2.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/27


VERORDENING (EG) Nr. 1121/2009 VAN DE COMMISSIE

van 29 oktober 2009

houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en V van die verordening ingestelde steunregelingen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1), en met name op artikel 29, lid 4, onder a), artikel 87, lid 4, artikel 89, lid 2, artikel 91, lid 2, artikel 101, lid 2, tweede alinea, artikel 103, lid 1, artikel 142, onder c), e), q) en s), en artikel 147,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (2) is ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 73/2009. Bij Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen (3) zijn de bepalingen vastgesteld ter uitvoering van de steunregelingen die bij de titels IV en IV bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 waren ingesteld. Verordening (EG) nr. 1973/2004 moet worden aangepast aan de bij Verordening (EG) nr. 73/2009 doorgevoerde wijzigingen, en met name de wijzigingen in titel IV en in de hoofdstukken 2 en 4 van titel V van laatstgenoemde verordening. Verordening (EG) nr. 1973/2004 moet duidelijkheids- en eenvoudigheidshalve worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuwe verordening.

(2)

Met het oog op een doelmatig beheer van de regelingen die zijn ingesteld bij titel IV van Verordening (EG) nr. 73/2009, moeten de in het kader van een aantal van deze regelingen toe te kennen betalingen beperkt blijven tot arealen met een bepaalde minimumgrootte („areaalbetaling”). Bij de vaststelling van de minimumgrootte van een areaal moet rekening worden gehouden met de bijzondere omvang van landbouwbedrijven in een aantal lidstaten of met de specifieke omstandigheden bij een aantal teelten.

(3)

Voorkomen moet worden dat land wordt ingezaaid uitsluitend om in aanmerking te komen voor areaalbetalingen. Er moeten bepaalde voorwaarden betreffende de inzaai en de teelt van gewassen worden gesteld, vooral voor eiwithoudende gewassen en rijst en groenten en fruit. Wegens de verscheidenheid van de landbouwmethoden in de Gemeenschap moet worden voldaan aan plaatselijke normen.

(4)

Voor een perceel dat in een bepaald jaar wordt beteeld, dient slechts één aanvraag voor een areaalbetaling te worden toegestaan, tenzij de steun betrekking heeft op de productie van zaaizaad. Areaalbetalingen kunnen worden toegekend voor gewassen die worden gesubsidieerd op grond van een regeling in het kader van het structuur- of milieubeleid van de Gemeenschap.

(5)

In steunregelingen is bepaald dat, indien de oppervlakte, de hoeveelheid of het aantal dieren waarvoor steun wordt aangevraagd, groter is dan een bepaald maximum, de oppervlakte, de hoeveelheid of het aantal waarvoor de steun wordt aangevraagd, in het betrokken jaar proportioneel wordt verlaagd. Daarom moet worden bepaald op welke wijze en vóór welke datum de lidstaten de Commissie de gegevens moeten verstrekken en de Commissie moeten informeren over de oppervlakten, hoeveelheden of aantallen waarvoor de steun is betaald.

(6)

De betalingsvoorwaarden voor en de berekening van de gewasspecifieke betaling voor rijst hangen niet alleen af van het basisareaal dat of de basisarealen die in artikel 75 van Verordening (EG) nr. 73/2009 voor elke producerende lidstaat is of zijn vastgesteld, maar ook van de eventuele onderverdeling van een basisareaal in subbasisarealen en van de objectieve criteria die de betrokken lidstaat voor die onderverdeling heeft gekozen, van de teeltvoorwaarden die gelden voor de beteelde percelen, en van de minimumgrootte van het areaal. Daarom zijn uitvoeringsbepalingen nodig met betrekking tot de wijze waarop de basisarealen en subbasisarealen worden vastgesteld, beheerd en beteeld.

(7)

Overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EG) nr. 73/2009 moet bij een overschrijding van het basisareaal de gewasspecifieke betaling voor rijst worden verlaagd. De bij de berekening van die verlaging te hanteren criteria en coëfficiënten moeten worden vastgesteld.

(8)

Voor het toezicht op de gewasspecifieke betalingen voor rijst heeft de Commissie bepaalde informatie nodig over het gebruik van de basisarealen en subbasisarealen. Daartoe dient te worden bepaald welke informatie de lidstaten de Commissie moeten verstrekken en welke termijnen daarvoor gelden.

(9)

De artikelen 77 en 78 van Verordening (EG) nr. 73/2009 voorzien in steun aan landbouwers die voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen produceren, mits een teeltcontract is gesloten, en binnen de contingenten zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (4). Daarom moeten de voorwaarden voor de toekenning van deze steun worden vastgesteld en moet waar nodig worden verwezen naar de bestaande bepalingen met betrekking tot de bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 ingestelde contingenteringsregeling.

(10)

De normen voor niet-bittere lupinen en de tests om uit te maken of een monster uit niet-bittere dan wel uit bittere lupinen bestaat, moeten worden vastgesteld.

(11)

In sommige regio’s worden eiwithoudende gewassen om landbouwkundige redenen van oudsher gemengd met granen ingezaaid. Het verkregen product bestaat hoofdzakelijk uit eiwithoudende gewassen. De aldus ingezaaide oppervlakten moeten daarom voor de toekenning van de premie voor eiwithoudende gewassen als oppervlakten met eiwithoudende gewassen worden beschouwd.

(12)

Met het oog op een doelmatige steunverlening voor noten en een goed beheer van de betrokken steunregeling mag de toegekende areaalsteun niet worden gebruikt om marginale aanplantingen of geïsoleerde bomen te financieren. Daarom moet het om een gespecialiseerde boomgaard gaan, waarbij een minimale perceelsgrootte en een minimale boomdichtheid moeten worden vastgesteld.

(13)

In artikel 87 van Verordening (EG) nr. 73/2009 is bepaald dat rechtstreekse steun kan worden toegekend voor de productie van zaaizaad van een of meer soorten. Die steun mag alleen worden toegekend voor de productie van basiszaad of gecertificeerd zaad en deze producten moeten duidelijk worden omschreven door verwijzing naar de richtlijnen betreffende de certificering en het in de handel brengen van zaaizaad: Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (5), Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (6) en Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (7).

(14)

Om controles mogelijk te maken, moeten het basiszaad en het gecertificeerd zaad worden geproduceerd in het kader van vermeerderingscontracten of -aangiften, waarvan een kopie bij de verzamelaanvraag moet worden gevoegd, en moeten de zaadhandelaren en de kwekers officieel zijn erkend of geregistreerd.

(15)

Op grond van bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 73/2009 mag in het geval van Cannabis sativa L. de productiesteun alleen worden betaald voor basiszaad en gecertificeerd zaad van rassen met een tetrahydrocannabinolgehalte van ten hoogste 0,2 %. Met het oog op een uniforme toepassing in de gehele Gemeenschap van de regels voor de steunverlening moet worden vastgesteld welke rassen van Cannabis sativa L. in het kader van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 73/2009 in aanmerking komen voor rechtstreekse betalingen.

(16)

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 6, van Verordening (EG) nr. 73/2009 voorziet in een gewasspecifieke betaling voor katoen. Voor de toepassing van die regeling moeten uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld. Deze moeten onder meer betrekking hebben op de verlening van een vergunning voor grond die geschikt is voor de productie van katoen, en op de toelating van rassen. Voorts moet een criterium worden vastgesteld om aan te geven wat onder inzaai wordt verstaan. Een minimale gewasdichtheid die door de lidstaat is vastgesteld met inachtneming van de bodem- en klimaatgesteldheid en van de specifieke regionale kenmerken, is een objectief criterium om uit te maken of de inzaai correct is uitgevoerd.

(17)

De lidstaten moeten de brancheorganisaties voor de productie van katoen erkennen op basis van objectieve criteria met betrekking tot de omvang en de interne werking van die organisaties. Bij de vaststelling van de minimale omvang van een brancheorganisatie moet er rekening mee worden gehouden dat elk bij die brancheorganisatie aangesloten egreneringsbedrijf toereikende hoeveelheden niet-geëgreneerde katoen in ontvangst moet kunnen nemen.

(18)

Om het beheer van de steunregeling niet te ingewikkeld te maken, mag een producent slechts bij één brancheorganisatie zijn aangesloten. Om dezelfde reden mag een tot een brancheorganisatie behorende producent die zich ertoe verbindt de door hem geproduceerde katoen te leveren, deze katoen alleen leveren aan een bij diezelfde organisatie aangesloten egreneringsbedrijf.

(19)

In het kader van de steunregeling voor katoen moeten de lidstaten hun producenten bepaalde informatie over de katoenteelt verstrekken, zoals de toegelaten rassen, de objectieve criteria voor de verlening van een vergunning voor grond en de minimale gewasdichtheid. Met het oog op de tijdige voorlichting van de landbouwers moet de lidstaat deze informatie vóór een bepaalde datum aan hen verstrekken.

(20)

In titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 8 en 9, van Verordening (EG) nr. 73/2009 is bepaald dat voor groenten en fruit steun mag worden verleend, mits een verwerkingscontract is gesloten. Daartoe dient te worden verlangd dat ten aanzien van de betrokken landbouwgrondstoffen een contract wordt gesloten tussen, enerzijds, een erkende eerste verwerker en, anderzijds, een teler of een erkende producentenorganisatie die hem vertegenwoordigt of, in het geval van de overgangsbetalingen voor groenten en fruit en de overgangsbetaling voor zacht fruit, een erkende inzamelaar die de teler vertegenwoordigt.

(21)

Om te garanderen dat de grondstoffen die afkomstig zijn van de oppervlakten waarvoor de overgangsbetalingen voor groenten en fruit en de overgangsbetaling voor zacht fruit worden verleend, uiteindelijk worden verwerkt, moet een regeling voor de erkenning van eerste verwerkers en inzamelaars worden ingesteld. Dergelijke erkende marktdeelnemers moeten aan minimumeisen voldoen, waarbij zij bij niet-nakoming van hun verplichtingen sancties opgelegd krijgen overeenkomstig op nationaal niveau door de bevoegde autoriteiten vast te stellen nadere regels.

(22)

Om het totaalbedrag voor de overgangsbetalingen voor groenten en fruit op passende wijze te kunnen beheren, moeten de lidstaten vroeg in het jaar een indicatief steunbedrag per hectare en vóór de periode waarin de betalingen worden verricht, het definitieve steunbedrag per hectare vaststellen.

(23)

De criteria waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 10, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde premies in de schapen- en geitenvleessectoren, en met name de voorwaarden die daaraan moeten worden verbonden, moeten worden vastgesteld.

(24)

Op grond van artikel 101, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 kan in bepaalde gebieden van de Gemeenschap aan producenten van geitenvlees een premie worden verleend. Bijgevolg moet aan de hand van de in dat lid vastgestelde criteria worden bepaald om welke gebieden het gaat.

(25)

Op grond van artikel 102, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 kunnen landbouwers met een bedrijf waarvan de voor landbouw gebruikte oppervlakte voor ten minste 50 % in probleemgebieden ligt, in aanmerking komen voor een aanvullende premie. In artikel 101, lid 2, is sprake van de specifieke geografische gebieden waar de producenten van geitenvlees voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de geitenpremie. Bepaald dient te worden dat de landbouwers die aan de bovenbedoelde criteria voldoen, een aangifte moeten indienen waaruit blijkt dat ten minste de helft van de oppervlakte die zij voor landbouwproductie gebruiken, is gelegen in probleemgebieden of in gebieden waar de geitenpremie kan worden toegekend.

(26)

Ten behoeve van de controle of de aanvragen voor de ooienpremie correct zijn wat het gevraagde premieniveau betreft, moeten de lidstaten een inventaris opstellen van de landbouwers die schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkopen.

(27)

Voor de uitvoering van het bij de artikelen 104, 105 en 106 van Verordening (EG) nr. 73/2009 ingevoerde stelsel van individuele maxima kunnen, op terreinen zoals met name het gebruik van om niet toegekende rechten, het gebruik van normale rechten inclusief een minimumgebruik, de tijdelijke verhuur en de overdracht van rechten, de kennisgeving van wijzigingen van het individuele maximum en de overdracht van rechten via de nationale reserve, de bestaande administratieve regels verder worden toegepast. Sommige van die regels zijn specifieke bepalingen voor naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen zoals, wat het gebruik van rechten betreft, het geval van kleine landbouwers en van landbouwers die deelnemen aan een extensiveringsprogramma of aan een programma voor vervroegde uittreding, en, wat overdrachten betreft, het erven van premierechten en het geval van landbouwers die uitsluitend weidegrond in overheids- of collectief bezit gebruiken.

(28)

De Commissie moet de uitvoering van de nieuwe regelingen nauwlettend volgen en daarom moeten de lidstaten de essentiële informatie over de toepassing van de premievoorschriften naar behoren aan haar verstrekken.

(29)

In voorkomend geval moet aan de Commissie nadere informatie worden verstrekt over de nationale voorschriften voor de extra betalingen en over de tenuitvoerlegging van die betalingen.

(30)

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 11, van Verordening (EG) nr. 73/2009 voorziet in rund- en kalfsvleesbetalingen. De criteria om voor die betalingen in aanmerking te komen, en met name de voorwaarden die daaraan moeten worden verbonden, moeten worden vastgesteld.

(31)

Bepaald dient te worden dat het in artikel 110, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde administratieve document op nationaal niveau wordt ontworpen en beschikbaar wordt gesteld. In verband met de specifieke omstandigheden op het gebied van het beheer en de controle in de lidstaten moeten verschillende vormen van administratieve documenten worden toegestaan.

(32)

Artikel 110, lid 3, onder a), en artikel 116, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 stellen de toekenning van de speciale premie en van de slachtpremie afhankelijk van de inachtneming van een aanhoudperiode. Bijgevolg moet die periode nader worden omschreven en moet de duur ervan worden vastgesteld.

(33)

Het is wenselijk dat de toekenningsregeling voor de bij het slachten verleende speciale premie de nodige samenhang vertoont met die voor de slachtpremie. Gepreciseerd dient te worden welke soorten documenten het dier moeten volgen totdat het wordt geslacht, verzonden of uitgevoerd. Met het oog op de specifieke omstandigheden in het geval van toekenning van de speciale premie bij het slachten, moet worden aangegeven welke leeftijdsvoorwaarden voor ossen gelden en van welke aanbiedingsvorm van geslachte volwassen runderen wordt uitgegaan.

(34)

Het in artikel 111 van Verordening (EG) nr. 73/2009 omschreven begrip „zoogkoe” dient te worden gepreciseerd. Het is dienstig daartoe met dezelfde rassen te werken als in Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen (8). Bovendien kunnen de belangrijkste bestaande voorschriften verder worden toegepast, vooral wat de gemiddelde melkopbrengst en de aanvullende nationale premie betreft.

(35)

De bestaande administratieve bepalingen kunnen verder worden toegepast, vooral op het gebied van de individuele maxima, de kennisgevingen met betrekking tot de individuele maxima en de nationale reserve, de om niet verkregen rechten, het gebruik van de rechten, de overdracht en de tijdelijke verhuur van rechten en de overdrachten via de nationale reserve.

(36)

De Commissie moet op basis van de beschikbare informatie bepalen welke lidstaten voldoen aan de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 115 van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde specifieke regeling. De bijzondere voorschriften voor de toekenning van de premie moeten worden bepaald.

(37)

Specifieke bepalingen moeten worden vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de regels inzake termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden op de aanhoudperioden.

(38)

Ter vereenvoudiging dient de steunaanvraag voor dieren in het kader van het geïntegreerd systeem als aanvraag voor de slachtpremie te gelden mits daarin alle ter rechtvaardiging van de betaling van die premie benodigde elementen zijn opgenomen en mits het dier in dezelfde of een andere lidstaat wordt geslacht of wordt uitgevoerd.

(39)

Het dient mogelijk te worden gemaakt het gecomputeriseerde gegevensbestand zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (9) te gebruiken om het beheer van de slachtpremie te vergemakkelijken, mits de betrokken lidstaat van oordeel is dat dit gegevensbestand voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de juistheid van de erin opgenomen gegevens die nodig zijn voor de betaling van die premie.

(40)

Voor kalveren kan de slachtpremie slechts worden toegekend als deze dieren een bepaald gewicht niet overschrijden. Daarom moet worden bepaald op welke standaardaanbiedingsvorm van geslachte kalveren dit maximumgewicht betrekking heeft.

(41)

Om ervoor te zorgen dat de landbouwers de betalingen zo snel mogelijk ontvangen, dient te worden voorzien in de verstrekking van voorschotten. Voorkomen moet echter worden dat het voorschot hoger is dan de definitieve betaling na toepassing van het nationale of regionale maximum. Daarom dient de lidstaten te worden toegestaan het voor te schieten percentage te verlagen waar het gaat om de premieregelingen waarvoor een dergelijk maximum geldt.

(42)

Aangegeven moet worden welke datum bepalend is voor de elementen waarmee bij de toepassing van de regelingen inzake de speciale premie en de zoogkoeienpremie rekening moet worden gehouden. Omwille van een doeltreffend en samenhangend beheer dient dat in de regel de datum te zijn waarop de aanvraag wordt ingediend. Voor de speciale premie die bij het slachten wordt toegekend, dient evenwel een specifieke regeling te worden getroffen om overdracht naar het volgende jaar ter verkrijging van een hogere premie te voorkomen. Bij de slachtpremie is de datum waarop het dier wordt geslacht of uitgevoerd, representatiever voor de werkelijkheid.

(43)

Om te voorkomen dat een groot aantal aanvragen zou moeten worden beheerd waarmee een zeer lage betaling per bedrijf is gemoeid, hebben Bulgarije, Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Roemenië en Slowakije overeenkomstig artikel 124, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 verzocht de minimumgrootte van de in aanmerking komende oppervlakte per bedrijf te mogen vaststellen op meer dan 0,3 ha.

(44)

De nieuwe lidstaten in de zin van artikel 2, onder g), van Verordening (EG) nr. 73/2009 die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, hebben geschat welk deel van hun oppervlakte cultuurgrond op 30 juni 2003 in een goede landbouwconditie verkeerde, en hebben voorgesteld het aan te passen op basis van de minimumgrootte van de in aanmerking komende oppervlakte per bedrijf.

(45)

Op grond van artikel 132 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bestaat in de nieuwe lidstaten de mogelijkheid om, na goedkeuring door de Commissie, aan landbouwers betaalde rechtstreekse steun aan te vullen. De algemene voorschriften voor de toepassing van deze mogelijkheid dienen te worden vastgesteld.

(46)

Gelet op de specifieke bepalingen inzake de steun voor energiegewassen waarin titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet, en het braakleggingsprogramma waarin titel IV, hoofdstuk 10, van die verordening voorziet, met name wat betreft meerjarige gewassen, en om onnodige administratieve lasten voor landbouwers en verwerkers na de afschaffing van deze steun weg te nemen, moeten overgangsbepalingen voor een soepele afschaffing ervan en voor de vrijgave van de door de inzamelaars en verwerkers gestelde zekerheden worden vastgesteld.

(47)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij de onderhavige verordening worden uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de volgende bij titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde steunregelingen:

a)

de gewasspecifieke betaling voor rijst als bedoeld in afdeling 1 daarvan;

b)

de steun voor zetmeelaardappeltelers als bedoeld in afdeling 2 daarvan;

c)

de premie voor eiwithoudende gewassen als bedoeld in afdeling 3 daarvan;

d)

de areaalbetaling voor noten als bedoeld in afdeling 4 daarvan;

e)

de steun voor zaaizaad als bedoeld in afdeling 5 daarvan;

f)

de gewasspecifieke betaling voor katoen als bedoeld in afdeling 6 daarvan;

g)

de overgangsbetalingen voor groenten en fruit en de overgangsbetaling voor zacht fruit als bedoeld in de afdelingen 8 en 9 daarvan;

h)

premies in de schapen- en geitenvleessectoren als bedoeld in afdeling 10 daarvan;

i)

de rund- en kalfsvleesbetalingen als bedoeld in afdeling 11 daarvan.

2.   Bij de onderhavige verordening worden uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de volgende bij titel V van Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde steunregelingen:

a)

de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in hoofdstuk 2 daarvan;

b)

de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen als bedoeld in hoofdstuk 4 daarvan.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de definities in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 73/2009, in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie (10) en in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie (11).

Met name is de in artikel 2, onder n), van Verordening (EG) nr. 1120/2009 opgenomen definitie van „hakhout met korte omlooptijd” van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

Artikel 3

Cumulatie van areaalbetalingen

In een bepaald jaar mag voor een beteeld perceel niet meer dan één aanvraag voor een areaalbetaling als vermeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 worden ingediend.

Artikel 4

Kennisgeving van de aanvragen van landbouwers en de desbetreffende betalingen

1.   De lidstaten delen aan de hand van het door de Commissie aan hen beschikbaar gestelde formulier langs elektronische weg de volgende informatie aan de Commissie mee:

a)

uiterlijk op 1 september van het betrokken jaar:

i)

de totale oppervlakte waarvoor de steun is aangevraagd in het geval van:

de gewasspecifieke betaling voor rijst als bedoeld in artikel 73 van Verordening (EG) nr. 73/2009,

de premie voor eiwithoudende gewassen als bedoeld in artikel 79 van Verordening (EG) nr. 73/2009,

de areaalbetaling voor noten als bedoeld in artikel 82 van Verordening (EG) nr. 73/2009, uitgesplitst naar categorie notenboom,

de gewasspecifieke betaling voor katoen als bedoeld in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 73/2009,

de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in artikel 122 van Verordening (EG) nr. 73/2009;

ii)

het totale aantal aanvragen in het geval van de premies voor schapen en geiten als bedoeld in artikel 99 van Verordening (EG) nr. 73/2009, uitgesplitst naar categorie vrouwelijk dier en naar premiecategorie;

b)

uiterlijk op 15 oktober van het betrokken jaar, de totale geconstateerde oppervlakte in het geval van de premie voor eiwithoudende gewassen als bedoeld in artikel 79 van Verordening (EG) nr. 73/2009;

c)

uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar:

i)

de totale geconstateerde oppervlakte, gebruikt voor de berekening van de verlagingscoëfficiënt in het geval van:

de gewasspecifieke betaling voor rijst als bedoeld in artikel 73 van Verordening (EG) nr. 73/2009, uitgesplitst naar basisareaal en subbasisareaal,

de areaalbetaling voor noten als bedoeld in artikel 82 van Verordening (EG) nr. 73/2009, uitgesplitst naar categorie notenboom,

de gewasspecifieke betaling voor katoen als bedoeld in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 73/2009,

de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in artikel 122 van Verordening (EG) nr. 73/2009;

ii)

het totale aantal mannelijke runderen waarvoor de in artikel 110 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde speciale premie is aangevraagd, uitgesplitst naar leeftijdstranche en naar categorie (stier of os);

iii)

het totale aantal koeien waarvoor de in artikel 111 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde zoogkoeienpremie is aangevraagd, uitgesplitst naar regeling als genoemd in artikel 111, lid 2, onder a) en b);

d)

uiterlijk op 1 maart van het volgende jaar, het totale aantal dieren waarvoor de in artikel 116 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde slachtpremie is aangevraagd, met de vermelding of het om geslachte dan wel om uitgevoerde dieren gaat, uitgesplitst naar categorie (kalf of volwassen dier);

e)

uiterlijk op 31 juli van het volgende jaar, de totale hoeveelheid waarvoor de steun daadwerkelijk is betaald in het geval van de in artikel 87 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde steun voor zaaizaad, uitgesplitst naar zaadsoort als vermeld in bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 73/2009.

2.   In de in lid 1 bedoelde kennisgevingen worden de oppervlakten uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers achter de komma; de hoeveelheden worden uitgedrukt in tonnen tot drie cijfers achter de komma.

3.   Indien de op grond van lid 1 te verstrekken informatie wijzigingen ondergaat, met name als gevolg van de controles of van correcties of verbeteringen van bestaande cijfers, wordt de bijgewerkte informatie binnen één maand na de wijziging aan de Commissie toegezonden.

TITEL II

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR TITEL IV VAN VERORDENING (EG) Nr. 73/2009

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 5

Specifieke vereisten inzake minimumoppervlakten en de inzaai en teelt

1.   De gewasspecifieke betaling voor rijst, de premie voor eiwithoudende gewassen, de steun voor zaaizaad en de betalingen voor groenten en fruit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder respectievelijk a), c), e) en g), worden slechts toegekend voor de oppervlakten per gewastype waarvoor een steunaanvraag voor ten minste 0,3 hectare is ingediend. Voorts is elk beteeld perceel niet kleiner dan de minimumgrootte die de lidstaat binnen de in artikel 13, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 aangegeven grenzen heeft vastgesteld.

In het geval van Malta worden de in artikel 1, lid 1, onder a), c), e), en g), bedoelde rechtstreekse betalingen slechts toegekend voor de oppervlakten per gewastype waarvoor een aanvraag voor ten minste 0,1 hectare is ingediend, waarbij elk beteeld perceel niet kleiner is dan de minimumgrootte die de lidstaat binnen de in artikel 13, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 aangegeven grenzen heeft vastgesteld.

In het geval van Griekenland worden de in artikel 1, lid 1, onder g), bedoelde overgangsbetalingen voor groenten en fruit slechts toegekend voor de oppervlakten per gewastype waarvoor een aanvraag voor ten minste 0,1 hectare is ingediend, waarbij elk beteeld perceel niet kleiner is dan de minimumgrootte die de lidstaat binnen de in artikel 13, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 aangegeven grenzen heeft vastgesteld.

In het geval van Bulgarije, Letland, Hongarije en Polen wordt de in artikel 1, lid 1, onder g), bedoelde betaling voor zacht fruit slechts toegekend voor de oppervlakten per gewastype waarvoor een aanvraag voor ten minste 0,1 hectare is ingediend, waarbij elk beteeld perceel niet kleiner is dan de minimumgrootte die de lidstaat binnen de in artikel 13, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 aangegeven grenzen heeft vastgesteld.

2.   Alleen percelen die ten minste 0,10 hectare groot zijn, komen in aanmerking voor de in artikel 1, lid 1, onder d), bedoelde areaalbetaling. De lidstaten mogen evenwel op basis van objectieve criteria en met inachtneming van de specifieke kenmerken van de betrokken oppervlakte een hogere minimale perceelgrootte vaststellen.

3.   De gewasspecifieke betaling voor rijst, de premie voor eiwithoudende gewassen en de betalingen voor groenten en fruit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder respectievelijk a), c) en g), worden slechts toegekend voor volledig ingezaaide of beplante oppervlakten waarop alle normale teeltwerkzaamheden in overeenstemming met de plaatselijke normen zijn uitgevoerd.

Artikel 6

Verlagingscoëfficiënten

De coëfficiënt voor de verlaging van de oppervlakten in de in artikel 76, artikel 81, lid 2, en artikel 84, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde gevallen worden vóór de toekenning van de betalingen aan de landbouwers en uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar vastgesteld op basis van de overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder b) en c), van de onderhavige verordening verstrekte gegevens.

HOOFDSTUK 2

Gewasspecifieke betaling voor rijst

Artikel 7

Uiterste data voor de inzaai

Om voor de gewasspecifieke betaling voor rijst in aanmerking te komen, is de aangegeven oppervlakte ingezaaid uiterlijk op:

a)

30 juni voorafgaande aan de betrokken oogst wat Frankrijk, Italië, Portugal en Spanje betreft;

b)

31 mei voorafgaande aan de betrokken oogst wat de overige in artikel 74, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde producerende lidstaten betreft.

Artikel 8

Verlagingscoëfficiënt

De in artikel 76 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde verlagingscoëfficiënt voor de gewasspecifieke betaling voor rijst wordt berekend overeenkomstig bijlage I bij de onderhavige verordening.

Artikel 9

Kennisgevingen

De lidstaten kunnen de onderverdeling van hun in artikel 75 van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde basisareaal of basisarealen in subbasisarealen en de objectieve criteria waarop die onderverdelingen zijn gebaseerd, jaarlijks herzien. Zij zenden deze informatie uiterlijk op 15 mei voorafgaande aan de betrokken oogst aan de Commissie toe.

HOOFDSTUK 3

Steun voor zetmeelaardappeltelers

Artikel 10

Subsidiabiliteit

De in artikel 77 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde steun voor zetmeelaardappeltelers wordt toegekend voor aardappelen die onder een teeltcontract zoals bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 571/2009 van de Commissie (12) vallen, op basis van het nettogewicht van de aardappelen zoals bepaald met behulp van een van de methoden zoals beschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2235/2003 van de Commissie (13), en van het zetmeelgehalte van de geleverde aardappelen, in overeenstemming met de in bijlage II bij die verordening vastgestelde waarden.

Behalve bij toepassing van artikel 5, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 571/2009 wordt geen steun voor zetmeelaardappelen toegekend voor aardappelen met een zetmeelgehalte van minder dan 13 %.

Artikel 11

Minimumprijs

Aan de steun voor zetmeelaardappeltelers wordt de voorwaarde verbonden dat wordt bewezen dat, in overeenstemming met de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2235/2003 vastgestelde waarden, een prijs franco fabriek is betaald die niet lager is dan de in artikel 95 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde prijs.

Artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 571/2009 is van toepassing.

Artikel 12

Betaling

1.   Onverminderd artikel 29 van Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt de steun voor zetmeelaardappelen door de lidstaat waar het bedrijf is gevestigd dat de aardappelen voor de vervaardiging van het aardappelzetmeel levert, uitbetaald per landbouwer nadat al diens hoeveelheden voor het verkoopseizoen aan het aardappelmeelbedrijf zijn geleverd, zulks binnen vier maanden te rekenen vanaf de datum waarop het in artikel 11 van de onderhavige verordening bedoelde bewijs is geleverd en is voldaan aan de in artikel 10 van de onderhavige verordening gestelde voorwaarden.

2.   Vanaf 1 december van het verkoopseizoen kunnen de lidstaten voorschotten verstrekken op basis van de verschillende delen van de hoeveelheid zetmeelaardappelen per landbouwer die voor dat verkoopseizoen aan het aardappelmeelbedrijf zijn geleverd. Elk voorschot wordt verstrekt voor de geleverde hoeveelheid zetmeelaardappelen waarvoor het in artikel 11 bedoelde bewijs is geleverd en is voldaan aan de in artikel 10 gestelde voorwaarden.

HOOFDSTUK 4

Premie voor eiwithoudende gewassen

Artikel 13

Niet-bittere lupinen

Voor de premie voor eiwithoudende gewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt onder „niet-bittere lupinen” verstaan: de lupinerassen die zaad opleveren dat niet meer dan 5 % bittere zaden bevat. Het gehalte aan bittere zaden wordt berekend aan de hand van de in bijlage II bij de onderhavige verordening vermelde test.

Artikel 14

Mengsels van granen en eiwithoudende gewassen

In regio’s waar eiwithoudende gewassen van oudsher vermengd met granen worden ingezaaid, wordt op verzoek van de aanvrager de premie voor eiwithoudende gewassen betaald mits de aanvrager ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat bewijst dat de eiwithoudende gewassen in het mengsel overheersen.

HOOFDSTUK 5

Areaalbetaling voor noten

Artikel 15

Voorwaarden voor de betaling van de communautaire steun

1.   De in artikel 82 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde areaalbetaling wordt slechts uitbetaald voor percelen landbouwgrond die zijn beplant met notenbomen en die op de overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 vastgestelde datum voldoen aan de voorwaarden van de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel.

Wanneer een perceel is beplant met verschillende soorten notenbomen en de steun naargelang van de soort wordt gedifferentieerd, wordt de steun slechts uitbetaald indien op dat perceel, van ten minste één notenboomsoort, het in lid 2 van het onderhavige artikel vastgestelde minimumaantal bomen per hectare voorkomt.

2.   Het aantal notenbomen per hectare mag niet kleiner zijn dan:

i)

125 voor hazelnoten;

ii)

50 voor amandelen;

iii)

50 voor walnoten;

iv)

50 voor pistaches;

v)

30 voor sint-jansbrood.

De lidstaten mogen evenwel op basis van objectieve criteria en met inachtneming van de specifieke kenmerken van de betrokken producten een hogere minimale boomdichtheid vaststellen.

3.   In de in lid 1, tweede alinea, bedoelde gevallen is het niveau van de toe te kennen steun het niveau dat overeenstemt met de soort waarvoor de subsidiabiliteitscriteria zijn vervuld en waarvoor het bedrag het hoogste is.

Artikel 16

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor de nationale steun

Artikel 15 van de onderhavige verordening is van toepassing op de in de artikelen 86 en 120 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde nationale steun.

Onverminderd artikel 86 van Verordening (EG) nr. 73/2009, kan de lidstaat nadere criteria vaststellen om voor de steun in aanmerking te komen, mits die criteria stroken met de doelstellingen van de steunregeling op milieu-, plattelands-, maatschappelijk en economisch gebied en niet tot discriminatie tussen producenten leiden. De lidstaten stellen de nodige regelingen vast om te controleren of de landbouwers aan die nadere criteria voldoen.

Artikel 17

Kennisgevingen

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie in elk geval vóór de uiterste datum voor de indiening van een aanvraag die de lidstaten overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 hebben vastgesteld, de volgende informatie:

a)

uiterlijk op 31 maart: de hogere dichtheidsniveaus en de betrokken criteria zoals bedoeld in artikel 15, lid 2, van de onderhavige verordening en de nadere criteria zoals bedoeld in artikel 16;

b)

uiterlijk op 15 mei: in het geval dat de lidstaat de steun overeenkomstig artikel 82, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 differentieert, het niveau van de areaalbetaling per product en/of het gewijzigde nationale gegarandeerde areaal (NGA).

2.   Elke wijziging van de overeenkomstig lid 1 aan de Commissie te verstrekken informatie geldt vanaf het volgende jaar en wordt door de betrokken lidstaat ter kennis gebracht van de Commissie met vermelding van de objectieve criteria die de wijziging rechtvaardigen.

HOOFDSTUK 6

Steun voor zaaizaad

Artikel 18

Certificering van zaaizaad

De steun voor zaaizaad als bedoeld in artikel 87 van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt overeenkomstig de artikelen 19 tot en met 23 van de onderhavige verordening verleend voor de productie van basiszaad en gecertificeerd zaad zoals gedefinieerd in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 2002/57/EG, welk zaaizaad voldoet aan de in die richtlijnen vastgestelde normen en voorwaarden.

Artikel 19

Productie van zaaizaad

1.   Het zaaizaad wordt geproduceerd:

a)

hetzij op grond van een vermeerderingscontract dat is gesloten tussen een zaadhandelaar of een kweker enerzijds, en een zaadvermeerderingsbedrijf anderzijds,

b)

hetzij rechtstreeks door de zaadhandelaar of de kweker zelf; tot staving van deze productie dient een vermeerderingsaangifte te zijn gedaan.

2.   De in lid 1 bedoelde zaadhandelaren en kwekers worden door de lidstaten erkend of geregistreerd. Erkenning of registratie door een lidstaat geldt voor de gehele Gemeenschap.

3.   Een zaadhandelaar of een kweker die zaad vermeerdert of laat vermeerderen in een andere lidstaat dan die waar hij overeenkomstig lid 2 is erkend of geregistreerd, verstrekt aan de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat op hun verzoek alle informatie die nodig is voor de controle op het recht op steun.

Artikel 20

Territoriale steunvoorwaarden

De lidstaten kennen de steun slechts toe voor zaaizaad dat op hun grondgebied is geoogst tijdens het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen begint waarvoor de steun is vastgesteld.

De steun wordt aan de zaadvermeerderingsbedrijven toegekend onder zodanige voorwaarden dat de begunstigden gelijk worden behandeld ongeacht hun plaats van vestiging in de Gemeenschap.

Artikel 21

In de handel brengen van het zaaizaad

De steun wordt slechts toegekend voor zover de begunstigde het betrokken zaaizaad uiterlijk op 15 juni van het jaar volgende op de oogst werkelijk voor inzaai in de handel heeft gebracht. Onder „in de handel brengen” wordt verstaan: het ter beschikking of in voorraad houden, met het oog op verkoop tentoonstellen, te koop aanbieden, verkopen of leveren aan een andere persoon.

Artikel 22

Voorschotten

De lidstaten kunnen vanaf 1 december van het jaar waarvoor de steun wordt toegekend, aan de zaadvermeerderingsbedrijven voorschotten toekennen. Een dergelijke betaling staat in verhouding tot de hoeveelheid zaaizaad die reeds voor inzaai in de handel is gebracht in de zin van artikel 21, en is slechts mogelijk indien aan alle voorwaarden van het onderhavige hoofdstuk is voldaan.

Artikel 23

Henneprassen

De henneprassen (Cannabis sativa L.) die voor de steun voor zaaizaad krachtens artikel 87, lid 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 in aanmerking komen, zijn die welke worden bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1120/2009.

HOOFDSTUK 7

Gewasspecifieke betaling voor katoen

Artikel 24

Verlening van een vergunning voor landbouwgrond met het oog op de productie van katoen

De lidstaten stellen de objectieve criteria vast op basis waarvan voor grond een vergunning wordt verleend ten behoeve van de toekenning van de gewasspecifieke betaling voor katoen zoals bedoeld in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 73/2009.

De criteria zijn gebaseerd op een of meer van de volgende elementen:

a)

de landbouweconomie van de regio’s waarvoor de productie van katoen belangrijk is;

b)

de bodem- en klimaatgesteldheid op de betrokken oppervlakten;

c)

het beheer van het irrigatiewater;

d)

milieuvriendelijke vruchtwisselingen en teelttechnieken.

Artikel 25

Toelating van rassen voor inzaai

De lidstaten laten de in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen opgenomen rassen toe die zijn aangepast aan de marktbehoeften.

Artikel 26

Voorwaarden voor subsidiabiliteit

De in artikel 89, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde inzaai van oppervlakten wordt gerealiseerd door te zorgen voor een minimale gewasdichtheid die door de lidstaat wordt vastgesteld met inachtneming van de bodem- en klimaatgesteldheid en eventueel van de specifieke regionale kenmerken.

Artikel 27

Landbouwwerkzaamheden

De lidstaten mogen specifieke voorschriften vaststellen met betrekking tot de landbouwwerkzaamheden die nodig zijn om het gewas in normale groeiomstandigheden in stand te houden en te oogsten.

Artikel 28

Erkenning van brancheorganisaties

1.   Elk jaar erkennen de lidstaten vóór 31 december met het oog op de inzaai in het volgende jaar elke brancheorganisatie voor de productie van katoen die daarom verzoekt en die:

a)

een door de lidstaat vastgesteld totaal areaal van ten minste 4 000 ha bestrijkt dat voldoet aan de in artikel 24 bedoelde criteria voor de verlening van een vergunning, en die ten minste één egreneringsbedrijf omvat;

b)

overeenkomstig de nationale en de communautaire regelgeving voorschriften inzake de interne werking heeft vastgesteld, met name inzake lidmaatschapsvoorwaarden en ledenbijdragen.

2.   Wanneer wordt geconstateerd dat een erkende brancheorganisatie de in lid 1 vastgestelde erkenningscriteria niet in acht neemt, trekt de lidstaat de erkenning in tenzij de niet-inachtneming van de betrokken criteria binnen een redelijke termijn wordt verholpen. Lidstaten die voornemens zijn de erkenning in te trekken, delen dat aan de brancheorganisatie mee onder vermelding van de redenen voor de intrekking. De lidstaat stelt de brancheorganisatie in de gelegenheid om binnen een bepaalde termijn haar opmerkingen in te dienen. De lidstaten voorzien in de toepassing van passende sancties in het geval dat de erkenning wordt ingetrokken.

Landbouwers die zijn aangesloten bij een erkende brancheorganisatie waarvan de erkenning overeenkomstig de eerste alinea van dit lid wordt ingetrokken, verliezen hun recht op de in artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bepaalde verhoging van de steun.

Artikel 29

Verplichtingen van de producenten

1.   Een producent mag slechts bij één brancheorganisatie zijn aangesloten.

2.   Een producent die bij een brancheorganisatie is aangesloten, levert zijn katoenproductie aan een egreneringsbedrijf dat tot diezelfde organisatie behoort.

3.   De aansluiting van producenten bij een erkende brancheorganisatie moet voortvloeien uit een vrijwillige toetreding.

Artikel 30

Mededelingen aan de producenten

1.   De lidstaten delen de katoenproducerende landbouwers vóór 31 januari van het betrokken jaar het volgende mee:

a)

de toegelaten rassen; de rassen die na die datum overeenkomstig artikel 25 worden toegelaten, moeten evenwel vóór 15 maart van hetzelfde jaar aan de landbouwers worden meegedeeld;

b)

de criteria om voor grond een vergunning te verlenen;

c)

de in artikel 26 bedoelde minimale gewasdichtheid;

d)

de vereiste landbouwwerkzaamheden.

2.   Indien de toelating van een ras wordt ingetrokken, stellen de lidstaten de landbouwers daar uiterlijk op 31 januari van in kennis met het oog op de inzaai in het volgende jaar.

HOOFDSTUK 8

Overgangsbetalingen voor groenten en fruit en overgangsbetaling voor zacht fruit

Artikel 31

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

„aanvrager”: een landbouwer die in de artikelen 96 en 98 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde oppervlakten beteelt om de bij die artikelen ingestelde steunbedragen te verkrijgen;

b)

„steun”: de bij artikel 96 van Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde overgangsbetalingen voor groenten en fruit of de bij artikel 98 van die verordening ingestelde overgangsbetaling voor zacht fruit;

c)

„eerste verwerker”: een gebruiker van een landbouwgrondstof zoals bedoeld in de artikelen 96 en 98 van Verordening (EG) nr. 73/2009 die de eerste verwerking daarvan uitvoert met het oog op de verkrijging van één of meer van de in artikel 1, lid 1, onder j), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten;

d)

„inzamelaar”: een persoon die door middel van een contract dat hij sluit met een aanvrager in de zin van punt a), ten minste een van de in artikel 54, lid 2, vierde alinea, of artikel 98, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde producten voor eigen rekening koopt;

e)

„erkende producentenorganisatie”: een rechtspersoon of een duidelijk omschreven onderdeel van een rechtspersoon die of dat aan de in artikel 122, artikel 125 bis, lid 1, en artikel 125 ter, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gestelde eisen voldoet en overeenkomstig artikel 125 ter van die verordening door de betrokken lidstaat is erkend, alsmede overeenkomstig de artikelen 125 sexies en 103 bis van die verordening erkende producentengroeperingen.

Artikel 32

Contract

1.   Onverminderd de toepassing door de lidstaten van de mogelijkheid waarin artikel 97, lid 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 voorziet, wordt het in artikel 97, lid 3, en artikel 98, lid 2, van die verordening bedoelde contract voor verwerking gesloten tussen, enerzijds, een erkende eerste verwerker in de zin van artikel 33 en, anderzijds, een aanvrager of een erkende producentenorganisatie die hem vertegenwoordigt, of een erkende inzamelaar in de zin van artikel 33 die de aanvrager vertegenwoordigt.

Indien de erkende producentenorganisatie tevens als erkende eerste verwerker fungeert, kan het contract de vorm van een leveringsverbintenis aannemen.

2.   Het contract of de leveringsverbintenis bevat ten minste de volgende informatie:

a)

de naam en het adres van de partijen bij het contract of de leveringsverbintenis;

b)

de betrokken soorten en de met elke soort beteelde oppervlakte;

c)

als dat passend is, een verbintenis van de aanvrager om de totale geoogste hoeveelheid of de door de lidstaten vastgestelde minimumhoeveelheden aan de eerste verwerker te leveren.

In het geval dat het contract wordt gesloten tussen een erkende eerste verwerker en een erkende producentenorganisatie of een erkende inzamelaar die de aanvrager vertegenwoordigt, bevat het contract tevens de naam en het adres van de betrokken aanvragers zoals bedoeld onder a), en voor elke betrokken aanvrager de soorten en de beteelde oppervlakte zoals bedoeld onder b).

Artikel 33

Erkenning van de eerste verwerkers en de inzamelaars

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk zetten de lidstaten een regeling voor de erkenning van de op hun grondgebied gevestigde eerste verwerkers en inzamelaars op. Met name stellen zij voorwaarden voor de erkenning vast die ten minste het volgende garanderen:

a)

de erkende eerste verwerkers en inzamelaars beschikken over de administratieve capaciteit om de in artikel 32 bedoelde contracten te beheren;

b)

de erkende eerste verwerkers beschikken over een passende productiecapaciteit.

2.   De lidstaten zetten een procedure voor controles inzake de erkenning op.

3.   De overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad (14), Verordening (EG) nr. 2202/96 van de Raad (15) en Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad verleende erkenningen blijven geldig voor de toepassing van dit hoofdstuk.

4.   Wanneer blijkt dat een erkende eerste verwerker of inzamelaar de bij dit hoofdstuk vastgestelde verplichtingen niet nakomt of de op basis van dit hoofdstuk vastgestelde nationale bepalingen niet naleeft, of wanneer een erkende eerste verwerker of inzamelaar de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1122/2009 door de bevoegde autoriteiten te verrichten controles niet aanvaardt of vergemakkelijkt, leggen de lidstaten passende boeten op. De hoogte van de boeten wordt berekend in het licht van de ernst van de overtreding.

5.   Ten minste twee maanden vóór de overeenkomstig artikel 11, lid 2, of artikel 13, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 vastgestelde datum maken de lidstaten een lijst van de erkende eerste verwerkers en inzamelaars openbaar.

Artikel 34

Steunniveau bij de overgangsbetalingen voor groenten en fruit

1.   Ter uitvoering van artikel 97, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 en vóór 15 maart van het jaar waarvoor de steun wordt aangevraagd, stellen de lidstaten het indicatieve steunbedrag per hectare vast en maken zij dat bedrag openbaar.

2.   Ter uitvoering van artikel 97, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 stellen de lidstaten het definitieve steunbedrag per hectare vast op basis van de geconstateerde oppervlakte.

HOOFDSTUK 9

Premies in de schapen- en geitenvleessectoren

Afdeling 1

Aanvragen en betalingen

Artikel 35

Aanvragen en aanhoudperiode

1.   Naast hetgeen is vereist in het kader van het bij titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde geïntegreerd beheers- en controlesysteem (hierna „het geïntegreerd systeem” genoemd), vermelden de landbouwers in hun aanvraag voor de ooien- en geitenpremies en de aanvullende premies of zij in het jaar waarvoor de premies worden aangevraagd, al dan niet schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkopen.

2.   Aanvragen voor ooien- en geitenpremies en aanvullende premies worden bij de bevoegde autoriteit ingediend gedurende één enkele, door de betrokken lidstaat vastgestelde periode, die niet eerder begint dan op 1 november en niet later afloopt dan op 30 april, respectievelijk vóór en na het begin van het jaar waarvoor de aanvragen worden ingediend.

3.   De in artikel 103, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde periode waarvoor de landbouwer zich ertoe verbindt om gedurende die periode op zijn bedrijf het aantal ooien en/of geiten te houden waarvoor de premies worden aangevraagd (hierna „de aanhoudperiode” genoemd), duurt 100 dagen en gaat in op de eerste dag na afloop van de in lid 2 bedoelde periode voor de indiening van de aanvragen.

Artikel 36

Gebieden die in aanmerking komen voor de geitenpremie

In alle in bijlage III bij de onderhavige verordening genoemde gebieden wordt voldaan aan de in artikel 101, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde criteria.

De lidstaten gaan echter op regelmatige basis na of in alle in deze bijlage III genoemde gebieden die tot hun respectieve grondgebieden behoren, nog steeds aan die criteria wordt voldaan. Na deze evaluatie stellen de lidstaten de Commissie van elke noodzakelijke wijziging van bijlage III in kennis vóór 31 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de wijziging zal gelden. In de kennisgeving wordt met name aangegeven welke in bijlage III genoemde gebieden of delen daarvan niet langer voldoen aan de in artikel 101, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde criteria, alsmede welke gebieden eventueel aan die criteria voldoen maar nog niet in bijlage III bij de onderhavige verordening zijn opgenomen. Voor die mogelijke nieuwe gebieden doen de lidstaten de Commissie een gedetailleerde motivering van hun voorstel toekomen.

Artikel 37

Aanvraag voor de aanvullende premie en voor de geitenpremie

1.   Om in aanmerking te komen voor de aanvullende premie of voor de geitenpremie dient een landbouwer op wiens bedrijf ten minste 50 % maar minder dan 100 % van de oppervlakte cultuurgrond ligt in de in artikel 102, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde gebieden of in de in bijlage III bij de onderhavige verordening genoemde gebieden, overeenkomstig de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel een aangifte of aangiften in waarin de ligging van zijn grond is vermeld.

2.   Een landbouwer die elk jaar in het kader van een steunaanvraag zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 een aangifte van de totale oppervlakte cultuurgrond van zijn bedrijf moet indienen, vermeldt in die aangifte welke voor landbouw gebruikte percelen liggen in gebieden zoals bedoeld in artikel 102, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 of in gebieden die zijn genoemd in bijlage III bij de onderhavige verordening, naargelang van het geval.

Een landbouwer die de in de eerste alinea bedoelde aangifte niet hoeft in te dienen, dient elk jaar een specifieke aangifte in die in voorkomend geval wordt opgesteld met gebruikmaking van het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond dat een onderdeel is van het geïntegreerd systeem.

In die specifieke aangifte moet de ligging worden aangegeven van alle gronden die de landbouwer in eigendom heeft, pacht of op basis van enigerlei afspraak gebruikt, waarbij de oppervlakte ervan wordt vermeld en opgave wordt gedaan van die voor landbouw gebruikte percelen die liggen in gebieden zoals bedoeld in artikel 102, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 of in gebieden die zijn genoemd in bijlage III bij de onderhavige verordening, naargelang van het geval. De lidstaten kunnen bepalen dat de specifieke aangifte moet worden opgenomen in de aanvraag voor de ooien- en/of de geitenpremie. De lidstaten kunnen ook verlangen dat de specifieke aangifte wordt gedaan met behulp van een formulier voor de „verzamelaanvraag”.

3.   De bevoegde nationale autoriteit kan de overlegging verlangen van een eigendomsbewijs, een pachtcontract of een schriftelijke overeenkomst tussen landbouwers en, in voorkomend geval, een verklaring van de plaatselijke of regionale autoriteit die voor landbouw gebruikte grond beschikbaar heeft gesteld aan de betrokken landbouwer. In deze verklaring wordt de aan de landbouwer beschikbaar gestelde oppervlakte vermeld onder opgave van de percelen die liggen in gebieden zoals bedoeld in artikel 102, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 of in gebieden die zijn genoemd in bijlage III bij de onderhavige verordening, naargelang van het geval.

Artikel 38

Verweidende landbouwers

1.   In de premieaanvragen van landbouwers wier bedrijf is gevestigd in een van de in artikel 102, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde geografische gebieden en die in aanmerking wensen te komen voor de aanvullende premie, wordt vermeld:

a)

op welke plaats of plaatsen de verweiding (transhumance) in het lopende jaar zal plaatsvinden;

b)

welke periode van ten minste 90 dagen zoals bedoeld in artikel 102, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 73/2009 voor het lopende jaar is bepaald.

2.   De premieaanvragen van de in lid 1 bedoelde landbouwers gaan vergezeld van documenten waaruit blijkt dat de verweiding in de twee voorgaande jaren werkelijk heeft plaatsgevonden, tenzij dit onmogelijk was door overmacht of door het effect van deugdelijk aangetoonde natuurlijke omstandigheden die een nadelige invloed hadden op het leven van de kudde, en gaan met name vergezeld van een verklaring van de plaatselijke of regionale autoriteit op de plaats van verweiding waarin wordt bevestigd dat de verweiding werkelijk gedurende ten minste 90 opeenvolgende dagen heeft plaatsgevonden.

Bij de administratieve controles van de aanvragen vergewissen de lidstaten zich ervan dat de in de premieaanvraag genoemde plaats van verweiding werkelijk ligt in een gebied zoals bedoeld in artikel 102, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

Artikel 39

Betaling van de premies

1.   De premies worden aan de landbouwer betaald op basis van het aantal ooien en/of geiten dat hij gedurende de gehele in artikel 35, lid 3, bedoelde aanhoudperiode op zijn bedrijf houdt.

2.   De premies worden betaald voor dieren die op de laatste dag van de aanhoudperiode aan de definities van artikel 100 van Verordening (EG) nr. 73/2009 beantwoorden.

Artikel 40

Inventaris van de landbouwers die schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkopen

Voor elk jaar stellen de lidstaten uiterlijk op de dertigste dag van de aanhoudperiode op basis van de in artikel 35, lid 1, bedoelde opgaven van de landbouwers een inventaris op van de landbouwers die schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkopen.

Bij de opstelling van de inventaris houden de lidstaten rekening met de resultaten van de controles en met elke andere informatiebron waarover de bevoegde autoriteit beschikt, waaronder met name de informatie die van verwerkende of distributiebedrijven wordt verkregen over de verkoop van schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk door landbouwers.

Artikel 41

Kennisgeving

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 oktober van elk jaar in kennis van de eventuele wijzigingen van de in artikel 102, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 en artikel 38 van de onderhavige verordening bedoelde lijst van de geografische gebieden waar verweiding wordt toegepast.

Afdeling 2

Maxima, reserves en overdrachten

Artikel 42

Om niet verkregen rechten

Behalve in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen is het een landbouwer die om niet premierechten heeft verkregen uit de nationale reserve, gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop hij die rechten heeft verkregen, niet toegestaan zijn rechten over te dragen of tijdelijk te verhuren.

Artikel 43

Gebruik van de premierechten

1.   Een landbouwer die over rechten beschikt, kan deze gebruiken door ze zelf te doen gelden en/of ze tijdelijk aan een andere landbouwer te verhuren.

2.   Wanneer een landbouwer in een bepaald jaar niet ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten heeft gebruikt, wordt het niet-gebruikte deel aan de nationale reserve toegevoegd behalve in de volgende gevallen:

a)

in het geval van een landbouwer die over ten hoogste 20 premierechten beschikt en die in elk van twee opeenvolgende kalenderjaren niet telkens ten minste het minimumpercentage van zijn rechten heeft gebruikt, in welk geval alleen het deel dat in het tweede kalenderjaar niet is gebruikt, aan de nationale reserve wordt toegevoegd;

b)

in het geval van een landbouwer die deelneemt aan een door de Commissie erkend extensiveringsprogramma;

c)

in het geval van een landbouwer die deelneemt aan een door de Commissie erkend programma voor vervroegde uittreding dat geen verplichting tot overdracht en/of tijdelijke verhuur van rechten inhoudt;

d)

in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen.

3.   Tijdelijke verhuur is alleen voor hele jaren mogelijk en moet ten minste het in artikel 44, lid 1, bedoelde minimumaantal dieren betreffen. Na afloop van elke periode van tijdelijke verhuur, die niet meer dan drie opeenvolgende jaren mag omvatten, neemt de landbouwer, behalve in geval van overdracht van rechten, al zijn rechten voor zichzelf terug voor ten minste twee opeenvolgende jaren. Indien de landbouwer niet in elk van die twee jaren telkens ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten zelf doet gelden, moet de lidstaat, behalve in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen, hem jaarlijks het niet door hemzelf geldend gemaakte deel van de rechten ontnemen en dit deel toevoegen aan de nationale reserve.

Voor landbouwers die deelnemen aan een door de Commissie erkend programma voor vervroegde uittreding, kunnen de lidstaten evenwel voorzien in een van dat programma afhankelijke verlenging van de totale duur van de tijdelijke verhuur.

Landbouwers die zich hebben verbonden tot deelneming aan een extensiveringsprogramma op grond van de in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad (16) bedoelde maatregel of aan een extensiveringsprogramma op grond van de artikelen 22 en 23 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad (17) of van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (18), mogen tijdens de duur van die deelneming hun rechten niet tijdelijk verhuren en/of overdragen. Deze bepaling geldt evenwel niet in het geval dat het programma de mogelijkheid biedt om rechten over te dragen en/of tijdelijk te verhuren aan landbouwers die rechten moeten verkrijgen voor hun deelneming aan andere dan de in deze alinea bedoelde maatregelen.

4.   De premierechten worden voor minimaal 70 % gebruikt.

De lidstaten kunnen dit percentage echter verhogen tot 100 %. Zij stellen de Commissie vooraf in kennis van het percentage dat zij voornemens zijn toe te passen.

Artikel 44

Overdracht en tijdelijke verhuur van rechten

1.   Voor een gedeeltelijke overdracht van premierechten waarbij geen bedrijf wordt overgedragen, kunnen de lidstaten op basis van hun productiestructuur een minimumaantal over te dragen rechten vaststellen. Dit minimum mag niet meer dan tien premierechten bedragen.

2.   De overdracht en de tijdelijke verhuur van premierechten zijn eerst van kracht nadat de landbouwer die de rechten overdraagt en/of verhuurt en de landbouwer die de rechten ontvangt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat daarvan in kennis hebben gesteld.

Deze kennisgeving geschiedt binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn en uiterlijk op de datum waarop de termijn voor de indiening van premieaanvragen in die lidstaat afloopt, tenzij de overdracht het gevolg is van een erfenis. In dit laatste geval moet de landbouwer die de rechten ontvangt, de nodige wettelijke documenten kunnen overleggen om te bewijzen dat hij/zij de rechtverkrijgende is van de overleden landbouwer.

3.   In het geval van een overdracht waarbij geen bedrijf wordt overgedragen, kan het aantal premierechten dat zonder compensatie aan de nationale reserve moet worden afgestaan, in geen geval minder dan één bedragen.

Artikel 45

Wijziging van het individuele maximum

Bij overdracht of tijdelijke verhuur van premierechten stelt de lidstaat het nieuwe individuele maximum vast en deelt hij de betrokken landbouwers binnen 60 dagen te rekenen vanaf de laatste dag van de periode waarin zij hun aanvraag hebben ingediend, mee over hoeveel premierechten zij beschikken.

De eerste alinea is niet van toepassing in geval van een overdracht als gevolg van een erfenis onder de in artikel 44, lid 2, tweede alinea, bepaalde voorwaarden.

Artikel 46

Landbouwers die geen eigenaar zijn van de door hen geëxploiteerde grond

Landbouwers die uitsluitend overheidsgrond of grond in collectief bezit exploiteren en die besluiten daarop niet langer dieren te weiden en al hun rechten aan een andere landbouwer over te dragen, worden gelijkgesteld met landbouwers die hun bedrijf verkopen of overdragen. In alle andere gevallen worden dergelijke landbouwers gelijkgesteld met landbouwers die alleen hun premierechten overdragen.

Artikel 47

Overdracht via de nationale reserve

Indien een lidstaat bepaalt dat de overdracht van premierechten via de nationale reserve moet lopen, past hij nationale bepalingen toe die analoog zijn aan die van deze afdeling. In dat geval geldt bovendien het volgende:

a)

de lidstaat kan bepalen dat ook de tijdelijke verhuur van premierechten via de nationale reserve moet lopen;

b)

wanneer premierechten worden overgedragen of, in geval van toepassing van het bepaalde onder a), tijdelijk worden verhuurd, wordt de overdracht aan de reserve eerst van kracht nadat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat daarvan kennis hebben gegeven aan de landbouwer die de rechten overdraagt en/of verhuurt, en wordt de overdracht uit de reserve aan een andere landbouwer eerst van kracht nadat de genoemde autoriteiten daarvan kennis hebben gegeven aan die landbouwer.

Bovendien moeten de in de eerste alinea bedoelde nationale bepalingen garanderen dat de lidstaat voor het andere dan het in artikel 105, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde deel van de premierechten een vergoeding betaalt die overeenkomt met die waartoe een rechtstreekse overdracht tussen landbouwers zou hebben geleid, gelet op met name de ontwikkeling van de productie in de betrokken lidstaat. Deze vergoeding is gelijk aan die welke wordt verlangd van de landbouwers die gelijkwaardige premierechten uit de nationale reserve ontvangen.

Artikel 48

Berekening van de individuele maxima

Bij de aanvankelijke berekening en de latere wijzigingen van de individuele maxima voor de premierechten worden alleen gehele getallen in aanmerking genomen.

Daartoe wordt, wanneer de einduitkomst van de berekening geen geheel getal is, afgerond op het naaste gehele getal. Ligt het berekende getal evenwel precies halverwege tussen twee gehele getallen, dan wordt afgerond op het naasthogere gehele getal.

Artikel 49

Kennisgeving

1.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december van elk jaar in kennis van eventuele wijzigingen in het deel van de overgedragen premierechten dat overeenkomstig artikel 105, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 aan de nationale reserve moet worden afgestaan en, in voorkomend geval, van de maatregelen die zijn genomen op grond van artikel 105, lid 3, van die verordening.

2.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 30 april van elk jaar in kennis van:

a)

het aantal premierechten dat in het voorgaande jaar zonder compensatie aan de nationale reserve is afgestaan als gevolg van overdrachten van rechten zonder dat een bedrijf is overgedragen;

b)

het aantal ongebruikte premierechten dat in het voorgaande jaar op grond van artikel 106, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 aan de nationale reserve is toegevoegd;

c)

het aantal premierechten dat in het voorgaande jaar is toegekend op grond van artikel 106, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009;

d)

het aantal premierechten dat in het voorgaande jaar uit de nationale reserve is toegekend aan landbouwers in probleemgebieden.

HOOFDSTUK 10

Rundvleesbetalingen

Afdeling 1

Speciale premie

Artikel 50

Aanvragen

1.   Naast hetgeen is vereist in het kader van het geïntegreerd systeem, bevat elke aanvraag voor rechtstreekse betalingen zoals bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 73/2009, met betrekking tot de speciale premie waarin het onderhavige hoofdstuk voorziet, de volgende informatie:

a)

de onderverdeling van het aantal dieren naar leeftijdstranche;

b)

de referenties van de paspoorten of de administratieve documenten die de dieren waarvoor de aanvraag wordt ingediend, vergezellen.

2.   Aanvragen kunnen alleen worden ingediend voor dieren die op de begindatum van de in artikel 53 bedoelde aanhoudperiode:

a)

wanneer het om stieren gaat, ten minste zeven maanden oud zijn;

b)

wanneer het om ossen gaat:

i)

in het geval van de eerste leeftijdstranche, ten minste 7 maanden en ten hoogste 19 maanden oud zijn;

ii)

in het geval van de tweede leeftijdstranche, ten minste 20 maanden oud zijn.

Artikel 51

Toekenning van de premie

Voor dieren die niet voor de speciale premie in aanmerking zijn genomen doordat de in artikel 110, lid 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde proportionele verlaging is toegepast, kan geen aanvraag meer worden ingediend voor dezelfde leeftijdstranche en wordt de premie als betaald beschouwd.

Artikel 52

Paspoorten en administratieve documenten

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat zorgen ervoor dat de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde paspoorten of de in artikel 110, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde gelijkwaardige nationale administratieve documenten garanderen dat slechts een premie per dier en per leeftijdstranche wordt toegekend.

Daartoe verlenen de lidstaten elkaar de nodige bijstand.

2.   De lidstaten kunnen voorschrijven dat het in lid 1 bedoelde nationale administratieve document moet zijn:

a)

een document dat elk individueel dier vergezelt;

b)

een door de landbouwer bijgehouden algemene lijst met alle voor het administratieve document voorgeschreven informatie, mits de betrokken dieren vanaf het tijdstip waarop de eerste aanvraag wordt ingediend tot het tijdstip waarop zij als slachtdier op de markt worden gebracht, bij dezelfde landbouwer blijven;

c)

een algemene lijst die wordt bijgehouden door de centrale autoriteiten en die alle voor het administratieve document voorgeschreven informatie bevat, mits de lidstaat of het gebied van de lidstaat waar van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, alle dieren waarvoor een aanvraag is ingediend ter plaatse controleert, de verplaatsingen van deze dieren controleert en alle gecontroleerde dieren van een individueel merkteken voorziet, hetgeen de landbouwers moeten toestaan;

d)

een algemene lijst die wordt bijgehouden door de centrale autoriteiten en die alle voor het administratieve document voorgeschreven informatie bevat, mits de lidstaat de nodige maatregelen neemt om te voorkomen dat de premie tweemaal voor dezelfde leeftijdstranche wordt toegekend, en dat hij ervoor zorgt dat voor elk dier desgevraagd onmiddellijk informatie over de status op premiegebied van dit dier wordt verstrekt.

3.   De lidstaten die besluiten van één of een aantal van de in lid 2 bedoelde mogelijkheden gebruik te maken, stellen de Commissie daarvan tijdig in kennis en delen haar de desbetreffende uitvoeringsbepalingen mee.

Artikel 53

Aanhoudperiode

De duur van de in artikel 110, lid 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde aanhoudperiode bedraagt twee maanden te rekenen vanaf de dag na die waarop de aanvraag is ingediend.

De lidstaten kunnen evenwel bepalen dat de landbouwer andere begindata kan vaststellen, mits deze niet later zijn dan twee maanden na de dag waarop de aanvraag is ingediend.

Artikel 54

Regionaal maximum

1.   Wanneer de toepassing van de in artikel 110, lid 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde proportionele verlaging een aantal subsidiabele dieren oplevert dat geen geheel getal is, wordt voor het gedeelte achter de komma een overeenkomstig gedeelte van het premiebedrag per eenheid toegekend. Daarbij wordt alleen met het eerste cijfer achter de komma rekening gehouden.

2.   Wanneer de lidstaten besluiten hun grondgebied in regio's in de zin van artikel 109, onder a), van Verordening (EG) nr. 73/2009 in te delen of de binnen hun grondgebied bestaande regio's te wijzigen, stellen zij de Commissie vóór 1 januari van het betrokken jaar van dit besluit in kennis waarbij zij de betrokken regio's omschrijven en de daarvoor toegekende maxima vermelden. De Commissie wordt telkens vóór 1 januari van het betrokken jaar in kennis gesteld van eventuele latere wijzigingen.

Artikel 55

Begrenzing van het aantal dieren per bedrijf

1.   Wanneer een lidstaat besluit het bij artikel 110, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde maximumaantal van 90 dieren per bedrijf en per leeftijdstranche te wijzigen of niet toe te passen, stelt hij de Commissie daarvan vóór 1 januari van het betrokken kalenderjaar in kennis.

Wanneer een lidstaat bovendien een minimumaantal dieren per bedrijf vaststelt waarop de proportionele verlaging niet wordt toegepast als het niet wordt overschreden, stelt hij de Commissie daarvan vóór 1 januari van het betrokken kalenderjaar in kennis.

2.   Latere wijzigingen van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde besluiten worden vóór 1 januari van het betrokken jaar ter kennis van de Commissie gebracht.

Artikel 56

Toekenning van de premie bij het slachten

1.   De lidstaten kunnen de speciale premie als volgt bij het slachten toekennen:

a)

wanneer het om stieren gaat, voor de enige leeftijdstranche;

b)

wanneer het om ossen gaat, voor de eerste of de tweede leeftijdstranche of voor beide leeftijdstranches samen.

2.   De lidstaten die besluiten de speciale premie overeenkomstig lid 1 bij het slachten toe te kennen, bepalen dat de premie ook wordt toegekend bij de verzending van subsidiabele dieren naar een andere lidstaat of bij de uitvoer ervan naar een derde land.

3.   Wanneer een lidstaat heeft besloten de speciale premie overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel bij het slachten toe te kennen, is het bepaalde in deze afdeling en in artikel 77 en artikel 78, leden 1 en 2, van overeenkomstige toepassing op de toekenning van de premie.

4.   De steunaanvraag bevat niet alleen de in artikel 78, lid 1, bedoelde informatie, maar geeft ook aan of het om een stier dan wel een os gaat, en gaat vergezeld van een document dat de voor de toepassing van artikel 52 benodigde gegevens bevat. Het betreft een van de volgende documenten, naar keuze van de lidstaat:

a)

het paspoort of een exemplaar van het paspoort ingeval het gebruikte paspoortmodel verscheidene exemplaren omvat;

b)

een kopie van het paspoort ingeval het gebruikte paspoortmodel uit slechts één enkel exemplaar bestaat dat aan de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde bevoegde autoriteit moet worden teruggegeven; in dat geval neemt de lidstaat de maatregelen die nodig zijn om zich ervan te vergewissen dat de in de kopie vermelde gegevens in overeenstemming zijn met het origineel;

c)

het nationale administratieve document wanneer, in de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gevallen, het paspoort niet voorhanden is.

De lidstaten kunnen de toepassing van het nationale administratieve document schorsen. In dat geval nemen zij de maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat de premie tweemaal voor dezelfde leeftijdstranche wordt toegekend voor dieren die intracommunautair zijn verhandeld.

Wanneer het gecomputeriseerde gegevensbestand zoals bedoeld in artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1760/2000 naar het oordeel van de lidstaat de informatie bevat die nodig is om te garanderen dat per dier en per leeftijdstranche slechts één premie wordt toegekend, hoeft de steunaanvraag niet van het in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde document vergezeld te gaan.

Ingeval de lidstaat gebruikmaakt van de in artikel 78, lid 2, eerste alinea, bedoelde mogelijkheid, neemt hij in afwijking van de eerste alinea van het onderhavige lid de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de landbouwer kan bepalen voor welke dieren hij de speciale premie aanvraagt.

5.   Voor stieren wordt in het bewijs van slachting het geslacht gewicht vermeld.

6.   In geval van verzending wordt het bewijs van verzending geleverd door middel van een verklaring van de verzender waarin met name de lidstaat van bestemming van het dier is aangegeven.

In dat geval bevat de steunaanvraag de volgende informatie:

a)

de naam en het adres van de verzender (of een gelijkwaardige code);

b)

het identificatienummer van het dier;

c)

een verklaring dat het dier ten minste negen maanden oud is.

De steunaanvraag wordt ingediend voordat het dier het grondgebied van de betrokken lidstaat verlaat, en het bewijs van verzending wordt ingediend binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop het dier het grondgebied van de betrokken lidstaat heeft verlaten.

Artikel 57

Bijzonderheden van de toekenningsregeling

1.   In geval van toepassing van artikel 56 en in afwijking van artikel 53 wordt de premie betaald aan de landbouwer die het dier heeft gehouden gedurende een aanhoudperiode van ten minste twee maanden die minder dan één maand vóór de datum van slachting of verzending of minder dan twee maanden vóór de datum van uitvoer van het dier eindigde.

Wanneer het om ossen gaat, gelden voor de betaling van de premie de volgende regels:

a)

de premie voor de eerste leeftijdstranche mag slechts worden betaald indien de landbouwer het dier gedurende ten minste 2 maanden heeft gehouden terwijl het ten minste 7 maanden en minder dan 22 maanden oud was;

b)

de premie voor de tweede leeftijdstranche mag slechts worden betaald indien de landbouwer het dier gedurende ten minste 2 maanden heeft gehouden terwijl het ten minste 20 maanden oud was;

c)

de premies voor de twee leeftijdstranches mogen slechts samen worden betaald indien de landbouwer het dier gedurende ten minste vier opeenvolgende maanden heeft gehouden met inachtneming van de onder a) en b) vastgestelde leeftijdsvoorwaarden;

d)

alleen de premie voor de tweede leeftijdstranche mag worden betaald indien het dier uit een andere lidstaat is verzonden toen het ten minste 19 maanden oud was.

2.   Het geslacht gewicht wordt bepaald op basis van een heel geslacht dier dat voldoet aan de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1183/2006 van de Raad (19) vastgestelde eisen.

Voor hele geslachte dieren met een daarvan afwijkende aanbiedingsvorm worden de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1249/2008 van de Commissie (20) vermelde correctiecoëfficiënten toegepast.

Voor dieren die worden geslacht in een slachthuis dat niet verplicht is het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen toe te passen, kan de lidstaat toestaan dat het gewicht wordt bepaald op basis van het levend gewicht van het geslachte dier. In dat geval wordt ervan uitgegaan dat het geslacht gewicht ten minste 185 kg bedraagt als het levend gewicht van het geslachte dier ten minste 340 kg bedroeg.

Artikel 58

Kennisgeving

Vóór het begin van het betrokken kalenderjaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van hun besluit of hun gewijzigde besluit over de toepassing van artikel 56, en in voorkomend geval van de betrokken uitvoeringsregelingen.

Afdeling 2

Zoogkoeienpremie

Artikel 59

Koeien van een vleesras

Voor de toepassing van artikel 109, onder d), en artikel 115, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden koeien van de in bijlage IV bij de onderhavige verordening vermelde runderrassen niet als koeien van een vleesras beschouwd.

Artikel 60

Maximum voor individueel quotum

1.   Wanneer een lidstaat besluit het maximum van 120 000 kg voor het individueel quotum zoals vastgesteld in artikel 111, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 te wijzigen of niet toe te passen, stelt hij de Commissie vóór 1 januari van het betrokken kalenderjaar daarvan in kennis.

2.   Latere wijzigingen van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde besluiten worden uiterlijk op 31 december van het betrokken jaar ter kennis van de Commissie gebracht.

Artikel 61

Aanhoudperiode

De in artikel 111, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde aanhoudperiode van zes maanden gaat in op de dag na die waarop de aanvraag is ingediend.

Artikel 62

Aanvragen

1.   Onverminderd de eisen waaraan in het kader van het geïntegreerd systeem moet worden voldaan, bevat de in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde aanvraag voor rechtstreekse betalingen, ingeval daarin ook een aanvraag voor de krachtens artikel 111, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 toe te kennen premie is opgenomen:

a)

een verklaring waarin het individueel melkquotum is aangegeven dat voor de landbouwer beschikbaar is op 31 maart voorafgaande aan het begin van het twaalf maanden omvattende tijdvak voor de toepassing van de overschotheffingsregeling dat in het betrokken kalenderjaar aanvangt; ingeval deze hoeveelheid op de datum van indiening van de aanvraag niet bekend is, wordt de bevoegde autoriteit zo spoedig mogelijk daarvan in kennis gesteld;

b)

de verbintenis van de landbouwer om in de periode van twaalf maanden die aanvangt op de datum waarop de aanvraag wordt ingediend, zijn individueel quotum niet tot boven de in artikel 111, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde kwantitatieve beperking te verhogen.

Punt b) is niet van toepassing indien de lidstaat de bovenbedoelde kwantitatieve beperking heeft afgeschaft.

2.   De aanvragen voor een zoogkoeienpremie worden ingediend binnen een door de lidstaten vast te stellen totale periode van zes maanden in de loop van een kalenderjaar.

De lidstaat kan afzonderlijke perioden of uiterste data voor de indiening van de aanvragen binnen die totale periode en het aantal premieaanvragen dat een landbouwer per kalenderjaar mag indienen, vaststellen.

Artikel 63

Gemiddelde melkopbrengst

De gemiddelde melkopbrengst wordt berekend op basis van de in bijlage V vermelde gemiddelde melkopbrengsten. Voor deze berekening kan de lidstaat evenwel een door hem erkend document gebruiken waarin de gemiddelde melkopbrengst van de melkveestapel van de landbouwer wordt gecertificeerd.

Artikel 64

Aanvullende nationale premie

1.   Een aanvullende nationale zoogkoeienpremie zoals bedoeld in artikel 111, lid 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 mag uitsluitend worden toegekend aan landbouwers die voor hetzelfde kalenderjaar de zoogkoeienpremie ontvangen.

De aanvullende nationale zoogkoeienpremie wordt toegekend binnen de grenzen van het aantal voor de zoogkoeienpremie in aanmerking genomen dieren, in voorkomend geval na toepassing van de in artikel 115, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde proportionele verlaging.

2.   De lidstaten kunnen voor de toekenning van de aanvullende nationale zoogkoeienpremie extra voorwaarden vaststellen. Zij stellen de Commissie lang genoeg voordat deze voorwaarden worden toegepast, daarvan in kennis.

3.   De Commissie besluit uiterlijk op 31 augustus van elk kalenderjaar welke lidstaten voldoen aan de in artikel 111, lid 5, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 65

Individueel maximum

De lidstaten stellen voor elke landbouwer een individueel maximum vast overeenkomstig artikel 112, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

Artikel 66

Kennisgeving

1.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december van elk jaar in kennis van:

a)

eventuele wijzigingen in de verlaging als bedoeld in artikel 113, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009;

b)

in voorkomend geval, de wijzigingen in de op grond van artikel 113, lid 3, onder a), van die verordening genomen maatregelen.

2.   De lidstaten delen aan de hand van het door de Commissie aan hen beschikbaar gestelde formulier uiterlijk op 31 juli van elk kalenderjaar langs elektronische weg het volgende aan de Commissie mee:

a)

het aantal premierechten dat in het voorgaande kalenderjaar zonder compensatie aan de nationale reserve is afgestaan in verband met overdrachten van rechten zonder bedrijfsoverdracht;

b)

het aantal ongebruikte premierechten zoals bedoeld in artikel 69, lid 2, dat in het voorgaande kalenderjaar aan de nationale reserve is toegevoegd;

c)

het aantal rechten dat in het voorgaande kalenderjaar is toegekend op grond van artikel 114, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

Artikel 67

Om niet verkregen premierechten

Behalve in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen mag een landbouwer die om niet premierechten uit de nationale reserve heeft verkregen, zijn rechten gedurende de volgende drie kalenderjaren niet overdragen en/of tijdelijk verhuren.

Artikel 68

Gebruik van de premierechten

1.   Een landbouwer die over rechten beschikt, kan deze gebruiken door ze zelf te doen gelden en/of ze tijdelijk aan een andere landbouwer te verhuren.

2.   Wanneer een landbouwer in een bepaald kalenderjaar niet ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten heeft gebruikt, wordt het niet-gebruikte deel aan de nationale reserve toegevoegd behalve in de volgende gevallen:

a)

in het geval van een landbouwer die over ten hoogste zeven premierechten beschikt en die in elk van twee opeenvolgende kalenderjaren niet telkens ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten heeft gebruikt, in welk geval alleen het deel dat in het tweede kalenderjaar niet is gebruikt, aan de nationale reserve wordt toegevoegd,

b)

in het geval van een landbouwer die deelneemt aan een door de Commissie erkend extensiveringsprogramma,

c)

in het geval van een landbouwer die deelneemt aan een door de Commissie erkend programma voor vervroegde uittreding dat geen verplichting tot overdracht en/of tijdelijke verhuur van rechten inhoudt, of

d)

in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen.

3.   Tijdelijke verhuur is alleen voor hele kalenderjaren mogelijk en moet ten minste het in artikel 69, lid 1, bedoelde minimumaantal dieren betreffen. Na afloop van elke periode van tijdelijke verhuur, die niet meer dan drie opeenvolgende jaren mag omvatten, neemt de landbouwer, behalve in geval van overdracht van rechten, al zijn rechten voor zichzelf terug voor ten minste twee opeenvolgende kalenderjaren. Indien de landbouwer niet in elk van die twee jaren telkens ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten zelf doet gelden, ontneemt de lidstaat, behalve in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen, hem jaarlijks het niet door hemzelf geldend gemaakte deel van de rechten en voegt dit deel toe aan de nationale reserve.

Voor landbouwers die deelnemen aan een door de Commissie erkend programma voor vervroegde uittreding, kunnen de lidstaten evenwel voorzien in een van dat programma afhankelijke verlenging van de totale duur van de tijdelijke verhuur.

Landbouwers die zich hebben verbonden tot deelneming aan een extensiveringsprogramma op grond van de in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2078/92 bedoelde maatregel of aan een extensiveringsprogramma op grond van de artikelen 22 en 23 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 of van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, mogen tijdens de duur van die deelneming hun rechten niet tijdelijk verhuren en/of overdragen. Deze alinea geldt evenwel niet in het geval dat het programma de mogelijkheid biedt om rechten over te dragen en/of tijdelijk te verhuren aan landbouwers die rechten moeten verkrijgen voor hun deelneming aan andere dan de in deze alinea bedoelde maatregelen.

4.   De premierechten worden voor minimaal 70 % gebruikt. De lidstaten kunnen dit percentage echter verhogen tot 100 %.

De lidstaten stellen de Commissie vooraf in kennis van het percentage dat zij voornemens zijn toe te passen, of van elke wijziging van het betrokken percentage.

Artikel 69

Overdracht en tijdelijke verhuur van rechten

1.   Voor een gedeeltelijke overdracht van premierechten waarbij geen bedrijf wordt overgedragen, kunnen de lidstaten op basis van hun productiestructuur een minimumaantal over te dragen rechten vaststellen. Dit minimum mag niet meer dan vijf premierechten bedragen.

2.   De overdracht en de tijdelijke verhuur van premierechten zijn eerst van kracht nadat de landbouwer die de rechten overdraagt en/of verhuurt en de landbouwer die de rechten ontvangt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat daarvan gezamenlijk in kennis hebben gesteld.

Deze kennisgeving geschiedt binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn en uiterlijk op de datum waarop de landbouwer die de rechten ontvangt zijn premieaanvraag indient, tenzij de overdracht van rechten het gevolg is van een erfenis. In dit laatste geval moet de landbouwer die de rechten ontvangt, de nodige wettelijke documenten kunnen overleggen om te bewijzen dat hij/zij de rechtverkrijgende is van de overleden landbouwer.

Artikel 70

Wijziging van het individuele maximum

Bij overdracht of tijdelijke verhuur van premierechten stelt de lidstaat het nieuwe individuele maximum vast en deelt hij de betrokken landbouwers binnen 60 dagen te rekenen vanaf de laatste dag van de periode waarin zij hun aanvraag hebben ingediend, mee over hoeveel premierechten zij beschikken.

De eerste alinea is niet van toepassing wanneer de overdracht het gevolg is van een erfenis.

Artikel 71

Landbouwers die geen eigenaar zijn van de door hen geëxploiteerde grond

Landbouwers die uitsluitend overheidsgrond of grond in collectief bezit exploiteren en die besluiten de exploitatie van die grond niet voort te zetten en al hun rechten aan een andere landbouwer over te dragen, worden gelijkgesteld met landbouwers die hun bedrijf verkopen of overdragen. In alle andere gevallen worden dergelijke landbouwers gelijkgesteld met landbouwers die alleen hun premierechten overdragen.

Artikel 72

Overdracht via de nationale reserve

Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 113, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bepaalt dat de overdracht van premierechten zonder overdracht van het bedrijf via de nationale reserve moet lopen, past hij nationale bepalingen toe die analoog zijn aan die van de artikelen 69, 70 en 71 van de onderhavige verordening. In dat geval geldt bovendien het volgende:

de lidstaat kan bepalen dat ook de tijdelijke verhuur van premierechten via de nationale reserve moet lopen;

wanneer premierechten worden overgedragen of, in geval van toepassing van het bepaalde in het eerste streepje, tijdelijk worden verhuurd, wordt de overdracht aan de reserve eerst van kracht nadat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat daarvan kennis hebben gegeven aan de landbouwer die de rechten overdraagt en/of verhuurt, en wordt de overdracht uit de reserve aan een andere landbouwer eerst van kracht nadat de genoemde autoriteiten daarvan kennis hebben gegeven aan die landbouwer.

Bovendien moeten de bovenbedoelde nationale bepalingen garanderen dat de lidstaat voor het andere dan het in artikel 113, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde deel van de premierechten een vergoeding betaalt die overeenkomt met die waartoe een rechtstreekse overdracht tussen landbouwers zou hebben geleid, gelet op met name de ontwikkeling van de productie in de betrokken lidstaat. Deze vergoeding is gelijk aan die welke wordt verlangd van de landbouwers die gelijkwaardige premierechten uit de nationale reserve ontvangen.

Artikel 73

Rechten op gedeeltelijke premies

1.   Wanneer bij de berekeningen overeenkomstig de artikelen 65 tot en met 72 de uitkomst geen geheel getal is, wordt uitsluitend met het eerste cijfer achter de komma rekening gehouden.

2.   Wanneer de toepassing van de bepalingen van deze afdeling leidt tot rechten op gedeeltelijke premies, hetzij bij een landbouwer, hetzij bij de nationale reserve, worden deze gedeelten bij elkaar opgeteld.

3.   Wanneer een landbouwer recht heeft op een gedeeltelijke premie, wordt slechts het daarmee overeenkomende deel van het bedrag per eenheid van de premie en, in voorkomend geval, van de in artikel 64 bedoelde aanvullende nationale premie toegekend.

Artikel 74

Specifieke regeling voor vaarzen

1.   De lidstaten die gebruik wensen te maken van de bij artikel 115, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 geboden mogelijkheid, stellen de Commissie daarvan in kennis en verstrekken haar tegelijkertijd de desbetreffende gegevens aan de hand waarvan kan worden uitgemaakt of de bij artikel 115, lid 1, van die verordening vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

De betrokken lidstaten delen in voorkomend geval ook het specifieke maximum mee dat zij hebben vastgesteld.

De Commissie besluit welke lidstaten voldoen aan de in artikel 115, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde voorwaarden.

De bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening geldende besluiten blijven van toepassing.

2.   De lidstaten die voldoen aan de bij artikel 115, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde voorwaarden, stellen de Commissie vóór 1 januari van het betrokken jaar in kennis van elke wijziging van het specifieke nationale maximum dat zij hebben vastgesteld.

3.   De lidstaten die de specifieke regeling toepassen, stellen criteria vast om te garanderen dat de premie wordt betaald aan landbouwers van wie de vaarzen bestemd zijn voor de vernieuwing van koeienbestanden. Deze criteria kunnen met name een leeftijdsgrens en/of voorwaarden met betrekking tot het ras omvatten. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 31 december van het jaar vóór het betrokken jaar in kennis van de vastgestelde criteria. De Commissie wordt uiterlijk op 31 december van het jaar vóór het betrokken jaar in kennis gesteld van eventuele latere wijzigingen.

4.   Wanneer de toepassing van de in artikel 115, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde proportionele verlaging een aantal subsidiabele dieren oplevert dat geen geheel getal is, wordt voor het gedeelte achter de komma een overeenkomstig gedeelte van het bedrag per eenheid van de premie en, in voorkomend geval, van de in artikel 64 bedoelde aanvullende nationale premie toegekend. Daarbij wordt alleen met het eerste cijfer achter de komma rekening gehouden.

5.   In de lidstaten die de specifieke regeling toepassen, moet de in artikel 111, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde verplichting inzake het minimumaantal te houden dieren voor 100 % met zoogkoeien worden nagekomen wanneer de landbouwer een aanvraag voor zoogkoeien heeft ingediend, en voor 100 % met vaarzen wanneer de landbouwer een aanvraag voor vaarzen heeft ingediend.

6.   De artikelen 65 tot en met 73 zijn niet van toepassing op deze specifieke regeling.

Artikel 75

Afronding van het aantal dieren

Wanneer de berekening van het maximumaantal vaarzen op basis van het in artikel 111, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde percentage een uitkomst oplevert die geen geheel getal is, wordt op het naastlagere gehele getal afgerond als het eerste cijfer achter de komma minder dan 5 is, en op het naasthogere gehele getal als dat cijfer 5 of meer is.

Afdeling 3

Gemeenschappelijke bepalingen inzake de speciale premie en de zoogkoeienpremie

Artikel 76

Aanvragen voor de speciale premie en de zoogkoeienpremie

De lidstaten kunnen om administratieve redenen bepalen dat, wat de speciale premie en de zoogkoeienpremie betreft, de in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen betrekking moeten hebben op een minimumaantal dieren, met dien verstande dat dit aantal niet hoger mag zijn dan drie.

Afdeling 4

Slachtpremie

Artikel 77

Deelnamemelding

De lidstaat kan bepalen dat elke landbouwer, om voor de in artikel 116 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde slachtpremie voor een bepaald kalenderjaar in aanmerking te komen, vóór of tegelijk met de indiening van de eerste aanvraag voor dat kalenderjaar een deelnamemelding moet indienen.

De lidstaat kan evenwel de eerder ingediende deelnamemelding als geldig blijven beschouwen wanneer de landbouwer er geen wijzigingen in aanbrengt.

Artikel 78

Aanvragen

1.   De steunaanvraag bevat de voor de betaling van de slachtpremie benodigde informatie, en met name de geboortedatum van het dier voor de na 1 januari 1998 geboren dieren.

De steunaanvraag wordt ingediend binnen een door de lidstaat te bepalen termijn die niet langer mag duren dan zes maanden na het slachten van het dier of, in geval van uitvoer, na de datum waarop het dier het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten. Deze termijn mag niet later dan eind februari van het volgende jaar verstrijken behoudens door de betrokken lidstaat vast te stellen uitzonderingsgevallen bij de verzending of de uitvoer van dieren. Onverminderd deze termijn, kunnen de lidstaten perioden en uiterste data voor de indiening van de steunaanvragen vaststellen en kunnen zij bepalen hoeveel aanvragen elke landbouwer per kalenderjaar mag indienen.

De lidstaten kunnen toestaan dat de aanvraag door een andere persoon dan de landbouwer wordt ingediend. In dat geval moeten in de aanvraag de naam en het adres zijn vermeld van de landbouwer die voor de slachtpremie in aanmerking kan komen.

Behalve dat moet worden voldaan aan de in het kader van het geïntegreerd systeem gestelde eisen, bevat elke aanvraag:

a)

in geval van toekenning bij het slachten, een verklaring van het slachthuis met de volgende informatie of een door het slachthuis opgesteld of geviseerd document dat ten minste dezelfde informatie bevat:

i)

de naam en het adres van het slachthuis (of een gelijkwaardige code),

ii)

de slachtdatum en het identificatienummer en het slachtnummer van de dieren,

iii)

voor kalveren, het geslacht gewicht behalve bij toepassing van artikel 79, lid 4;

b)

in geval van uitvoer van het dier naar een derde land:

i)

de naam en het adres van de exporteur (of een gelijkwaardige code),

ii)

het identificatienummer van de dieren,

iii)

de aangifte ten uitvoer, waarin voor de na 1 januari 1998 geboren dieren de leeftijd is vermeld en waarin voor kalveren, behalve bij toepassing van artikel 79, lid 4, het levend gewicht is aangegeven, dat niet meer dan 300 kg mag bedragen,

iv)

het bewijs dat het dier het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten, geleverd op dezelfde wijze als voor uitvoerrestituties.

De lidstaat kan bepalen dat de in de vierde alinea, onder a) en b), bedoelde informatie wordt verstrekt via een of meer door de lidstaat erkende instanties, waartoe gebruik mag worden gemaakt van informatietechnologie.

De lidstaat controleert geregeld en onverwachts de juistheid van de afgegeven verklaringen of documenten en, in voorkomend geval, van de in de vierde alinea bedoelde informatie.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten bepalen dat de in het in artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gecomputeriseerde gegevensbestand opgenomen informatie over het slachten van de dieren die door de slachthuizen aan de bevoegde autoriteit wordt verstrekt, als aanvragen voor de slachtpremie namens de landbouwers worden beschouwd, mits dat gegevensbestand naar het oordeel van de lidstaat voldoende garanties biedt ten aanzien van de juistheid van de erin opgenomen gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de regeling inzake de slachtpremie en, in voorkomend geval, voor de betaling van de speciale premie bij het slachten.

De lidstaat kan evenwel bepalen dat een aanvraag noodzakelijk is. In dat geval kan hij voorschrijven van welke soorten informatie de aanvraag vergezeld moet gaan.

De lidstaten die hebben besloten dit lid toe te passen, stellen de Commissie in kennis van elke latere wijziging voordat deze ten uitvoer wordt gelegd.

De lidstaten zien erop toe dat de aan het betaalorgaan verstrekte informatie alle gegevens bevat die nodig zijn voor de betaling, en met name:

a)

de aantallen dieren van de in artikel 116, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde typen die in het betrokken jaar zijn geslacht;

b)

de gegevens over de naleving van de in dat artikel gestelde voorwaarden met betrekking tot de leeftijd en het geslacht gewicht van de dieren en over de inachtneming van de in artikel 80 van de onderhavige verordening bedoelde aanhoudperiode;

c)

in voorkomend geval, de gegevens die nodig zijn voor de betaling van de speciale premie bij het slachten.

3.   Voor dieren die na de in artikel 80 bedoelde aanhoudperiode intracommunautair zijn verhandeld, stelt het slachthuis het in lid 1, vierde alinea, onder a), van het onderhavige artikel bedoelde document op, zelfs indien de lidstaat waar de betrokken dieren werden geslacht, de in lid 2 van het onderhavige artikel bepaalde afwijking toepast.

Twee lidstaten kunnen evenwel, wanneer hun systemen voor elektronische gegevensoverdracht compatibel zijn, overeenkomen om lid 2 toe te passen.

De lidstaten verlenen elkaar wederzijds bijstand met het oog op een doeltreffende controle op de echtheid van de verstrekte documenten en/of de juistheid van de uitgewisselde gegevens. Daartoe verstrekt de lidstaat van betaling de lidstaat waar de dieren zijn geslacht, regelmatig een overzicht per slachthuis van de uit deze laatste lidstaat ontvangen slachtverklaringen (of informatie ter vervanging daarvan).

Artikel 79

Gewicht en aanbiedingsvorm van de geslachte dieren

1.   Voor de toepassing van artikel 116, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt ervan uitgegaan dat de geslachte kalveren onthuid, zonder ingewanden en verbloed, zonder kop en zonder poten, en met lever, nieren en niervet, worden aangeboden.

2.   Het in aanmerking te nemen gewicht is het geslacht gewicht na afkoeling of het warm geslacht gewicht, dat zo snel mogelijk na het slachten wordt vastgesteld, verminderd met 2 %.

3.   Wanneer het geslachte dier zonder lever, nieren en/of niervet wordt aangeboden, wordt het gewicht ervan vermeerderd met:

a)

3,5 kg voor de lever;

b)

0,5 kg voor de nieren;

c)

3,5 kg voor het niervet.

4.   De lidstaat kan bepalen dat, indien het om een kalf gaat dat bij het slachten of de uitvoer minder dan zes maanden oud is, aan de in artikel 116, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 gestelde voorwaarde met betrekking tot het gewicht wordt geacht te zijn voldaan.

Kan het geslacht gewicht niet in het slachthuis worden bepaald, dan wordt aan de in artikel 116, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 gestelde voorwaarde met betrekking tot het gewicht geacht te zijn voldaan indien het levend gewicht niet meer dan 300 kg bedraagt.

Artikel 80

Aanhoudperiode

1.   De slachtpremie wordt betaald aan de landbouwer die het dier heeft gehouden gedurende een aanhoudperiode van ten minste twee maanden die minder dan één maand vóór het slachten van het dier of minder dan twee maanden vóór de uitvoer ervan eindigde.

2.   Voor kalveren die worden geslacht vóór de leeftijd van drie maanden, bedraagt de aanhoudperiode één maand.

Artikel 81

Nationale maxima

1.   De in artikel 116, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde nationale maxima worden vastgesteld in bijlage VI bij de onderhavige verordening.

2.   Wanneer de toepassing van de in artikel 116, lid 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde proportionele verlaging een aantal subsidiabele dieren oplevert dat geen geheel getal is, wordt voor het gedeelte achter de komma een overeenkomstig gedeelte van het bedrag per eenheid van de slachtpremie toegekend. Daarbij wordt alleen met het eerste cijfer achter de komma rekening gehouden.

Afdeling 5

Algemene bepalingen

Artikel 82

Betaling van voorschotten

1.   Overeenkomstig artikel 29, lid 4, onder a), van Verordening (EG) nr. 73/2009 betaalt de bevoegde autoriteit de landbouwer op basis van de resultaten van de administratieve controles en de controles ter plaatse voor het aantal subsidiabel geachte dieren een voorschot ten bedrage van 60 % van de speciale premie, de zoogkoeienpremie en de slachtpremie.

Voor de speciale premie, de specifieke regeling voor vaarzen zoals bedoeld in artikel 74 en de slachtpremie kan de lidstaat het percentage van het voorschot verlagen, doch niet tot minder dan 40 %.

Het voorschot mag pas worden betaald vanaf 16 oktober van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt aangevraagd.

2.   Bij de eindafrekening van de premie wordt een bedrag uitgekeerd dat gelijk is aan het verschil tussen het betaalde voorschot en het bedrag van de premie waarop de landbouwer recht heeft.

Artikel 83

Jaar van toerekening

1.   Het ontstaansfeit op basis waarvan wordt bepaald aan welk jaar de dieren worden toegerekend waarvoor de regelingen inzake de speciale premie en de zoogkoeienpremie worden toegepast, en van welk aantal grootvee-eenheden (GVE) moet worden uitgegaan voor de berekening van de veebezetting, wordt geacht plaats te vinden op de datum van indiening van de aanvraag.

Wordt de speciale premie evenwel overeenkomstig artikel 56 toegekend, dan is het toe te passen premiebedrag het bedrag dat gold op 31 december van het jaar waarin het dier is geslacht of uitgevoerd, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het dier is uiterlijk op 31 december geslacht of uitgevoerd;

b)

de premieaanvraag voor dat dier is na die datum ingediend.

2.   Wat de slachtpremie betreft, wordt voor de toepassing van het steunbedrag en voor de berekening van de proportionele verlaging overeenkomstig artikel 81 het jaar waarin het dier is geslacht of uitgevoerd, aangemerkt als jaar van toerekening.

Artikel 84

Sancties op het illegale gebruik of het illegaal voorhanden hebben van bepaalde stoffen of producten

Voor de gevallen van recidive bij het illegale gebruik of het illegaal voorhanden hebben van stoffen of producten die op grond van de relevante communautaire regelgeving in de veterinaire sector niet zijn toegestaan, bepalen de lidstaten in het licht van de ernst van de overtreding de duur van de uitsluiting uit de steunregelingen zoals bedoeld in artikel 119, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

Artikel 85

Bepaling van het individueel melkquotum

Tot het einde van het laatste van de zeven opeenvolgende tijdvakken zoals vastgesteld in artikel 66 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad kan een lidstaat in afwijking van de in artikel 62, lid 1, onder a), van de onderhavige verordening genoemde data besluiten dat voor melkproducenten die in overeenstemming met artikel 65, onder i) en k), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 of op grond van ter uitvoering van de artikelen 73, 74 en 75 van die verordening vastgestelde nationale bepalingen individuele quota met ingang van 31 maart, respectievelijk 1 april geheel of gedeeltelijk vrijgeven dan wel overnemen, 1 april de datum is die bepalend is voor het beschikbare individueel melkquotum dat de melkproducent maximaal mag hebben om voor de zoogkoeienpremie in aanmerking te komen, en voor het maximumaantal zoogkoeien.

Artikel 86

Bepaling van de aanhoudperioden

De laatste dag van de in artikel 53, artikel 57, lid 1, artikel 61 en artikel 80 bedoelde aanhoudperioden is de dag vóór de dag met dezelfde cijferaanduiding als die van de dag waarop de aanhoudperiode ingaat, ongeacht of het al dan niet een werkdag betreft.

Artikel 87

Identificatie en registratie van dieren

Voor dieren die vóór 1 januari 1998 zijn geboren, met uitzondering van dieren die intracommunautair worden verhandeld, wordt de verplichting tot identificatie en registratie van de dieren zoals bedoeld in artikel 117 van Verordening (EG) nr. 73/2009 nagekomen overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 2008/71/EG van de Raad (21).

TITEL III

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR TITEL V VAN VERORDENING (EG) Nr. 73/2009

HOOFDSTUK 1

Regeling inzake een enkele areaalbetaling

Artikel 88

Minimumgrootte van het in aanmerking komende areaal per bedrijf

De overeenkomstig artikel 124, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 op een hoger niveau dan 0,3 ha vastgestelde minimumgrootten van het in aanmerking komende areaal per bedrijf waarvoor betalingen kunnen worden aangevraagd, zijn vermeld in bijlage VII bij de onderhavige verordening.

Artikel 89

Landbouwarealen

De landbouwarealen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling zoals bedoeld in artikel 124, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009, zijn vermeld in bijlage VIII bij de onderhavige verordening.

Artikel 90

Productie van hennep

De in artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 en in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1120/2009 opgenomen bepalingen inzake henneprassen zijn van overeenkomstige toepassing voor de toekenning van steun in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

HOOFDSTUK 2

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen

Artikel 91

Verlagingscoëfficiënt

Indien in een bepaalde sector de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen het maximumniveau zouden overtreffen dat de Commissie overeenkomstig artikel 132, lid 7, van Verordening (EG) nr. 73/2009 heeft toegestaan, wordt de hoogte van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in de betrokken sector proportioneel verlaagd door toepassing van een verlagingscoëfficiënt.

Artikel 92

Subsidiabiliteitsvoorwaarden

Voor de toepassing van artikel 132, lid 7, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 houdt de Commissie met name rekening met de in artikel 132, lid 5, van die verordening bedoelde specifieke totaalbedragen per (sub)sector en met de subsidiabiliteitsvoorwaarden die gelden voor de overeenkomstige rechtstreekse betaling die op dat moment geldt voor andere dan de nieuwe lidstaten als bedoeld in artikel 132, lid 2, vierde alinea, van die verordening.

Voor de toepassing van artikel 132 van Verordening (EG) nr. 73/2009 en van het onderhavige hoofdstuk wordt onder „overeenkomstige rechtstreekse betaling die op dat moment geldt voor andere dan de nieuwe lidstaten” verstaan: welke rechtstreekse betaling dan ook die in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 is vermeld, die wordt toegekend in het jaar waarin de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen worden aangevraagd, en waarvoor soortgelijke subsidiabiliteitsvoorwaarden gelden als voor de betrokken aanvullende nationale rechtstreekse betaling.

Artikel 93

Controles

De nieuwe lidstaten passen adequate controlemaatregelen toe om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toekenning van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen die zijn vastgesteld in de overeenkomstig artikel 132, lid 7, van Verordening (EG) nr. 73/2009 door de Commissie verleende toestemming.

Artikel 94

Jaarverslag

De nieuwe lidstaten dienen een verslag met informatie over de maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in vóór 30 juni van het jaar na de tenuitvoerlegging van die betalingen. Het verslag bevat ten minste het volgende:

a)

informatie over alle wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen;

b)

voor elke aanvullende nationale rechtstreekse betaling, het aantal begunstigden, het totale bedrag aan toegekende aanvullende nationale steun, het aantal hectaren, dieren of andere eenheden waarvoor de betaling is toegekend;

c)

een verslag over de krachtens artikel 93 toegepaste controlemaatregelen.

Artikel 95

Staatssteun

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen die worden toegekend in strijd met de toestemming van de Commissie zoals bedoeld in artikel 132, lid 7, van Verordening (EG) nr. 73/2009, worden beschouwd als onrechtmatige staatssteun in de zin van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (22).

TITEL IV

INTREKKINGEN, OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 96

Intrekking

1.   Verordening (EG) nr. 1973/2004 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2010.

Zij blijft evenwel van toepassing voor de steunaanvragen betreffende het premiejaar 2009 en eerdere premiejaren.

2.   Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1973/2004 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IX.

Artikel 97

Overgangsbepalingen

In afwijking van artikel 32, lid 2, en artikel 159, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1973/2004 vindt de verwerking van de in 2009 geoogste grondstoffen bij de steun voor energiegewassen zoals vastgesteld in hoofdstuk 8 van die verordening, en bij het vrijwillige braakleggingsprogramma zoals vastgesteld in hoofdstuk 16 van die verordening, uiterlijk op de door de betrokken lidstaat bepaalde datum, doch niet later dan 31 juli 2011 plaats.

Bij andere dan eenjarige gewassen die na 2009 worden geoogst, zijn de hoofdstukken 8 en 16 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 vanaf 2010 niet meer van toepassing op de oogst daarvan en worden de zekerheden die overeenkomstig artikel 31, lid 3, en artikel 158, lid 1, zijn gesteld, vrijgegeven op een door de betrokken lidstaat te bepalen datum, doch uiterlijk op 31 juli 2010.

Artikel 98

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing voor de steunaanvragen betreffende de premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16.

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

(3)  PB L 345 van 20.11.2004, blz. 1.

(4)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(5)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66.

(6)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.

(7)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.

(8)  PB L 281 van 4.11.1999, blz. 30.

(9)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

(10)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(11)  Zie bladzijde 65 van dit Publicatieblad.

(12)  PB L 171 van 1.7.2009, blz. 6.

(13)  PB L 339 van 24.12.2003, blz. 36.

(14)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29.

(15)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 49.

(16)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.

(17)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(18)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(19)  PB L 214 van 4.8.2006, blz. 1.

(20)  PB L 337 van 16.12.2008, blz. 3.

(21)  PB L 213 van 8.8.2008, blz. 31.

(22)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.


BIJLAGE I

GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR RIJST

Berekening van de in artikel 8 bedoelde verlagingscoëfficiënt

1.   Voor de constatering van een mogelijke overschrijding van het basisareaal zoals bedoeld in artikel 76 van Verordening (EG) nr. 73/2009 houdt de bevoegde autoriteit van de lidstaat rekening met, enerzijds, de in artikel 75 van die verordening vastgestelde basisarealen of de subbasisarealen en, anderzijds, het totaal van de oppervlakten waarvoor voor die basisarealen en subbasisarealen steunaanvragen zijn ingediend.

2.   Bij de vaststelling van de totale oppervlakte waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, wordt geen rekening gehouden met aanvragen of delen van aanvragen die blijkens een controle duidelijk ongerechtvaardigd zijn.

3.   Indien voor bepaalde basisarealen of subbasisarealen een overschrijding wordt geconstateerd, stelt de lidstaat voor die basisarealen of subbasisarealen met inachtneming van de in artikel 6 van de onderhavige verordening gestelde termijn het tot twee cijfers achter de komma berekende overschrijdingspercentage vast. Wanneer een overschrijding te verwachten is, stelt de lidstaat de landbouwers daarvan onmiddellijk in kennis.

4.   De coëfficiënt voor de verlaging van de gewasspecifieke betaling voor rijst wordt overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EG) nr. 73/2009 berekend met behulp van de volgende formule:

Verlagingscoëfficiënt = referentieoppervlakte van het subbasisareaal gedeeld door de totale oppervlakte waarvoor voor dit subbasisareaal steunaanvragen zijn ingediend.

De verlaagde gewasspecifieke betaling voor rijst wordt berekend met behulp van de volgende formule:

Verlaagde gewasspecifieke steun voor rijst = gewasspecifieke steun voor rijst vermenigvuldigd met de verlagingscoëfficiënt.

Deze verlagingscoëfficiënt en deze verlaagde gewasspecifieke betaling voor rijst worden voor elk subbasisareaal berekend na toepassing van de herverdeling zoals bedoeld in artikel 76, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009. Van de herverdeling profiteren de subbasisarealen waarvoor de maximumoppervlakte is overschreden. De herverdeling gebeurt naar evenredigheid van de overschrijdingen die zijn geconstateerd voor de subbasisarealen waarvoor de maximumoppervlakte is overschreden.


BIJLAGE II

IN ARTIKEL 13 BEDOELDE TEST OM HET GEHALTE AAN BITTERE ZADEN VAN LUPINEN VAST TE STELLEN

De test wordt uitgevoerd op een monster van 200 korrels uit een hoeveelheid van 1 kg per partij van maximaal 20 ton.

De test beperkt zich tot het aantonen van bittere korrels in het monster. De homogeniteitstolerantie bedraagt 1 op 100 korrels. Als testmethode wordt de korrelsnijmethode volgens von Sengbusch (1942), Ivanov en Smirnova (1932) en Eggebrecht (1949) toegepast. De droge of geweekte korrels worden overdwars doorgesneden. De gehalveerde korrels worden gedurende tien seconden op een zeef in een jodiumoplossing gedompeld en vervolgens gedurende vijf seconden met water afgespoeld. De snijvlakken van de bittere korrels verkleuren en worden bruin, maar die van de korrels die weinig alkaloïden bevatten blijven geel.

Voor de bereiding van de jodiumoplossing wordt 14 g kaliumjodide in zo weinig mogelijk water opgelost, daarna wordt 10 g jodium toegevoegd en vervolgens wordt de oplossing met water aangevuld tot 1 000 cm3. De oplossing moet één week worden bewaard alvorens te worden gebruikt. Zij wordt in bruine flessen bewaard. Vóór gebruik wordt deze basisoplossing drie- tot vijfmaal verdund.


BIJLAGE III

GEBIEDEN WAAR DE GEITENPREMIE KAN WORDEN TOEGEKEND

1.   Bulgarije: het gehele grondgebied.

2.   Cyprus: het gehele grondgebied.

3.   Portugal: het gehele grondgebied, met uitzondering van de Azoren.

4.   Slovenië: het gehele grondgebied.

5.   Slowakije: alle bergstreken in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.


BIJLAGE IV

LIJST VAN DE IN ARTIKEL 59 BEDOELDE RUNDERRASSEN

Angler Rotvieh (Angeln) — Rød dansk mælkerace (RMD) — German Red — Lithuanian Red

Ayrshire

Armoricaine

Bretonne pie noire

Fries-Hollands (FH), Française frisonne pie noire (FFPN), Friesian-Holstein, Holstein, Black and White Friesian, Red and White Friesian, Frisona española, Frisona Italiana, Zwartbonten van België/pie noire de Belgique, Sortbroget dansk mælkerace (SDM), Deutsche Schwarzbunte, Schwarzbunte Milchrasse (SMR), Czarno-biała, Czerwono-biała, Magyar Holstein-Friz, Dutch Black and White, Estonian Holstein, Estonian Native, Estonian Red, British Friesian, črno-bela, German Red and White, Holstein Black and White, Red Holstein

Groninger Blaarkop

Guernsey

Jersey

Malkeborthorn

Reggiana

Valdostana Nera

Itäsuomenkarja

Länsisuomenkarja

Pohjoissuomenkarja.


BIJLAGE V

IN ARTIKEL 63 BEDOELDE GEMIDDELDE MELKOPBRENGST

(in kg)

België

6 920

Tsjechië

5 682

Estland

5 608

Spanje

6 500

Frankrijk

5 550

Cyprus

6 559

Letland

4 796

Litouwen

4 970

Hongarije

6 666

Oostenrijk

4 650

Polen

3 913

Portugal

5 100

Slowakije

5 006


BIJLAGE VI

IN ARTIKEL 81, LID 1, BEDOELDE NATIONALE MAXIMA VOOR DE SLACHTPREMIE

 

Volwassen runderen

Kalveren

België

335 935

Spanje

1 982 216

25 629

Portugal

325 093

70 911


BIJLAGE VII

MINIMUMGROOTTE VAN HET IN AANMERKING KOMENDE AREAAL PER BEDRIJF IN HET KADER VAN DE REGELING INZAKE EEN ENKELE AREAALBETALING

Nieuwe lidstaten

Minimumgrootte van het in aanmerking komende areaal per bedrijf, zoals bedoeld in artikel 124, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 (in ha)

Bulgarije

1

Bedrijven met ten minste 0,5 ha blijvende teelten kunnen echter betalingen aanvragen

Cyprus

0,3

Tsjechië

1

Estland

1

Hongarije

1

Bedrijven met meer dan 0,3 ha boom- of wijngaard kunnen echter betalingen aanvragen

Letland

1

Litouwen

1

Polen

1

Roemenië

1

Slowakije

1


BIJLAGE VIII

LANDBOUWAREAAL IN HET KADER VAN DE REGELING INZAKE EEN ENKELE AREAALBETALING

Nieuwe lidstaten

Landbouwareaal in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling zoals bedoeld in artikel 124, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 (× 1 000 ha)

Bulgarije

3 492

Cyprus

140

Tsjechië

3 469

Estland

800

Hongarije

4 829

Letland

1 475

Litouwen

2 574

Polen

14 337

Roemenië

8 716

Slowakije

1 880


BIJLAGE IX

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 1973/2004

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 5

Artikel 2, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 2, lid 3

Artikel 3

Artikel 2, lid 5

Artikel 13

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 7

Artikel 13

Artikel 8

Artikel 14

Artikel 9

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 11

Artikel 21

Artikel 12

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 36 bis

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40

Artikel 41

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 44

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 18

Artikel 47

Artikel 19

Artikel 48

Artikel 20

Artikel 49

Artikel 21

Artikel 49 bis

Artikel 22

Artikel 50

Artikel 23

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 53

Artikel 54

Artikel 55

Artikel 56

Artikel 57

Artikel 58

Artikel 59

Artikel 60

Artikel 61

Artikel 62

Artikel 63

Artikel 64

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 67

Artikel 68

Artikel 69

Artikel 70

Artikel 35

Artikel 71

Artikel 36

Artikel 72

Artikel 37

Artikel 73

Artikel 38

Artikel 74

Artikel 39

Artikel 75

Artikel 40

Artikel 76

Artikel 41

Artikel 77

Artikel 42

Artikel 78

Artikel 43

Artikel 79

Artikel 44

Artikel 80

Artikel 45

Artikel 81

Artikel 46

Artikel 82

Artikel 47

Artikel 83

Artikel 48

Artikel 84

Artikel 49

Artikel 85

Artikel 86

Artikel 87

Artikel 50

Artikel 88

Artikel 51

Artikel 89

Artikel 52

Artikel 90

Artikel 53

Artikel 91

Artikel 54

Artikel 92

Artikel 55

Artikel 93

Artikel 56

Artikel 94

Artikel 57

Artikel 95

Artikel 58

Artikel 96

Artikel 97

Artikel 98

Artikel 99

Artikel 59

Artikel 100

Artikel 60

Artikel 101

Artikel 61

Artikel 102

Artikel 62

Artikel 103

Artikel 63

Artikel 104

Artikel 64

Artikel 105

Artikel 65

Artikel 106

Artikel 66

Artikel 107

Artikel 67

Artikel 108

Artikel 68

Artikel 109

Artikel 69

Artikel 110

Artikel 70

Artikel 111

Artikel 71

Artikel 112

Artikel 72

Artikel 113

Artikel 73

Artikel 114

Artikel 74

Artikel 115

Artikel 75

Artikel 116

Artikel 76

Artikel 117

Artikel 118

Artikel 118 bis

Artikel 118 ter

Artikel 118 quater

Artikel 118 quinquies

Artikel 119

Artikel 120

Artikel 77

Artikel 121

Artikel 78

Artikel 122

Artikel 79

Artikel 123

Artikel 80

Artikel 124

Artikel 81

Artikel 125

Artikel 126

Artikel 82

Artikel 127

Artikel 83

Artikel 128

Artikel 129

Artikel 84

Artikel 130

Artikel 85

Artikel 130 bis

Artikel 86

Artikel 131

Artikel 132

Artikel 87

Artikel 133

Artikel 134

Artikel 88

Artikel 135

Artikel 89

Artikel 90

Artikel 136

Artikel 137

Artikel 138

Artikel 139

Artikel 91

Artikel 139 bis

Artikel 92

Artikel 140

Artikel 93

Artikel 141

Artikel 94

Artikel 142

Artikel 95

Artikel 142 bis

Artikel 143

Artikel 144

Artikel 145

Artikel 146

Artikel 147

Artikel 148

Artikel 149

Artikel 150

Artikel 151

Artikel 152

Artikel 153

Artikel 154

Artikel 155

Artikel 156

Artikel 157

Artikel 158

Artikel 159

Artikel 160

Artikel 163

Artikel 164

Artikel 165

Artikel 166

Artikel 167

Artikel 168

Artikel 169

Artikel 170

Artikel 171

Artikel 171 bis

Artikel 24

Artikel 171 bis bis

Artikel 25

Artikel 171 bis ter

Artikel 26

Artikel 171 bis quater

Artikel 27

Artikel 171 bis quinquies

Artikel 28

Artikel 171 bis sexies

Artikel 29

Artikel 171 bis septies

Artikel 30

Artikel 171 bis octies

Artikel 171 bis nonies

Artikel 171 bis decies

Artikel 171 ter

Artikel 171 ter bis

Artikel 171 ter ter

Artikel 171 ter quater

Artikel 171 quater

Artikel 171 quater bis

Artikel 171 quater ter

Artikel 171 quater quater

Artikel 171 quater quinquies

Artikel 171 quater sexies

Artikel 171 quater septies

Artikel 171 quater octies

Artikel 171 quater nonies

Artikel 171 quater decies

Artikel 171 quater undecies

Artikel 171 quater duodecies

Artikel 171 quater terdecies

Artikel 171 quater quaterdecies

Artikel 171 quater quindecies

Artikel 171 quater sexdecies

Artikel 171 quater septdecies

Artikel 171 quinquies

Artikel 31

Artikel 171 quinquies bis

Artikel 32

Artikel 171 quinquies ter

Artikel 33

Artikel 171 quinquies quater

Artikel 34

Artikel 172

Artikel 96

Artikel 97

Artikel 173

Artikel 98

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage I

Bijlagen III, IV, V, VI, VII, VIII en IX

Bijlage X

Bijlage III

Bijlagen XI, XII, XIII en XIV

Bijlage XV

Bijlage IV

Bijlage XVI

Bijlage V

Bijlage XVII

Bijlage VI

Bijlagen XVIII en XIX

Bijlage XX

Bijlage VII

Bijlage XXI

Bijlage VIII

Bijlagen XXII tot en met XXX