomeraten door de bevoegde autoriteit moeten worden uitgevoerd. Deze gemeenschappelijke richtsnoeren moeten er in het bijzonder voor zorgen dat risicobeoordelingen de juiste instrumenten omvatten om de door de financiële conglomeraten gelopen groepsrisico’s te evalueren.

2.   De ESA stellen, via het Gemengd Comité, gemeenschappelijke richtsnoeren vast voor het ontwikkelen van toezichtpraktijken voor het aanvullend toezicht op gemengde financiële holdings als passende aanvulling op het groepstoezicht als bedoeld in de Richtlijnen 98/78/EG en 2009/138/EG, of eventueel het toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG. Zulke richtsnoeren maken het mogelijk alle relevante risico’s op te nemen in het toezicht, terwijl tegelijkertijd potentiële overlappingen in bedrijfseconomische toezicht worden vermeden.”.

15)

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

Moederondernemingen in een derde land”;

b)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   De bevoegde autoriteiten kunnen andere methoden toepassen die een adequaat aanvullend toezicht op de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat verzekeren. Die methoden moeten door de coördinator worden goedgekeurd, na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten kunnen met name de oprichting verlangen van een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie, en deze richtlijn toepassen op gereguleerde entiteiten in het financieel conglomeraat dat door de holding wordt gecontroleerd. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat deze methoden het doel van het aanvullend toezicht uit hoofde van deze richtlijn realiseren, en zij zullen de andere betrokken autoriteiten en de Commissie daarvan in kennis stellen.”.

16)

Artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

Samenwerking met de bevoegde autoriteiten van derde landen

Artikel 39, leden 1 en 2, van Richtlijn 2006/48/EG, artikel 10 bis van Richtlijn 98/78/EG en artikel 264 van Richtlijn 2009/138/EG zijn mutatis mutandis van toepassing bij onderhandelingen over overeenkomsten met één of meer derde landen over middelen voor de uitoefening van het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat.”.

17)

De titel van hoofdstuk III wordt vervangen door:

18)

Artikel 20 wordt vervangen door:

„Artikel 20

Aan de Commissie verleende bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de technische aanpassingen die in deze richtlijn moeten worden gemaakt op de volgende gebieden:

a)

preciseren van de in artikel 2 vervatte definities om bij de toepassing van deze richtlijn rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;

b)

het in lijn brengen van de terminologie en de verwoording van de definities van deze richtlijn aan latere besluiten van de Unie inzake gereglementeerde entiteiten en aanverwante onderwerpen;

c)

preciseren van de in bijlage I beschreven berekeningsmethoden om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten en bedrijfseconomische technieken.

Deze maatregelen hebben geen betrekking op de aan de Commissie gedelegeerde en verleende bevoegdheid ten aanzien van de in artikel 21 bis vermelde punten.”.

19)

In artikel 21 worden de leden 2, 3 en 5 geschrapt.

20)

Artikel 21 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea van lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

„d)

artikel 6, lid 2, teneinde uniformiteit te verzekeren van het model (met instructies) voor, en de frequenties en, waar zulks van toepassing is, de data voor rapportering te bepalen.”;

b)

de volgende alinea wordt ingevoegd:

„1 bis.   Om een consistente toepassing van de artikelen 2, 7 en 8 en van bijlage II te waarborgen kunnen de ESA via het Gemengd Comité, een ontwerp voor bindende technische normen opstellen om tot een preciezere formulering te komen van de definities zoals opgenomen in artikel 2 en ter coördinatie van de bepalingen die worden vastgesteld op grond van de artikelen 7 en 8 en bijlage II.

Het Gemengd Comité legt dit ontwerp voor bindende technische normen uiterlijk op 1 januari 2015 aan de Commissie voor.

De bevoegdheid om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk de Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure, wordt aan de Commissie toegekend.”;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Binnen twee jaar na de vaststelling van elke technische uitvoeringsnormen overeenkomstig lid 2, onder a), stellen de lidstaten een eenvormig model voor de rapportage van de in dit artikel genoemde berekeningen verplicht, en bepalen zij de frequentie van, en de data voor, deze rapportage.”.

21)

In hoofdstuk III worden de volgende artikelen ingevoegd:

„Artikel 21 ter

Gemeenschappelijke richtsnoeren

De ESA vaardigen via het Gemengd Comité gemeenschappelijke richtsnoeren uit zoals bedoeld in artikel 3, lid 8, artikel 7, lid 5, artikel 8, lid 5, artikel 9, lid 6, artikel 11, lid 1, derde alinea, artikel 12 ter en artikel 21, lid 4, in overeenstemming met de procedure van respectievelijk artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 21 quater

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van dit artikel.

2.   De in artikel 20 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een periode van vier jaar vanaf 9 december 2011. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de termijn van vier jaar een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheid. De delegatie van bevoegdheden zal stilzwijgend worden verlengd voor perioden van gelijke duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke periode bezwaar maakt tegen een verlenging.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 20 verleende bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag volgend op de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, geeft zij daarvan gelijktijdig kennis aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 20 vastgestelde gedelegeerde handeling, treedt pas in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving ervan aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.”.

22)

In artikel 30 wordt de eerste alinea vervangen door:

„In afwachting van verdere coördinatie van de sectorale voorschriften zorgen de lidstaten ervoor dat vermogensbeheerders vallen onder:

a)

het toepassingsgebied van het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, of het toepassingsgebied van het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep;

b)

het toepassingsgebied van het aanvullende toezicht in de zin van deze richtlijn, indien de groep een financieel conglomeraat is, en

c)

het identificatieproces in overeenstemming met artikel 3, lid 2.”.

23)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 30 bis

Beheerders van alternatieve beleggingsfondsen

1.   In afwachting van verdere coördinatie van de sectorale voorschriften zorgen de lidstaten ervoor dat beheerders van alternatieve beleggingsfondsen vallen onder:

a)

het toepassingsgebied van het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, of het toepassingsgebied van het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep;

b)

het toepassingsgebied van het aanvullende toezicht in de zin van deze richtlijn, indien de groep een financieel conglomeraat is, en

c)

het identificatieproces in de zin van artikel 3, lid 2.

2.   Voor de toepassing van lid 1 bepalen de lidstaten, dan wel geven zij hun bevoegde autoriteiten de bevoegdheid te besluiten, volgens welke sectorale voorschriften (sector banken, sector verzekeringen of sector beleggingsdiensten) beheerders van alternatieve beleggingsfondsen worden meegenomen in het geconsolideerde of het aanvullende toezicht zoals bedoeld in lid 1, onder a). Voor de doeleinden van dit lid zijn de relevante sectorale voorschriften betreffende de vorm en de mate waarin financiële instellingen worden meegenomen mutatis mutandis van toepassing op beheerders van alternatieve beleggingsfondsen. Voor de toepassing van het in lid 1, onder b) van bedoelde aanvullende toezicht wordt de beheerder van alternatieve beleggingsfondsen behandeld als deel uitmakend van de sector waaronder hij uit hoofde van lid 1, onder a), valt.

Indien een beheerder van een alternatief beleggingsfonds deel uitmaakt van een financieel conglomeraat wordt elke vermelding van het begrip gereglementeerde entiteit en elke vermelding van het begrip bevoegde autoriteiten en relevante bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze richtlijn geacht respectievelijk beheerders van alternatieve beleggingsfondsen en de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op beheerders van alternatieve beleggingsfondsen te omvatten. Dit is mutatis mutandis van toepassing op onder a) van het eerste lid bedoelde groepen.”.

24)

Bijlage I wordt gewijzigd in overeenstemming met bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 3

Wijzigingen in Richtlijn 2006/48/EG

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Artikel 39 en artikelen 124 tot en met 143 zijn van toepassing op financiële holdings, gemengde financiële holdings en op gemengde holdings die hun hoofdkantoor in de Unie hebben.”.

2)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten 14 tot en met 17 worden vervangen door de volgende tekst:

„14.   „moederkredietinstelling in een lidstaat”: een kredietinstelling die een kredietinstelling of een financiële instelling als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft in een dergelijke instelling en die zelf geen dochteronderneming is van een andere kredietinstelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

15.   „financiële moederholding in een lidstaat”: een financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een kredietinstelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

15 bis.   „gemengde financiële moederholding in een lidstaat”: een gemengde financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een kredietinstelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

16.   „EU-moederkredietinstelling”: een moederkredietinstelling in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een andere kredietinstelling waaraan in een van de lidstaten vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

17.   „financiële EU-moederholding”: een financiële holding in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een kredietinstelling waaraan in een van de lidstaten vergunning is verleend, of van een andere in een lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

17 bis.   „gemengde financiële EU-moederholding”: een gemengde financiële moederholding in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een kredietinstelling waaraan in een van de lidstaten vergunning is verleend, of van een andere in een lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;”;

b)

het volgende punt wordt ingevoegd:

„19 bis.   „gemengde financiële holding”: een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG;”;

c)

punt 48 wordt vervangen door:

„48.   „consoliderende toezichthouder”: de bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis op EU-moederkredietinstellingen en kredietinstellingen die onder de zeggenschap van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding staan;”.

3)

Artikel 14 wordt vervangen door:

„Artikel 14

Elke toekenning van een vergunning wordt ter kennis gebracht van de EBA. De naam van elke kredietinstelling waaraan een vergunning is verleend, wordt opgenomen in een lijst, die door de EBA op haar website wordt gepubliceerd en actueel wordt gehouden. De bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis verschaft de betrokken bevoegde autoriteiten en de EBA alle informatie met betrekking tot de bankgroep overeenkomstig artikel 12, lid 3, artikel 22, lid 1, en artikel 73, lid 3, in het bijzonder omtrent de juridische en organisatorische structuur en het bestuur van de groep.”.

4)

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder b), wordt vervangen door:

„b)

In derde landen gevestigde kredietinstellingen, waarvan de moederonderneming, ongeacht of het gaat om een kredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding, haar hoofdkantoor in de Unie heeft.”;

b)

lid 2, onder a), wordt vervangen door:

„a)

dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de informatie kunnen verkrijgen die nodig is voor het toezicht op basis van de geconsolideerde financiële situatie van in de Unie gevestigde kredietinstellingen, financiële holdings of gemengde financiële holdings die in derde landen gevestigde kredietinstellingen of financiële instellingen als dochteronderneming hebben, of deelnemingen hebben in zulke instellingen;”.

5)

Artikel 69, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten mogen van de in lid 1 genoemde mogelijkheid gebruikmaken indien de moederonderneming een financiële holding of gemengde financiële holding is, die in dezelfde lidstaat als de kredietinstelling is gevestigd, mits het is onderworpen aan hetzelfde toezicht als kredietinstellingen, en in het bijzonder aan de in artikel 71, lid 1, vastgelegde normen.”.

6)

Artikel 71, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Onverminderd de artikelen 68, 69 en 70 voldoen kredietinstellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële moederholding in een lidstaat of van een gemengde financiële moederholding in een lidstaat, in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 133 aan de verplichtingen van de artikelen 75, 120 en 123 en van afdeling 5 op basis van de geconsolideerde financiële positie van deze financiële holding of gemengde financiële holding.

Als meerdere kredietinstellingen onder de zeggenschap staan van een financiële moederholding in een lidstaat of van een gemengde financiële moederholding in een lidstaat, is de eerste alinea alleen van toepassing op de kredietinstelling die ingevolge de artikelen 125 en 126 onderworpen is aan toezicht op geconsolideerde basis.”.

7)

Artikel 72, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Kredietinstellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding, voldoen op basis van de geconsolideerde financiële positie van deze financiële holding of deze gemengde financiële holding aan het bepaalde in hoofdstuk 5.

Significante dochterondernemingen van financiële EU-moederholdings of van gemengde financiële EU-moederholdings maken de in bijlage XII, deel 1, punt 5, genoemde informatie openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.”.

8)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 72 bis

1.   Indien een gemengde financiële holding onderworpen is aan gelijkwaardige bepalingen van zowel deze richtlijn als van Richtlijn 2002/87/EG, met name in termen van risicogebaseerd toezicht, kan de consoliderende toezichthouder, na overleg met de overige betrokken toezichthoudende autoriteiten die met het toezicht op de dochterondernemingen belast zijn, besluiten op deze gemengde financiële holding alleen de relevante bepaling van Richtlijn 2002/87/EG toe te passen.

2.   Indien een gemengde financiële holding onderworpen is aan gelijkwaardige bepalingen van zowel deze richtlijn als van Richtlijn 2009/138/EG, met name in termen van risicogebaseerd toezicht, kan de consoliderende toezichthouder, in onderlinge overeenstemming met de groepstoezichthouder van de verzekeringssector, besluiten om alleen de bepaling toe te passen van de richtlijn die betrekking heeft op de meest significante financiële sector als omschreven in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2002/87/EG.

3.   De consoliderende toezichthouder brengt de EBA en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (35) (EIOPA) van de krachtens de leden 1 en 2 van dit artikel genomen besluiten op de hoogte. De EBA, EIOPA en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (36) (ESMA) stellen via het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (Gemengd Comité) richtsnoeren op om toezichtpraktijken te laten convergeren en stellen ontwerpen van technische reguleringsnormen op, die zij binnen drie jaar na de vaststelling van de richtsnoeren aan de Commissie voorleggen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

9)

Artikel 73, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De bevoegde autoriteiten verplichten kredietinstellingen die een dochteronderneming zijn, de voorschriften van artikelen 75, 120 en 123 en van afdeling 5 van deze richtlijn op gesubconsolideerde basis toe te passen als deze kredietinstellingen, of hun moederonderneming als deze moederonderneming een financiële holding of gemengde financiële holding is, een kredietinstelling, een financiële instelling of een vermogensbeheerder in de zin van artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/87/EG als een in een derde land gevestigde dochteronderneming hebben of een deelneming in een dergelijke onderneming hebben.”.

10)

Artikel 80, lid 7, onder a), komt als volgt te luiden:

„a)

de tegenpartij is een instelling of een financiële holding, gemengde financiële holding, financiële instelling, vermogensbeheerder of een nevendiensten verrichtende onderneming waarop passende prudentiële voorschriften van toepassing zijn;”.

11)

Artikel 84 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Als een EU-moederkredietinstelling en haar dochterondernemingen of een financiële EU-moederholding en haar dochterondernemingen of een gemengde financiële EU-moederholding en haar dochterondernemingen de IRB centraal toepassen, kunnen de bevoegde autoriteiten ermee akkoord gaan dat de moeder- en dochteronderneming samen voldoen aan de in deel 4 van bijlage VII vermelde minimumvereisten.”;

b)

lid 6 komt als volgt te luiden:

„6.   Als de EU-moederkredietinstelling en haar dochterondernemingen, de financiële EU-moederholding en haar dochterondernemingen of de gemengde financiële EU-moederholding en haar dochterondernemingen de IRB willen toepassen, werken de voor de verschillende rechtspersonen bevoegde autoriteiten nauw samen, op basis van de voorschriften van de artikelen 129 tot en met 132.”.

12)

Artikel 89, lid 1, onder e), komt als volgt te luiden:

„e)

vorderingen van een kredietinstelling op een tegenpartij die haar moederonderneming, dochteronderneming of een dochteronderneming van haar moederonderneming is, mits het bij deze tegenpartij een instelling of een financiële holding, gemengde financiële holding, een financiële instelling, een vermogensbeheerder of een nevendiensten verrichtende onderneming is, waarop passende prudentiële voorschriften van toepassing zijn of een onderneming waarmee een betrekking bestaat zoals bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, en vorderingen tussen kredietinstellingen die voldoen aan de eisen bepaald in artikel 80, lid 8;”.

13)

Artikel 105, leden 3 en 4, worden vervangen door:

„3.   Als een EU-moederkredietinstelling en haar dochterondernemingen of de dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding een geavanceerde meetbenadering willen toepassen, werken de voor de verschillende rechtspersonen bevoegde autoriteiten nauw samen, zoals voorzien in de artikelen 129 tot en met 132. Daarbij wordt rekening gehouden met de in deel 3 van bijlage X genoemde componenten.

4.   Als een EU-moederkredietinstelling en haar dochterondernemingen of de dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding een geavanceerde meetbenadering centraal toepassen, mogen de bevoegde autoriteiten ermee instemmen dat moeder- en dochterondernemingen samen voldoen aan de kwalificatiecriteria die in deel 3 van bijlage X worden genoemd.”.

14)

Artikel 122 bis, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Wanneer een EU- moederkredietinstelling, een financiële EU-moederholding of gemengde financiële EU-moederholding, dan wel een dochteronderneming daarvan, als initiator of sponsor vorderingen securitiseert van verscheidene kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of andere financiële instellingen die onder het toezicht op geconsolideerde basis vallen, kan aan het in lid 1 bedoelde vereiste worden voldaan aan de hand van de geconsolideerde situatie van de gelieerde EU-moederkredietinstelling, de financiële EU-moederholding of gemengde financiële EU-moederholding. Dit lid is enkel van toepassing indien de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of financiële instellingen die de gesecuritiseerde vorderingen hebben gecreëerd, zich ertoe verbonden hebben de vereisten van lid 6 in acht te nemen en de informatie die nodig is om te voldoen aan de vereisten van lid 7, tijdig aan de initiator of sponsor en aan de EU-moederkredietinstelling, de financiële EU-moederholding of gemengde financiële EU-moederholding te verstrekken.”.

15)

Artikel 125, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Indien de moederonderneming van een kredietinstelling een financiële moederholding in een lidstaat, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding is, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteiten die aan deze kredietinstelling de in artikel 6 bedoelde vergunning hebben verleend.”.

16)

Artikel 126 wordt vervangen door:

„Artikel 126

1.   Indien kredietinstellingen waaraan in meer dan één lidstaat vergunning is verleend, dezelfde financiële moederholding in een lidstaat, dezelfde gemengde financiële moederholding in een lidstaat, dezelfde financiële EU-moederholding of dezelfde gemengde financiële EU-moederholding als moederonderneming hebben, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de autoriteiten die bevoegd zijn voor de kredietinstelling waaraan vergunning is verleend in de lidstaat waar de financiële holding of gemengde financiële holding is opgericht.

Indien moederondernemingen van kredietinstellingen waaraan in meer dan één lidstaat vergunning is verleend, meer dan één financiële holding of gemengde financiële holding omvatten, die hun hoofdkantoor in verschillende lidstaten hebben, en zich in elk van deze lidstaten een kredietinstelling bevindt, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteit voor de kredietinstelling met het hoogste balanstotaal.

2.   Indien meer dan één kredietinstelling waaraan in de Europese Unie vergunning is verleend, dezelfde financiële holding of dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan geen van deze kredietinstellingen vergunning is verleend in de lidstaat waar de financiële holding of gemengde financiële holding is opgericht, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de kredietinstelling met het hoogste balanstotaal; voor de toepassing van deze richtlijn wordt deze kredietinstelling als de instelling beschouwd die onder de zeggenschap staat van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding.

3.   In bijzondere gevallen mogen de bevoegde autoriteiten onderling overeenkomen van de criteria in de leden 1 en 2 af te wijken, als de toepassing ervan, gelet op de kredietinstellingen en het relatieve belang van hun werkzaamheden in de verschillende lidstaten, ongepast zou zijn, en ze mogen een andere bevoegde autoriteit aanwijzen die op geconsolideerde basis toezicht zal houden. In die gevallen bieden de bevoegde autoriteiten, alvorens een besluit te nemen, de EU-moederkredietinstelling, de financiële EU-moederholding, de gemengde financiële EU-moederholding dan wel de kredietinstelling met het hoogste balanstotaal de gelegenheid haar mening ten aanzien van dit besluit kenbaar te maken.

4.   De bevoegde autoriteiten brengen de Commissie en EBA op de hoogte van elke in het kader van lid 3 verleende vrijstelling.”.

17)

Artikel 127 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten stellen in voorkomend geval de maatregelen vast die nodig zijn om financiële holdings of gemengde financiële holdings in het geconsolideerde toezicht te betrekken. Onverminderd artikel 135 houdt de consolidatie van de financiële positie van de financiele holding of de gemengde financiële holding voor de bevoegde autoriteiten geenszins de verplichting in de financiële holding of de gemengde financiële holding te onderwerpen aan toezicht op individuele basis.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten bepalen dat hun met het toezicht op geconsolideerde basis belaste bevoegde autoriteiten de in artikel 137 bedoelde inlichtingen mogen verzoeken van de dochteronderneming van een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding die niet onder het toezicht op geconsolideerde basis vallen. In dat geval zijn de in dat artikel bedoelde procedures voor toezending en verificatie van de inlichtingen van toepassing.”.

18)

Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea van lid 1 wordt de inleidende gedeelte vervangen door:

„1.   De bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis op EU-moederkredietinstellingen en kredietinstellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding, neemt, naast de verplichtingen die krachtens de bepalingen van deze richtlijn op haar rusten, de volgende taken op zich:”;

b)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

„2.   Als een EU-moederkredietinstelling met haar dochterondernemingen of de gezamenlijke dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding een aanvraag indienen voor de in artikel 84, lid 1, artikel 87, lid 9, artikel 105, en in deel 6 van bijlage III bedoelde toelating, beslissen de bevoegde autoriteiten in onderling overleg of de aanvraag wordt ingewilligd en welke voorwaarden eventueel aan zo’n vergunning moeten worden verbonden.”;

c)

in lid 3:

i)

wordt de eerste alinea vervangen door:

„3.   De consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding stellen alles in het werk om tot een gezamenlijk besluit te komen over de toepassing van de artikelen 123 en 124 om uit te maken of het geconsolideerde eigen vermogen van de groep toereikend is voor haar financiële situatie en risicoprofiel en het niveau van eigen vermogen voor de toepassing van artikel 136, lid 2, voor elke entiteit binnen de bankgroep en op geconsolideerde basis vereist is.”;

ii)

wordt de vijfde alinea vervangen door:

„Het besluit over de toepassing van de artikelen 123, 124 en 136, lid 2, wordt op individuele of gesubconsolideerde basis genomen door de desbetreffende, bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling, een financiële EU-moederholding of gemengde financiële EU-moederholding, nadat de door de consoliderende toezichthouder geuite standpunten en voorbehouden naar behoren in overweging zijn genomen. Indien één van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de termijn van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 naar de EBA heeft verwezen, stellen de bevoegde autoriteiten hun besluit uit en wachten zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af, en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als de verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet naar de EBA doorverwezen na het verstrijken van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.”;

iii)

wordt de negende alinea vervangen door:

„Het in de eerste alinea bedoelde gezamenlijk besluit en elk besluit dat bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit overeenkomstig de alinea’s 4 en 5 wordt genomen, wordt elk jaar geactualiseerd of, in uitzonderlijke gevallen, indien een bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding, de consoliderende toezichthouder schriftelijk en met volledige opgaaf van redenen verzoekt het besluit betreffende de toepassing van artikel 136, lid 2, te actualiseren. In dat laatste geval kan de actualisering op bilaterale basis aan de orde worden gesteld tussen de consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteit die daarom heeft verzocht.”.

19)

In artikel 131 bis, lid 2, komt de zesde alinea als volgt te luiden:

„De volgende autoriteiten kunnen deelnemen aan colleges van toezichthouders:

a)

de bevoegde autoriteiten belast met het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding;

b)

de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst waar significante bijkantoren als bedoeld in artikel 42 bis zijn gevestigd;

c)

in voorkomend geval centrale banken, en

d)

in voorkomend geval en onder geheimhoudingsvereisten die naar het oordeel van alle bevoegde autoriteiten gelijkwaardig zijn met de vereisten in de artikelen 44 tot en met 52, de bevoegde autoriteiten van derde landen.”.

20)

Artikel 132, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vijfde alinea wordt vervangen door:

„Met name verstrekken de bevoegde autoriteiten die belast zijn met het geconsolideerde toezicht op EU-moederkredietinstellingen en kredietinstellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding, aan de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten die toezicht houden op dochterondernemingen van deze moederondernemingen alle relevante informatie. Bij het bepalen van de omvang van de relevante informatie wordt rekening gehouden met het belang van deze dochterondernemingen in het financiële stelsel van deze lidstaten.”;

b)

in de zesde alinea wordt punt a) vervangen door:

„a)

het in kaart brengen van de juridische structuur, het bestuur en de organisatiestructuur van de groep, met inbegrip van alle gereguleerde entiteiten, niet-gereguleerde dochterondernemingen en significante bijkantoren die tot de groep behoren, moederondernemingen, overeenkomstig artikel 12, lid 3, artikel 22, lid 1, en artikel 73, lid 3, alsmede het in kaart brengen van de bevoegde autoriteiten voor de gereglementeerde entiteiten in de groep;”.

21)

Artikel 135 komt als volgt te luiden:

„Artikel 135

De lidstaten eisen dat personen die het bedrijf van een financiële holding of gemengde financiële holding feitelijk leiden, voldoende betrouwbaar zijn en voldoende ervaring bezitten om deze functies uit te oefenen.”.

22)

In artikel 139, lid 3, wordt de eerste alinea, vervangen door:

„3.   De lidstaten staan toe dat hun bevoegde autoriteiten de in lid 2 bedoelde inlichtingen uitwisselen, met dien verstande dat, met betrekking tot financiële holdings, gemengde financiële holdings, financiële instellingen of ondernemingen die nevendiensten verrichten, het inwinnen of bezitten van inlichtingen geenszins betekent dat de bevoegde autoriteiten op de instellingen of ondernemingen afzonderlijk toezicht moeten houden.”.

23)

Artikel 140 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   Indien een kredietinstelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding of een gemengde holding zeggenschap heeft over één of meer dochterondernemingen die verzekeringsondernemingen zijn of andere ondernemingen die beleggingsdiensten verrichten waarvoor een vergunningsstelsel geldt, werken de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten die van overheidswege belast zijn met het toezicht op de verzekeringsondernemingen of op de genoemde andere ondernemingen die beleggingsdiensten verrichten nauw samen. Onverminderd hun respectieve bevoegdheden delen deze autoriteiten elkaar alle inlichtingen mee waardoor de vervulling van hun taak kan worden vergemakkelijkt en controle op de activiteit en de financiële positie van alle aan hun toezicht onderworpen ondernemingen kan worden uitgeoefend.”;

b)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   De met het toezicht op geconsolideerde basis belaste bevoegde autoriteiten stellen een lijst op van de in artikel 71, lid 2, bedoelde financiële holdings of gemengde financiële holdings. Deze lijst wordt aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, aan de EBA en aan de Commissie gezonden.”.

24)

De artikelen 141 en 142 worden vervangen door:

„Artikel 141

Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat bij de toepassing van deze richtlijn in welbepaalde gevallen inlichtingen wensen te verifiëren betreffende een in een andere lidstaat gelegen kredietinstelling, financiële holding, financiële instelling, onderneming die nevendiensten verricht, gemengde holding, gemengde financiële holding, dochteronderneming als bedoeld in artikel 137, of dochteronderneming als bedoeld in artikel 127, lid 3, verzoeken zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat om deze verificatie. De autoriteiten die een dergelijk verzoek ontvangen, geven hieraan binnen het kader van hun bevoegdheid gevolg door de verificatie zelf te verrichten, door de verzoekende autoriteiten toestemming te verlenen om de verificatie te verrichten, dan wel door toe te staan dat de verificatie door een auditor of een deskundige wordt verricht. De verzoekende bevoegde autoriteit kan aan de verificatie deelnemen indien zij deze niet zelf verricht.

Artikel 142

De lidstaten bepalen dat, onverminderd hun strafrechtelijke bepalingen, jegens financiële holdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings, of verantwoordelijke bestuurders daarvan, die wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen overtreden welke ter uitvoering van de artikelen 124 tot en met 141 en van het onderhavige artikel zijn vastgesteld, sancties of maatregelen kunnen worden opgelegd om aan de vastgestelde overtredingen een einde te maken of de oorzaken daarvan weg te nemen. De bevoegde autoriteiten werken nauw samen opdat deze sancties of maatregelen de beoogde uitwerking hebben, inzonderheid als het hoofdbestuur of de hoofdvestiging van een financiële holding, een gemengde financiële holding of een gemengde holding zich niet in dezelfde lidstaat als zijn statutaire zetel bevindt.”.

25)

Artikel 143 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   Indien de moederonderneming van een kredietinstelling een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in een derde land is en er op de kredietinstelling geen toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig artikelen 125 en 126 wordt uitgeoefend, gaan de bevoegde autoriteiten na of de kredietinstelling onderworpen is aan geconsolideerd toezicht dat door de bevoegde autoriteit van een derde land wordt uitgeoefend en dat gelijkwaardig is met dat op grond van de in de onderhavige richtlijn neergelegde beginselen.

De verificatie geschiedt door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk zou zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis indien lid 3 van toepassing was, op verzoek van de moederonderneming of van een van de gereglementeerde entiteiten die in de Europese Unie een vergunning hebben verkregen, dan wel op eigen initiatief. De bevoegde autoriteit raadpleegt de andere betrokken bevoegde autoriteiten.”;

b)

in lid 3 wordt de derde alinea vervangen door:

„De bevoegde autoriteiten kunnen in het bijzonder verlangen dat een financiële holding of gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie wordt opgericht en kunnen op de geconsolideerde positie van deze financiële holding of gemengde financiële holding de bepalingen inzake het toezicht op geconsolideerde basis toepassen.”.

26)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 146 bis

De lidstaten verplichten de kredietinstellingen om op het niveau van de bankgroep jaarlijks een beschrijving van hun juridische structuur, en van hun bestuur en organisatiestructuur openbaar te maken, hetzij door volledige vermelding, hetzij door verwijzing naar gelijkwaardige informatie.”.

27)

Bijlage X wordt gewijzigd in overeenstemming met bijlage III bij deze richtlijn.

Artikel 4

Wijzigingen in Richtlijn 2009/138/EG

Richtlijn 2009/138/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 212, lid 1, komen punten f) en g) als volgt te luiden:

„f)   „verzekeringsholding”: een moederonderneming die geen gemengde financiële holding is, en waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het verkrijgen en houden van deelnemingen in dochterondernemingen die uitsluitend of hoofdzakelijk verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, dan wel verzekerings- of herverzekeringsondernemingen van derde landen zijn, van welke dergelijke dochterondernemingen er ten minste één een verzekerings- of herverzekeringsonderneming is;

g)   „gemengde verzekeringsholding”: een moederonderneming die geen verzekeringsonderneming, verzekeringsonderneming van een derde land, herverzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming van een derde land, verzekeringsholding of gemengde financiële holding is, en die onder haar dochterondernemingen ten minste één verzekerings- of herverzekeringsonderneming telt;

h)   „gemengde financiële holding”: een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG.”.

2)

In artikel 213 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

„2.   De lidstaten zien erop toe dat het toezicht op groepsniveau wordt uitgeoefend:

a)

overeenkomstig de artikelen 218 tot en met 258 op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die een deelnemende onderneming in ten minste één verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land zijn;

b)

overeenkomstig de artikelen 218 tot en met 258 op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen waarvan de moederonderneming een verzekeringsholding of gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie is;

c)

overeenkomstig de artikelen 260 tot en met 263 op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen waarvan de moederonderneming een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding is met hoofdkantoor in een derde land, of een verzekerings- of herverzekeringsonderneming in een derde land;

d)

overeenkomstig artikel 265 op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen waarvan de moederonderneming een gemengde verzekeringsholding is.

3.   In de in lid 2, onder a) of b), bedoelde gevallen, waarin de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming of de verzekeringsholding of gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie hetzij een verbonden onderneming van een gereglementeerde entiteit of zelf een gereglementeerde entiteit is, of een gemengde financiële holding die overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2002/87/EG aan aanvullend toezicht is onderworpen, kan de groepstoezichthouder, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten, besluiten het in artikel 244 van deze richtlijn bedoelde toezicht op de risicoconcentratie, het in artikel 245 van deze richtlijn bedoelde toezicht op intragroeptransacties, of beide, niet uit te oefenen op het niveau van deze deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming of deze verzekeringsholding of gemengde financiële holding.

4.   Indien een gemengde financiële holding onderworpen is aan gelijkwaardige bepalingen van zowel deze richtlijn als van Richtlijn 2002/87/EG, met name in termen van risicogebaseerd toezicht, kan de groepstoezichthouder, na overleg met de overige betrokken toezichthoudende autoriteiten, besluiten om op deze gemengde financiële holding alleen de relevante bepalingen van Richtlijn 2002/87/EG toe te passen.

5.   Indien een gemengde financiële holding onderworpen is aan gelijkwaardige bepalingen van zowel deze richtlijn als van Richtlijn 2006/48/EG, met name in termen van risicogebaseerd toezicht, kan de met de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteit, in onderlinge overeenstemming met de consoliderende toezichthouder van de sector banken en de sector beleggingsdiensten, besluiten om alleen de bepalingen toe te passen van de richtlijn die betrekking heeft op de belangrijkste sector als omschreven in overeenstemming met artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2002/87/EG.

6.   De groepstoezichthouder brengt de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (37) (EBA) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (38) (EIOPA) op de hoogte van de krachtens de leden 4 en 5 ter genomen besluiten. De EBA, EIOPA en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 (39) (ESMA), stellen via het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (Gemengd Comité) richtsnoeren op om de toezichtpraktijken te laten convergeren en stellen binnen drie jaar na de goedkeuring van deze richtsnoeren een voorstel op voor technische reguleringsnormen, die zij binnen drie jaar na de vaststelling van de richtsnoeren aan de Commissie voorleggen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

3)

Artikel 214, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De uitoefening van het groepstoezicht overeenkomstig artikel 213 betekent niet dat de toezichthoudende autoriteiten een toezichtfunctie moeten uitoefenen ten aanzien van de verzekeringsonderneming van een derde land, de herverzekeringsonderneming van een derde land, de verzekeringsholding, de gemengde financiële holding of de gemengde verzekeringsholding als zodanig, onverminderd artikel 257 wat verzekeringsholdings of gemengde financiele holdings betreft.”.

4)

In artikel 215 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   Ingeval de in artikel 213, lid 2, onder a) en b), bedoelde deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding of gemengde financiele holding zelf een dochteronderneming van een andere verzekerings- of herverzekeringsonderneming of van een andere verzekeringsholding of van een andere gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie is, zijn de artikelen 218 tot en met 258 alleen van toepassing op het niveau van de uiteindelijke moederverzekerings- of -herverzekeringsonderneming, verzekeringsholding of gemengde financiële holding die zijn hoofdkantoor in de Unie heeft.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde uiteindelijke moederverzekerings- of -herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding of gemengde financiële holding die zijn hoofdkantoor in de Unie heeft, een dochteronderneming is van een overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2002/87/EG aan aanvullend toezicht onderworpen onderneming, kan de groepstoezichthouder, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten, besluiten het in artikel 244 bedoelde toezicht op de risicoconcentratie, het in artikel 245 bedoelde toezicht op intragroeptransacties, of beide, niet uit te oefenen op het niveau van deze uiteindelijke moederonderneming of vennootschap.”.

5)

Artikel 216, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Indien het in de Unie gelegen hoofdkantoor van de in artikel 213, lid 2, onder a) en b), bedoelde deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding of gemengde financiële holding niet in dezelfde lidstaat is gelegen als de in artikel 215 bedoelde uiteindelijke moederonderneming op Gemeenschapsniveau, kunnen de lidstaten hun toezichthoudende autoriteiten toestaan dat zij, na raadpleging van de groepstoezichthouder en deze uiteindelijke moederonderneming op Unieniveau, besluiten de uiteindelijke moederverzekerings- of -herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding of gemengde financiële holding op nationaal niveau aan het groepstoezicht te onderwerpen.”.

6)

Artikel 219 wordt vervangen door:

„Artikel 219

Berekeningsfrequentie

1.   De groepstoezichthouder zorgt ervoor dat de in artikel 218, leden 2 en 3, bedoelde berekeningen ten minste eenmaal per jaar worden uitgevoerd, door de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, door de verzekeringsholding of door de gemengde financiële holding.

De voor de berekening benodigde gegevens en de resultaten van de berekening worden aan de groepstoezichthouder voorgelegd door de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, of, indien aan het hoofd van de groep geen verzekerings- of herverzekeringsonderneming staat, door de verzekeringsholding of de gemengde financiële holding of door de tot de groep behorende onderneming die door de groepstoezichthouder na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten en met de groep zelf is aangewezen.

2.   Het solvabiliteitskapitaalvereiste (Solvency Capital Requirement) van de groep wordt continu door de verzekeringsonderneming, de herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding en de gemengde financiële holding bewaakt. Wanneer het risicoprofiel van de groep in significante mate afwijkt van de veronderstellingen die aan het laatst gerapporteerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep ten grondslag liggen, wordt het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep onmiddellijk herberekend en aan de groepstoezichthouder medegedeeld.

Indien er aanwijzingen zijn dat het risicoprofiel van de groep in aanzienlijke mate is gewijzigd sinds de datum waarop de laatste rapportage van het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep heeft plaatsgevonden, kan de groepstoezichthouder een herberekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep verlangen.”.

7)

Artikel 226 wordt vervangen door:

„Artikel 226

Verzekeringstussenholdings

1.   Bij de berekening van de groepssolvabiliteit van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming met een deelneming in een verbonden verzekeringsonderneming, een verbonden herverzekeringsonderneming, een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land, middels een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding, wordt met de positie van de verzekeringsholding of gemengde financiële holding in aanmerking genomen.

Louter voor deze berekening wordt de verzekeringstussenholding of de gemengde financiële tussenholding behandeld als betrof het een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die onderworpen is aan de voorschriften van titel I, hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdelingen 1, 2 en 3, met betrekking tot het solvabiliteitskapitaalvereiste en aan dezelfde voorwaarden als die van titel I, hoofdstuk VI, afdeling 3, onderafdelingen 1, 2 en 3, met betrekking tot het voor het solvabiliteitskapitaalvereiste in aanmerking komend eigen vermogen.

2.   Indien een verzekeringstussenholding of een gemengde financiële tussenholding achtergestelde schuldvorderingen of ander in aanmerking komend eigen vermogen bezit waarvoor overeenkomstig artikel 98 een bovengrens geldt, worden deze bestanddelen slechts als in aanmerking komend eigen vermogen erkend ten belope van het bedrag dat wordt verkregen door de in artikel 98 vastgelegde bovengrens toe te passen op het totale in aanmerking komend eigen vermogen op groepsniveau in vergelijking met het solvabiliteitskapitaalvereiste op groepsniveau.

In aanmerking komend eigen vermogen van een verzekeringstussenholding of een gemengde financiële tussenholding, waarvoor de voorafgaande toestemming van de toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 90 zou zijn vereist indien het wordt gehouden door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, mag alleen in de berekening van de groepssolvabiliteit worden betrokken voor zover daarvoor toestemming is gekregen van de groepstoezichthouder.”.

8)

In artikel 231, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   Indien een verzekerings- of herverzekeringsonderneming en haar verbonden ondernemingen, of indien de verbonden ondernemingen van een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding gezamenlijk een aanvraag indienen om zowel het geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep als het solvabiliteitskapitaalvereiste van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in de groep op basis van een intern model te mogen berekenen, bepalen de betrokken toezichthoudende autoriteiten in onderling overleg of zij deze aanvraag al dan niet inwilligen en onder welke eventuele voorwaarden deze aanvraag wordt ingewilligd.”.

9)

Artikel 233, lid 5, wordt vervangen door:

„5.   Indien een verzekerings- of herverzekeringsonderneming en haar verbonden ondernemingen, of de verbonden ondernemingen van een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding gezamenlijk een aanvraag indienen om het solvabiliteitskapitaalvereiste van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in de groep op basis van een intern model te mogen berekenen, is artikel 231 mutatis mutandis van toepassing.”.

10)

In titel III, hoofdstuk II, deel 1, komt de titel van onderafdeling 5 als volgt te luiden:

11)

Artikel 235 wordt vervangen door:

„Artikel 235

Groepssolvabiliteit van een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding

1.   Indien verzekerings- en herverzekeringsondernemingen dochterondernemingen van een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding zijn, draagt de groepstoezichthouder er zorg voor dat de solvabiliteit van de groep op het niveau van de verzekeringsholding of de gemengde financiële holding wordt berekend met toepassing van artikel 220, lid 2, tot en met artikel 233.

2.   Bij deze berekening wordt de moederonderneming behandeld als betrof het een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die onderworpen is aan de voorschriften van titel I, hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdelingen 1, 2 en 3, met betrekking tot het solvabiliteitskapitaalvereiste en aan dezelfde voorwaarden als die van titel I, hoofdstuk VI, afdeling 3, onderafdelingen 1, 2 en 3, met betrekking tot het voor het solvabiliteitskapitaalvereiste in aanmerking komend eigen vermogen.”.

12)

Artikel 243 wordt vervangen door:

„Artikel 243

Dochterondernemingen van een verzekeringsholding en een gemengde financiële holding

De artikelen 236 tot en met 242 zijn mutatis mutandis van toepassing op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die dochterondernemingen van een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding zijn.”.

13)

Artikel 244, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten schrijven voor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen of verzekeringsholdings of gemengde financiële holdings regelmatig en ten minste eenmaal per jaar iedere significante risicoconcentratie op het niveau van de groep aan de groepstoezichthouder moeten rapporteren, tenzij artikel 215, lid 2, van toepassing is.

De benodigde informatie wordt aan de groepstoezichthouder medegedeeld door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming die aan het hoofd van de groep staat of, indien geen verzekerings- of herverzekeringsonderneming aan het hoofd van de groep staat, door de verzekeringsholding, de gemengde financiële holding of de verzekerings- of herverzekeringsonderneming in de groep welke door de groepstoezichthouder na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten en met de groep is aangewezen.

De in de eerste alinea bedoelde risicoconcentraties staan onder controle van de groepstoezichthouder.”.

14)

Artikel 245, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten schrijven voor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, verzekeringsholdings en gemengde financiële holdings regelmatig en ten minste eenmaal per jaar alle significante intragroeptransacties door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in een groep aan de groepstoezichthouder moeten rapporteren, met inbegrip van transacties met een natuurlijke persoon die nauwe banden heeft met een onderneming van die groep, tenzij artikel 215, lid 2, van toepassing is.

Daarnaast schrijven de lidstaten voor dat zeer significante intragroeptransacties moeten worden gerapporteerd zo spoedig als praktisch mogelijk is.

De benodigde informatie wordt aan de groepstoezichthouder meegedeeld door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming die aan het hoofd van de groep staat of, indien aan het hoofd van de groep geen verzekerings- of herverzekeringsonderneming staat, door de verzekeringsholding, de gemengde financiële holding of de verzekerings- of herverzekeringsonderneming in de groep welke door de groepstoezichthouder na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten en met de groep is aangewezen.

De intragroeptransacties staan onder toezichthoudende controle van de groepstoezichthouder.”.

15)

In artikel 246, lid 4, komen de eerste, tweede en derde alinea’s als volgt te luiden:

„4.   De lidstaten schrijven voor dat de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding of de gemengde financiële holding de bij artikel 45 voorgeschreven beoordeling op het niveau van de groep moeten uitvoeren. De op groepsniveau uitgevoerde beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit wordt overeenkomstig de voorschriften van hoofdstuk III door de groepstoezichthouder gecontroleerd.

Wanneer de berekening van de solvabiliteit op het niveau van de groep wordt uitgevoerd volgens methode 1 zoals bedoeld in artikel 230, dan zorgt de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding of de gemengde financiële holding ervoor dat de groepstoezichthouder een helder inzicht heeft in het verschil tussen de som van de solvabiliteitskapitaalvereisten van alle verbonden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van de groep en het geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep.

De deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding of de gemengde financiële holding mag, als de groepstoezichthouder daarmee instemt, alle bij artikel 45 voorgeschreven beoordelingen tegelijkertijd op het niveau van de groep en op het niveau van een dochteronderneming van de groep uitvoeren en mag zij een enkel document opstellen dat op alle beoordelingen betrekking heeft.”.

16)

Artikel 247, lid 2, onder b), wordt vervangen door:

„b)

indien aan het hoofd van een groep geen verzekerings- of herverzekeringsonderneming staat, de volgende toezichthoudende autoriteit:

i)

indien de moederonderneming van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding is, de toezichthoudende autoriteit die aan deze verzekerings- of herverzekeringsonderneming vergunning heeft verleend;

ii)

indien meerdere verzekerings- of herverzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in de Unie dezelfde verzekeringsholding of gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan een van deze ondernemingen vergunning is verleend in de lidstaat waar de verzekeringsholding of gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, de toezichthoudende autoriteit van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan in die lidstaat vergunning is verleend;

iii)

indien meerdere verzekeringsholdings of gemengde financiële holdings met hoofdkantoor in verschillende lidstaten aan het hoofd van de groep staan en er in elk van deze lidstaten een verzekerings- of herverzekeringsonderneming is, de toezichthoudende autoriteit van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming met het hoogste balanstotaal;

iv)

indien meerdere verzekerings- of herverzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in de Unie dezelfde verzekeringsholding of gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan geen van deze ondernemingen vergunning is verleend in de lidstaat waar de verzekeringsholding of gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, de toezichthoudende autoriteit van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan in die lidstaat vergunning is verleend met het hoogste balanstotaal, of

v)

indien de groep een groep is zonder moederonderneming, of in elk geval niet bedoeld onder i) tot en met iv) de toezichthoudende autoriteit die vergunning heeft verleend aan de verzekerings- of herverzekeringsonderneming met het hoogste balanstotaal.”.

17)

Aan artikel 249, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De groepstoezichthouder verschaft de betrokken toezichthoudende autoriteiten en EIOPA informatie met betrekking tot de groep, in overeenstemming met artikel 19, artikel 51, lid 1, en artikel 254, lid 2, met name over de juridische structuur, het bestuur en de organisatiestructuur van de groep.”.

18)

In artikel 256 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   De lidstaten schrijven voor dat deelnemende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen of verzekeringsholdings en gemengde financiële holdings jaarlijks een verslag over de solvabiliteit en de financiële toestand op het niveau van de groep openbaar moeten maken. De artikelen 51, 53, 54 en 55 zijn mutatis mutandis van toepassing.

2.   Een deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding kan, mits de groepstoezichthouder daarmee instemt, één enkel verslag over haar solvabiliteit en financiële toestand verstrekken, dat het volgende bevat:

a)

de informatie op het niveau van de groep welke overeenkomstig lid 1 openbaar moet worden gemaakt;

b)

de informatie voor elk van de dochterondernemingen binnen de groep, welke informatie individueel te identificeren dient te zijn en welke overeenkomstig de artikelen 51, 53, 54 en 55 openbaar moet worden gemaakt.

Alvorens overeenkomstig de eerste alinea zijn instemming te geven raadpleegt de groepstoezichthouder de leden van het college van toezichthouders, waarbij hij naar behoren rekening houdt met hun standpunten en voorbehouden.”.

19)

Artikel 257 wordt vervangen door:

„Artikel 257

Bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van verzekeringsholdings en gemengde financiële holdings

De lidstaten eisen dat alle personen die de verzekeringsholding of gemengde financiële holding feitelijk besturen, betrouwbaar en deskundig genoeg zijn om deze functies uit te oefenen.

Artikel 42 is mutatis mutandis van toepassing.”.

20)

In artikel 258 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   Indien de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen in een groep de voorschriften van de artikelen 218 tot en met 246 niet naleven, of indien de voorschriften in acht worden genomen maar de solvabiliteit toch dreigt te worden ondermijnd, of indien de intragroeptransacties of de risicoconcentraties de financiële positie van de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen bedreigen, wordt door de volgende autoriteiten de nodige maatregelen worden getroffen om de situatie zo spoedig mogelijk recht te zetten:

a)

de groepstoezichthouder wat de verzekeringsholding en gemengde financiële holding betreft;

b)

de toezichthoudende autoriteiten wat de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen betreft.

Indien de groepstoezichthouder in het in de eerste alinea, onder a), bedoelde geval geen van de toezichthoudende autoriteiten is van de lidstaat waar de verzekeringsholding of gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, stelt de groepstoezichthouder deze toezichthoudende autoriteiten in kennis van zijn bevindingen opdat deze de nodige maatregelen kunnen nemen.

Indien de groepstoezichthouder in het in de eerste alinea, onder b), bedoelde geval geen van de toezichthoudende autoriteiten is van de lidstaat waar de verzekerings- of herverzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft, stelt de groepstoezichthouder deze toezichthoudende autoriteiten in kennis van zijn bevindingen opdat deze de nodige maatregelen kunnen nemen.

Onverminderd lid 2, bepalen de lidstaten welke maatregelen hun toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot verzekeringsholdings en gemengde financiële holdings kunnen nemen.

De betrokken toezichthoudende autoriteiten, ook de groepstoezichthouder, coördineren zo nodig hun maatregelen.

2.   Onverminderd hun strafrechtelijke bepalingen, voorzien de lidstaten in sancties of andere maatregelen ten aanzien van verzekeringsholdings en gemengde financiële holdings die de wettelijke, reglementaire of bestuursrechtelijke bepalingen overtreden die ter omzetting van deze richtlijn zijn uitgevaardigd, of ten aanzien van de personen die daadwerkelijk leiding geven aan deze ondernemingen. De toezichthoudende autoriteiten werken nauw samen om erop toe te zien dat die sancties of maatregelen doeltreffend zijn, met name wanneer het hoofdbestuur of hoofdvestiging van een verzekeringsholding of gemengde financiële holding niet in dezelfde lidstaat is gevestigd als statutaire zetel.”.

21)

Artikel 262 wordt vervangen door:

„Artikel 262

Moederondernemingen die in een derde land zijn gevestigd: ontbreken van gelijkwaardigheid

1.   Indien de overeenkomstig artikel 260 uitgevoerde verificatie uitwijst dat een gelijkwaardig toezicht ontbreekt, passen de lidstaten mutatis mutandis op de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen ofwel de artikelen 218 tot en met 258, met uitzondering van de artikelen 236 tot en met 243, ofwel één van de in lid 2 van dit artikel bedoelde methoden toe.

De algemene beginselen en methoden vervat in de artikelen 218 tot en met 258 zijn van toepassing op het niveau van de verzekeringsholding, de gemengde financiële holding, de verzekeringsonderneming van het derde land of de herverzekeringsonderneming van het derde land.

Uitsluitend voor de berekening van de groepssolvabiliteit wordt de moederonderneming behandeld alsof het een verzekerings- of herverzekeringsonderneming was die onderworpen is aan dezelfde voorwaarden als die van titel I, hoofdstuk VI, afdeling 3, onderafdelingen 1, 2 en 3, wat het voor het solvabiliteitskapitaalvereiste in aanmerking komend eigen vermogen betreft, en aan:

a)

een overeenkomstig de beginselen van artikel 226 bepaald solvabiliteitskapitaalvereiste als het een verzekeringsholding of gemengde financiële holding is;

b)

een overeenkomstig de beginselen van artikel 227 bepaald solvabiliteitskapitaalvereiste als het een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land is.

2.   De lidstaten staan hun toezichthoudende autoriteiten toe andere methoden toe te passen die een passend toezicht op de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in een groep waarborgen. Die methoden moeten worden goedgekeurd door de de groepstoezichthouder, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten.

De toezichthoudende autoriteiten kunnen meer bepaald verlangen dat een verzekeringsholding met hoofdkantoor in de Unie of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie wordt opgericht, en op de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in de groep aan het hoofd waarvan deze verzekeringsholding of gemengde financiële holding staat, deze titel toepassen.

De gekozen methoden bieden de mogelijkheid de doeleinden van het groepstoezicht als omschreven in deze titel te verwezenlijken en worden aan de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten en de Commissie medegedeeld.”.

22)

In artikel 263 worden de eerste en tweede alinea vervangen door:

„Ingeval de in artikel 260 bedoelde moederonderneming zelf een dochteronderneming van een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding die zijn hoofdkantoor in een derde land heeft, dan wel een verzekerings- of herverzekeringsonderneming van een derde land is, voeren de lidstaten de verificatie als bedoeld in artikel 260 alleen uit op het niveau van de uiteindelijke moederonderneming die een verzekeringsholding van een derde land, een gemengde financiële holding van een derde land, een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land is.

Toezichthoudende autoriteiten kunnen evenwel, bij gebreke van een gelijkwaardig toezicht als bedoeld in artikel 260, een nieuwe verificatie uitvoeren op een lager niveau waar er een moederonderneming van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen bestaat, ongeacht of het een verzekeringsholding van een derde land, een gemengde financiële holding van een derde land, een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land betreft.”.

Artikel 5

Evaluatie

De Commissie onderwerpt Richtlijn 2002/87/EG, inclusief de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op grond daarvan zijn uitgevaardigd, aan een volledige evaluatie. Na die evaluatie brengt de Commissie per 31 december 2012 verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, waarin zij met name aandacht besteedt aan het toepassingsgebied van deze richtlijn, waaronder de vraag of dit moet worden uitgebreid door herziening van artikel 3, en aan de toepassing van deze richtlijn op niet-gereguleerde entiteiten, en in het bijzonder „special purpose vehicles”. Het verslag behandelt ook de identificatiecriteria voor financiële conglomeraten in handen van meer algemene niet-financiële groepen, waarvan de gezamenlijke activiteiten in de bank-, verzekerings- en beleggingssector van wezenlijk belang zijn op de interne markt voor financiële diensten.

De Commissie dient ook na te gaan of de ESA’s via het Gemengd Comité richtsnoeren moeten uitvaardigen voor de beoordeling van dit wezenlijk belang.

In ditzelfde kader moet het verslag ingaan op systeemrelevante financiële conglomeraten die door hun omvang, onderlinge verwevenheid of complexe structuur bijzonder kwetsbaar zijn, en die moeten worden geïdentificeerd door analoge toepassing van de normen die door de Raad voor Financiële stabiliteit en het Comité van Basel voor het banktoezicht worden uitgewerkt. Daarnaast moet in het verslag de mogelijkheid worden bezien om verplichte stresstesten in te voeren. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 6

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 juni 2013 aan de artikelen 1, 2 en 3 van deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel.

2.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om met ingang van 10 juni 2013 aan artikel 4 van deze richtlijn te voldoen. Zij brengen de tekst van die bepalingen en een transponeringstabel onmiddellijk ter kennis van de Commissie.

3.   In afwijking van lid 1, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om met ingang van 22 juli 2013 te voldoen aan artikel 2, lid 23 van deze richtlijn, alsmede aan artikel 2, lid 1, en artikel 2, lid 2, onder a), van deze richtlijn voor zover deze bepalingen een wijziging inhouden van artikel 1, artikel 2, leden 4, 5 bis en 16, en artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2002/87/EG met betrekking tot beheerders van alternatieve beleggingsfondsen. Zij brengen de tekst van die maatregelen en een concordantietabel tussen die maatregelen en de richtlijn onmiddellijk ter kennis van de Commissie.

4.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

5.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 8

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 november 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

W. SZCZUKA


(1)  PB C 62 van 26.2.2011, blz. 1.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 5 juli 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 november 2011.

(3)  PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

(4)  Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3).

(5)  Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (derde richtlijn schadeverzekering) (PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1).

(6)  Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen in een verzekerings- of herverzekeringsgroep (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201).

(12)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(13)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(15)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(16)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(17)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(18)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(19)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(20)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(21)  Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(23)  Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1).

(24)  Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1).

(25)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(26)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

(27)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(28)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

(29)  PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.

(30)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.”.

(31)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(32)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(33)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(34)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.”.

(35)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(36)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(37)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(38)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(39)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.


BIJLAGE I

De bijlagen I en II bij Richtlijn 98/78/EG worden als volgt gewijzigd:

A.

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 2.1 wordt:

a)

het tweede streepje van de vierde alinea vervangen door:

„—

wanneer het gaat om een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die verbonden is met een verzekeringsholding of gemengde financiële holding die zijn statutaire zetel in dezelfde lidstaat als de verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming heeft, en zowel de verzekeringsholding of gemengde financiële holding als de verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming in aanmerking worden genomen bij de uitgevoerde berekening.”;

b)

de vijfde alinea vervangen door:

„De lidstaten kunnen ook ervan afzien de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming te berekenen als het gaat om een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming van een andere verzekeringsonderneming, een andere herverzekeringsonderneming, een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding die zijn statutaire zetel in een andere lidstaat heeft, en als de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten zijn overeengekomen om de uitoefening van het aanvullende toezicht aan de bevoegde autoriteit van die laatstgenoemde lidstaat toe te vertrouwen.”.

2)

Punt 2.2 wordt vervangen door:

„2.2.   Verzekeringstussenholdings en gemengde financiële tussenholdings

Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming met een deelneming in een verbonden verzekeringsonderneming, een verbonden herverzekeringsonderneming of in een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land, middels een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding, wordt rekening gehouden met de positie van de verzekeringstussenholding of van de gemengde financiële tussenholding. Louter voor deze berekening, die wordt uitgevoerd overeenkomstig de algemene beginselen en de methoden die in deze bijlage zijn omschreven, wordt deze verzekeringsholding of gemengde financiële holding behandeld alsof het een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming betrof, die onderworpen is aan een solvabiliteitsvereiste gelijk aan nul en aan dezelfde voorwaarden als die van artikel 16 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 27 van Richtlijn 2002/83/EG of artikel 36 van Richtlijn 2005/68/EG wat betreft de vermogensbestanddelen die voor de solvabiliteitsmarge in aanmerking komen.”.

B.

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

2)

De eerste alinea van punt 1 wordt vervangen door:

„1.

In het geval van meerdere in artikel 2, lid 2, bedoelde verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen die dochterondernemingen zijn van een verzekeringsholding, een gemengde financiële holding, een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land en die in verschillende lidstaten gevestigd zijn, zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat de in deze bijlage beschreven methode coherent wordt toegepast.”.

3)

In punt 2 worden het tweede en het derde streepje en de alinea na het derde streepje vervangen door:

„—

indien deze verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming en één of meer andere, in dezelfde lidstaat toegelaten verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, gemengde financiële holding, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land hebben en de eerstgenoemde verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming in aanmerking wordt genomen bij de overeenkomstig deze bijlage voor een van die andere ondernemingen uitgevoerde berekening,

indien deze verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming en één of meer andere, in andere lidstaten toegelaten verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, gemengde financiële holding, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land hebben en er overeenkomstig artikel 4, lid 2, een overeenkomst is gesloten waarbij de uitoefening van het aanvullende toezicht als bedoeld in deze bijlage is toegewezen aan de toezichthoudende autoriteiten van een andere lidstaat.

Ingeval verzekeringsholdings, gemengde financiële holdings of verzekerings- of herverzekeringsondernemingen van een derde land opeenvolgende deelnemingen hebben in de verzekeringsholding, gemengde financiële holding dan wel de verzekerings- of herverzekeringsonderneming van een derde land, mogen de lidstaten de berekeningen van deze bijlage alleen toepassen op het niveau van de uiteindelijke moeder van de verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die als verzekeringsholding, gemengde financiële holding, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land is aan te merken.”.

4)

Punt 3 wordt vervangen door:

„3.

De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat op het niveau van de verzekeringsholding, gemengde financiële holding of verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land op analoge wijze berekeningen worden uitgevoerd als die welke in bijlage I zijn omschreven.

Analoge berekening houdt in dat de in bijlage I beschreven algemene beginselen en methoden worden toegepast ten aanzien van de verzekeringsholding, gemengde financiële holding, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land.

Louter voor deze berekening wordt deze moederonderneming behandeld als betrof het een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming waarvoor de volgende voorwaarden gelden:

een solvabiliteitsvereiste gelijk aan nul wanneer het een verzekeringsholding of gemengde financiële holding betreft;

een solvabiliteitsvereiste vastgesteld volgens de beginselen van punt 2.3 van bijlage I, wanneer het een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land betreft;

dezelfde voorwaarden als die van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 73/239/EEG of artikel 18 van Richtlijn 79/267/EEG wat betreft de vermogensbestanddelen die in aanmerking worden genomen voor de solvabiliteitsmarge.”.


BIJLAGE II

In bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG worden in punt „II. Technische berekeningsmethoden”„Methode 3” en „Methode 4” vervangen door:

„Methode 3: „combinatiemethode”

De bevoegde autoriteiten kunnen een combinatie van methode 1 en methode 2 toestaan.”.


BIJLAGE III

In Richtlijn 2006/48/EG wordt bijlage X, deel 3, afdeling 3, punt 30, vervangen door:

„30.

Wanneer een EU-moederkredietinstelling en haar dochterondernemingen of de dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding van een geavanceerde meetbenadering (Advanced Measurement Approach) gebruik wensen te maken, moet de aanvraag hiertoe een beschrijving bevatten van de methodologie die wordt toegepast om het kapitaalvereiste voor het operationele risico over de verschillende entiteiten van de groep te verdelen.”.