30.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 27/20


VERORDENING (EG) Nr. 67/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 30 november 2009

tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken

(gecodificeerde versie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 156,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

Artikel 155 van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap een geheel van richtsnoeren opstelt betreffende de doelstellingen, de prioriteiten en de grote lijnen van de op het gebied van trans-Europese netwerken overwogen maatregelen en dat de Gemeenschap steun kan verlenen aan projecten van algemeen belang die door de lidstaten worden ondersteund op het gebied van de trans-Europese netwerken. De communautaire bijstand kan overeenkomstig dat artikel worden verleend aan projecten van gemeenschappelijk belang die in het kader van de richtsnoeren als zodanig zijn aangegeven.

(3)

Het is wenselijk algemene regels op te stellen voor de toekenning van communautaire financiële bijstand op het gebied van de trans-Europese netwerken om zodoende de tenuitvoerlegging van artikel 155 mogelijk te maken.

(4)

Voor de financiering van de trans-Europese netwerken moet meer particulier kapitaal worden aangetrokken en moet het partnerschap tussen de openbare en de particuliere sector worden bevorderd.

(5)

De steun van de Gemeenschap kan met name worden verleend in de vorm van haalbaarheidsstudies, garanties voor leningen of rentetariefsubsidies. Deze rentesubsidies en garanties voor leningen hebben met name betrekking op financiële steun van de Europese Investeringsbank of van andere openbare of particuliere financiële instellingen. In bepaalde, naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen rechtstreekse subsidies voor investeringen overwogen worden.

(6)

De garanties voor leningen door het Europees Investeringsfonds of door andere financiële instellingen moeten op commerciële basis worden verstrekt en communautaire financiële bijstand kan de door de ontvangers van deze garanties betaalde premies geheel of gedeeltelijk dekken.

(7)

De communautaire financiële bijstand is hoofdzakelijk bedoeld om de financiële belemmeringen te overwinnen die zich kunnen voordoen in de startfase van een project.

(8)

Het bedrag van de communautaire bijstand moet gerelateerd worden aan de totale investeringskosten. Er moet echter worden voorzien in een hoger percentage van de financiële steun van de Gemeenschap, teneinde de totstandbrenging van grensoverschrijdende verbindingen van prioritaire projecten te stimuleren.

(9)

De totstandbrenging van publiek-private partnerschappen (of andere vormen van samenwerking tussen de overheid en de particuliere sector) vereist een vaste financiële toezegging van de institutionele investeerders die voldoende aantrekkelijk is om particulier kapitaal te mobiliseren. De toekenning van communautaire financiële steun op meerjarenbasis maakt het mogelijk de onzekerheden weg te nemen die een rem op de ontwikkeling van de projecten vormen. Er dienen bijgevolg maatregelen te worden genomen om aan de geselecteerde projecten financiële steun te verlenen op basis van een meerjarige verbintenis.

(10)

De communautaire bijstand voor de projecten moet worden verleend naar gelang van de mate waarin deze bijdraagt tot de doelstellingen van artikel 154 van het Verdrag en tot de andere doelstellingen en prioriteiten waarop de in artikel 155 van het Verdrag bedoelde richtsnoeren betrekking hebben. Ook moet rekening worden gehouden met andere aspecten, zoals het stimuleren van de openbare en particuliere financiering, de directe of indirecte sociaal-economische gevolgen van de projecten, met name voor de werkgelegenheid, alsmede de gevolgen voor het milieu.

(11)

Het is passend om deelneming in risicokapitaal voor investeringsfondsen die zich bij voorrang richten op de verstrekking van risicokapitaal voor projecten inzake trans-Europese netwerken, toe te staan tot 1 % van het totaalbedrag voor de periode 2000-2006, teneinde ervaring met deze vorm van financiering op te doen. Deze grens kan worden opgetrokken tot ten hoogste 2 % na een evaluatie van de werking van dit instrument. Het is tevens passend om de eventuele toekomstige uitbreiding daarvan te bestuderen.

(12)

Het is wenselijk ter verhoging van de doorzichtigheid en om te voldoen aan de verwachtingen voor projecten of groepen projecten die gedurende een lange periode omvangrijke financiële behoeften hebben, dat indicatieve meerjarenprogramma's in specifieke sectoren of op specifieke gebieden worden opgesteld. Deze programma's moeten het totale en jaarlijkse bedrag van de steun vermelden dat gedurende een bepaalde periode voor dergelijke projecten of groepen projecten kan worden uitgetrokken, welk bedrag als referentie moet dienen voor de jaarlijkse besluiten om binnen de jaarlijkse begrotingskredieten financiële steun te verlenen, wanneer deze in overeenstemming zijn met de desbetreffende indicatieve meerjarenprogramma's. De in deze programma's vermelde jaarlijkse bedragen vormen evenwel geen budgettaire betalingsverplichtingen.

(13)

De Commissie moet de potentiële economische levensvatbaarheid van de projecten zorgvuldig beoordelen aan de hand van kosten/baten-analyses en andere relevante criteria, alsook hun financiële rentabiliteit.

(14)

De communautaire financiële bijstandsverlening uit hoofde van artikel 155, lid 1, eerste alinea, derde streepje, van het Verdrag mag het beleid van de Gemeenschap op het gebied van, met name, netwerken en van milieubescherming, mededinging en gunning van overheidsopdrachten niet doorkruisen. De milieubescherming moet een milieu-effectbeoordeling impliceren.

(15)

De respectieve bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten en van de Commissie op het gebied van de financiële controle moeten duidelijk worden omschreven.

(16)

De Commissie dient te zorgen voor een doeltreffende coördinatie van alle communautaire maatregelen, vooral van de TEN-middelen en de middelen uit de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank, die gevolgen hebben voor de trans-Europese netwerken.

(17)

Er dient voor te worden gezorgd dat doeltreffende methoden van evaluatie, toezicht en controle betreffende de bijstandsverlening van de Gemeenschap worden toegepast.

(18)

Het is van belang dat voor passende informatie, publiciteit en transparantie in verband met de gefinancierde activiteiten wordt gezorgd.

(19)

Gezien het belang van de trans-Europese netwerken dient in deze verordening een financieel kader, in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (5), van 4 874 880 000 EUR te worden opgenomen voor de uitvoering van genoemde verordening voor het tijdvak 2000-2006.

(20)

De Raad dient in het licht van het uitvoerige verslag dat de Commissie voor eind 2006 zal indienen, na te gaan of de maatregelen uit hoofde van deze verordening moeten worden gehandhaafd of gewijzigd.

(21)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Omschrijving en werkingssfeer

In deze verordening worden de voorwaarden, voorschriften en procedures vastgesteld voor het verlenen van bijstand van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 155, lid 1, eerste alinea, derde streepje, van het Verdrag aan projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese netwerken voor telecommunicatie-infrastructuren en aan projecten van algemeen belang op het gebied van trans-Europese netwerken voor vervoers- en energie-infrastructuur als bedoeld in artikel 20, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (7).

Artikel 2

In aanmerking komende acties

Bijstand van de Gemeenschap kan alleen worden verleend voor projecten van gemeenschappelijk belang (hierna te noemen „projecten”), die als zodanig zijn aangemerkt in het kader van de richtsnoeren bedoeld in artikel 155, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van het Verdrag.

Tevens komen in aanmerking onderdelen van projecten voor zover zij in technisch en financieel opzicht zelfstandige eenheden vormen.

Artikel 3

Vormen van bijstand

1.   De bijstand van de Gemeenschap voor projecten kan een of meer van de volgende vormen aannemen:

a)

cofinanciering van studies betreffende de projecten, met inbegrip van voorbereidende studies, haalbaarheidsstudies en evaluaties, en andere technische ondersteuningsmaatregelen voor deze studies. De financiële deelneming van de Gemeenschap mag in het algemeen niet meer bedragen dan 50 % van de totale kosten van een studie. In naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen kan op initiatief van de Commissie en met instemming van de betrokken lidstaten de financiële deelneming van de Gemeenschap dit maximum van 50 % overschrijden;

b)

rentesubsidies op door de Europese Investeringsbank of andere openbare of particuliere financiële instellingen verstrekte leningen. In de regel is de duur van de rentesubsidie beperkt tot vijf jaar;

c)

bijdragen in de premies voor garanties voor leningen van het Europees Investeringsfonds of andere financiële instellingen;

d)

in naar behoren gemotiveerde gevallen, rechtstreekse subsidies voor investeringen;

e)

deelneming in risicokapitaal voor investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen die zich bij voorrang richten op de verstrekking van risicokapitaal voor projecten inzake trans-Europese netwerken, en met een belangrijke investering door de particuliere sector; deze deelneming in risicokapitaal bedraagt niet meer dan 1 % van de begrotingsmiddelen uit hoofde van artikel 19. Overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde procedure kan deze grens vanaf 2003 worden opgetrokken tot ten hoogste 2 % in het licht van een door de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen evaluatie van de werking van dit instrument. De deelneming kan plaatsvinden hetzij rechtstreeks in het fonds of in een vergelijkbare financiële instelling, hetzij in een geschikt co-financieringsinstrument dat onder beheer staat van dezelfde fondsbeheerders. De uitvoeringsbepalingen voor deze deelneming in risicokapitaal staan in bijlage I.

2.   In voorkomend geval wordt de in lid 1 genoemde bijstand van de Gemeenschap gecombineerd, teneinde een maximale stimulans te bereiken met de ingezette begrotingsmiddelen, die zo economisch mogelijk moeten worden gebruikt.

3.   De in lid 1 genoemde vormen van bijstand van de Gemeenschap worden selectief gehanteerd, teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van de verschillende typen netwerken en om er voor te zorgen dat de bijstand niet tot mededingingsverstoring tussen de ondernemingen van de sector leidt.

4.   De voor vervoerinfrastructuurprojecten bestemde middelen worden gedurende de in artikel 19 vermelde periode zodanig aangewend dat ten minste 55 % wordt gebruikt voor spoorwegen (met inbegrip van gecombineerd vervoer) en ten hoogste 25 % voor wegen.

5.   Voor de krachtens deze verordening gefinancierde projecten stimuleert de Commissie gericht het gebruik van particuliere financieringsbronnen, indien in het kader van openbaar-particuliere partnerschappen een maximaal multiplicatoreffect van de financiële middelen van de Gemeenschap bereikt kan worden. Hierbij wordt elk geval apart door de Commissie bekeken, in voorkomend geval rekening houdend met een uitsluitend uit overheidsmiddelen gefinancierd alternatief. Voor elk project is de steun van elke betrokken lidstaat overeenkomstig het Verdrag vereist.

Artikel 4

Voorwaarden voor bijstand door de Gemeenschap

1.   Er wordt in beginsel alleen bijstand door de Gemeenschap verleend indien de uitvoering van een project op financiële belemmeringen stuit.

2.   De financiële bijstand van de Gemeenschap mag niet hoger zijn dan het minimumbedrag dat voor de start van het project noodzakelijk wordt geacht.

3.   Ongeacht de gekozen vorm van bijstand mag het totaalbedrag van de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening niet meer dan 10 % van de totale investeringskosten belopen. Bij wijze van uitzondering mag het totaalbedrag van de bijstand van de Gemeenschap evenwel 20 % van de totale investeringskosten belopen, in de volgende gevallen:

a)

projecten die betrekking hebben op satellietnavigatie- en plaatsbepalingsystemen, als bedoeld in artikel 17 van Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (8);

b)

prioritaire projecten op het gebied van energienetwerken;

c)

mits de projecten vóór 2010 van start gaan, gedeelten van projecten van Europees belang, welke in bijlage III bij Beschikking nr. 1692/96/EG zijn vermeld en tot doel hebben knelpunten op te heffen en/of ontbrekende verbindingen tot stand te brengen, indien met deze gedeelten grenzen of natuurlijke barrières worden overschreden en zij bijdragen tot de integratie van de interne markt in een uitgebreide Gemeenschap, de veiligheid verhogen, voor interoperabiliteit van de nationale netwerken zorgen en/of in sterke mate bijdragen tot vermindering van de onevenwichtigheden tussen de vervoerstakken, ten voordele van de meest milieuvriendelijke. Dit percentage zal verschillen naar gelang van het nut voor andere landen en in het bijzonder voor naburige lidstaten.

In het geval van projecten van gemeenschappelijk belang zoals bedoeld in bijlage I bij Beschikking nr. 1336/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende een geheel van richtsnoeren voor trans-Europese telecommunicatienetwerken (9), mag het totale bedrag van de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening oplopen tot 30 % van de totale investeringskosten.

4.   De in deze verordening vermelde financiële middelen zijn in beginsel niet bestemd voor projecten of fasen daarvan die andere bijstand ten laste van de communautaire begroting ontvangen.

5.   Voor de in lid 3 bedoelde projecten geldt, binnen de grenzen van deze verordening, een meerjarige juridische verbintenis, terwijl in de begroting de kredieten per jaar worden vastgelegd.

Artikel 5

Indicatieve meerjarenprogramma's van de Gemeenschap

1.   Onverminderd de toepassing van artikel 6 kan de Commissie, ter verbetering van het rendement van het optreden van de Gemeenschap, volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde procedure per sector een indicatief meerjarenprogramma (hierna „programma” genoemd) vaststellen op basis van de in artikel 155, lid 1, van het Verdrag bedoelde richtsnoeren. Het programma is gebaseerd op bijstandsaanvragen uit hoofde van artikel 8 en houdt onder meer rekening met de door de lidstaten verstrekte gegevens, in het bijzonder de gegevens als bedoeld in artikel 9.

2.   Het programma bestaat uitsluitend uit projecten van gemeenschappelijk belang en/of samenhangende groepen van projecten van gemeenschappelijk belang, zoals deze eerder in het kader van de in artikel 155, lid 1, van het Verdrag bedoelde richtsnoeren zijn aangegeven, op specifieke gebieden die gedurende een lange periode een aanzienlijke behoefte aan financiële middelen hebben.

3.   Voor elk project en elke groep projecten worden in het programma de indicatieve bedragen voor de verlening van financiële steun vastgesteld, onder voorbehoud van de jaarlijkse besluiten van de begrotingsautoriteit. Ten hoogste 75 % van de begrotingsmiddelen uit hoofde van artikel 19 wordt voor indicatieve meerjarenprogramma's gebruikt.

4.   Het programma dient als referentie voor de jaarlijkse besluiten tot toekenning van communautaire bijstand voor projecten binnen de jaarlijkse begrotingskredieten. De Commissie informeert het in artikel 18, lid 1, bedoelde comité regelmatig over de voortgang bij de programma's en eventuele door de Commissie genomen besluiten bij de toekenning van bijstand van de Gemeenschap voor deze projecten. De ondersteunende documentatie bij het voorontwerp van begroting van de Commissie bevat een verslag over de voortgang bij de uitvoering van elk indicatief meerjarenprogramma overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (10).

Het programma wordt ten minste halverwege de looptijd of in het licht van de daadwerkelijke vordering van de projecten of groepen van projecten volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde procedure opnieuw bezien en zo nodig herzien.

In het programma worden ook andere financieringsbronnen voor de betrokken projecten vermeld, met name andere communautaire financiële instrumenten en de Europese Investeringsbank.

5.   Wanneer zich in de uitvoering van de projecten of groepen van projecten belangrijke wijzigingen voordoen, stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De ingevolge deze wijzigingen eventueel vereiste wijzigingen van het in het programma voor de projecten vastgestelde indicatieve totale bedrag worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 6

Criteria voor de selectie van de projecten

1.   Projecten ontvangen bijstand naar gelang van de mate waarin zij bijdragen tot de in artikel 154 van het Verdrag genoemde doelstellingen en tot de andere doelstellingen en prioriteiten die vallen onder de richtsnoeren bedoeld in artikel 155, lid 1, van het Verdrag.

2.   Bij de uitvoering van deze verordening draagt de Commissie ervoor zorg dat haar besluiten inzake de verlening van bijstand van de Gemeenschap in overeenstemming zijn met de prioriteiten die zijn opgenomen in de overeenkomstig artikel 155, lid 1, van het Verdrag vastgestelde richtsnoeren voor de diverse sectoren. Daartoe behoort ook dat zij in overeenstemming zijn met eventueel in die richtsnoeren vast te stellen bepalingen inzake een percentage van de totale bijstand van de Gemeenschap.

3.   De bijstand van de Gemeenschap is bestemd voor projecten die potentieel economisch levensvatbaar zijn en waarvan de financiële rentabiliteit ten tijde van de aanvraag onvoldoende wordt geacht.

4.   Bij de toekenning van de bijstand van de Gemeenschap moet tevens rekening worden gehouden met:

a)

de rijpheid van de projecten;

b)

de impulswerking van de communautaire bijdrage op investeringen uit de overheidssector en uit de particuliere sector;

c)

de degelijkheid van de financiële constructie;

d)

de directe of indirecte sociaal-economische gevolgen, met name voor de werkgelegenheid;

e)

de gevolgen voor het milieu.

5.   Vooral in het geval van grensoverschrijdende projecten moet ook rekening worden gehouden met de coördinatie van het tijdschema voor de verschillende onderdelen van het project.

Artikel 7

Verenigbaarheid

De krachtens deze verordening gefinancierde projecten moeten in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en het Gemeenschapsbeleid, met name op het gebied van milieubescherming, mededinging en het plaatsen van overheidsopdrachten.

Artikel 8

Indiening van bijstandsaanvragen

De bijstandsaanvragen worden door de betrokken lidstaat of lidstaten of, met toestemming van de lidstaat of lidstaten, door de rechtstreeks betrokken openbare of particuliere ondernemingen of instanties bij de Commissie ingediend.

De Commissie stelt de toestemming van de betrokken lidstaat of lidstaten vast.

Artikel 9

Gegevens voor de beoordeling en identificatie van de aanvragen

1.   Elke bijstandsaanvraag moet alle gegevens bevatten die voor de bestudering van het project overeenkomstig de artikelen 4, 6 en 7 noodzakelijk zijn, in het bijzonder:

a)

indien de aanvraag betrekking heeft op een project:

i)

de voor de uitvoering van het project verantwoordelijke instantie;

ii)

de beschrijving van het betrokken project en de overwogen vorm van bijstand van de Gemeenschap;

iii)

de resultaten van de kosten/baten-analyses, met inbegrip van de resultaten van het onderzoek naar de potentiële economische levensvatbaarheid en naar de financiële rentabiliteit;

iv)

de plaats van de projecten, overeenkomstig de richtsnoeren op het gebied van het vervoer, ten opzichte van de hoofdverbindingen en de knooppunten;

v)

de inpassing in de regionale planning;

vi)

een samenvatting van de milieu-effecten, aan de hand van de milieu-effectbeoordelingen die zijn uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 85/337/EEG van de Raadvan 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (11);

vii)

een verklaring dat alternatieve mogelijkheden van openbare en particuliere financiering, ook bij het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank, zijn onderzocht;

viii)

een financieringsplan in euro of in de nationale valuta, waarin alle elementen van de financiële constructie vermeld zijn, met inbegrip van de aangevraagde bijstand van de Gemeenschap in de in artikel 3, lid 1, genoemde vormen, en van de lokale, regionale of nationale instanties, alsmede van particuliere bronnen, en de reeds toegekende bijstand van de lidstaten;

b)

indien de aanvraag betrekking heeft op een studie: het onderwerp, het doel en de beoogde methodes en technieken;

c)

een voorlopig tijdschema van de werkzaamheden;

d)

de wijze waarop de betrokken lidstaat zal controleren hoe de gevraagde bijstand wordt gebruikt.

2.   De aanvragers verstrekken de Commissie alle relevante aanvullende gegevens die zij verlangt, zoals de parameters, de richtsnoeren en de hypotheses waarop de kosten-batenanalyse gebaseerd is.

3.   De Commissie kan alle technische adviezen inwinnen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen, met inbegrip van het advies van de Europese Investeringsbank.

Artikel 10

Toekenning van bijstand

De Commissie besluit overeenkomstig artikel 274 van het Verdrag over de toekenning van bijstand uit hoofde van deze verordening op basis van haar beoordeling van de aanvragen in het licht van de selectiecriteria. Wanneer het gaat om projecten die in het desbetreffende, krachtens artikel 5 opgestelde indicatieve meerjarenprogramma worden genoemd, neemt de Commissie de jaarlijkse besluiten over de toekenning van bijstand binnen de grenzen van de indicatieve bedragen van dat programma. Voor andere projecten worden maatregelen vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde procedure. De Commissie deelt haar besluit rechtstreeks aan de begunstigden en aan de lidstaten mee.

Artikel 11

Financiële bepalingen

1.   De bijstand van de Gemeenschap is uitsluitend bestemd voor uitgaven die verband houden met de projecten en die door de begunstigden of door met de uitvoering belaste derden zijn gedaan.

2.   Uitgaven die zijn gedaan vóór de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag heeft ontvangen, worden niet in aanmerking genomen.

3.   Door de Commissie op grond van artikel 10 genomen besluiten tot toekenning van financiële bijstand hebben de bindende kracht van door de begroting toegestane uitgaven.

4.   In de regel vinden de betalingen plaats in de vorm van voorschotten, tussentijdse betalingen en een eindbetaling. Het voorschot, dat in de regel niet meer dan 50 % van de eerste jaarlijkse tranche mag bedragen, wordt betaald wanneer de bijstandsaanvraag is goedgekeurd. Tussentijdse betalingen worden verricht op basis van verzoeken tot betaling en met inachtneming van de vorderingen bij de uitvoering van het project of de studie, waarbij zo nodig op strikte en doorzichtige wijze rekening wordt gehouden met herziene financiële plannen.

5.   Bij de betalingen moet er rekening mee worden gehouden dat de uitvoering van infrastructuurprojecten jaren in beslag kan nemen en dat er derhalve moet worden voorzien in meerjarige financiering.

6.   De Commissie verricht de eindbetaling na goedkeuring van het door de begunstigde ingediende eindverslag over het project of de studie, waarin een overzicht van alle werkelijke uitgaven is opgenomen.

7.   De Commissie stelt volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde procedure een kader vast voor de procedures, het tijdschema en het bedrag van de betalingen van de rentetariefsubsidies, de subsidies voor garantiepremies en de steun in de vorm van deelneming in risicokapitaal, voor investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen die zich bij voorrang richten op de verstrekking van risicokapitaal voor projecten inzake trans-Europese netwerken.

Artikel 12

Financiële controle

1.   Teneinde het welslagen van de uit hoofde van deze verordening gefinancierde projecten te garanderen, nemen de lidstaten en de Commissie, ieder op het gebied waarop hij of zij bevoegd is, de nodige maatregelen om:

a)

regelmatig te verifiëren of de door de Gemeenschap gefinancierde projecten en studies correct zijn uitgevoerd;

b)

onregelmatigheden te voorkomen en te bestraffen;

c)

door een onregelmatigheid verloren gegane middelen terug te vorderen, met inbegrip van rente ten gevolge van late terugbetaling, overeenkomstig de door de Commissie aangenomen regels. Behalve indien de lidstaat of de met de uitvoering belaste overheidsinstantie het bewijs levert dat hij, respectievelijk zij, voor de onregelmatigheid geen verantwoordelijkheid draagt, is de lidstaat voor de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen subsidiair aansprakelijk.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de daartoe genomen maatregelen en verstrekken haar met name een beschrijving van de controle- en beheerssystemen die zijn opgezet om de doeltreffende uitvoering van de projecten en studies te waarborgen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie alle dienstige nationale controleverslagen over de betrokken projecten ter beschikking.

4.   Onverminderd de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en onverminderd het bepaalde in artikel 246 van het Verdrag en de controles op grond van artikel 279 van het Verdrag, mogen ambtenaren of andere personeelsleden van de Commissie de uit hoofde van deze verordening gefinancierde projecten, met name steekproefsgewijs, ter plaatse controleren en de controlesystemen en -maatregelen onderzoeken die zijn opgezet door de nationale autoriteiten, die de Commissie van de ter zake genomen maatregelen in kennis stellen.

5.   De Commissie stelt de betrokken lidstaat vooraf in kennis van controles ter plaatse, teneinde alle nodige medewerking te verkrijgen. Indien de Commissie onaangekondigde controles ter plaatse uitvoert, gelden daarvoor overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 gesloten overeenkomsten. Ambtenaren of andere personeelsleden van de lidstaat mogen aan dergelijke controles deelnemen.

De Commissie kan de betrokken lidstaat verzoeken een controle ter plaatse uit te voeren om de regelmatigheid van een betalingsaanvraag te verifiëren. Ambtenaren of andere personeelsleden van de Commissie mogen aan deze controle deelnemen en zijn verplicht dit te doen indien de betrokken lidstaat daarom verzoekt.

De Commissie ziet erop toe dat de controles die zij verricht, zodanig worden gecoördineerd dat een zelfde zaak in een zelfde periode niet bij herhaling wordt gecontroleerd. De betrokken lidstaat en de Commissie verstrekken elkaar onverwijld alle dienstige informatie betreffende de resultaten van de uitgevoerde controles.

6.   Voor bijstand van de Gemeenschap die wordt verleend aan rechtstreeks betrokken openbare of particuliere ondernemingen of instanties, worden de controlemaatregelen uitgevoerd door de Commissie, in voorkomend geval in samenwerking met de lidstaten.

7.   Tot vijf jaar na de laatste betaling voor een project houden de verantwoordelijke instanties en autoriteiten en de rechtstreeks betrokken openbare of particuliere ondernemingen of instanties alle bewijsstukken voor de uitgaven in verband met het project ter beschikking van de Commissie.

Artikel 13

Vermindering, schorsing en intrekking van bijstand

1.   Wanneer de toegekende financiële bijstand door de uitvoering van een actie niet of slechts voor een deel gerechtvaardigd lijkt, verricht de Commissie een passend onderzoek, waarbij zij met name de lidstaat of de door de lidstaat voor de uitvoering van de actie aangewezen autoriteiten of instanties verzoekt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mede te delen.

2.   Na het in lid 1 bedoelde onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie verminderen, schorsen of intrekken indien uit het onderzoek blijkt dat een onregelmatigheid is begaan of dat aan een van de in de besluiten tot toekenning van de bijstand bepaalde voorwaarden niet is voldaan, en met name wanneer een belangrijke wijziging aan het licht komt die de aard van het project of de uitvoeringsvoorwaarden verandert en waarvoor niet om goedkeuring door de Commissie is verzocht.

In geval van ongeoorloofde cumulatie van bijstand kunnen onverschuldigde betalingen steeds worden teruggevorderd.

3.   Behalve in naar behoren tegenover de Commissie gemotiveerde gevallen, wordt toegekende bijstand voor projecten waarmee niet binnen twee jaar na de in het besluit tot toekenning van de financiële bijstand vermelde verwachte aanvangsdatum een aanvang is gemaakt, door de Commissie ingetrokken.

4.   Elk bedrag dat wegens onverschuldigde betaling wordt teruggevorderd, moet aan de Commissie worden terugbetaald.

5.   Indien binnen een termijn van maximaal tien jaar na de toekenning van financiële steun aan een project, dit project niet is voltooid, kan de Commissie - met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en rekening houdend met alle relevante factoren - om terugbetaling van de uitgekeerde steun verzoeken.

Artikel 14

Coördinatie

De Commissie zorgt voor de coördinatie en de samenhang van de projecten en de in artikel 5, lid 1, bedoelde programma's die in het kader van deze verordening worden uitgevoerd, en de projecten die met middelen van de Gemeenschapsbegroting, van de Europese Investeringsbank, van het Europees Investeringsfonds en van andere communautaire financieringsinstrumenten worden gesteund.

Artikel 15

Beoordeling vooraf, toezicht en evaluatie

1.   De lidstaten en de Commissie zien erop toe, dat de uitvoering van de projecten in het kader van deze verordening wordt onderworpen aan daadwerkelijk toezicht en evaluatie. De projecten kunnen op grond van de resultaten van toezicht en evaluatie worden aangepast.

2.   Om te waarborgen dat de bijstand van de Gemeenschap doeltreffend wordt gebruikt, zien de Commissie en de lidstaten systematisch toe op de vordering van de projecten, eventueel met medewerking van de Europese Investeringsbank of andere daarvoor in aanmerking komende instanties.

3.   Na ontvangst van een bijstandsaanvraag en alvorens deze goed te keuren, onderwerpt de Commissie het project aan een beoordeling vooraf om na te gaan of het in overeenstemming is met de voorwaarden en criteria van de artikelen 4 en 6. Zo nodig verzoekt de Commissie de Europese Investeringsbank of andere daarvoor in aanmerking komende instanties om medewerking aan deze beoordeling vooraf.

4.   De Commissie en de lidstaten beoordelen de wijze waarop de projecten en de programma's zijn uitgevoerd en evalueren de uitwerking van de uitvoering daarvan om te beoordelen of de oorspronkelijk vastgestelde doelstellingen kunnen worden bereikt of bereikt zijn. Die evaluatie heeft onder meer betrekking op de uitwerking op het milieu van de projecten, gelet op de geldende communautaire wetgeving. De Commissie kan na overleg met de betrokken lidstaat de begunstigde tevens verplichten tot de indiening van een specifieke evaluatie van de uit hoofde van deze verordening gesteunde projecten of groepen projecten of tot de verstrekking van de voor de evaluatie van deze projecten vereiste informatie en bijstand.

5.   Voor het toezicht wordt in voorkomend geval gebruik gemaakt van materiële en financiële indicatoren. Deze indicatoren hebben betrekking op het specifieke karakter van het project en de doelstellingen ervan. De indicatoren moeten zo gestructureerd zijn, dat zij het volgende aangeven:

a)

de voortgang van het project, gerelateerd aan het plan en de operationele doelstellingen als oorspronkelijk vastgesteld;

b)

het verloop van het beheer en de eventuele problemen die zich daarbij voordoen.

6.   Bij de behandeling van de individuele bijstandsaanvragen houdt de Commissie rekening met de uitkomsten van de volgens dit artikel uitgevoerde beoordelingen en evaluaties.

7.   De procedures voor toezicht en evaluatie als bedoeld in de leden 4 en 5 worden vastgesteld in de besluiten tot goedkeuring van de projecten en/of in de contractuele bepalingen inzake de financiële bijstand.

Artikel 16

Informatie en bekendmaking

1.   Elk jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de activiteiten in het kader van deze verordening, waarover deze instellingen en organen zich dienen uit te spreken. Dit verslag moet een evaluatie bevatten van de resultaten die dankzij de bijstand van de Gemeenschap op verschillende toepassingsgebieden van de uitgangsdoelstellingen zijn bereikt, alsmede een hoofdstuk over de inhoud en uitvoering van lopende meerjarenprogramma's, met name wegens de herzieningen overeenkomstig artikel 5, lid 4, tweede alinea.

2.   De begunstigden zien erop toe dat aan de bijstandsverlening in het kader van deze verordening passende bekendheid wordt gegeven, zodat de publieke opinie wordt geïnformeerd over de rol die de Gemeenschap bij de uitvoering van de projecten speelt.

Zij plegen met de Commissie overleg over de hiertoe te nemen initiatieven.

Artikel 17

Uitvoering

De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 18

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité (hierna „het comité” genoemd).

De Europese Investeringsbank benoemt een vertegenwoordiger in het comité die geen stemrecht heeft.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 19

Financiering

Het financiële kader voor de uitvoering van deze verordening voor het tijdvak 2000-2006 beloopt 4 874 880 000 EUR.

De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteiten toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

De toewijzing van middelen is gekoppeld aan het kwalitatieve en kwantitatieve niveau van de uitvoering.

Artikel 20

Herzieningsclausule

Vóór eind 2006 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een uitvoerig verslag voor over de ervaring die is opgedaan met de mechanismen uit hoofde van deze verordening, voor de verstrekking van bijstand van de Gemeenschap, met name met de in artikel 3 genoemde mechanismen en bepalingen.

Het Europees Parlement en de Raad gaan overeenkomstig de procedure van artikel 156, eerste alinea, van het Verdrag na of, en zo ja, onder welke voorwaarden, de maatregelen uit hoofde van deze verordening na het in artikel 19 genoemde tijdvak worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 21

Intrekking

Verordening (EG) nr. 2236/95 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

B. ASK


(1)  Advies van 10 juni 2009 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 24 november 2009 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 26 november 2009.

(3)  PB L 228 van 23.9.1995, blz. 1.

(4)  Zie bijlage II.

(5)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7)  PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1.

(8)  PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1.

(9)  PB L 183 van 11.7.1997, blz. 12.

(10)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(11)  PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.


BIJLAGE I

Uitvoeringsbepalingen bedoeld in artikel 3, lid 1, onder e)

1.   Voorwaarden voor de deelneming van de Gemeenschap in risicokapitaal

De aanvragen om bijstand uit hoofde van artikel 3, lid 1, onder e), van deze verordening moeten ten genoegen van het in artikel 18, lid 1, bedoelde comité de volgende gegevens bevatten als basis voor het besluit de bijstand toe te kennen:

een informatie memorandum met de voornaamste wettelijke gegevens over het fonds, waaronder de juridische structuur en de beheersstructuur;

de gedetailleerde investeringsrichtsnoeren van het fonds, met inbegrip van gegevens over de projecten waarop het fonds zich richt;

gegevens over de betrokkenheid van particuliere investeerders;

informatie over de geografische werkingssfeer;

informatie over de economische levensvatbaarheid van het fonds;

informatie over de rechten van de investeerders om, mocht het fonds de gedane toezeggingen niet gestand doen, hiertegen op te treden;

informatie over het uitstapbeleid van het fonds en regelingen voor de beëindiging van het fonds; en

rechten ten aanzien van de vertegenwoordiging in de comités van investeerders.

Vóór het besluit om bijstand te verlenen wordt genomen, moeten het bemiddelende investeringsfonds of de vergelijkbare financiële instelling ten minste een bedrag van twee en een half keer de communautaire bijdrage investeren in projecten die vooraf zijn aangemerkt als projecten van gemeenschappelijk belang overeenkomstig artikel 155, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van het Verdrag.

Communautaire bijstand voor investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen in de vorm van een deelneming in risicokapitaal, wordt in beginsel slechts verleend indien de bijdrage van de Gemeenschap qua risico dezelfde rang heeft als die van andere investeerders in het fonds.

Ontvangende investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen dienen zich te houden aan beginselen van goed financieel beheer.

2.   Beperkingen van de bijstand en maximuminvestering

De bijdragen uit hoofde van artikel 3, lid 1, onder e), bedragen niet meer dan 1 % van het totale bedrag voor de in artikel 19 genoemde periode. Deze grens mag evenwel overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder e), worden opgetrokken.

De bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van artikel 3, lid 1, onder e), bedraagt niet meer dan 20 % van het totale kapitaal van een investeringsfonds of een vergelijkbare financiële instelling.

3.   Beheer van de bijdrage van de Gemeenschap

Het beheer van de bijdrage van de Gemeenschap berust bij het Europees Investeringsfonds (EIF). De nadere voorwaarden voor de toepassing van de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van artikel 3, lid 1, onder e), met inbegrip van toezicht en controle, worden neergelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen de Commissie en het EIF, met inachtneming van het bepaalde in deze bijlage.

4.   Overige bepalingen

De bepalingen inzake beoordeling vooraf, toezicht en evaluatie als omschreven in deze verordening zijn volledig van toepassing op artikel 3, lid 1, onder e), met inbegrip van de bepalingen betreffende de voorwaarden voor communautaire bijstand, het financieel toezicht en de verlaging, opschorting en intrekking van de bijstand. Daartoe worden onder andere passende bepalingen opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst tussen de Commissie en het EIF en worden passende overeenkomsten gesloten met de investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen, waarin de nodige controles op de afzonderlijke projecten van gemeenschappelijk belang worden opgenomen. Er worden passende regelingen getroffen om de Rekenkamer in de gelegenheid te stellen haar taak te volbrengen en met name te controleren of de betalingen op reguliere wijze zijn verricht.

Onverminderd artikel 11, lid 6, worden betalingen uit hoofde van artikel 3, lid 1, onder e), beheerst door artikel 11, lid 7. Na afloop van het investeringstijdvak, of eventueel op een eerder tijdstip, worden de saldi die zijn ontstaan ten gevolge van rente op het geïnvesteerde kapitaal of winstdeling en vermogenswinst, en alle andere aan de investeerders verschuldigde tegoeden, teruggestort op de communautaire begroting.

Ieder besluit om deelnemingen in risicokapitaal uit hoofde van artikel 3, lid 1, onder e), te verstrekken, wordt voorgelegd aan het in artikel 18, lid 1, bedoelde comité.

De Commissie brengt op gezette tijden verslag uit aan dat comité over de uitvoering van deelnemingen in risicokapitaal overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder e).

In het kader van artikel 15 evalueert de Commissie vóór eind 2006 de activiteiten in het kader van artikel 3, lid 1, onder e), waarbij zij met name let op de benutting, op de gevolgen voor de uitvoering van de projecten in verband met trans-Europese netwerken waarvoor bijstand is verstrekt en op de betrokkenheid van particuliere investeerders bij de gefinancierde projecten.


BIJLAGE II

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad

(PB L 228 van 23.9.1995, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 1655/1999 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 197 van 29.7.1999, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 788/2004 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 138 van 30.4.2004, blz. 17)

uitsluitend artikel 1

Verordening (EG) nr. 807/2004 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 143 van 30.4.2004, blz. 46)

 

Verordening (EG) nr. 1159/2005 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 191 van 22.7.2005, blz. 16)

 


BIJLAGE III

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 2236/95

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2

Artikel 4, lid 1, onder a) tot en met e)

Artikel 3, lid 1, onder a) tot en met e)

Artikel 4, lid 1, onder f)

Artikel 3, lid 2

Artikel 4, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 4, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 4, lid 4

Artikel 3, lid 5

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 5 bis

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 1 bis

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 3, aanhef

Artikel 6, lid 4, aanhef

Artikel 6, lid 3, eerste streepje

Artikel 6, lid 4, onder a)

Artikel 6, lid 3, tweede streepje

Artikel 6, lid 4, onder b)

Artikel 6, lid 3, derde streepje

Artikel 6, lid 4, onder c)

Artikel 6, lid 3, vierde streepje

Artikel 6, lid 4, onder d)

Artikel 6, lid 3, vijfde streepje

Artikel 6, lid 4, onder e)

Artikel 6, lid 4

Artikel 6, lid 5

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8, eerste zin

Artikel 8, eerste alinea

Artikel 8, tweede zin

Artikel 8, tweede alinea

Artikel 9, lid 1, aanhef

Artikel 9, lid 1, aanhef

Artikel 9, lid 1, onder a), aanhef

Artikel 9, lid 1, onder a), aanhef

Artikel 9, lid 1, onder a), eerste streepje

Artikel 9, lid 1, onder a), i)

Artikel 9, lid 1, onder a), tweede streepje

Artikel 9, lid 1, onder a), ii)

Artikel 9, lid 1, onder a), derde streepje

Artikel 9, lid 1, onder a), iii)

Artikel 9, lid 1, onder a), vierde streepje

Artikel 9, lid 1, onder a), iv)

Artikel 9, lid 1, onder a), vijfde streepje

Artikel 9, lid 1, onder a), v)

Artikel 9, lid 1, onder a), zesde streepje

Artikel 9, lid 1, onder a), vi)

Artikel 9, lid 1, onder a), zevende streepje

Artikel 9, lid 1, onder a), vii)

Artikel 9, lid 1, onder a), achtste streepje

Artikel 9, lid 1, onder a), viii)

Artikel 9, lid 1, onder b), c) en d)

Artikel 9, lid 1, onder b), c) en d)

Artikel 9, leden 2 en 3

Artikel 9, leden 2 en 3

Artikelen 10 en 11

Artikelen 10 en 11

Artikel 12, lid 1, aanhef

Artikel 12, lid 1, aanhef

Artikel 12, lid 1, eerste streepje

Artikel 12, lid 1, onder a)

Artikel 12, lid 1, tweede streepje

Artikel 12, lid 1, onder b)

Artikel 12, lid 1, derde streepje

Artikel 12, lid 1, onder c)

Artikel 12, leden 2 tot en met 7

Artikel 12, leden 2 tot en met 7

Artikel 13, leden 1 en 2

Artikel 13, leden 1 en 2

Artikel 13, lid 2 bis

Artikel 13, lid 3

Artikel 13, lid 3

Artikel 13, lid 4

Artikel 13, lid 4

Artikel 13, lid 5

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15, leden 1 tot en met 4

Artikel 15, leden 1 tot en met 4

Artikel 15, lid 5, aanhef

Artikel 15, lid 5, aanhef

Artikel 15, lid 5, eerste streepje

Artikel 15, lid 5, onder a)

Artikel 15, lid 5, tweede streepje

Artikel 15, lid 5, onder b)

Artikel 15, leden 6 en 7

Artikel 15, leden 6 en 7

Artikel 16, lid 1

Artikel 16, lid 1

Artikel 16, lid 2, eerste zin

Artikel 16, lid 2, eerste alinea

Artikel 16, lid 2, tweede zin

Artikel 16, lid 2, tweede alinea

Artikel 17, lid 1

Artikel 17

Artikel 17, lid 2, eerste zin

Artikel 18, lid 1, eerste alinea

Artikel 17, lid 2, tweede zin

Artikel 18, lid 1, tweede alinea

Artikel 17, lid 3

Artikel 18, lid 2

Artikel 17, lid 4

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 19, eerste zin

Artikel 20, eerste alinea

Artikel 19, tweede zin

Artikel 20, tweede alinea

Artikel 21

Artikel 20

Artikel 22

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III