6.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 290/39


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 3 november 2010

tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7499)

(2010/670/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 10 bis, lid 8, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Raad van juni 2008 heeft de Commissie opgeroepen om zo spoedig mogelijk te komen met een mechanisme ter stimulering van investeringen van de lidstaten en de particuliere sector, zodat tegen 2015 maximaal 12 demonstratiecentrales voor CO2-afvang en -opslag (CCS) zijn opgezet en worden geëxploiteerd.

(2)

Bij artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2003/87/EG wordt een mechanisme ingesteld voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten die de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2 tot doel hebben (hierna „CCS-demonstratieprojecten” genoemd) en van demonstratieprojecten inzake innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie (hierna „RES-demonstratieprojecten” genoemd). Om de goede werking van dit mechanisme te garanderen, moeten zowel de regels en de criteria voor de selectie en de uitvoering van deze projecten als de basisprincipes voor het te gelde maken van de emissierechten en het beheer van de inkomsten worden vastgelegd.

(3)

Op 7 oktober 2009 heeft de Commissie de mededeling „Investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën” (2) aangenomen, waarin wordt gewezen op het belang van financiering overeenkomstig het onderhavige besluit voor het uitvoeren van het Europees Strategisch Energietechnologieplan (SET-plan) met het oog de vereiste demonstratieprojecten.

(4)

Om te garanderen dat de financiering niet meer bedraagt dan nodig is voor de invoering en de werking van het project, moet financiering op grond van dit besluit overeenkomstig de artikelen 107 en 108 van het Verdrag afhankelijk worden gesteld van de goedkeuring door de Commissie van elk staatssteunelement in de totale financiële bijdrage van overheidswege, gelet op de mogelijke ongunstige gevolgen voor de mededinging. De lidstaten moeten de Commissie daarom overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag op de hoogte brengen van alle financiering waarbij sprake is van staatssteun, zodat de in dit besluit omschreven selectieprocedure in overeenstemming kan worden gebracht met de beoordeling van de steunmaatregel.

(5)

De financiële steun uit hoofde van dit besluit maakt geen deel uit van de algemene begroting van de Europese Unie. De steun kan dus worden gecombineerd met andere financieringsinstrumenten, waaronder de structuur- en cohesiefondsen en het Europees energieprogramma voor herstel (EEPR). De steun kan eveneens worden gecombineerd met financiering van leningen in het kader van de door de Unie en de Europese Investeringsbank (EIB) ingestelde risicodelende financieringsfaciliteit (Risk-Sharing Financing Facility, RSFF).

(6)

Ter voorkoming van subsidieconcurrentie tussen de lidstaten moet de financiering uit hoofde van dit besluit worden vastgesteld op 50 % van de subsidiabele kosten, tenzij de totale financiering uit hoofde van dit besluit meer bedraagt dan 15 % van de totale hoeveelheid beschikbare rechten, als bedoeld in Richtlijn 2003/87/EG, in welk geval de financiering moet worden beperkt tot 15 % van de totale hoeveelheid beschikbare rechten. De financiering dient daarnaast een aanvulling te vormen op een aanzienlijke medefinanciering door de exploitant. Om geen voorkeursbehandeling te geven aan in het kader van het EEPR gefinancierde projecten, dient de financiering uit hoofde van dit besluit te worden verminderd met het in het kader van het EEPR ontvangen steunbedrag.

(7)

Het opzetten van een EU-demonstratieprogramma met de beste in aanmerking komende projecten over een breed scala technologieën en met een evenwichtige geografische spreiding over het grondgebied van de lidstaten, hun exclusieve economische zones en hun continentaal plat, kan niet voldoende worden verwezenlijkt als de projecten op nationaal niveau worden geselecteerd. De selectie moet daarom plaatsvinden op het niveau van de Unie. Om voor samenhang met nationale selectie- en financieringsprocedures te zorgen, dient de verantwoordelijkheid voor het verzamelen van de financieringsaanvragen van de projectsponsors en voor de beoordeling van de projecten op basis van de in dit besluit vastgelegde subsidiabiliteitscriteria bij de lidstaten te liggen. Aangezien de lidstaten de uit hoofde van dit besluit gefinancierde projecten doorgaans zullen medefinancieren, dienen zij de mogelijkheid te krijgen om te beslissen welke projecten zij willen steunen en welke aanvragen zij voor de selectieprocedure van de Unie wensen in te dienen. Indiening van deze aanvragen dient niet in de plaats te komen van aanmelding van staatssteun voor gevallen waarin de financiering een staatssteunelement bevat. De rol van de lidstaten moet verder worden versterkt door de betrokken lidstaten opnieuw te raadplegen om het bedrag en de structuur van de totale financiële bijdrage van overheidswege al dan niet te bevestigen en door de ontwerplijst van geselecteerde projecten aan het Comité klimaatverandering voor te leggen, ook met betrekking tot de kwaliteit van de projecten, alvorens de toekenningsbesluiten worden genomen.

(8)

Gezien de deskundigheid van de EIB inzake het selecteren en financieren van projecten, heeft de Commissie deze instelling willen betrekken bij de uitvoering van dit besluit. De EIB, die optreedt op verzoek van, namens en voor rekening van de Commissie, heeft ermee ingestemd bepaalde taken met betrekking tot de selectie van de projecten, de tegeldemaking van de emissierechten en het beheer van de inkomsten op zich te nemen. De specifieke voorwaarden voor de samenwerking, waaronder de vergoeding van de EIB, moeten bij een door de besluitvormingsorganen van de EIB goed te keuren overeenkomst tussen de Commissie en de EIB worden vastgesteld. De EIB moet voor de uitvoering van deze taken worden vergoed met de opbrengsten uit haar beheer van de inkomsten.

(9)

De beschikbare opbrengsten uit de 300 miljoen emissierechten moeten worden toegekend via uitnodigingen tot het indienen van voorstellen in twee rondes, zodat uitvoeringsrijpe projecten al in de eerste ronde financiering kunnen ontvangen, en eventuele technische of geografische onevenwichtigheden in de tweede ronde kunnen worden rechtgezet. Met het oog op het optimale gebruik van de in het kader van dit besluit uitgetrokken middelen moeten toekenningsbesluiten voor een bepaalde categorie projecten waarvoor onvoldoende concurrentie is, worden uitgesteld tot de tweede ronde.

(10)

Financiering uit hoofde van dit besluit moet worden voorbehouden aan projecten waarbij technologieën worden aangewend die een innovatie inhouden ten opzichte van de huidige stand van de technologie in de belangrijkste deelsectoren. Deze technologieën mogen nog niet commercieel beschikbaar zijn, maar moeten voldoende zijn uitgerijpt voor demonstratie op precommerciële schaal. De demonstratie moet een redelijke kans van slagen hebben, met dien verstande dat technologische risico’s onvermijdelijk zijn, en de voorgestelde demonstratieschaal moet van dien aard zijn dat van verdere schaalvergroting geen noemenswaardige extra problemen moeten worden verwacht. De technologieën moeten ook een hoge reproduceerbaarheid hebben en zodoende goede vooruitzichten bieden op kosteneffectieve CO2-reductie in de Unie en daarbuiten. Daarom mogen uitsluitend projecten uit welbepaalde projectcategorieën die voldoen aan specifieke in dit besluit vastgestelde voorwaarden voor financiering in aanmerking komen.

(11)

Met het oog op technologische diversifiëring moeten in de eerste ronde van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen acht CCS-demonstratieprojecten worden gefinancierd (met ten minste een en ten hoogste drie projecten per projectcategorie, ten minste drie met opslag in koolwaterstofreservoirs, en ten minste drie met opslag in zoutwatervoerende lagen), en moet in die ronde een project per RES-projectsubcategorie worden gefinancierd. Indien er voldoende middelen beschikbaar zijn, moet het mogelijk zijn meer projecten te financieren, op voorwaarde dat het evenwicht tussen CCS- en RES-demonstratieprojecten wordt gehandhaafd. Verder moet het aantal gefinancierde projecten per lidstaat ter wille van het geografische evenwicht ten minste één en ten hoogste drie bedragen. Voorstellen voor projecten die zich over het grondgebied van verschillende lidstaten uitstrekken, mogen vanwege hun grensoverschrijdend karakter niet onder deze beperking vallen.

(12)

In principe dienen de projecten te worden geselecteerd die op de meest kosteneffectieve manier voldoen aan de voorwaarden inzake het aantal projecten per categorie.

(13)

Om te waarborgen dat de geselecteerde projecten volgens de planning kunnen aanvangen en dat de middelen efficiënt worden besteed, moeten de toekenningsbesluiten afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat alle nodige vergunningen die voldoen aan de door het Unierecht op dat vlak gestelde eisen door de lidstaten zijn verleend en dat de sponsors binnen een vastgestelde termijn na de vaststelling van de toekenningsbesluiten hun definitieve investeringsbeslissingen hebben genomen.

(14)

De lidstaten moeten de inkomsten van de projecten met behulp van juridisch bindende instrumenten uitkeren. Overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG moet de uitbetaling jaarlijks geschieden, voor CCS-projecten op basis van de krachtens Richtlijn 2003/87/EG gerapporteerde, bewaakte en geverifieerde, hoeveelheid opgeslagen CO2 en voor RES-projecten op basis van de hoeveelheid geproduceerde energie. Voor zover de lidstaten verzekeren dat het eventuele teveel aan financiering wordt terugbetaald, moet het mogelijk zijn de financiering voor een project geheel of gedeeltelijk voor de aanvang te betalen. Gelet op het bijzondere belang van kennisdeling in de context van een demonstratieprogramma mogen de middelen uitsluitend worden betaald als aan de eisen inzake kennisdeling is voldaan.

(15)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij dit besluit worden regels en criteria vastgesteld voor:

1.

de selectie van de in Richtlijn 2003/87/EG bedoelde commerciële demonstratieprojecten die de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2 tot doel hebben (hierna „CCS-demonstratieprojecten” genoemd) en demonstratieprojecten inzake innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie (hierna „RES-demonstratieprojecten” genoemd);

2.

de tegeldemaking van de in Richtlijn 2003/87/EG bedoelde emissierechten ter ondersteuning van de CCS- en RES-demonstratieprojecten, en het beheer van de daaruit voortvloeiende inkomsten;

3.

de uitbetaling van de inkomsten en de uitvoering van de CCS- en RES-demonstratieprojecten.

Dit besluit, inclusief de bepalingen met betrekking tot de waardebepaling van de emissierechten, laat andere op grond van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde uitvoeringsbesluiten onverlet.

Artikel 2

Beginselen

1.   De in artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde nieuwkomersreserve bedraagt 300 miljoen.

2.   De uit hoofde van dit besluit te financieren CCS- en RES-demonstratieprojecten worden geselecteerd door middel van in twee rondes door de Commissie tot de lidstaten gerichte uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, waarbij in de eerste ronde het equivalent van 200 miljoen emissierechten wordt toegewezen en in de tweede ronde het equivalent van 100 miljoen emissierechten plus de resterende emissierechten van de eerste ronde.

3.   Onverminderd artikel 10 bis, lid 8, vierde alinea, vierde zin, van Richtlijn 2003/87/EG bedraagt de financiering uit hoofde van dit besluit 50 % van de subsidiabele kosten. Indien de totale aangevraagde overheidsfinanciering minder dan 50 % van de subsidiabele kosten bedraagt, wordt het totale verzoek om overheidsfinanciering ingewilligd overeenkomstig dit besluit.

Wanneer de financiering uit hoofde van dit besluit evenwel wordt gecombineerd met financiering door het Europees energieprogramma voor herstel (EEPR), komt het van het EEPR ontvangen steunbedrag in mindering op de financiering uit hoofde van dit besluit.

Artikel 3

Subsidiabele kosten

1.   Voor de toepassing van artikel 2, lid 3, zijn de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel vervatte regels van toepassing.

2.   De subsidiabele kosten van CCS-demonstratieprojecten zijn de investeringskosten van het project voor de toepassing van CCS, verminderd met de netto contante waarde volgens de best mogelijk schatting van de in de eerste tien exploitatiejaren uit de toepassing van CCS voortvloeiende kosten en baten.

3.   De subsidiabele kosten van RES-demonstratieprojecten zijn de extra investeringskosten voor het project die zijn verbonden aan de toepassing van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie, verminderd met de netto contante waarde volgens de best mogelijke schatting van de exploitatiekosten en -baten in de eerste vijf jaar in vergelijking met die van een conventionele installatie met dezelfde effectieve energieproductiecapaciteit.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde investeringskosten betreffen investeringsuitgaven voor grond, installaties en apparatuur.

De investeringskosten kunnen eveneens betrekking hebben op technologieoverdracht en knowhowlicenties (hierna „immateriële activa” genoemd), mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de immateriële activa moeten als activa kunnen worden afgeschreven;

b)

de immateriële activa moeten tegen marktvoorwaarden zijn verworven tegen een zo laag mogelijke prijs;

c)

de immateriële activa moeten voor ten minste vijf jaar bij de begunstigde blijven.

Indien de immateriële activa worden verkocht voor het verstrijken van de in de tweede alinea, onder c), bedoelde termijn van vijf jaar, wordt de opbrengst van de verkoop in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

5.   De in de leden 2 en 3 bedoelde netto exploitatiekosten en -baten worden berekend op basis van de best mogelijke schatting van de productiegerelateerde exploitatiekosten ten laste van het project en daarbij wordt rekening gehouden met eventuele uit steunregelingen voortvloeiende aanvullende voordelen, zelfs als deze geen staatssteun zijn in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, met vermeden kosten en met bestaande fiscale stimuleringsmaatregelen.

Artikel 4

Rol van de EIB

De Europese Investeringsbank (EIB) voert haar taken uit hoofde van dit besluit uit op verzoek van, namens en voor rekening van de Commissie. De Commissie is aansprakelijk jegens derden.

De EIB wordt voor de uitvoering van deze taken betaald met de opbrengsten uit haar beheer van de inkomsten.

De Commissie en de EIB sluiten een overeenkomst tot vaststelling van de specifieke voorwaarden waaronder de EIB haar taken dient uit te voeren.

Artikel 5

Selectieprocedure

1.   De uitnodigingen tot het indienen van voorstellen worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

2.   De lidstaten verzamelen de financieringsaanvragen voor de op hun grondgebied geplande projecten.

Indien een project zich echter over het grondgebied van verschillende lidstaten uitstrekt (hierna „grensoverschrijdend project” genoemd) stelt de lidstaat die de financieringsaanvraag heeft ontvangen de andere betrokken lidstaten hiervan in kennis en werkt die lidstaat met de andere lidstaten samen om tot een gezamenlijke beslissing te komen over de indiening van het project door de lidstaat die de financieringsaanvraag heeft ontvangen.

3.   De lidstaten beoordelen of een project aan de in artikel 6 bedoelde subsidiabiliteitscriteria voldoet. Indien dit het geval is en indien de lidstaat het project steunt, dient die lidstaat het voorstel in bij de EIB en stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

Bij de indiening van de financieringsvoorstellen verstrekt de lidstaat voor elk project de volgende gegevens:

a)

de subsidiabele kosten, in euro, als bedoeld in artikel 2, lid 3;

b)

de totale aangevraagde overheidsfinanciering in euro, zijnde de subsidiabele kosten na aftrek van de eventuele bijdrage in die kosten door de exploitant;

c)

de beste schatting van de netto contante waarde van de uit steunregelingen voortvloeiende aanvullende voordelen, berekend overeenkomstig artikel 3, lid 5;

d)

voor de CCS-demonstratieprojecten de totale hoeveelheid CO2 die naar verwachting in de eerste tien exploitatiejaren wordt opgeslagen, en voor de RES-demonstratieprojecten de totale hoeveelheid energie die naar verwachting in de eerste vijf exploitatiejaren wordt geproduceerd.

De lidstaten brengen de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag op de hoogte van alle financiering waarbij sprake is van staatssteun, zodat de selectieprocedure in overeenstemming kan worden gebracht met de beoordeling van de steunmaatregel.

4.   Op basis van de krachtens lid 3 van dit artikel ingediende voorstellen beoordeelt de EIB overeenkomstig artikel 7 de financiële en technische levensvatbaarheid (financiële en technische zorgvuldigheidseisen) van het project.

Indien de beoordeling positief uitvalt, doet de EIB de Commissie overeenkomstig artikel 8 aanbevelingen met betrekking tot toekenningsbesluiten.

5.   Nadat de Commissie de lidstaten opnieuw heeft geraadpleegd om de waarde en de structuur van de financiële bijdrage van overheidswege al dan niet te bevestigen en na een overeenkomstig artikel 3 van Besluit 1999/468/EG van de Raad (3) uitgebracht advies van het Comité klimaatverandering telt zij, op basis van de in lid 4 bedoelde aanbevelingen, tot de betrokken lidstaten gerichte toekenningsbesluiten vast met daarin het toegekende steunbedrag in euro per project.

Artikel 6

Subsidiabiliteitscriteria

1.   Een project komt voor de toekenning van financiering in aanmerking als aan de volgende criteria is voldaan:

a)

het project moet onder een van de in bijlage I, deel A, omschreven categorieën vallen;

b)

het project moet voldoen aan de in bijlage I, deel B vervatte eisen;

c)

de in deel A.II van bijlage I genoemde projecten moeten innovatief zijn. Bestaande, beproefde technologieën komen niet in aanmerking.

2.   Indien een lidstaat voor geen van de in deel A.II van bijlage I vermelde subcategorieën voorstellen voor projecten overeenkomstig artikel 5, lid 3, bij de EIB kan indienen die aan de desbetreffende drempelwaarden voldoen, mag deze lidstaat voorstellen voor projecten indienen die de desbetreffende drempelwaarden voor de betrokken subcategorieën niet halen en zullen deze in afwijking van lid 1 voor financiering in aanmerking worden genomen.

Artikel 7

Financiële en technische zorgvuldigheidseisen

De EIB voert voor elke voorgesteld project een vooronderzoek uit — waarbij zij uitgaat van de specificaties die zijn vastgesteld in de in artikel 5, lid 1, bedoelde uitnodigingen tot het indienen van voorstellen — dat minstens op de volgende aspecten betrekking heeft:

1.

het technische toepassingsbereik;

2.

de kosten;

3.

de financiering;

4.

de uitvoering;

5.

de exploitatie;

6.

de milieueffecten;

7.

de procedures voor het plaatsen van opdrachten.

Artikel 8

Selectie van de projecten

1.   Van de onder bijlage I, deel A.I, vallende projecten worden er acht gefinancierd en per in bijlage I, deel A.II, vermelde subcategorie wordt één project gefinancierd.

Indien er voldoende middelen zijn en het evenwicht tussen CCS- en RES-demonstratieprojecten wordt bewaard, mogen er echter meer projecten worden gefinancierd.

Wanneer in een bepaalde subcategorie niet meer dan twee voorstellen zijn ingediend, beoordeelt de Commissie de mogelijke effecten van het beperkte aantal voorstellen op de concurrentie voor de selectie uit hoofde van dit besluit, en kan zij zo nodig beslissen om toekenningsbesluiten voor de desbetreffende subcategorie uit te stellen tot de tweede ronde van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen.

2.   De projecten worden gerangschikt naargelang van de kosten per prestatie-eenheid. CCS-demonstratieprojecten worden als één groep gerangschikt. RES-demonstratieprojecten worden gerangschikt per in bijlage I, deel A.II, vermelde subcategorie.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden de kosten per prestatie-eenheid berekend door de som van de in artikel 5, lid 3, onder b) en c), omschreven bedragen te delen, bij CCS-demonstratieprojecten, door de totale hoeveelheid CO2 die naar verwachting in de eerste tien exploitatiejaren wordt opgeslagen, en bij de RES-demonstratieprojecten, door de totale hoeveelheid energie die naar verwachting in de eerste vijf exploitatiejaren wordt geproduceerd.

Indien de betrokken lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 5, bevestigen dat de bijdrage van overheidswege voldoende is, worden bij de CCS-demonstratieprojecten de hoogst gerangschikte projecten in volgorde van rangschikking geselecteerd, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het aantal geselecteerde projecten per projectcategorie bedraagt ten minste een en ten hoogste drie;

b)

er zijn ten minste drie projecten met opslag in koolwaterstofreservoirs geselecteerd;

c)

er zijn ten minste drie projecten met opslag in zoutwatervoerende lagen geselecteerd.

Indien niet aan deze criteria wordt voldaan, wordt het desbetreffende project niet geselecteerd en wordt het volgende project in de rangschikking voor selectie in aanmerking genomen. Deze procedure wordt herhaald totdat acht projecten zijn geselecteerd.

Indien de betrokken lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 5, bevestigen dat de bijdrage van overheidswege voldoende is, wordt bij de RES-demonstratieprojecten in elke subcategorie het hoogst gerangschikte project geselecteerd. Indien er in beide rondes van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen geen in aanmerking komende en financieel en technisch levensvatbare projecten zijn in één of meer subcategorieën, wordt een evenredig aantal projecten gefinancierd in andere subcategorieën van diezelfde projectcategorie. Nadere bepalingen worden overeenkomstig artikel 5, lid 1, gegeven in de uitnodiging tot het indienen van voorstellen.

De geselecteerde CCS-demonstratieprojecten vormen samen „de CCS-groep” en de geselecteerde RES-demonstratieprojecten vormen samen „de RES-groep”.

3.   In afwijking van lid 1 wordt, indien de totale aanvraag voor financiering uit hoofde van dit besluit hoger ligt dan de beschikbare middelen, het aantal geselecteerde projecten zodanig verlaagd dat de financieringsaanvraag in elk van de in lid 2, derde en vijfde alinea, bedoelde groepen op evenredige wijze wordt verminderd.

Voor elk van de groepen wordt eerst het project met de hoogste kosten per prestatie-eenheid uit de selectie verwijderd en daarna het project met de hoogste kosten per prestatie-eenheid in een andere categorie. Deze procedure wordt herhaald totdat de aangevraagde financiering wordt gedekt door de beschikbare middelen.

4.   Afhankelijk van de beschikbaarheid van overeenkomstig artikel 5, lid 3, bij de EIB ingediende en door de EIB overeenkomstig artikel 5, lid 4, aan de Commissie voor toekenningsbesluiten aanbevolen voorstellen, bedraagt het aantal gefinancierde projecten per lidstaat ten minste één en ten hoogste drie.

De eerste alinea is evenwel niet van toepassing op grensoverschrijdende projecten.

Artikel 9

Toekenningsbesluiten

De toekenningsbesluiten worden afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat binnen 24 maanden na vaststelling van de toekenningsbesluiten alle nodige nationale vergunningen conform de desbetreffende bepalingen van het recht van de Unie zijn verleend, elke vorm van staatssteun met betrekking tot een project door de Commissie is goedgekeurd en door de sponsors definitieve investeringsbeslissingen zijn genomen.

Bij CCS-demonstratieprojecten met opslag in zoutwatervoerende lagen worden de toekenningsbesluiten afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat binnen 36 maanden na vaststelling van de toekenningsbesluiten alle nodige nationale vergunningen conform de desbetreffende bepalingen van het recht van de Unie zijn verleend, elke vorm van staatssteun met betrekking tot een project door de Commissie is goedgekeurd en door de sponsors definitieve investeringsbeslissingen zijn genomen.

De toekenningsbesluiten hebben geen rechtskracht indien niet aan de in de eerste en de tweede alinea bedoelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 10

Tegeldemaking van de emissierechten en beheer van de inkomsten

1.   Voor de tegeldemaking van de emissierechten en het beheer van de inkomsten handelt de Commissie namens de lidstaten.

2.   De lidstaten en de Commissie dragen er zorg voor dat de in artikel 2, lid 1, bedoelde 300 miljoen emissierechten aan de EIB worden overgedragen voor de tegeldemaking en voor het beheer van de inkomsten.

3.   De EIB verhandelt de emissierechten voor de eerste ronde van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen voordat de toekenningsbesluiten voor elke ronde van de in artikel 5, lid 1, bedoelde uitnodigingen tot het indienen van voorstellen door de Commissie worden vastgesteld.

De EIB beheert de inkomsten en maakt deze ten behoeve van de betaling overeenkomstig artikel 11 over aan de lidstaten.

Artikel 11

Uitbetaling van inkomsten en gebruik van niet-uitbetaalde inkomsten

1.   De lidstaten betalen de inkomsten aan de projectsponsors uit op basis van juridisch bindende instrumenten waarin ten minste het volgende is bepaald:

a)

het project en de toegekende financiering in euro;

b)

de aanvangsdatum van het project;

c)

de eisen inzake kennisdeling overeenkomstig artikel 12;

d)

de eisen inzake de betaling van de inkomsten overeenkomstig de leden 2 tot en met 6 van dit artikel;

e)

de eisen inzake rapportage overeenkomstig artikel 13;

f)

de gegevens over de in artikel 9 bedoelde voorwaarden voor de geldigheid van het besluit.

Voor de eerste ronde van de in artikel 5, lid 1, bedoelde uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, valt de in dit lid, eerste alinea, onder b), bedoelde aanvangsdatum uiterlijk op 31 december 2015, behalve indien het desbetreffende toekenningsbesluit na 31 december 2011 wordt vastgesteld, in welk geval de aanvangsdatum niet later dan vier jaar na de datum van het toekenningsbesluit valt.

2.   De uitbetaling vindt jaarlijks plaats. Voor CCS-demonstratieprojecten bedraagt de uitbetaling de in het desbetreffende jaar overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van Richtlijn 2003/87/EG bewaakte, gerapporteerde en geverifieerde hoeveelheid opgeslagen CO2 vermenigvuldigd met het financieringspercentage, en voor RES-demonstratieprojecten de hoeveelheid geproduceerde energie vermenigvuldigd met het financieringspercentage.

Voor de berekening van het financieringspercentage wordt de toegekende financiering gedeeld door 75 % van de totale hoeveelheid CO2 die naar verwachting in de eerste tien exploitatiejaren wordt opgeslagen in het geval van CCS-demonstratieprojecten, of door 75 % van de totale hoeveelheid energie die naar verwachting in de eerste vijf exploitatiejaren wordt geproduceerd in het geval van RES-demonstratieprojecten.

3.   Uitbetaling voor een bepaald jaar geschiedt slechts indien ten aanzien van dat jaar aan de eisen inzake kennisdeling is voldaan.

4.   De uitbetaling is beperkt tot een termijn van tien jaar vanaf de in lid 1, onder b), bedoelde datum voor CCS-demonstratieprojecten en tot een termijn van vijf jaar vanaf die datum voor RES-demonstratieprojecten. De uitbetalingen overschrijden in geen geval de in lid 1, onder a), bedoelde toegekende financiering.

5.   Voor zover de betrokken lidstaat verzekert dat elke financiering die meer bedraagt dan de krachtens de leden 2, 3 en 4 bepaalde financiering, aan de EIB wordt terugbetaald, mag de financiering van een project overeenkomstig de in het toekenningsbesluit vervatte specificaties geheel of gedeeltelijk vóór de aanvangsdatum van het project worden uitbetaald.

6.   Onverminderd artikel 4, tweede alinea, worden inkomsten die niet aan projecten zijn uitbetaald en opbrengsten uit het beheer van de inkomsten tot 31 december 2015 aangewend voor de medefinanciering uit hoofde van dit besluit van andere demonstratieprojecten.

De lidstaten betalen niet-uitbetaalde inkomsten terug aan de EIB.

Na 31 december 2015 komen eventuele resterende middelen toe aan de lidstaten. Aan het einde van de uitbetaling worden deze middelen overeenkomstig de in artikel 10 bis, lid 7, van Richtlijn 2003/87/EG vervatte beginselen doorgegeven aan de lidstaten.

Artikel 12

Kennisdeling

De lidstaten zorgen ervoor dat alle projectexploitanten, consortiumleden, leveranciers en toeleveranciers die met betrekking tot de ontwikkeling van hun product of dienst duidelijk een aanmerkelijk voordeel genieten uit de verleende financiering van overheidswege, de kennis betreffende de in bijlage II vermelde elementen overeenkomstig de aanvullende specificaties van de in artikel 5, lid 1, bedoelde uitnodigingen tot het indienen van voorstellen delen met andere projectexploitanten, overheidsinstanties, onderzoeksinstellingen, niet-gouvernementele organisaties en het publiek.

De kennis wordt op jaarbasis gedeeld en omvat alle informatie die in een bepaald jaar is voortgebracht en verwerkt.

Artikel 13

Rapportage door de lidstaten

Gedurende de in artikel 11, lid 4, bedoelde termijnen dienen de lidstaten uiterlijk op 31 december jaarlijks bij de Commissie verslagen in over de uitvoering van de projecten.

Deze verslagen bevatten voor elk project ten minste de volgende gegevens:

1.

de hoeveelheid CO2 die is opgeslagen of de hoeveelheid schone energie die is geproduceerd;

2.

de uitbetaalde middelen;

3.

eventuele noemenswaardige problemen met de uitvoering van het project.

Artikel 14

Verslag van de Commissie

Na afloop van de eerste ronde van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen brengt de Commissie bij het Comité klimaatverandering verslag uit over de uitvoering van die ronde van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen en geeft zij aan of een wijziging, van dit besluit nodig is om het geografische en technische evenwicht in de tweede ronde van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen te waarborgen.

Artikel 15

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 3 november 2010.

Voor de Commissie

Connie HEDEGAARD

Lid van de Commissie


(1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(2)  COM(2009) 519 definitief.

(3)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


BIJLAGE I

SUBSIDIABILITEITSCRITERIA

A.   PROJECTCATEGORIEËN

I.   Categorieën CCS-demonstratieprojecten (met minimale capaciteitsdrempelwaarden  (1) )

elektriciteitsopwekking: voorverbranding 250 MW;

elektriciteitsopwekking: naverbranding 250 MW;

elektriciteitsopwekking: oxyfuel 250 MW;

industriële toepassingen: a) het gebruik van CCS in raffinaderijen voor de opslag van 500 kt CO2 per jaar voortkomend uit één of meer bronnen in de raffinaderij; b) het gebruik van CCS in cementovens voor de opslag van 500 kt CO2 per jaar; c) het gebruik van CCS bij primaire productieroutes in de ijzer- en staalproductie voor de opslag van 500 kt CO2 per jaar; of d) het gebruik van CCS bij primaire productieroutes bij de productie van aluminium voor de opslag van 500 kt CO2 per jaar.

II.   Categorieën innovatieve RES-demonstratieprojecten (met minimale capaciteitsdrempelwaarden)

Projectsubcategorieën voor bio-energie. De omzetting van:

lignocellulose via pyrolyse in intermediaire vaste, vloeibare of slurryvormige bio-energiedragers, waarbij het eindproduct een capaciteit van 40 kt per jaar (kt/j) heeft;

lignocellulose via roosten in intermediaire vaste, vloeibare of slurryvormige bio-energiedragers, waarbij het eindproduct een capaciteit van 40 kt/j heeft;

lignocellulose via vergassing in synthetisch aardgas (SNG) of synthesegas en/of elektriciteit, waarbij het eindproduct een capaciteit van 40 miljoen normale kubieke meter per jaar (M Nm3/j) heeft of per jaar 100 GWh elektriciteit wordt geproduceerd;

lignocellulose via onder meer autotherme vergassing in biobrandstoffen of vloeibare biomassa en/of in elektriciteit, waarbij het eindproduct een capaciteit heeft van 15 miljoen liter per jaar (M l/j) of per jaar 100 GWh elektriciteit wordt geproduceerd. De productie van synthetisch aardgas valt niet onder deze subcategorie;

grondstoffen uit lignocellulose, zoals zwart afvalloog en/of producten afkomstig van pyrolyse of roosten, via stofwolkvergassing in gelijk welke biobrandstof, waarbij het eindproduct een capaciteit heeft van 40 M l/j;

lignocellulose in elektriciteit met een capaciteit van 40 MWe of meer met een op de calorische onderwaarde (vochtgehalte van 50 %) gebaseerde omzettingsefficiëntie van 48 %;

lignocellulose via chemische en biologische processen in ethanol en hogere alcoholen, waarbij het eindproduct een capaciteit van 40 M l/j heeft;

lignocellulose en/of huishoudelijk afval via chemische en biologische processen in biogas, biobrandstoffen of vloeibare biomassa, waarbij het eindproduct een capaciteit van 6 M Nm3/j (miljoen normale kubieke meter methaan per jaar) of 10 M l/j heeft;

algen en/of micro-organismen via biologische en/of chemische processen in biobrandstoffen of vloeibare biomassa, waarbij het eindproduct een capaciteit van 40 M l/j heeft.

Opmerking: er moet aan de in Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) opgenomen duurzaamheidscriteria ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen worden voldaan bij biobrandstoffen en vloeibare biomassa in de zin van die richtlijn.

Projectsubcategorieën voor geconcentreerde zonne-energie:

parabolische trogcollectoren of Fresnelsystemen met gebruikmaking van gesmolten zouten of andere milieuvriendelijke warmteoverdrachtsvloeistoffen met een nominale capaciteit van 30 MW;

parabolische trogcollectoren of Fresnelsystemen op basis van rechtstreekse stoomopwekking met een nominale capaciteit van 30 MW. De temperatuur van de rechtstreeks met zonne-energie opgewekte stoom moet meer dan 500 °C bedragen;

zonnetorensystemen op basis van een oververhitte-stoomcyclus (met meerdere torens of een combinatie van lineaire collectoren en een toren) met een nominale capaciteit van 50 MW;

zonnetorensystemen op basis van hogedruklucht met een temperatuur van meer dan 750 °C en hybride zon/gasturbines met een nominale capaciteit van meer dan 30 MW;

grootschalige schotelcentrales met stirlingmotoren met een omzettingsrendement van zonnewarmte in elektriciteit van meer dan 20 % en een nominaal vermogen van ten minste 25 MW.

Opmerking: de demonstratie-installaties kunnen oplossingen op het vlak van droge koeling, hybridisatie en (geavanceerde) warmteopslag bevatten.

Projectsubcategorieën voor fotovoltaïsche energie:

grootschalige PV-centrales met concentratoren met een nominale capaciteit van 20 MW;

grootschalige PV-centrales op basis van multijunctie-Si-dunnefilmzonnecellen met een nominale capaciteit van 40 MW;

grootschalige PV-centrales op basis van koper-indium-gallium-(di) selenide (CIGS) met een nominale capaciteit van 40 MW;

Projectsubcategorieën voor geothermische energie:

verbeterde geothermische systemen in trekspanningsvelden, met een nominale capaciteit van 5 MWe;

verbeterde geothermische systemen in drukspanningsvelden, met een nominale capaciteit van 5 MWe;

verbeterde geothermische systemen in gebieden met diepe compacte sedimentgesteenten en graniet en andere kristallijne structuren, met een nominale capaciteit van 5 MWe;

verbeterde geothermische systemen in diepe kalksteen, met een nominale capaciteit van 5 MWe.

Opmerking: toepassingen op basis van warmtekrachtkoppeling (WKK) met dezelfde elektriciteitsdrempelwaarden komen evenzeer in aanmerking.

Projectsubcategorieën voor windenergie:

offshore windmolenparken (6 MW minimumcapaciteit per turbine) met een nominale capaciteit van 40 MW;

offshore windmolenparken (8 MW minimumcapaciteit per turbine) met een nominale capaciteit van 40 MW;

offshore windmolenparken (10 MW minimumcapaciteit per turbine) met een nominale capaciteit van 40 MW;

drijvende offshore windsystemen met een nominale capaciteit van 2 MW;

onshore windturbines voor complexe terreinen (zoals bos- of bergachtige gebieden): met een nominale capaciteit van het windmolenpark van 25 MW;

onshore windturbines geoptimaliseerd voor koude klimaten (die functioneren bij temperaturen van lager dan – 30 °C en zware ijsvorming) met een nominale capaciteit van het windmolenpark van 25 MW.

Projectsubcategorieën voor zee-energie:

golfslagenergie-installaties met een nominale capaciteit van 5 MW;

zee- en getijdestromingsinstallaties met een nominale capaciteit van 5 MW;

omzetting van thermische energie uit zee (Ocean Thermal Energy Conversion, OTEC) met een nominale capaciteit van 10 MW.

Waterkrachtenergie — projectsubcategorieën:

energieproductie met generatoren met hogetemperatuursupergeleiding: 20 MW.

Gedecentraliseerd beheer van hernieuwbare energiebronnen (intelligente netten) — projectsubcategorieën:

beheer en optimalisering van hernieuwbare energie voor kleine en middelgrote plaatselijke producenten in landelijke gebieden met overwegend zonnestroomopwekking: 20 MW op een net met laagspanning (LS) + 50 MW op een net met middenspanning (MS);

beheer en optimalisering van hernieuwbare energie voor kleine en middelgrote plaatselijke producenten in landelijke gebieden met overwegend windstroomopwekking: 20 MW op een LS-net + 50 MW op een MS-net;

beheer en optimalisering van hernieuwbare energie voor kleine en middelgrote plaatselijke producenten in stedelijke gebieden: 20 MW op een LS-net + 50 MW op een MS-net;

Opmerking: het gebruik van actieve belastingen (elektrische verwarmers/warmtepompen) is niet uitgesloten.

B.   PROJECTVEREISTEN

I.   Gemeenschappelijke vereisten

de in deel A opgenomen drempelwaarden voor de capaciteit worden gehaald;

ten aanzien van de eerste ronde van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen tonen de projecten aan dat er een redelijke verwachting bestaat dat zij uiterlijk op 31 december 2015 aanvangen op grond van het feit dat het respectieve toekenningsbesluit uiterlijk 31 december 2011 is of wordt vastgesteld;

alle vereiste nationale vergunningen voor het project zijn voorhanden en zijn in overeenstemming met de desbetreffende voorschriften van de wetgeving van de Unie of met de lopende vergunningsprocedures ter zake en zijn voldoende vergevorderd om te waarborgen dat de commerciële exploitatie voor de eerste ronde uiterlijk 31 december 2015 aanvangt op grond van het feit dat het respectieve toekenningsbesluit uiterlijk 31 december 2011 is of wordt vastgesteld;

de exploitant van het project gaat een bindende verplichting tot kennisdeling aan overeenkomstig de eisen die zijn opgenomen in artikel 12;

de projecten vinden plaats op het grondgebied van de lidstaten, in hun exclusieve economische zones en op hun continentaal plat.

II.   CCS-demonstratieprojecten

in elk project wordt de volledige keten doorlopen (afvang, vervoer, opslag);

in elk project wordt warmte-integratie toegepast in het afvangstadium van het proces;

het afvangpercentage bedraagt ten minste 85 % van de CO2 van de rookgassen waarop afvang wordt toegepast;

elk project omvat een onderdeel voor onafhankelijk onderzoek van de veiligheid van de opslaglocaties en de verbetering van de bewakingstechnologieën, met name op het vlak van de migratie van zout grondwater, de mogelijke routes en de effecten ervan.


(1)  CCS-capaciteitsdrempelwaarden worden uitgedrukt als bruto elektrische output voor afvang.

(2)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.


BIJLAGE II

EISEN INZAKE KENNISDELING

A.   Technische uitvoering en technische prestaties

betrouwbaarheid

de hoeveelheid afgevangen CO2

prestaties op verschillende niveaus, waaronder verschillen tussen de verwachte en de feitelijke prestaties

stijging in de vraag naar brandstof; vraag naar elektriciteit, warmte en koeling

de belangrijkste inputs en outputs en het ontwerp

geconstateerde uitdagingen voor de toekomst op het vlak van onderzoek en ontwikkeling

B.   Kostenniveau

investerings- en exploitatiekosten

totale kosten en kosten per prestatie-eenheid (het aantal ton opgeslagen CO2, het aantal geproduceerde schone MWh)

C.   Projectbeheer

wetgeving/vergunningen

relatiebeheer, waaronder contacten met overheden

planning

projectorganisatie

D.   Milieueffecten

doeltreffendheid: vermindering van de CO2-uitstoot per eenheid energie

andere milieueffecten bij ongestoorde werking

E.   Gezondheid en veiligheid

incidenten en bijna-ongevallen (storingen)

strategieën ter voorkoming en ter oplossing van veiligheidsproblemen

gezondheidskwesties bij normale exploitatie

F.   Prestaties van de CCS-opslaglocaties

modellen en simulaties (ontwikkeling van de CO2-pluim en het drukkingspunt)

de uitkomst van en de aanpassingen op basis van de toetsing van de huidige waarnemingen aan voorbije waarnemingen („history matching”) (te verrichten beoordeling: normaal binnen een bepaald afwijkingspercentage of een significante onregelmatigheid waarbij moet worden ingegrepen)

het gedrag van door CO2-injectie verplaatst zout grondwater