24.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 78/1


VERORDENING (EG) Nr. 207/2009 VAN DE RAAD

van 26 februari 2009

inzake het Gemeenschapsmerk

(Gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

Het is dienstig een harmonieuze ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap en een gestadige en evenwichtige expansie te bevorderen door de instelling en goede werking van een gemeenschappelijke markt die soortgelijke voorwaarden biedt als op een nationale markt bestaan. De verwezenlijking van een dergelijke markt en de versterking van zijn eenheidskarakter vergen niet alleen de opheffing van de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten alsmede de invoering van een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging niet wordt vervalst, doch ook de instelling van een rechtskader waardoor de ondernemingen in staat worden gesteld onmiddellijk hun activiteiten, of het nu gaat om de productie en de afzet van goederen of het verrichten van diensten, op communautaire leest te schoeien. Op het punt van de rechtsinstrumenten waarover de ondernemingen te dien einde dienen te beschikken, zijn merken die hun waren of diensten in de gehele Gemeenschap, ongeacht de grenzen, op gelijke wijze herkenbaar maken, bijzonder passend.

(3)

Om de bovengenoemde doelstellingen van de Gemeenschap voort te zetten, is het noodzakelijk in een communautair merkensysteem te voorzien, dat de ondernemingen volgens één enkele procedure in staat stelt Gemeenschapsmerken te verkrijgen die een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de Gemeenschap. Dit beginsel, namelijk dat het Gemeenschapsmerk een eenheid vormt, moet van toepassing zijn tenzij deze verordening anders bepaalt.

(4)

De aanpassing van de nationale wettelijke regelingen is niet bij machte de hindernis van de territorialiteit van de rechten die de wetgevingen der lidstaten aan de houders van merken verlenen, op te heffen. Om aan de ondernemingen een ongehinderde ontplooiing van activiteiten in het gehele door de interne markt bestreken grondgebied mogelijk te maken, is het bestaan noodzakelijk van merken welke worden geregeerd door één enkele communautaire rechtsregeling die rechtstreeks in alle lidstaten toepasselijk is.

(5)

Aangezien het Verdrag niet voorziet in de bevoegdheden die specifiek vereist zijn voor de invoering van een dergelijke rechtsregeling, moet een beroep worden gedaan op artikel 308 van het Verdrag.

(6)

Het Gemeenschapsmerkenrecht treedt echter niet in de plaats van het merkenrecht der lidstaten. Het lijkt namelijk niet gerechtvaardigd, de ondernemingen te verplichten hun merken als Gemeenschapsmerk te deponeren, aangezien de nationale merken noodzakelijk blijven voor ondernemingen die geen bescherming van hun merken op Gemeenschapsniveau verlangen.

(7)

Het recht op het Gemeenschapsmerk kan alleen worden verkregen door de inschrijving en deze wordt met name geweigerd indien het merk onderscheidend vermogen mist, indien het ongeoorloofd is of indien oudere rechten zich ertegen verzetten.

(8)

De door het Gemeenschapsmerk verleende bescherming heeft met name ten doel de herkomstaanduidende functie van het merk te waarborgen, en moet absoluut zijn wanneer het merk en het teken en de waren of diensten gelijk zijn. De bescherming moet ook gelden in geval van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de waren of diensten. Het begrip overeenstemming dient in samenhang met het gevaar voor verwarring te worden uitgelegd. Het gevaar voor verwarring, waarvan de afweging afhangt van vele factoren, met name de bekendheid van het merk op de markt, de mogelijkheid van associatie van het merk met het gebruikte of ingeschreven teken, de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de erdoor geïdentificeerde waren of diensten, moet de specifieke voorwaarde voor bescherming vormen.

(9)

Het beginsel van het vrije verkeer van goederen impliceert dat de houder van een Gemeenschapsmerk het gebruik daarvan niet kan verbieden aan een derde voor waren die in de Gemeenschap door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten.

(10)

De bescherming van Gemeenschapsmerken en de bescherming van ingeschreven oudere merken tegen Gemeenschapsmerken is alleen gerechtvaardigd, voor zover deze merken daadwerkelijk worden gebruikt.

(11)

Het Gemeenschapsmerk moet worden behandeld als een vermogensbestanddeel dat los staat van de onderneming waarvan het de waren of diensten identificeert. Het moet vatbaar zijn voor overdracht, behoudens dat misleiding van het publiek in verband met de overdracht onder alle omstandigheden voorkomen moet worden. Het moet voorts vatbaar zijn voor verpanding aan een derde of moet in licentie gegeven kunnen worden.

(12)

Het door deze verordening geschapen merkenrecht vereist voor ieder individueel merk administratieve uitvoering op Gemeenschapsniveau. Het is derhalve noodzakelijk, met handhaving van de bestaande institutionele structuur en van het evenwicht van de bevoegdheden in de Gemeenschap, in een technisch onafhankelijk alsmede juridisch, organisatorisch en financieel voldoende zelfstandig Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te voorzien. Hiervoor is de vorm van een orgaan van de Gemeenschap met eigen rechtspersoonlijkheid vereist en passend, dat de overeenkomstig deze verordening toegewezen uitvoeringsbevoegdheden uitoefent in het kader van het Gemeenschapsrecht en onverminderd de aan de instellingen van de Gemeenschap verleende bevoegdheden.

(13)

Aan de partijen die belang hebben bij de beslissingen van het Bureau dient een rechtsbescherming te worden gewaarborgd die past bij de bijzondere kenmerken van het merkenrecht. Daartoe wordt bepaald, dat tegen de beslissingen van de onderzoekers en van de verschillende afdelingen van het Bureau beroep kan worden ingesteld. Wanneer de instantie waarvan de beslissing bestreden wordt deze niet herziet, legt zij haar voor aan een kamer van beroep van het Bureau, die hierover een uitspraak doet. Tegen de beslissingen van de kamer van beroep kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, dat de bestreden beslissing kan nietig verklaren of herzien.

(14)

Krachtens artikel 225, lid 1, eerste alinea, van het EG-Verdrag, is het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van beroepen krachtens artikel 230 van het EG-Verdrag, met uitzondering van die waarvoor een rechterlijke kamer bevoegd is en die welke overeenkomstig het Statuut aan het Hof van Justitie zijn voorbehouden. Bijgevolg worden de bij deze verordening aan het Hof van Justitie opgedragen bevoegdheden tot nietigverklaring en herziening van de beslissingen van de kamers van beroep in eerste aanleg door het Gerecht uitgeoefend.

(15)

Om de Gemeenschapsmerken beter te beschermen, wijzen de lidstaten in overeenstemming met hun nationale stelsel een zo beperkt mogelijk aantal nationale gerechten van eerste en tweede aanleg aan met bevoegdheid ter zake van inbreuk op en geldigheid van het Gemeenschapsmerk.

(16)

Het is strikt noodzakelijk, dat de beslissingen ten aanzien van de geldigheid van en inbreuk op Gemeenschapsmerken rechtsgevolgen voor de gehele Gemeenschap hebben, zijnde het enige middel om tegenstrijdige beslissingen van rechterlijke instanties en het Bureau en aantastingen van het eenheidskarakter van het Gemeenschapsmerk te voorkomen. Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheden, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (4) moet van toepassing zijn op alle rechtsvorderingen betreffende Gemeenschapsmerken, behalve indien in de onderhavige verordening anders wordt bepaald.

(17)

Voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een Gemeenschapsmerk en parallelle nationale merken. Wanneer de vorderingen in dezelfde lidstaat worden ingesteld, moeten de middelen daartoe worden gezocht in de nationale procedurevoorschriften, die door de onderhavige verordening onverlet worden gelaten, terwijl het, wanneer de vorderingen in verschillende lidstaten worden ingesteld, nuttig lijkt zich te laten leiden door de bepalingen over aanhangigheid en samenhang in Verordening (EG) nr. 44/2001.

(18)

Ten einde de volledige autonomie en onafhankelijkheid van het Bureau te waarborgen, wordt het nodig geacht dat het Bureau een eigen begroting heeft, waarbij de ontvangsten grotendeels bestaan uit de opbrengst van de door de gebruikers van de regeling te betalen taksen. De voor de Gemeenschapsbegroting geldende procedure blijft echter van toepassing voor de eventuele subsidies ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen. Voorts dient de controle van de rekeningen door de Rekenkamer te worden uitgevoerd.

(19)

Maatregelen zijn noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, met name een verordening betreffende de taksen en een uitvoeringsverordening overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Gemeenschapsmerk

1.   Merken voor waren of diensten die overeenkomstig deze verordening worden ingeschreven, worden hierna Gemeenschapsmerken genoemd.

2.   Het Gemeenschapsmerk vormt een eenheid: het heeft dezelfde rechtsgevolgen in de gehele Gemeenschap. Inschrijving, overdracht, afstand, vervallen- of nietigverklaring en verbod op het gebruik ervan zijn slechts voor de gehele Gemeenschap mogelijk. Dit beginsel is van toepassing tenzij deze verordening anders bepaalt.

Artikel 2

Bureau

Er wordt een Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld, hierna „het Bureau” te noemen.

Artikel 3

Handelingsbevoegdheid

Voor deze verordening worden met rechtspersonen gelijkgesteld, vennootschappen en andere juridische eenheden die overeenkomstig het op hen toepasselijke recht bevoegd zijn om in eigen naam drager te zijn van ongeacht welke rechten en verplichtingen, overeenkomsten aan te gaan of andere rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden.

TITEL II

MERKENRECHT

AFDELING 1

Definitie en verkrijging van het Gemeenschapsmerk

Artikel 4

Tekens die een Gemeenschapsmerk kunnen vormen

Gemeenschapsmerken kunnen worden gevormd door alle tekens die vatbaar zijn voor grafische voorstelling, met name woorden, met inbegrip van namen van personen, tekeningen, letters, cijfers, vormen van waren of van verpakking, mits deze de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden.

Artikel 5

Houders van Gemeenschapsmerken

Alle natuurlijke of rechtspersonen, met inbegrip van publiekrechtelijke lichamen, kunnen houder van een Gemeenschapsmerk zijn.

Artikel 6

Verkrijging van het Gemeenschapsmerk

Het Gemeenschapsmerk wordt verkregen door inschrijving.

Artikel 7

Absolute weigeringsgronden

1.   Geweigerd wordt inschrijving van:

a)

tekens die niet in overeenstemming zijn met artikel 4;

b)

merken die elk onderscheidend vermogen missen;

c)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

d)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden;

e)

tekens die uitsluitend bestaan uit

i)

de vorm die door de aard van de waar bepaald wordt;

ii)

de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen;

iii)

de vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft;

f)

merken die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden;

g)

merken die het publiek kunnen misleiden, bijvoorbeeld ten aanzien van soort, kwaliteit of plaats van herkomst van de waren of diensten;

h)

merken die bij gebreke van goedkeuring van de bevoegde autoriteiten krachtens artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, hierna „Verdrag van Parijs” te noemen, geweigerd moeten worden;

i)

merken die andere badges, emblemen en wapenschilden, zoals bepaald volgens de bij de bij de uitvoeringsverordening vastgestelde procedure, van bijzonder openbaar belang omvatten dan de in artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs bedoelde, tenzij de bevoegde autoriteiten de inschrijving daarvan hebben toegestaan.

j)

handelsmerken voor wijnen die een geografische aanduiding ter benoeming van wijnen bevatten, of uit een dergelijke aanduiding bestaan, dan wel handelsmerken voor spiritualiën die een geografische aanduiding ter benoeming van spiritualiën bevatten, of uit een dergelijke aanduiding bestaan, met betrekking tot wijnen of spiritualiën die niet deze oorsprong hebben;

k)

merken die een oorsprongsbenaming of een geregistreerde geografische aanduiding overeenkomstig Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (6) bevatten of uit een dergelijke aanduiding bestaan, in situaties bedoeld in artikel 13 van die verordening en betrekking hebbende op dezelfde productklasse, mits de aanvrage om inschrijving van het merk is ingediend na de datum van indiening van de aanvrage om inschrijving van de oorsprongsbenaming of geografische aanduiding bij de Commissie.

2.   Lid 1 is ook van toepassing indien de weigeringsgronden slechts in een deel van de Gemeenschap bestaan.

3.   Lid 1, onder b), c) en d), is niet van toepassing indien het merk als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, onderscheidend vermogen heeft verkregen voor de waren of diensten waarvoor inschrijving is aangevraagd.

Artikel 8

Relatieve weigeringsgronden

1.   Na oppositie door de houder van een ouder merk wordt inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd:

a)

wanneer het gelijk is aan het oudere merk en wanneer de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd, dezelfde zijn als de waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven;

b)

wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk beschermd wordt; verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk.

2.   Onder „oudere merken” in de zin van lid 1 worden verstaan:

a)

de merken waarvan de datum van de aanvrage om inschrijving voorafgaat aan de datum van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met het ten behoeve van die merken ingeroepen recht van voorrang, en die behoren tot de volgende categorieën:

i)

Gemeenschapsmerken;

ii)

in de lidstaat of, in het geval van België, Nederland en Luxemburg, bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom ingeschreven merken;

iii)

merken ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met werking in een lidstaat;

iv)

merken ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met werking in de Gemeenschap;

b)

de aanvragen om merken bedoeld onder a), mits deze zullen worden ingeschreven;

c)

de merken die op de datum van indiening van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk of, in voorkomend geval van het ten behoeve van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk ingeroepen recht van voorrang, in een lidstaat algemeen bekend zijn in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs.

3.   Na oppositie door de houder wordt de inschrijving van een merk eveneens indien deze door de gemachtigde of de vertegenwoordiger van de houder op eigen naam en zonder toestemming van de houder wordt aangevraagd, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

4.   Na oppositie door de houder van een niet-ingeschreven merk of een ander in het economisch verkeer gebruikt teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis, wordt de inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd, indien en voor zover krachtens het op dat teken toepasselijke Gemeenschapsrecht of het voor dat teken geldende recht van de lidstaat:

a)

de rechten op dit teken verworven zijn vóór de datum van indiening van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk of, in voorkomend geval, de datum van het ten behoeve van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk ingeroepen recht van voorrang;

b)

dit teken de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden.

5.   Na oppositie door de houder van een ouder merk in de zin van lid 2, wordt de inschrijving van het aangevraagde merk eveneens geweigerd, wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en is aangevraagd voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het oudere merk ingeschreven is, indien het in geval van een ouder Gemeenschapsmerk een in de Gemeenschap bekend merk en in geval van een ouder nationaal merk een in de betrokken lidstaat bekend merk betreft, en indien door het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk gedaan wordt aan het onderscheidende vermogen of de reputatie van het oudere merk.

AFDELING 2

Rechtsgevolgen van het Gemeenschapsmerk

Artikel 9

Rechten verbonden aan het Gemeenschapsmerk

1.   Het Gemeenschapsmerk geeft de houder een uitsluitend recht. Dit recht staat de houder toe, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer te verbieden:

a)

dat gelijk is aan het Gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is;

b)

dat gelijk is aan of overeenstemt met het Gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring omvat het gevaar van associatie met het merk;

c)

dat gelijk is aan of overeenstemt met het Gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het Gemeenschapsmerk ingeschreven is, indien het een in de Gemeenschap bekend merk betreft en indien door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk gedaan wordt aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.

2.   Met name kan krachtens lid 1 worden verboden:

a)

het aanbrengen van het teken op de waren of op de verpakking;

b)

het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder dit teken;

c)

het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;

d)

het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties.

3.   Op het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht kan tegenover derden eerst een beroep worden gedaan, nadat de inschrijving van het merk gepubliceerd is. Er kan evenwel een redelijke vergoeding worden verlangd wegens feiten die hebben plaatsgevonden na de publicatie van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk, die na de publicatie van de inschrijving van het Gemeenschapsmerk krachtens deze publicatie verboden zouden zijn. De rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, doet over de zaak zelf geen uitspraak voordat de inschrijving gepubliceerd is.

Artikel 10

Afbeelding van het Gemeenschapsmerk in naslagwerken

Wanneer door de afbeelding van een Gemeenschapsmerk in een woordenboek, een encyclopedie of een ander naslagwerk de indruk wordt gewekt dat het hierbij gaat om de soortnaam van de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, is de uitgever gehouden op verzoek van de houder van het Gemeenschapsmerk zich ervan te verzekeren dat de afbeelding van het merk uiterlijk bij de volgende uitgave van het werk vergezeld gaat van de vermelding dat het een ingeschreven merk betreft.

Artikel 11

Verbod op het gebruik van het Gemeenschapsmerk dat voor een gemachtigde of vertegenwoordiger ingeschreven is

Indien een Gemeenschapsmerk zonder toestemming van de merkhouder ingeschreven is op naam van de gemachtigde of vertegenwoordiger van de merkhouder, heeft deze het recht zich te verzetten tegen het gebruik van zijn merk door zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, indien hij met dit gebruik niet heeft ingestemd, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

Artikel 12

Beperking van de aan het Gemeenschapsmerk verbonden rechtsgevolgen

Het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht staat de houder niet toe een derde te verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken:

a)

van diens naam of adres;

b)

van aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

c)

van het merk, wanneer dat nodig is om de bestemming van een waar of dienst, met name als accessoire of onderdeel, aan te geven,

voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.

Artikel 13

Uitputting van het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht

1.   Het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht staat de houder niet toe het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht.

2.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.

Artikel 14

Aanvullende toepassing van het nationale recht inzake inbreuk

1.   De rechtsgevolgen van een Gemeenschapsmerk worden uitsluitend beheerst door deze verordening. Daarnaast is bij inbreuk op een Gemeenschapsmerk het nationale recht inzake inbreuk op een nationaal merk van toepassing overeenkomstig titel X.

2.   Deze verordening sluit niet uit dat ter zake van een Gemeenschapsmerk vorderingen worden ingesteld die gegrond zijn op het recht van de lidstaten inzake met name wettelijke aansprakelijkheid en oneerlijke concurrentie.

3.   De procedureregels worden overeenkomstig titel X bepaald.

AFDELING 3

Gebruik van het Gemeenschapsmerk

Artikel 15

Gebruik van het Gemeenschapsmerk

1.   Een Gemeenschapsmerk waarvan de houder vijf jaar na de inschrijving binnen de Gemeenschap geen normaal gebruik heeft gemaakt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, of waarvan gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar geen normaal gebruik is gemaakt, is vatbaar voor de sancties van deze verordening, tenzij er geldige redenen zijn voor het niet gebruiken.

Als gebruik in de zin van de eerste alinea wordt eveneens beschouwd:

a)

het gebruik van het Gemeenschapsmerk in een op onderdelen afwijkende vorm zonder dat het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het ingeschreven is, wordt gewijzigd;

b)

het aanbrengen van het Gemeenschapsmerk op waren of de verpakking ervan in de Gemeenschap, uitsluitend met het oog op uitvoer.

2.   Het gebruik van het Gemeenschapsmerk met toestemming van de houder geldt als gebruik door de merkhouder.

AFDELING 4

Het Gemeenschapsmerk als deel van het vermogen

Artikel 16

Behandeling van Gemeenschapsmerken als nationale merken

1.   Tenzij in de artikelen 17 tot en met 24 anders wordt bepaald, wordt het Gemeenschapsmerk als deel van het vermogen in zijn geheel en voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap beschouwd als een nationaal merk dat ingeschreven is in de lidstaat waar, volgens het register van Gemeenschapsmerken:

a)

de merkhouder op de betrokken dag zijn woonplaats of zetel had;

b)

indien het bepaalde onder a) niet van toepassing is, de merkhouder op de betrokken dag een vestiging had.

2.   Indien lid 1 niet van toepassing is, is de in dat lid bedoelde lidstaat de lidstaat waar het Bureau zijn zetel heeft.

3.   Indien twee of meer personen als gezamenlijke merkhouders zijn ingeschreven in het register van Gemeenschapsmerken, wordt lid 1 toegepast op de eerst genoemde gezamenlijke houder; zo dit niet mogelijk is, op de eerstvolgende gezamenlijke merkhouders in volgorde van inschrijving. Indien lid 1 op geen van de gezamenlijke merkhouders van toepassing is, is lid 2 van toepassing.

Artikel 17

Overgang

1.   Het Gemeenschapsmerk kan onafhankelijk van de onderneming overgaan voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is.

2.   De overdracht van een onderneming in haar geheel houdt in dat ook het Gemeenschapsmerk overgaat, tenzij krachtens de op de overdracht toepasselijke wetgeving iets anders overeengekomen is of duidelijk uit de omstandigheden blijkt. Deze bepaling is van toepassing op de verbintenis uit een overeenkomst tot overdracht van de onderneming.

3.   Onverminderd lid 2, geschiedt overgang van het Gemeenschapsmerk, tenzij zij het gevolg is van een rechterlijke uitspraak, bij een door de partijen bij de overeenkomst ondertekende akte; bij gebreke daarvan is de overgang nietig.

4.   Indien uit de stukken waarin de overgang is vastgelegd, duidelijk blijkt dat het Gemeenschapsmerk ten gevolge van deze overgang het publiek kan misleiden, met name inzake soort, kwaliteit of plaats van herkomst van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, weigert het Bureau de overgang in te schrijven, tenzij de rechtverkrijgende ermee instemt dat het Gemeenschapsmerk alleen wordt ingeschreven voor de waren of diensten waarvoor het niet misleidend kan zijn.

5.   Op verzoek van een der partijen wordt de overgang ingeschreven in het register en gepubliceerd.

6.   Zolang de overgang niet in het register is ingeschreven, mag de rechtverkrijgende zich niet op de uit de inschrijving van het Gemeenschapsmerk voortvloeiende rechten beroepen.

7.   Indien tegenover het Bureau bepaalde termijnen in acht moeten worden genomen, mag de rechtverkrijgende de betrokken verklaringen tegenover het Bureau afleggen wanneer het verzoek om inschrijving van de overgang door het Bureau is ontvangen.

8.   Alle documenten waarvan overeenkomstig artikel 79 aan de houder van het Gemeenschapsmerk kennis moet worden gegeven, worden gezonden aan degene die als merkhouder ingeschreven staat.

Artikel 18

Overgang van een merk ingeschreven op naam van een gemachtigde

Indien een Gemeenschapsmerk zonder instemming van de merkhouder ingeschreven is op naam van de gemachtigde of vertegenwoordiger van de merkhouder, heeft deze het recht overgang van de inschrijving te zijnen behoeve te vorderen, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

Artikel 19

Zakelijke rechten

1.   Het Gemeenschapsmerk kan onafhankelijk van de onderneming in pand worden gegeven of het voorwerp vormen van een ander zakelijk recht.

2.   Op verzoek van een der partijen worden de in lid 1 bedoelde rechten ingeschreven in het register en gepubliceerd.

Artikel 20

Gedwongen tenuitvoerlegging

1.   Het Gemeenschapsmerk kan het voorwerp vormen van gedwongen tenuitvoerlegging.

2.   Inzake gedwongen tenuitvoerlegging betreffende een Gemeenschapsmerk zijn uitsluitend bevoegd de rechterlijke instanties en de andere autoriteiten van de overeenkomstig artikel 16 aangewezen lidstaat.

3.   Op verzoek van een der partijen wordt de tenuitvoerlegging ingeschreven in het register en gepubliceerd.

Artikel 21

Insolventieprocedure

1.   De enige insolventieprocedure waarin een Gemeenschapsmerk kan worden opgenomen, is een insolventieprocedure die is ingeleid in de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is.

Indien de schuldenaar echter een verzekeringsonderneming of een kredietinstelling is zoals omschreven in respectievelijk Richtlijn 2001/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen (7) en Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (8), is de enige insolventieprocedure waarin een Gemeenschapsmerk kan worden opgenomen, een insolventieprocedure die is ingeleid in de lidstaat waar die onderneming of instelling een machtiging heeft verkregen.

2.   In geval van medehouderschap van een Gemeenschapsmerk is lid 1 van toepassing op het aandeel van de medehouder.

3.   Indien een Gemeenschapsmerk betrokken is in een insolventieprocedure, wordt op verzoek van de bevoegde nationale instantie een vermelding hiervan in het register ingeschreven en in het in artikel 89 bedoelde Blad van Gemeenschapsmerken gepubliceerd.

Artikel 22

Licentie

1.   Een Gemeenschapsmerk kan het voorwerp zijn van een licentie voor alle of voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en voor de gehele Gemeenschap of voor een deel daarvan. Een licentie kan al dan niet uitsluitend zijn.

2.   De aan het Gemeenschapsmerk verbonden rechten kunnen door de merkhouder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake:

a)

de duur daarvan;

b)

de door de inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt;

c)

de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend;

d)

het grondgebied waarbinnen het merk mag worden aangebracht, of

e)

de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte diensten.

3.   Onverminderd het bepaalde in de licentieovereenkomst kan de licentiehouder een vordering wegens inbreuk op een Gemeenschapsmerk alleen instellen met toestemming van de houder van dat merk. De houder van een uitsluitende licentie kan een dergelijke vordering evenwel instellen indien de merkhouder niet, na daartoe te zijn aangespoord, binnen een redelijke termijn zelf een vordering wegens inbreuk instelt.

4.   De licentiehouder kan in de vordering wegens inbreuk die de houder van het Gemeenschapsmerk aanhangig heeft gemaakt, tussenkomen om de door hem geleden schade vergoed te krijgen.

5.   Op verzoek van een van de partijen wordt de verlening of overdracht van een licentie betreffende een Gemeenschapsmerk ingeschreven in het register en gepubliceerd.

Artikel 23

Werking jegens derden

1.   De in de artikelen 17, 19 en 22 bedoelde rechtshandelingen betreffende het Gemeenschapsmerk kunnen in alle lidstaten slechts aan derden worden tegengeworpen nadat zij in het register ingeschreven zijn. Wel kan een zodanige handeling vóór deze inschrijving worden tegengeworpen aan derden die rechten op het merk verworven hebben na de datum van die handeling, maar die op de datum waarop zij de betrokken rechten verwierven, van die handeling op de hoogte waren.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op een persoon die het Gemeenschapsmerk of een recht op het Gemeenschapsmerk verworven heeft door overdracht van de onderneming in haar geheel of krachtens andere rechtsopvolging onder algemene titel.

3.   De werking jegens derden van de in artikel 20 bedoelde rechtshandelingen wordt beheerst door het recht van de overeenkomstig artikel 16 aangewezen lidstaat.

4.   Totdat gemeenschappelijke bepalingen inzake faillissement voor de lidstaten in werking treden, wordt de werking jegens derden van een faillissements- of soortgelijke procedure beheerst door het recht van de lidstaat waar de procedure het eerst is ingeleid overeenkomstig het nationale recht of verdragen ter zake.

Artikel 24

De aanvrage om een Gemeenschapsmerk als deel van het vermogen

De artikelen 16 tot en met 23 zijn van toepassing op aanvragen om een Gemeenschapsmerk.

TITEL III

DE AANVRAGE OM EEN GEMEENSCHAPSMERK

AFDELING 1

Indiening van de aanvrage en voorwaarden waaraan deze moet voldoen

Artikel 25

Indiening van de aanvrage

1.   De aanvrage om een Gemeenschapsmerk wordt naar keuze van de aanvrager ingediend

a)

bij het Bureau;

b)

bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat of bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom. Een op deze wijze ingediende aanvrage heeft dezelfde rechtsgevolgen als wanneer zij op dezelfde datum bij het Bureau was ingediend.

2.   Wanneer de aanvrage bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat of bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom wordt ingediend, zorgen deze instanties ervoor dat de aanvrage binnen twee weken na de indiening aan het Bureau wordt doorgezonden. Zij kunnen de aanvrager verplichten tot betaling van een taks die niet meer mag bedragen dan de administratiekosten voor ontvangst en doorzending van de aanvrage.

3.   In lid 2 bedoelde aanvragen die het Bureau later dan twee maanden na de indiening ontvangt, worden geacht te zijn ingediend op de datum van ontvangst van de aanvrage door het Bureau.

4.   Tien jaar nadat Verordening (EG) nr. 40/94 in werking getreden is, stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van de regeling voor de indiening van aanvragen om Gemeenschapsmerken, zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze regeling.

Artikel 26

Voorschriften waaraan de aanvrage moet voldoen

1.   De aanvrage om een Gemeenschapsmerk moet bevatten:

a)

een verzoek om inschrijving van een Gemeenschapsmerk;

b)

gegevens op grond waarvan de aanvrager geïdentificeerd kan worden;

c)

een opgave van de waren of diensten waarvoor de aanvrage wordt ingediend;

d)

een afbeelding van het merk.

2.   Bij de aanvrage om een Gemeenschapsmerk moeten de indieningstaks en, waar nodig, één of meer klassetaksen betaald worden.

3.   De aanvrage om een Gemeenschapsmerk moet voldoen aan de voorwaarden van de in artikel 162 bedoelde uitvoeringsverordening, hierna „de uitvoeringsverordening” te noemen.

Artikel 27

Datum van indiening

De datum van indiening van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk is die waarop de aanvrager aan het Bureau of aan de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat dan wel aan het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, indien de aanvrage daar wordt ingediend, documenten met de in artikel 26, lid 1, bedoelde gegevens voorlegt, behoudens betaling van de indieningstaks binnen een maand nadat de bovenbedoelde documenten voorgelegd zijn.

Artikel 28

Classificatie

De waren en diensten waarvoor een Gemeenschapsmerk wordt aangevraagd, worden overeenkomstig de uitvoeringsverordening ingedeeld.

AFDELING 2

Voorrang

Artikel 29

Recht van voorrang

1.   Wie op regelmatige wijze in of voor een staat die partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie een merk heeft aangevraagd, of zijn rechtverkrijgende, geniet voor de indiening van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk voor hetzelfde merk en voor waren of diensten die gelijk zijn aan of vallen onder de waren of diensten waarvoor dit merk is aangevraagd, voorrang gedurende zes maanden na de indiening van de eerste aanvrage.

2.   Elke aanvrage die de waarde heeft van een regelmatige nationale aanvrage overeenkomstig het recht van de staat waarin de aanvrage is ingediend dan wel overeenkomstig bilaterale of multilaterale overeenkomsten, wordt geacht het recht van voorrang te doen ontstaan.

3.   Onder regelmatige nationale aanvrage moet worden verstaan een aanvrage waarvan de datum van indiening kan worden vastgesteld, ongeacht het verdere lot van die aanvrage.

4.   Met een eerste aanvrage waarvan de datum van indiening het begintijdstip van de termijn van voorrang is, moet gelijkgesteld worden een latere aanvrage die is ingediend voor hetzelfde merk, voor dezelfde waren of diensten en in of voor dezelfde staat als een eerdere aanvrage, mits de eerdere aanvrage op de datum van indiening van de latere aanvrage is ingetrokken, prijsgegeven of afgewezen, zonder voor het publiek ter inzage te hebben gelegen en zonder rechten te hebben laten bestaan, en mits zij nog niet als grondslag heeft gediend voor het beroep op het recht van voorrang. De eerdere aanvrage kan dan niet meer als grondslag dienen voor het beroep op het recht van voorrang.

5.   Indien de eerste aanvrage is ingediend in een staat die geen partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, zijn de leden 1 tot en met 4 slechts van toepassing voor zover deze staat, blijkens gepubliceerde gegevens, aan een bij het Bureau ingediende eerste aanvrage een recht van voorrang verbindt onder vergelijkbare voorwaarden en met vergelijkbare rechtsgevolgen als die van deze verordening.

Artikel 30

Beroep op voorrang

De aanvrager die zich wil beroepen op de voorrang van een eerdere aanvrage, moet een verklaring van voorrang en een afschrift van de eerdere aanvrage indienen. Indien de eerdere aanvrage niet in een van de talen van het Bureau is gesteld, moet de aanvrager een vertaling daarvan in een van die talen indienen.

Artikel 31

Rechtsgevolgen van het recht van voorrang

Het recht van voorrang heeft ten gevolge dat de voorrangsdatum beschouwd wordt als de datum van indiening van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk voor de vaststelling van de rangorde van de rechten.

Artikel 32

Gelijkwaardigheid van de aanvrage met een nationale aanvrage

De aanvrage om een Gemeenschapsmerk waaraan een indieningsdatum is toegekend, is in de lidstaten gelijkwaardig met een regelmatig ingediende nationale aanvrage, waarbij zo nodig rekening gehouden wordt met het recht van voorrang dat voor de aanvrage om een Gemeenschapsmerk wordt ingeroepen.

AFDELING 3

Voorrang in geval van tentoonstelling

Artikel 33

Voorrang in geval van tentoonstelling

1.   Indien de aanvrager van een Gemeenschapsmerk waren of diensten onder het aangevraagde merk exposeert op een officiële of officieel erkende internationale tentoonstelling in de zin van het Verdrag betreffende internationale tentoonstellingen, ondertekend te Parijs op 22 november 1928 en laatstelijk herzien op 30 november 1972, kan hij zich, wanneer hij de aanvrage indient binnen zes maanden na de datum van de eerste expositie van de waren of diensten onder het aangevraagde merk, vanaf die datum beroepen op het recht van voorrang in de zin van artikel 31.

2.   De aanvrager die aanspraak wenst te maken op de voorrang volgens lid 1 moet overeenkomstig de uitvoeringsverordening met bewijsstukken staven dat de waren of diensten onder het aangevraagde merk op de tentoonstelling geëxposeerd zijn.

3.   Voorrang voor een tentoonstelling, toegekend in een lidstaat of een derde land, verlengt de voorrangstermijn van artikel 29 niet.

AFDELING 4

Inroepen van de anciënniteit van een nationaal merk

Artikel 34

Inroepen van de anciënniteit van een nationaal merk

1.   De houder van een in een lidstaat ingeschreven ouder merk, met inbegrip van een op het grondgebied van de Benelux ingeschreven merk, of van een ouder merk waarvoor een internationale inschrijving met rechtsgevolgen in een lidstaat bestaat, die voor waren of diensten welke gelijk zijn aan of vallen onder de waren of diensten waarvoor het oudere merk ingeschreven is, de inschrijving van eenzelfde merk als Gemeenschapsmerk aanvraagt, kan voor het Gemeenschapsmerk de anciënniteit van het oudere merk inroepen met betrekking tot de lidstaat waar of waarvoor dit merk ingeschreven is.

2.   Het enige rechtsgevolg van de anciënniteit krachtens deze verordening bestaat erin, dat wanneer de houder van het Gemeenschapsmerk afstand doet van het oudere merk of het laat vervallen, hij geacht wordt dezelfde rechten te blijven genieten als wanneer het oudere merk ingeschreven was gebleven.

3.   De voor het Gemeenschapsmerk ingeroepen anciënniteit gaat teniet wanneer de houder van het oudere merk waarvan de anciënniteit is ingeroepen, van zijn rechten vervallen wordt verklaard, wanneer dit merk nietig wordt verklaard of wanneer er vóór de inschrijving van het Gemeenschapsmerk afstand van wordt gedaan.

Artikel 35

Inroepen van de anciënniteit na de inschrijving van het Gemeenschapsmerk

1.   De houder van een Gemeenschapsmerk die voor waren of diensten die gelijk zijn aan of vallen onder de waren of diensten waarvoor een ouder merk is ingeschreven, houder is van dat oudere in een lidstaat ingeschreven merk, met inbegrip van een op het grondgebied van de Benelux ingeschreven merk, of van eenzelfde ouder merk waarvoor een internationale inschrijving met rechtsgevolgen in een lidstaat bestaat, kan de anciënniteit van het oudere merk inroepen met betrekking tot de lidstaat waarin of waarvoor dit merk ingeschreven is.

2.   Artikel 34, leden 2 en 3, is van toepassing.

TITEL IV

INSCHRIJVINGSPROCEDURE

AFDELING 1

Onderzoek van de aanvrage

Artikel 36

Onderzoek van de voorwaarden voor indiening

1.   Het Bureau onderzoekt:

a)

of de aanvrage om een Gemeenschapsmerk voldoet aan de vereisten voor toekenning van een datum van indiening op grond van artikel 27;

b)

of de aanvrage om een Gemeenschapsmerk voldoet aan de in deze verordening en in de uitvoeringsverordening gestelde voorwaarden;

c)

of in voorkomend geval de klassetaksen binnen de voorgeschreven termijn zijn betaald.

2.   Indien de aanvrage niet voldoet aan de in lid 1 gestelde vereisten, verzoekt het Bureau de aanvrager binnen de voorgeschreven termijnen de vastgestelde gebreken op te heffen of de achterstallige betalingen alsnog te verrichten.

3.   Indien binnen deze termijnen de op grond van lid 1, onder a), vastgestelde gebreken niet worden opgeheven of de vastgestelde achterstallige betalingen niet alsnog worden verricht, wordt de aanvrage niet als aanvrage om een Gemeenschapsmerk behandeld. Indien de aanvrager gehoor geeft aan het verzoek van het Bureau, kent het Bureau als datum van indiening van de aanvrage de datum toe, waarop de vastgestelde gebreken zijn opgeheven of de vastgestelde achterstallige betalingen alsnog zijn verricht.

4.   Indien de op grond van lid 1, onder b), vastgestelde gebreken niet binnen de gestelde termijnen worden opgeheven, wordt de aanvrage door het Bureau afgewezen.

5.   Indien de op grond van lid 1, onder c), vastgestelde achterstallige betalingen niet alsnog worden verricht, wordt de aanvrage geacht ingetrokken te zijn, tenzij uit de aanvrage duidelijk blijkt welke waren- of dienstenklassen het betaalde bedrag moet dekken.

6.   Indien de bepalingen betreffende het beroep op voorrang niet in acht worden genomen, vervalt het recht van voorrang voor de aanvrage.

7.   Indien niet voldaan is aan de voorwaarden betreffende het inroepen van de anciënniteit van een nationaal merk, vervalt dit recht ten aanzien van de aanvrage.

Artikel 37

Onderzoek van absolute weigeringsgronden

1.   Indien het merk krachtens artikel 7 uitgesloten is van inschrijving voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk wordt aangevraagd, wordt de aanvrage voor deze waren of diensten afgewezen.

2.   Wanneer het merk een bestanddeel zonder onderscheidend vermogen inhoudt en de opneming van dat bestanddeel in het merk twijfel kan doen rijzen over de omvang van de bescherming van het merk, kan het Bureau als voorwaarde voor inschrijving van het merk verlangen, dat de aanvrager verklaart geen beroep te zullen doen op het uitsluitende recht op dit bestanddeel. Deze verklaring wordt tegelijk met de aanvrage of, in voorkomend geval, tegelijk met de inschrijving van het Gemeenschapsmerk gepubliceerd.

3.   De aanvrage kan pas worden afgewezen, nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvrage in te trekken of te wijzigen of zijn opmerkingen kenbaar te maken.

AFDELING 2

Recherche

Artikel 38

Recherche

1.   Nadat voor een aanvrage om een Gemeenschapsmerk een indieningsdatum bepaald is, stelt het Bureau een communautair rechercheverslag op, waarin melding wordt gemaakt van ontdekte oudere Gemeenschapsmerken of oudere aanvragen om Gemeenschapsmerken die overeenkomstig artikel 8 aan de inschrijving van het aangevraagde Gemeenschapsmerk kunnen worden tegengeworpen.

2.   Indien de aanvrager bij de indiening van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk tevens om de opstelling van een rechercheverslag door de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten verzoekt en de desbetreffende taks voor de recherche is betaald binnen de termijn die voor de betaling van de indieningstaks is gesteld, stuurt het Bureau, zodra voor de aanvrage om een Gemeenschapsmerk een indieningsdatum is bepaald, een kopie daarvan naar de centrale dienst voor de industriële eigendom van elke lidstaat die aan het Bureau kennis heeft gegeven van zijn besluit om met betrekking tot aanvragen om Gemeenschapsmerken een recherche te verrichten in zijn eigen merkenregister.

3.   Elke in lid 2 genoemde centrale dienst voor de industriële eigendom stuurt aan het Bureau binnen twee maanden na ontvangst van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk een rechercheverslag toe, waarin hetzij ontdekte oudere nationale merken of oudere aanvragen om nationale merken worden genoemd die overeenkomstig artikel 8 aan de inschrijving van het aangevraagde Gemeenschapsmerk kunnen worden tegengeworpen, hetzij wordt vermeld dat bij de recherche niet van het bestaan van dergelijke rechten gebleken is.

4.   Het in lid 3 bedoelde rechercheverslag wordt opgesteld aan de hand van een standaardformulier dat door het Bureau, na raadpleging van de in artikel 126, lid 1, bedoelde raad van bestuur hierna „de raad van bestuur” te noemen, wordt ontworpen. De belangrijkste elementen van de inhoud van dit formulier worden omschreven in de uitvoeringsverordening.

5.   Voor elk rechercheverslag dat het overeenkomstig lid 3 van een centrale dienst voor de industriële eigendom ontvangt, wordt door het Bureau aan deze dienst een bepaald bedrag betaald. Dit bedrag is voor elke centrale dienst hetzelfde en wordt bij een met een meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers der lidstaten genomen besluit vastgesteld door het Begrotingscomité.

6.   Het Bureau stuurt de aanvrager van een Gemeenschapsmerk onverwijld het communautaire rechercheverslag toe alsmede, indien daartoe een verzoek is ingediend, binnen de in lid 3 genoemde termijn, de nationale rechercheverslagen die het ontvangen heeft.

7.   Bij de publicatie van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk, die niet mag plaatsvinden vóór het verstrijken van een maand na de datum waarop het Bureau de rechercheverslagen toestuurt aan de aanvrager, geeft het Bureau aan de houders van de in het communautaire rechercheverslag genoemde oudere Gemeenschapsmerken of de rechthebbenden op oudere aanvragen om Gemeenschapsmerken kennis van de publicatie van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk.

AFDELING 3

Publicatie van de aanvrage

Artikel 39

Publicatie van de aanvrage

1.   Indien aan de voorwaarden waaraan de aanvrage om een Gemeenschapsmerk moet voldoen, is voldaan en de in artikel 38, lid 7, genoemde periode is verstreken, wordt de aanvrage gepubliceerd, tenzij de aanvrage overeenkomstig artikel 37 wordt afgewezen.

2.   Indien de aanvrage, na publicatie, overeenkomstig artikel 37 wordt afgewezen, wordt deze beslissing, wanneer zij onherroepelijk wordt, openbaar gemaakt.

AFDELING 4

Opmerkingen van derden en oppositie

Artikel 40

Opmerkingen van derden

1.   Iedere natuurlijke of rechtspersoon alsmede groeperingen die fabrikanten, producenten, dienstverrichters, handelaren of consumenten vertegenwoordigen, kunnen na de publicatie van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk het Bureau schriftelijke opmerkingen doen toekomen waarin staat op welke grond de inschrijving van het merk ambtshalve en met name krachtens artikel 7 moet worden geweigerd. Zij worden geen partij in de procedure voor het Bureau.

2.   Van de in lid 1 bedoelde opmerkingen wordt kennis gegeven aan de aanvrager, die daarover zijn mening kan geven.

Artikel 41

Oppositie

1.   Binnen een termijn van drie maanden na de dag waarop de aanvrage om een Gemeenschapsmerk is gepubliceerd, kan tegen de inschrijving van dit merk oppositie worden ingesteld op grond van het feit dat de inschrijving van het merk krachtens artikel 8 moet worden geweigerd, en wel:

a)

in de in artikel 8, leden 1 en 5, vermelde gevallen, door de houders van in artikel 8, lid 2, bedoelde oudere merken alsmede de door deze houders gemachtigde licentiehouders;

b)

in de in artikel 8, lid 3, vermelde gevallen, door de houders van de daar bedoelde merken;

c)

in de in artikel 8, lid 4, vermelde gevallen, door de houders van de daar bedoelde merken of tekens, alsook door degenen die op grond van de toepasselijke nationale wetgeving die rechten kunnen doen gelden.

2.   Tegen inschrijving van een merk kan overeenkomstig lid 1 ook oppositie worden ingesteld in geval van publicatie van een gewijzigde aanvrage als bedoeld in artikel 43, lid 2, tweede zin.

3.   De oppositie moet schriftelijk worden ingesteld en met redenen omkleed zijn. De oppositie wordt pas geacht ingesteld te zijn, nadat de oppositietaks betaald is. Binnen een door het Bureau te stellen termijn kan de opposant tot staving van de oppositie feiten, bewijzen en argumenten aanvoeren.

Artikel 42

Onderzoek van de oppositie

1.   Bij het onderzoek van de oppositie verzoekt het Bureau, zo dikwijls als nodig, de partijen binnen een door het Bureau te stellen termijn te antwoorden op mededelingen van de andere partijen of van het Bureau zelf.

2.   Op verzoek van de aanvrager levert de houder van een ouder Gemeenschapsmerk die oppositie heeft ingesteld, het bewijs dat in de vijf jaar vóór de publicatie van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk het oudere Gemeenschapsmerk in de Gemeenschap normaal is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en waarop de oppositie gebaseerd is, of dat er een geldige reden is voor het niet gebruiken, voor zover het oudere merk op die datum sinds ten minste vijf jaar ingeschreven was. Kan dat bewijs niet worden geleverd, dan wordt de oppositie afgewezen. Wordt het oudere Gemeenschapsmerk slechts gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, dan wordt het voor het onderzoek van de oppositie geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten ingeschreven te zijn.

3.   Lid 2 is van toepassing op de in artikel 8, lid 2, onder a), bedoelde oudere nationale merken, met dien verstande dat het gebruik in de Gemeenschap wordt vervangen door het gebruik in de lidstaat waar het oudere nationale merk beschermd wordt.

4.   Indien het Bureau dat nuttig acht, verzoekt het partijen tot een minnelijke schikking te komen.

5.   Indien uit het onderzoek van de oppositie blijkt, dat het merk niet kan worden ingeschreven voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk wordt aangevraagd, wordt de aanvrage voor de betrokken waren of diensten afgewezen. Zo niet, dan wordt de oppositie afgewezen.

6.   Wanneer de beslissing waarbij de aanvrage wordt afgewezen onherroepelijk is geworden, wordt zij gepubliceerd.

AFDELING 5

Intrekking, beperking, wijziging en afsplitsing van de aanvrage

Artikel 43

Intrekking, beperking en wijziging van de aanvrage

1.   De aanvrager kan te allen tijde zijn aanvrage om een Gemeenschapsmerk intrekken of de daarin opgenomen opgave van de waren of diensten beperken. Wanneer de aanvrage al gepubliceerd is, wordt ook de intrekking of de beperking gepubliceerd.

2.   Overigens kan de aanvrage om een Gemeenschapsmerk, op verzoek van de aanvrager, alleen worden gewijzigd om de naam en het adres van de aanvrager te corrigeren of om taal- en schrijffouten of andere kennelijke vergissingen te verbeteren, voor zover een dergelijke verandering het merk niet wezenlijk verandert noch de opgave van de waren of diensten uitbreidt. Indien de wijzigingen betrekking hebben op de afbeelding van het merk of de opgave van de waren of diensten, en wanneer deze wijzigingen na de publicatie van de aanvrage worden aangebracht, wordt de aanvrage in de gewijzigde vorm gepubliceerd.

Artikel 44

Afsplitsing van de aanvrage

1.   De aanvrager kan de aanvrage afsplitsen door te verklaren dat een deel van de waren of diensten die onder de oorspronkelijke aanvrage vallen, het voorwerp van één of meer afgesplitste aanvragen zal zijn. De waren of diensten van de afgesplitste aanvrage mogen de waren of diensten die nog steeds onder de oorspronkelijke aanvrage vallen of die het voorwerp zijn van andere afgesplitste aanvragen, niet overlappen.

2.   De verklaring van afsplitsing is niet ontvankelijk:

a)

indien, in gevallen waarin tegen de oorspronkelijke aanvrage oppositie is ingesteld, deze verklaring leidt tot de afsplitsing van de waren of diensten waartegen de oppositie is gericht, totdat de beslissing van de oppositieafdeling onherroepelijk is geworden of totdat van de oppositieprocedure wordt afgezien;

b)

gedurende de in de uitvoeringsverordening vastgestelde perioden.

3.   De verklaring van afsplitsing moet voldoen aan de uitvoeringsverordening.

4.   Op de verklaring van afsplitsing is een taks van toepassing. De verklaring van afsplitsing wordt pas geacht te zijn afgegeven nadat de taks is betaald.

5.   De afsplitsing gaat in op de datum van vermelding ervan in het door het Bureau bewaarde dossier over de oorspronkelijke aanvrage.

6.   Alle verzoeken en aanvragen en alle taksen die met betrekking tot de oorspronkelijke aanvrage zijn ingediend of betaald vóór de datum van ontvangst van de verklaring van afsplitsing door het Bureau, worden geacht ook vóór de afgesplitste aanvrage of aanvragen te zijn ingediend of betaald. De taksen die vóór de datum van ontvangst van de verklaring van afsplitsing voor de oorspronkelijke aanvrage zijn betaald, zijn niet terugvorderbaar.

7.   De afgesplitste aanvrage behoudt de datum van indiening en de datum van voorrang en anciënniteit van de oorspronkelijke aanvrage.

AFDELING 6

Inschrijving

Artikel 45

Inschrijving

Wanneer de aanvrage voldoet aan deze verordening en geen oppositie is ingesteld binnen de in artikel 41, lid 1, bedoelde termijn of wanneer de oppositie bij onherroepelijke beslissing is verworpen, wordt het merk ingeschreven als Gemeenschapsmerk, mits de inschrijvingstaks binnen de gestelde termijn voldaan is. Is de taks niet binnen deze termijn voldaan, dan wordt de aanvrage geacht te zijn ingetrokken.

TITEL V

DUUR, VERNIEUWING, WIJZIGING EN AFSPLITSING VAN HET GEMEENSCHAPSMERK

Artikel 46

Duur van de inschrijving

De inschrijving van het Gemeenschapsmerk geldt voor tien jaar, te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvrage. Overeenkomstig artikel 47 kan de inschrijving voor telkens tien jaar worden vernieuwd.

Artikel 47

Vernieuwing

1.   De inschrijving van het Gemeenschapsmerk wordt vernieuwd op verzoek van de merkhouder of van een ieder die uitdrukkelijk door hem gemachtigd is, mits de taksen betaald zijn.

2.   Het Bureau stelt de houder van het Gemeenschapsmerk en elke houder van een ingeschreven recht op het Gemeenschapsmerk tijdig vóór het verstrijken van de geldigheid van de inschrijving van dat verstrijken in kennis. Verzuim van kennisgeving valt niet onder de verantwoordelijkheid van het Bureau.

3.   De aanvrage om vernieuwing moet worden ingediend binnen zes maanden voor het verstrijken van de maand waarin de beschermingsperiode eindigt. Binnen deze periode moeten ook de taksen worden betaald. De indiening van de aanvrage en de voldoening van de taksen kunnen nog binnen een extra termijn van zes maanden na het verstrijken van de in de eerste zin genoemde termijn geschieden, tegen betaling van een toeslag binnen deze extra termijn.

4.   Indien de aanvrage wordt ingediend of de taksen worden voldaan voor een deel van de waren of de diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk ingeschreven is, wordt de inschrijving slechts voor de betrokken waren of diensten vernieuwd.

5.   De vernieuwing werkt vanaf de dag na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving verstrijkt. Zij wordt ingeschreven.

Artikel 48

Wijziging

1.   Het Gemeenschapsmerk wordt in het register noch tijdens de geldigheidsduur van de inschrijving noch bij de vernieuwing daarvan gewijzigd.

2.   Indien echter het Gemeenschapsmerk de naam en het adres van de merkhouder bevat, kunnen op verzoek van de merkhouder alle naam- en adreswijzigingen worden ingeschreven die de identiteit van het merk zoals oorspronkelijk ingeschreven, niet wezenlijk beïnvloeden.

3.   De publicatie van de inschrijving van de wijziging bevat een afbeelding van het gewijzigde Gemeenschapsmerk. Derden wier rechten door de wijziging kunnen worden aangetast, kunnen de inschrijving ervan binnen drie maanden na de publicatie aanvechten.

Artikel 49

Afsplitsing van de inschrijving

1.   De houder van het Gemeenschapsmerk kan de inschrijving afsplitsen door te verklaren dat een deel van de waren of diensten die onder de oorspronkelijke inschrijving vallen, het voorwerp zijn van één of meer afgesplitste inschrijvingen. De waren of diensten van de afgesplitste inschrijving mogen de waren of diensten die nog steeds onder de oorspronkelijke inschrijving vallen of die het voorwerp zijn van andere afgesplitste inschrijvingen, niet overlappen.

2.   De verklaring van afsplitsing is niet ontvankelijk:

a)

indien zij, in gevallen waarin bij het Bureau tegen de oorspronkelijke inschrijving een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring is ingediend, leidt tot de afsplitsing van waren of diensten waartegen de vordering tot vervallenverklaring- of nietigverklaring is gericht, totdat de beslissing van de nietigheidsafdeling onherroepelijk is geworden is gegaan of totdat de procedure anderszins is beëindigd;

b)

indien zij, in gevallen waarin bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk een reconventionele vordering tot vervallen-verklaring- of nietigverklaring is ingediend, leidt tot een afsplitsing van waren of diensten waartegen de reconventionele vordering is gericht, totdat de beslissing van de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk overeenkomstig artikel 100, lid 6, in het register is vermeld.

3.   De verklaring van afsplitsing moet voldoen aan de uitvoeringsverordening.

4.   Op de verklaring van afsplitsing is een taks van toepassing. De verklaring van afsplitsing wordt pas geacht te zijn afgegeven nadat de taks is betaald.

5.   De afsplitsing gaat in op de datum waarop zij in het register wordt opgenomen.

6.   Alle verzoeken en aanvragen en alle taksen die met betrekking tot de oorspronkelijke inschrijving zijn ingediend of betaald vóór de datum van ontvangst van de verklaring van afsplitsing door het Bureau, worden geacht ook voor de afgesplitste inschrijving of inschrijvingen te zijn ingediend of betaald. De taksen die vóór de datum van ontvangst van de verklaring van afsplitsing voor de oorspronkelijke inschrijving zijn betaald, zijn niet terugvorderbaar.

7.   De afgesplitste inschrijving behoudt de datum van indiening en de datum van voorrang en anciënniteit van de oorspronkelijke inschrijving.

TITEL VI

AFSTAND, VERVAL EN NIETIGHEID

AFDELING 1

Afstand

Artikel 50

Afstand

1.   Van het Gemeenschapsmerk kan afstand worden gedaan voor alle of van een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is.

2.   Van de afstand moet door de merkhouder schriftelijk kennis worden gegeven aan het Bureau. De afstand wordt eerst van kracht na inschrijving.

3.   De afstand wordt slechts ingeschreven met toestemming van de houder van een in het register ingeschreven recht. Indien een licentie ingeschreven is, wordt de afstand eerst in het register ingeschreven nadat de merkhouder aantoont dat hij de licentiehouder vooraf in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om van het merk afstand te doen; de inschrijving vindt plaats na het verstrijken van de in de uitvoeringsverordening gestelde termijn.

AFDELING 2

Gronden van verval

Artikel 51

Gronden van verval

1.   De rechten van de houder van het Gemeenschapsmerk worden op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure vervallen verklaard:

a)

wanneer het merk in een ononderbroken periode van vijf jaar niet normaal in de Gemeenschap is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en er geen geldige reden is voor het niet gebruiken; vervallenverklaring van een Gemeenschapsmerk kan echter niet worden gevorderd wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de vijfjarige periode en de instelling van de vordering of de reconventionele vordering, voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt; begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden vóór de instelling van de vordering of van de reconventionele vordering, met dien verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na het verstrijken van de ononderbroken periode van vijf jaar van het niet gebruiken is ingegaan, wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwde gebruik pas getroffen wordt, nadat de merkhouder er kennis van heeft gekregen dat de vordering of de reconventionele vordering kan worden ingesteld;

b)

wanneer het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder tot de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een waar of dienst waarvoor het ingeschreven is;

c)

indien het merk als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder of met zijn instemming, voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, het publiek kan misleiden, met name over de soort, de kwaliteit of de plaats van herkomst van deze waren of diensten.

2.   Indien de grond van verval slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk is ingeschreven, worden de rechten van de merkhouder alleen voor de betrokken waren of diensten vervallen verklaard.

AFDELING 3

Nietigheidsgronden

Artikel 52

Absolute nietigheidsgronden

1.   Het Gemeenschapsmerk wordt op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard, wanneer

a)

het is ingeschreven in strijd met artikel 7;

b)

de aanvrager bij indiening van de aanvrage te kwader trouw was.

2.   Wanneer het Gemeenschapsmerk is ingeschreven in strijd met artikel 7, lid 1, onder b), c) of d), kan het echter niet nietig worden verklaard wanneer het door het gebruik dat er na de inschrijving van gemaakt is, onderscheidend vermogen heeft verkregen voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is.

3.   Indien de nietigheidsgrond slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk ingeschreven is, kan het merk alleen voor de betrokken waren of diensten nietig worden verklaard.

Artikel 53

Relatieve nietigheidsgronden

1.   Het Gemeenschapsmerk wordt op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard:

a)

wanneer er een in artikel 8, lid 2, bedoeld ouder merk bestaat en aan de in lid 1 of lid 5 van dat artikel genoemde voorwaarden voldaan is;

b)

wanneer er een in artikel 8, lid 3, bedoeld merk bestaat en aan de in dat lid genoemde voorwaarden voldaan is;

c)

wanneer er een in artikel 8, lid 4, bedoeld ouder recht bestaat en aan de in dat lid genoemde voorwaarden voldaan is.

2.   Het Gemeenschapsmerk wordt op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure tevens nietig verklaard wanneer het gebruik ervan verboden kan worden op grond van het Gemeenschapsrecht of van het nationale recht inzake de bescherming van een ander ouder recht, met name van een

a)

recht op de naam,

b)

recht op een afbeelding,

c)

auteursrecht,

d)

recht van industriële eigendom.

3.   Het Gemeenschapsmerk kan niet nietig worden verklaard wanneer de houder van een der in lid 1 of lid 2 bedoelde rechten uitdrukkelijk toestemming geeft tot de inschrijving van dit merk voordat de vordering tot nietigverklaring of de reconventionele vordering is ingesteld.

4.   De houder van een der in lid 1 of lid 2 bedoelde rechten die de nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk heeft gevorderd of een reconventionele vordering in een inbreukprocedure heeft ingesteld, kan geen nieuwe vordering tot nietigverklaring of reconventionele vordering instellen op grond van een van deze andere rechten die hij reeds tot staving van de eerste vordering tot nietigverklaring had kunnen inroepen.

5.   Artikel 52, lid 3, is van toepassing.

Artikel 54

Rechtsverwerking wegens gedogen

1.   De houder van een Gemeenschapsmerk die het gebruik van een jonger Gemeenschapsmerk heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan niet meer op grond van het oudere merk vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard noch bezwaar maken tegen het gebruik van het jongere merk voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere merk te kwader trouw is aangevraagd.

2.   De houder van een in artikel 8, lid 2, bedoeld ouder nationaal merk of een in artikel 8, lid 4, bedoeld ander ouder teken die het gebruik van een jonger Gemeenschapsmerk in de lidstaat waar het oudere merk of het andere oudere teken beschermd wordt heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan niet meer op grond van het oudere merk of het andere oudere teken vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard noch bezwaar maken tegen het gebruik van het jongere merk voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere Gemeenschapsmerk te kwader trouw is aangevraagd.

3.   In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen kan de houder van een jonger Gemeenschapsmerk geen bezwaar maken tegen het gebruik van het oudere recht, ofschoon dat recht niet langer aan het jongere merk kan worden tegengeworpen.

AFDELING 4

Rechtsgevolgen van verval en nietigheid

Artikel 55

Rechtsgevolgen van verval en nietigheid

1.   In de mate waarin de merkhouder van zijn rechten vervallen verklaard is, wordt het Gemeenschapsmerk geacht geen rechtsgevolgen als bedoeld in deze verordening te hebben gehad vanaf de datum van de vordering tot vervallenverklaring of van de reconventionele vordering. Op verzoek van een partij kan in de beslissing een vroegere datum worden vastgesteld, waarop een van de gronden van het verval is ontstaan.

2.   In de mate waarin het nietig verklaard is, wordt het Gemeenschapsmerk geacht van de aanvang af geen rechtsgevolgen als bedoeld in deze verordening te hebben gehad.

3.   Onverminderd de nationale bepalingen betreffende vorderingen tot vergoeding van schade veroorzaakt door nalatigheid of kwade trouw van de merkhouder of betreffende ongerechtvaardigde verrijking, heeft de terugwerkende kracht van het verval of van de nietigheid van het merk geen invloed op:

a)

een beslissing over inbreuk die vóór de vervallenverklaring of nietigverklaring in kracht van gewijsde gegaan en ten uitvoer gelegd is;

b)

een vóór de vervallenverklaring of nietigverklaring gesloten overeenkomst, voor zover die vóór die verklaring is uitgevoerd; uit billijkheidsoverwegingen kan echter terugbetaling worden geëist van de op grond van deze overeenkomst betaalde bedragen en wel in de mate waarin dit door de omstandigheden gerechtvaardigd is.

AFDELING 5

Procedure voor het bureau inzake vervallenverklaring of nietigverklaring

Artikel 56

Vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring

1.   Een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk kan bij het Bureau worden ingesteld:

a)

in de gevallen bedoeld in de artikelen 51 en 52, door iedere natuurlijke of rechtspersoon, alsmede iedere groepering die opgericht is om de belangen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters, handelaars of consumenten te behartigen en die overeenkomstig het daarvoor geldende recht bevoegd is in eigen naam in rechte op te treden;

b)

in de gevallen bedoeld in artikel 53, lid 1, door de in artikel 41, lid 1, bedoelde personen;

c)

in de gevallen bedoeld in artikel 53, lid 2, door de houders van de in die bepaling genoemde oudere rechten of de personen die krachtens het nationale recht van de betrokken lidstaat bevoegd zijn deze rechten te doen gelden.

2.   De vordering moet schriftelijk worden ingesteld en met redenen omkleed zijn. Zij wordt pas geacht te zijn ingesteld na betaling van de taks.

3.   De vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring is niet ontvankelijk wanneer op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond al door een rechterlijke instantie van een lidstaat aangaande dezelfde partijen een in kracht van gewijsde gegane beslissing is gegeven.

Artikel 57

Onderzoek van de vordering

1.   Bij het onderzoek van de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring verzoekt het Bureau zo dikwijls als nodig de partijen binnen een door het Bureau te stellen termijn te antwoorden op mededelingen van de andere partijen of van het Bureau zelf.

2.   Op verzoek van de houder van het Gemeenschapsmerk levert de houder van een ouder Gemeenschapsmerk die partij is in de nietigheidsprocedure, het bewijs dat in de vijf jaren die voorafgaan aan de datum van de vordering tot nietigverklaring, het oudere Gemeenschapsmerk in de Gemeenschap normaal is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en die hij tot staving van zijn vordering aanvoert, of dat er geldige redenen zijn voor het niet gebruiken, voor zover het oudere Gemeenschapsmerk op die datum sinds ten minste vijf jaar ingeschreven was. Bovendien moet de houder van het oudere Gemeenschapsmerk, indien het oudere Gemeenschapsmerk op de datum van publicatie van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk sinds ten minste vijf jaar ingeschreven was, eveneens het bewijs leveren dat op die datum aan de in artikel 42, lid 2, gestelde voorwaarden voldaan was. Kan dat bewijs niet worden geleverd, dan wordt de vordering tot nietigverklaring afgewezen. Wordt het oudere Gemeenschapsmerk slechts gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, dan wordt het voor het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten ingeschreven te zijn.

3.   Lid 2 is van toepassing op de in artikel 8, lid 2, onder a), bedoelde oudere nationale merken, met dien verstande dat het gebruik in de Gemeenschap wordt vervangen door het gebruik in de lidstaat waar het oudere nationale merk beschermd wordt.

4.   Het Bureau kan de partijen verzoeken tot een minnelijke schikking te komen.

5.   Indien uit het onderzoek van de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring blijkt, dat het merk niet ingeschreven had moeten worden voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, worden met betrekking tot die waren of diensten de rechten van de houder van het Gemeenschapsmerk vervallen verklaard of wordt het merk nietig verklaard. Zo niet, dan wordt de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring afgewezen.

6.   Een vermelding van de beslissing van het Bureau betreffende de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring wordt in het register opgenomen wanneer zij onherroepelijk is geworden.

TITEL VII

BEROEPSPROCEDURE

Artikel 58

Beslissingen waartegen beroep kan worden ingesteld

1.   Tegen de beslissingen van de onderzoekers, de oppositieafdeling, de afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden en de nietigheidsafdeling kan beroep worden ingesteld. Het beroep heeft schorsende werking.

2.   Tegen een beslissing waarbij een procedure ten aanzien van een der partijen niet wordt afgesloten, kan slechts beroep worden ingesteld tegelijk met de eindbeslissing, tenzij tegen die beslissing afzonderlijk beroep openstaat.

Artikel 59

Personen die beroep kunnen instellen en partij kunnen zijn in de procedure

Een ieder die partij is in een procedure welke tot een beslissing heeft geleid, kan hiertegen in beroep gaan voor zover hij bij die beslissing in het ongelijk gesteld is. De andere partijen in die procedure zijn van rechtswege partij in de beroepsprocedure.

Artikel 60

Termijn en vorm

Het beroep wordt schriftelijk ingesteld bij het Bureau binnen twee maanden na de dag waarop de beslissing is meegedeeld. Het beroep wordt pas geacht te zijn ingesteld, nadat de beroepstaks betaald is. Een schriftelijke uiteenzetting van de gronden van het beroep moet worden ingediend binnen vier maanden na de datum waarop de beslissing meegedeeld is.

Artikel 61

Herziening van beslissingen bij beroepen ex parte

1.   Indien de partij die het beroep heeft ingesteld, de enige partij in de procedure is en de instantie waarvan de beslissing wordt betwist, het beroep ontvankelijk en gegrond acht, herziet deze instantie haar beslissing.

2.   Indien de beslissing niet binnen een maand na ontvangst van de uiteenzetting van de gronden wordt herzien, wordt het beroep onverwijld voorgelegd aan de kamer van beroep, zonder oordeel over de gronden daarvan.

Artikel 62

Herziening van beslissingen bij beroepen inter partes

1.   Wanneer tegenover de appellant een andere partij staat en de instantie waarvan de beslissing wordt betwist, het beroep ontvankelijk en gegrond acht, herziet deze instantie haar beslissing.

2.   De beslissing kan alleen worden herzien, wanneer de instantie waarvan de beslissing wordt betwist, de andere partij in kennis stelt van haar voornemen om de beslissing te herzien en wanneer deze partij binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiermee instemt.

3.   Indien de andere partij binnen twee maanden na de datum van ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving er niet mee instemt dat de betwiste beslissing wordt herzien, en zij een verklaring in die zin aflegt of geen verklaring aflegt binnen de gestelde termijn, moet het beroep onverwijld worden voorgelegd aan de kamer van beroep, zonder oordeel over de gronden daarvan.

4.   Indien de instantie waarvan de beslissing wordt betwist, echter binnen een maand na ontvangst van de uiteenzetting van de gronden het beroep niet ontvankelijk en ongegrond acht, neemt zij niet de in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen, maar legt zij het beroep onverwijld voor aan de kamer van beroep, zonder oordeel over de gronden daarvan.

Artikel 63

Onderzoek van het beroep

1.   Indien het beroep ontvankelijk is, onderzoekt de kamer van beroep, of het beroep gegrond is.

2.   Bij het onderzoek van het beroep verzoekt de kamer van beroep zo dikwijls als nodig de partijen, binnen een door de kamer te stellen termijn, te antwoorden op mededelingen van de andere partijen of van de kamer zelf.

Artikel 64

Beslissing over het beroep

1.   Nadat onderzocht is of het beroep ontvankelijk is, beslist de kamer van beroep over het beroep. De kamer van beroep kan hetzij de bevoegdheden uitoefenen van de instantie die de bestreden beslissing heeft genomen, hetzij de zaak voor verdere afdoening naar deze instantie terugwijzen.

2.   Indien de kamer van beroep de zaak voor verdere afdoening terugwijst naar de instantie die de bestreden beslissing heeft genomen, is deze instantie gebonden aan de beoordeling van de rechtsvragen door de kamer van beroep, voor zover de feiten dezelfde zijn.

3.   Een beslissing van de kamer van beroep treedt eerst in werking na afloop van de in artikel 65, lid 5, gestelde termijn of, indien binnen deze termijn bij het Hof van Justitie beroep is ingesteld, nadat dit beroep is verworpen.

Artikel 65

Beroep bij het Hof van Justitie

1.   Tegen de beslissingen in beroep van de kamer van beroep kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

2.   Beroep kan worden ingesteld wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het Verdrag, van deze verordening of een uitvoeringsregeling daarvan, of wegens misbruik van bevoegdheid.

3.   Het Hof van Justitie kan de bestreden beslissing vernietigen of herzien.

4.   Beroep kan worden ingesteld door partijen in de procedure voor de kamer van beroep, voor zover zij door de beslissing van deze kamer in het ongelijk zijn gesteld.

5.   Beroep moet bij het Hof van Justitie worden ingesteld binnen twee maanden na kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep.

6.   Het Bureau treft de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

TITEL VIII

COLLECTIEVE GEMEENSCHAPSMERKEN

Artikel 66

Collectieve Gemeenschapsmerken

1.   Een collectief Gemeenschapsmerk is een Gemeenschapsmerk dat bij de aanvrage als zodanig wordt aangewezen en op grond waarvan de waren of diensten van de leden van de vereniging die merkhouder is, onderscheiden kunnen worden van die van andere ondernemingen. Verenigingen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters of handelaars, die overeenkomstig het daarvoor geldende recht bevoegd zijn om in eigen naam drager te zijn van ongeacht welke rechten en verplichtingen, overeenkomsten aan te gaan of andere rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden, alsmede publiekrechtelijke rechtspersonen, kunnen collectieve Gemeenschapsmerken aanvragen.

2.   In afwijking van artikel 7, lid 1, onder c), kunnen collectieve Gemeenschapsmerken in de zin van lid 1 ook bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen wijzen op de plaats van herkomst van de waren of diensten. Een collectief merk staat de merkhouder niet toe, een derde te verbieden om in het economische verkeer deze tekens of aanduidingen te gebruiken, voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel; met name kan een dergelijk merk niet worden ingeroepen tegen een derde die gerechtigd is een geografische benaming te gebruiken.

3.   Tenzij in de artikelen 67 tot en met 74 anders wordt bepaald, is deze verordening van toepassing op collectieve Gemeenschapsmerken.

Artikel 67

Reglement van het merk

1.   De aanvrager van een collectief Gemeenschapsmerk moet binnen de gestelde termijn een reglement indienen.

2.   Het reglement bepaalt welke personen het merk mogen gebruiken, onder welke voorwaarden iemand tot de vereniging behoort en onder welke voorwaarden, voor zover deze bestaan, met inbegrip van sancties, het merk kan worden gebruikt. Het reglement van een in artikel 66, lid 2, bedoeld merk moet het lidmaatschap van de vereniging die houder is van dat merk openstellen voor een ieder wiens waren uit het betrokken geografische gebied afkomstig zijn.

Artikel 68

Afwijzing van de aanvrage

1.   Behalve in de bij de artikelen 36 en 37 bepaalde gevallen, wordt de aanvrage om een collectief Gemeenschapsmerk afgewezen, indien niet voldaan wordt aan artikel 66 of 67 of indien het reglement strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

2.   Een aanvrage om een collectief Gemeenschapsmerk wordt bovendien afgewezen wanneer het publiek kan worden misleid inzake de aard of betekenis van het merk, vooral wanneer dit de indruk kan wekken iets anders te zijn dan een collectief merk.

3.   De aanvrage wordt niet afgewezen wanneer de aanvrager door een wijziging van het reglement voldoet aan de in lid 1 en lid 2 gestelde eisen.

Artikel 69

Opmerkingen van derden

Behalve in de in artikel 40 vermelde gevallen, kan iedere in dat artikel bedoelde persoon of groepering het Bureau schriftelijke opmerkingen doen toekomen die bepaaldelijk berusten op de grond dat de aanvrage om een collectief Gemeenschapsmerk krachtens artikel 68 moet worden afgewezen.

Artikel 70

Gebruik van het merk

Het gebruik van het collectieve Gemeenschapsmerk door een ieder die dit merk mag gebruiken, voldoet aan deze verordening, voor zover de andere voorwaarden waarvan deze het gebruik van het Gemeenschapsmerk afhankelijk stelt, vervuld zijn.

Artikel 71

Wijziging van het reglement van het merk

1.   De houder van het collectieve Gemeenschapsmerk legt het Bureau elke wijziging van het reglement voor.

2.   Wanneer het gewijzigde reglement niet voldoet aan artikel 67 of een in artikel 68 vermelde afwijzingsgrond doet ontstaan, wordt de wijziging niet in het register vermeld.

3.   Artikel 69 is van toepassing op het gewijzigde reglement van het merk.

4.   Voor de toepassing van deze verordening worden wijzigingen van het reglement pas van kracht vanaf de datum waarop de wijziging in het register wordt vermeld.

Artikel 72

Uitoefening van het recht tot instelling van een vordering wegens inbreuk

1.   Artikel 22, leden 3 en 4, betreffende de rechten van licentiehouders is van toepassing op een ieder die bevoegd is een collectief Gemeenschapsmerk te gebruiken.

2.   De houder van een collectief Gemeenschapsmerk kan vergoeding eisen namens de personen die bevoegd zijn het merk te gebruiken, indien zij schade hebben geleden door onbevoegd gebruik van het merk.

Artikel 73

Gronden van verval

Behalve op de in artikel 51 vermelde gronden, wordt de houder van een collectief Gemeenschapsmerk op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure van zijn rechten vervallen verklaard wanneer:

a)

de merkhouder geen redelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat het merk wordt gebruikt op een wijze die niet strookt met de eventuele voorwaarden van het reglement, waarvan wijzigingen zo nodig in het register vermeld zijn;

b)

door de wijze waarop de merkhouder het merk gebruikt heeft, het publiek kan worden misleid in de zin van artikel 68, lid 2;

c)

een wijziging van het reglement in het register vermeld is in strijd met artikel 71, lid 2, tenzij de merkhouder door een nieuwe wijziging van het reglement voldoet aan de in dat lid gestelde eisen.

Artikel 74

Nietigheidsgronden

Behalve op de in de artikelen 52 en 53 vermelde gronden, wordt het collectieve Gemeenschapsmerk dat in strijd met artikel 68 is ingeschreven, op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard, tenzij de merkhouder door een wijziging van het reglement voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen.

TITEL IX

PROCEDUREREGELS

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 75

Gronden van de beslissing

De beslissingen van het Bureau worden met redenen omkleed. Zij kunnen slechts worden genomen op gronden waartegen de partijen verweer hebben kunnen voeren.

Artikel 76

Ambtshalve onderzoek van de feiten

1.   Tijdens de procedure onderzoekt het Bureau ambtshalve de feiten; in procedures inzake relatieve afwijzingsgronden blijft dit onderzoek echter beperkt tot de door de partijen aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten en tot de door hen ingestelde vordering.

2.   Het Bureau hoeft geen rekening te houden met feiten en bewijsmiddelen die de partijen niet tijdig hebben aangevoerd.

Artikel 77

Mondelinge procedure

1.   Het Bureau kan ambtshalve of op verzoek van een der partijen in de procedure tot mondelinge behandeling overgaan indien het zulks wenselijk acht.

2.   De mondelinge procedure voor onderzoekers, oppositieafdeling en afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden is niet openbaar.

3.   De mondelinge procedure voor de nietigheidsafdeling en de kamers van beroep, met inbegrip van de uitspraak, is openbaar, tenzij de aangezochte instantie anders beslist indien openbaarheid met name aan een partij in de procedure ernstig en ongerechtvaardigd nadeel zou kunnen toebrengen.

Artikel 78

Bewijsvoering

1.   In de procedure voor het Bureau zijn onder meer de volgende bewijsmiddelen toegelaten:

a)

horen van partijen;

b)

inwinnen van inlichtingen;

c)

overleggen van documenten en monsters;

d)

getuigenverhoor;

e)

deskundigenonderzoek;

f)

schriftelijke verklaringen die onder ede of belofte zijn afgelegd of overeenkomstig het recht van de staat waar zij afgelegd zijn, een soortgelijke werking hebben.

2.   De betrokken dienst kan het onderzoek van deze bewijsmiddelen opdragen aan een van zijn leden.

3.   Indien het Bureau het nodig acht dat een partij, een getuige of een deskundige een mondelinge verklaring aflegt, roept het deze persoon daartoe op.

4.   De partijen worden in kennis gesteld van het verhoor van een getuige of deskundige door het Bureau. Zij hebben het recht daarbij aanwezig te zijn en de getuige of deskundige vragen te stellen.

Artikel 79

Kennisgeving

Het Bureau geeft ambtshalve kennis van alle beslissingen en oproepen alsook van mededelingen waardoor een termijn ingaat of waarvan de kennisgeving is voorgeschreven in andere bepalingen van deze verordening of van de uitvoeringsverordening of door de voorzitter van het Bureau.

Artikel 80

Doorhaling of herroeping

1.   Indien het Bureau een inschrijving in het register heeft gedaan of een beslissing heeft genomen waarbij het een kennelijke procedurefout heeft gemaakt, ziet het toe op de doorhaling van deze inschrijving, casu quo de herroeping van deze beslissing. Indien er slechts één partij in de procedure is en de inschrijving of handeling van invloed is op haar rechten, wordt de doorhaling of herroeping ook uitgevoerd wanneer de partij de fout niet had ontdekt.

2.   De in lid 1 bedoelde doorhaling of herroeping wordt, ambtshalve of op verzoek van een der partijen in de procedure, uitgevoerd door de instantie die de inschrijving heeft gedaan of de beslissing heeft genomen. De doorhaling of herroeping wordt uitgevoerd binnen zes maanden na de datum van inschrijving in het register of de aanneming van de beslissing, na raadpleging van de partijen in de procedure alsmede de eventuele, in het register vermelde houders van rechten op het betrokken Gemeenschapsmerk.

3.   Dit artikel laat het recht van de partijen, beroep in te stellen uit hoofde van de artikelen 58 en 65 onverlet, evenals de mogelijkheid, op de wijze en onder de voorwaarden vastgesteld bij de uitvoeringsverordening, taal- en schrijffouten te corrigeren en kennelijke vergissingen in de beslissingen van het Bureau en vergissingen van het Bureau bij de inschrijving van het merk of de publicatie van de inschrijving recht te zetten.

Artikel 81

Herstel in de vorige toestand

1.   Indien de aanvrager of de houder van een Gemeenschapsmerk of iedere partij in een procedure voor het Bureau, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid, niet in staat is geweest tegenover het Bureau een termijn in acht te nemen, wordt hij op zijn verzoek in zijn rechten hersteld indien de verhindering ingevolge deze verordening rechtstreeks het verlies van een recht of een rechtsmiddel tot gevolg heeft.

2.   Het verzoek moet schriftelijk worden ingediend binnen twee maanden nadat de verhindering is geëindigd. De nog niet verrichte handeling moet alsnog binnen die termijn geschieden. Het verzoek is slechts ontvankelijk binnen een jaar na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn. Indien het verzoek om vernieuwing niet is ingediend of de vernieuwingstaks niet is voldaan, wordt de termijn van zes maanden bedoeld in artikel 47, lid 3, derde zin, afgetrokken van de periode van een jaar.

3.   Het verzoek moet met redenen omkleed zijn en de feiten en argumenten bevatten waarop het gegrond is. Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de taks voor herstel in de vorige toestand betaald is.

4.   De instantie die bevoegd is te beslissen over de niet verrichte handeling, beslist over het verzoek.

5.   Dit artikel is niet van toepassing op de termijnen bedoeld in lid 2, alsmede in artikel 41, leden 1 en 3, en in artikel 82.

6.   De aanvrager of de houder van een Gemeenschapsmerk die in zijn rechten wordt hersteld, kan zijn rechten niet doen gelden tegen een derde die in de periode tussen het verlies van het recht op de aanvrage of op het Gemeenschapsmerk en de bekendmaking van het herstel van dit recht, te goeder trouw waren op de markt heeft gebracht of diensten heeft verricht onder een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het Gemeenschapsmerk.

7.   Een derde die zich op lid 6 kan beroepen, kan binnen twee maanden na de datum waarop wordt bekendgemaakt dat de aanvrager of de houder van een Gemeenschapsmerk in zijn rechten wordt hersteld, tegen deze beslissing derdenverzet aantekenen.

8.   Dit artikel laat onverlet het recht van een lidstaat om herstel in de vorige toestand toe te kennen met betrekking tot bij deze verordening gestelde termijnen die in acht moeten worden genomen ten aanzien van de instanties van die staat.

Artikel 82

Voortzetting van de procedure

1.   Wanneer de aanvrager of de houder van een Gemeenschapsmerk of een andere partij in een procedure voor het Bureau tegenover het Bureau verzuimd heeft een termijn in acht te nemen, kan de procedure op diens verzoek worden voortgezet, op voorwaarde dat bij dit verzoek de verzuimde handeling alsnog wordt verricht. Het verzoek tot voortzetting van de procedure is alleen ontvankelijk wanneer het binnen twee maanden na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn wordt ingediend. Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat een taks voor voortzetting van de procedure is betaald.

2.   Dit artikel is niet van toepassing op de termijnen bedoeld in artikel 25, lid 3, artikel 27, artikel 29, lid 1, artikel 33, lid 1, artikel 36, lid 2, artikel 41, artikel 42, artikel 47, lid 3, artikel 60, artikel 62, artikel 65, lid 5, artikel 81 en artikel 112 noch op de in dit artikel bedoelde termijnen, en evenmin op de termijnen bedoeld in de uitvoeringsverordening, voor het inroepen, na de indiening van de aanvrage, van voorrang uit hoofde van artikel 30, voorrang in geval van tentoonstelling uit hoofde van artikel 33 of anciënniteit uit hoofde van artikel 34.

3.   Over het verzoek wordt beslist door de instantie die beslissingsbevoegdheid heeft ten aanzien van de verzuimde handeling.

4.   Wanneer het Bureau het verzoek inwilligt, worden de gevolgen van het niet in acht nemen van de termijn geacht zich niet te hebben voorgedaan.

5.   Wanneer het Bureau het verzoek afwijst, wordt de taks terugbetaald.

Artikel 83

Verwijzing naar algemene beginselen

Voor zover deze verordening, de uitvoeringsverordening, het reglement inzake de taksen of het reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep geen procedureregels bevatten, richt het Bureau zich naar de beginselen die in de lidstaten algemeen aanvaard zijn.

Artikel 84

Einde van de financiële verplichtingen

1.   Vorderingen van het Bureau tot betaling van taksen vervallen vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de taks opeisbaar is geworden.

2.   Vorderingen jegens het Bureau tot terugbetaling van taksen of van te veel betaalde bedragen vervallen vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de vorderingen zijn ontstaan.

3.   De in de leden 1 en 2 genoemde termijn wordt in het geval bedoeld in lid 1 gestuit door een verzoek de taks te betalen en in het geval bedoeld in lid 2 door een verzoekschrift om de vordering te doen gelden. Deze termijn gaat opnieuw in op de datum van stuiting; hij verstrijkt uiterlijk zes jaar na het einde van het kalenderjaar waarin hij aanvankelijk ingegaan is, tenzij de vordering in rechte geldend wordt gemaakt; in dat geval verstrijkt de termijn op zijn vroegst één jaar na de datum waarop de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

AFDELING 2

Kosten

Artikel 85

Verdeling van de kosten

1.   De verliezende partij in een procedure betreffende oppositie, verval, nietigheid of beroep, betaalt de taksen alsook, behoudens artikel 119, lid 6, alle vereiste procedurekosten die de andere partij heeft gedragen, met inbegrip van de reis- en verblijfkosten en de bezoldiging van een gemachtigde, raadsman of advocaat, met inachtneming van de tarieven die voor elke kostencategorie overeenkomstig de uitvoeringsverordening worden vastgesteld.

2.   Voor zover evenwel de partijen respectievelijk op één of meer punten in het ongelijk worden gesteld of voor zover de billijkheid zulks vereist, beslist de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep dat de kosten anders worden verdeeld.

3.   De partij die door intrekking van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk, van de oppositie, van de vordering tot vervallenverklaring- of nietigverklaring of van het beroep, door niet-vernieuwing van de inschrijving van het Gemeenschapsmerk of door afstand van het Gemeenschapsmerk, een einde maakt aan een procedure, betaalt de taksen, alsmede de door de andere partij gedragen kosten overeenkomstig de leden 1 en 2.

4.   Wanneer de procedure zonder voorwerp is geraakt, beslist de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep vrijelijk over de kosten.

5.   Wanneer de partijen voor de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep een andere kostenregeling overeenkomen dan die van de vorige leden, neemt de betrokken afdeling hiervan nota.

6.   De oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep stelt het bedrag vast dat op grond van de voorgaande leden moet worden vergoed, wanneer de kosten zich beperken tot de aan het Bureau betaalde taksen en tot de kosten van vertegenwoordiging. In alle andere gevallen stelt de griffie van de kamer van beroep of een lid van het personeel van de oppositieafdeling of de nietigheidsafdeling op verzoek het te vergoeden bedrag vast. Het verzoek is slechts ontvankelijk binnen twee maanden na de datum waarop de beslissing ten aanzien waarvan vaststelling van de kosten is gevraagd, onherroepelijk wordt. Het bedrag kan bij beslissing van de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep worden herzien, indien hiertoe binnen de gestelde termijn een verzoek is gedaan.

Artikel 86

Tenuitvoerlegging van beslissingen tot vaststelling van de kosten

1.   Iedere onherroepelijke beslissing van het Bureau tot vaststelling van de kosten vormt een executoriale titel.

2.   De gedwongen tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat van executie. Het exequatur wordt, na een onderzoek dat zich beperkt tot de echtheid van de titel, verleend door de nationale autoriteit die door de regering van elke lidstaat daartoe wordt aangewezen. Van de aanwijzing geeft zij kennis aan het Bureau en aan het Hof van Justitie.

3.   Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.

4.   De gedwongen tenuitvoerlegging kan slechts worden opgeschort door een beslissing van het Hof van Justitie. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort echter tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van het betrokken land.

AFDELING 3

Voorlichting van het publiek en de instanties der lidstaten

Artikel 87

Register van Gemeenschapsmerken

Het Bureau houdt een register bij, register van Gemeenschapsmerken genoemd, waarin die gegevens worden opgenomen waarvan de inschrijving voorgeschreven is door deze verordening of door de uitvoeringsverordening. Het register ligt ter inzage van het publiek.

Artikel 88

Openbare inzage

1.   De dossiers betreffende aanvragen om een Gemeenschapsmerk die nog niet gepubliceerd zijn, kunnen alleen met toestemming van de aanvrager worden ingezien.

2.   Een ieder die kan bewijzen dat de aanvrager van een Gemeenschapsmerk heeft verklaard dat deze na de inschrijving van het merk tegen hem een beroep op dit merk zou kunnen doen, kan het dossier inzien vóór de publicatie van de aanvrage en zonder toestemming van de aanvrager.

3.   Na publicatie van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk kunnen de dossiers betreffende deze aanvrage en het merk op verzoek worden ingezien.

4.   Bij raadpleging van een dossier krachtens lid 2 of lid 3 kunnen bepaalde stukken daaruit echter, overeenkomstig van de uitvoeringsverordening, van inzage worden uitgesloten.

Artikel 89

Regelmatig verschijnende publicaties

Het Bureau doet periodiek verschijnen

a)

een Blad van Gemeenschapsmerken waarin de aantekeningen in het register van Gemeenschapsmerken worden opgenomen, alsmede alle andere gegevens waarvan de publicatie door deze verordening of de uitvoeringsverordening voorgeschreven is;

b)

een Publicatieblad, met de mededelingen en bekendmakingen van algemene aard die van de voorzitter van het Bureau uitgaan alsmede alle andere bekendmakingen betreffende deze verordening en de toepassing ervan.

Artikel 90

Administratieve samenwerking

Tenzij in deze verordening of in de nationale wetgevingen anders bepaald is, verlenen het Bureau en de bevoegde rechterlijke of andere instanties van de lidstaten elkaar op verzoek bijstand door elkaar gegevens te verstrekken of inzage in dossiers te geven. Wanneer het Bureau inzage van dossiers geeft aan de rechterlijke instanties, openbare ministeries of centrale diensten voor de industriële eigendom, is deze inzage niet onderworpen aan de in artikel 88 bedoelde beperkingen.

Artikel 91

Uitwisseling van publicaties

1.   Het Bureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten wisselen op verzoek, voor hun eigen behoeften en kosteloos, één of meer exemplaren van hun publicaties uit.

2.   Het Bureau kan overeenkomsten sluiten over de uitwisseling en toezending van publicaties.

AFDELING 4

Vertegenwoordiging

Artikel 92

Algemene beginselen betreffende de vertegenwoordiging

1.   Behoudens lid 2 is niemand verplicht zich voor het Bureau te doen vertegenwoordigen.

2.   Onverminderd lid 3, tweede zin, moeten natuurlijke en rechtspersonen die in de Gemeenschap geen woonplaats, zetel noch werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben, zich in alle in deze verordening bedoelde procedures, met uitzondering van de indiening van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk, overeenkomstig artikel 93, lid 1, voor het Bureau doen vertegenwoordigen; andere uitzonderingen kunnen in de uitvoeringsverordening worden vastgesteld.

3.   Natuurlijke en rechtspersonen die in de Gemeenschap een woonplaats, zetel of werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben, kunnen voor het Bureau optreden door tussenkomst van een werknemer. De werknemer van een rechtspersoon als bedoeld in dit lid kan ook handelen voor andere rechtspersonen die met deze rechtspersoon economisch verbonden zijn, ook indien die andere rechtspersonen in de Gemeenschap geen woonplaats, zetel, noch werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben.

4.   In de uitvoeringsverordening wordt vastgesteld of en onder welke voorwaarden een werknemer bij het Bureau een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht moet indienen.

Artikel 93

Beroepsmatige vertegenwoordiging

1.   Natuurlijke of rechtspersonen kunnen voor het Bureau slechts worden vertegenwoordigd door:

a)

een advocaat die bevoegd is op het grondgebied van een der lidstaten praktijk uit te oefenen en kantoor houdt binnen de Gemeenschap, voor zover hij in die lidstaat bevoegd is op te treden als merkengemachtigde;

b)

erkende gemachtigden die op een daartoe door het Bureau bij te houden lijst ingeschreven staan. In de uitvoeringsverordening wordt vastgesteld, of en onder welke voorwaarden de vertegenwoordigers bij het Bureau een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht moeten indienen.

De vertegenwoordigers die optreden bij het Bureau dienen bij het Bureau een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht in; de bijzonderheden hiervan worden geregeld in de uitvoeringsverordening.

2.   Op de lijst van erkende gemachtigden kan iedere natuurlijke persoon worden ingeschreven die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

hij moet de nationaliteit van een van de lidstaten bezitten;

b)

zijn kantoor of de plaats waar hij werkt, moet zich binnen de Gemeenschap bevinden;

c)

hij moet bevoegd zijn om voor de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat natuurlijke personen en rechtspersonen te vertegenwoordigen op het gebied van merken. Wanneer deze bevoegdheid in die lidstaat niet afhankelijk gesteld is van bijzondere beroepsbekwaamheid, moet degene die inschrijving op de lijst van het Bureau verzoekt ten minste vijf jaar regelmatig als vertegenwoordiger op het gebied van merken opgetreden zijn bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van die staat. Deze voorwaarde inzake beroepsuitoefening geldt evenwel niet voor personen ten aanzien van wie, overeenkomstig de in een lidstaat bestaande voorschriften, officieel erkend wordt dat zij op het gebied van merken over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikken om natuurlijke of rechtspersonen bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van die staat te vertegenwoordigen.

3.   De inschrijving geschiedt op verzoek, waarbij een door de centrale dienst voor de industriële eigendom van de betrokken lidstaat afgegeven bewijs overgelegd dient te worden waaruit blijkt dat de in lid 2 bedoelde voorwaarden vervuld zijn.

4.   De voorzitter van het Bureau kan ontheffing verlenen van:

a)

de in lid 2, onder c), tweede zin, bedoelde eis, indien de verzoeker het bewijs levert dat hij de vereiste bekwaamheid op een andere wijze heeft verworven;

b)

de in lid 2, onder a), bedoelde eis in bijzondere omstandigheden.

5.   De voorwaarden waaronder een persoon van de lijst van erkende gemachtigden kan worden geschrapt, worden geregeld in de uitvoeringsverordening.

TITEL X

BEVOEGDHEID EN PROCEDURE INZAKE RECHTSVORDERINGEN BETREFFENDE GEMEENSCHAPSMERKEN

AFDELING 1

Toepassing van Verordening (EG) nr. 44/2001

Artikel 94

Toepassing van Verordening (EG) nr. 44/2001

1.   Tenzij deze verordening anders bepaalt, is Verordening (EG) nr. 44/2001 van toepassing op de procedures betreffende Gemeenschapsmerken en aanvragen om Gemeenschapsmerken, alsmede op de procedures betreffende gelijktijdige en opeenvolgende vorderingen die worden ingesteld op grond van Gemeenschapsmerken en nationale merken.

2.   Met betrekking tot procedures die het gevolg zijn van de in artikel 96 bedoelde rechtsvorderingen:

a)

zijn artikel 2, artikel 4, artikel 5, punten 1, 3, 4 en 5, en artikel 31 van Verordening (EG) nr. 44/2001 niet van toepassing;

b)

zijn de artikelen 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van toepassing binnen de grenzen van artikel 97, lid 4, van de onderhavige verordening;

c)

zijn de bepalingen van hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 44/2001 die gelden voor personen met woonplaats in een lidstaat ook van toepassing op personen die geen woonplaats, maar een vestiging in een lidstaat hebben.

AFDELING 2

Geschillen ter zake van inbreuk op en geldigheid van Gemeenschapsmerken

Artikel 95

Rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk

1.   De lidstaten wijzen op hun grondgebied een zo gering mogelijk aantal nationale rechterlijke instanties van eerste en tweede aanleg aan, hierna „rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk” te noemen, die de hun bij deze verordening opgedragen taken vervullen.

2.   Binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 40/94 deelt elke lidstaat aan de Commissie een lijst mee van de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk met hun naam en territoriale bevoegdheid.

3.   Elke verandering betreffende het aantal, de namen of de territoriale bevoegdheid van deze rechtbanken, die na de in lid 2 bedoelde mededeling plaatsvindt, wordt door de betrokken lidstaat onverwijld aan de Commissie gemeld.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde gegevens worden door de Commissie aan de lidstaten meegedeeld en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

5.   Zolang een lidstaat de in lid 2 bedoelde mededeling niet heeft gedaan, wordt elke procedure die het gevolg is van de in artikel 96 bedoelde vorderingen en waarvoor de rechterlijke instanties van die staat krachtens artikel 97 bevoegd zijn, ingesteld bij de rechterlijke instantie van die staat die absoluut en relatief bevoegd zou zijn indien het procedures inzake een in die lidstaat ingeschreven nationaal merk zou betreffen.

Artikel 96

Bevoegdheid ter zake van inbreuk en geldigheid

De rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk hebben uitsluitende bevoegdheid ter zake van:

a)

alle rechtsvorderingen betreffende inbreuk en — indien naar nationaal recht toegestaan — dreigende inbreuk op Gemeenschapsmerken;

b)

rechtsvorderingen tot vaststelling van niet-inbreuk, indien naar nationaal recht toegestaan;

c)

alle rechtsvorderingen wegens feiten als bedoeld in artikel 9, lid 3, tweede zin;

d)

reconventionele vorderingen tot vervallenverklaring of nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk, als bedoeld in artikel 100.

Artikel 97

Internationale bevoegdheid

1.   Onverminderd de onderhavige verordening en de krachtens artikel 94 toepasselijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001, worden de procedures ingevolge de in artikel 96 bedoelde rechtsvorderingen aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de gedaagde zijn woonplaats heeft of, wanneer hij geen woonplaats heeft in een van de lidstaten, in de lidstaat waar hij een vestiging heeft.

2.   Wanneer de gedaagde woonplaats noch vestiging heeft in een van de lidstaten, worden de procedures aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de eiser zijn woonplaats heeft, of, indien deze geen woonplaats heeft in een van de lidstaten, in de lidstaat waar hij een vestiging heeft.

3.   Wanneer gedaagde noch eiser aldaar een woonplaats of vestiging heeft, worden de procedures aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het Bureau zijn zetel heeft.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3:

a)

is artikel 23 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van toepassing indien de partijen overeenkomen dat een andere rechtbank voor het Gemeenschapsmerk bevoegd is;

b)

is artikel 24 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van toepassing indien de gedaagde voor een andere rechtbank voor het Gemeenschapsmerk verschijnt.

5.   Met uitzondering van rechtsvorderingen tot verkrijging van een verklaring van niet-inbreuk op een Gemeenschapsmerk, kunnen de procedures ingevolge de in artikel 96 bedoelde rechtsvorderingen ook worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden, of waar een onder artikel 9, lid 3, tweede zin, vallende handeling is verricht.

Artikel 98

Omvang van de bevoegdheid

1.   Een krachtens artikel 97, leden 1 tot en met 4, bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk is bevoegd ter zake van:

a)

inbreuk of dreigende inbreuk op het grondgebied van alle lidstaten;

b)

onder artikel 9, lid 3, tweede zin, vallende handelingen op het grondgebied van alle lidstaten.

2.   Een krachtens artikel 97, lid 5, bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk is alleen bevoegd voor handelingen of dreigende handelingen op het grondgebied van de lidstaat waar die rechtbank gelegen is.

Artikel 99

Vermoeden van geldigheid — Verweer ten gronde

1.   De rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk beschouwen het Gemeenschapsmerk als geldig, tenzij dit door de gedaagde bij een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring wordt bestreden.

2.   De geldigheid van een Gemeenschapsmerk kan niet worden aangevochten met een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk.

3.   In de in artikel 96, onder a) en c), bedoelde rechtsvorderingen kunnen het verval of de nietigheid van het Gemeenschapsmerk op een andere wijze dan bij een reconventionele vordering alleen worden opgeworpen, indien de gedaagde stelt dat het Gemeenschapsmerk vervallen kan worden verklaard wegens onvoldoende gebruik of nietig kan worden verklaard wegens een ouder recht van de gedaagde.

Artikel 100

Reconventionele vordering

1.   De reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring kan slechts steunen op de in deze verordening genoemde gronden voor vervallen- of nietigverklaring.

2.   Een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk verwerpt een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring indien op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond al door het Bureau tussen dezelfde partijen een onherroepelijke beslissing is gegeven.

3.   Indien de reconventionele vordering wordt ingesteld in een procedure waarin de merkhouder nog geen partij is, wordt hij daarvan in kennis gesteld en kan hij zich in het geding voegen overeenkomstig het nationale recht.

4.   De rechtbank voor het Gemeenschapsmerk waarbij een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring van een Gemeenschapsmerk is ingesteld, deelt de datum van instelling van die vordering mee aan het Bureau. Het Bureau maakt hiervan melding in het Gemeenschapsmerkenregister.

5.   Artikel 57, leden 2, 3, 4 en 5, is van toepassing.

6.   Wanneer een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk zich bij in kracht van gewijsde gegane beslissing over een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk heeft uitgesproken, wordt een afschrift van de beslissing aan het Bureau gezonden. Elke partij kan inlichtingen over deze toezending vragen. Het Bureau vermeldt de beslissing overeenkomstig de uitvoeringsverordering in het register van Gemeenschapsmerken.

7.   Indien bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring wordt ingesteld, kan zij, de andere partijen gehoord, de procedure schorsen op verzoek van de houder van het Gemeenschapsmerk en de gedaagde uitnodigen om binnen een door haar te bepalen termijn bij het Bureau een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring in te stellen. Indien deze vordering niet binnen de bepaalde termijn wordt ingesteld, wordt de procedure voortgezet; de reconventionele vordering wordt dan als ingetrokken beschouwd. Artikel 104, lid 3, is van toepassing.

Artikel 101

Toepasselijk recht

1.   De rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk passen de bepalingen van deze verordening toe.

2.   Op alle zaken die niet in deze verordening geregeld zijn, past de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk het nationale recht toe, met inbegrip van haar internationale privaatrecht.

3.   Tenzij in deze verordening anders wordt bepaald, past een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk het procesrecht toe dat geldt voor soortgelijke rechtsvorderingen betreffende een nationaal merk in de lidstaat waar de rechtbank gelegen is.

Artikel 102

Sancties

1.   Wanneer een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk van oordeel is, dat de gedaagde inbreuk op een Gemeenschapsmerk heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken, verbiedt zij de gedaagde de betrokken handelingen te verrichten, tenzij er speciale redenen zijn om dit niet te verbieden. Zij treft tevens maatregelen overeenkomstig het nationale recht om ervoor te zorgen dat dit verbod wordt nageleefd.

2.   Overigens past de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk het recht, met inbegrip van het internationale privaatrecht, toe van de lidstaat waar de handelingen die inbreuk maken of dreigen te maken, zijn verricht.

Artikel 103

Voorlopige en beschermende maatregelen

1.   Aan de rechterlijke instanties, met inbegrip van de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk, van een lidstaat kunnen voor een Gemeenschapsmerk of aanvragen om een Gemeenschapsmerk dezelfde voorlopige en beschermende maatregelen worden gevraagd als het recht van die staat kent voor nationale merken, zelfs indien een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.

2.   Een krachtens artikel 97, leden 1 tot en met 4, bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk is bevoegd voorlopige en beschermende maatregelen te bevelen die, onverminderd de procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging overeenkomstig titel III van Verordening (EG) nr. 44/2001, van kracht zijn op het grondgebied van elke lidstaat. Geen enkele andere rechterlijke instantie heeft deze bevoegdheid.

Artikel 104

Bijzondere bepalingen inzake verknochtheid

1.   Indien bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk een in artikel 96 bedoelde vordering — anders dan een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk — is ingesteld en de geldigheid van het Gemeenschapsmerk al voor een andere rechtbank voor het Gemeenschapsmerk bij een reconventionele vordering wordt betwist of bij het Bureau al een vordering tot vervallen- of nietigverklaring is ingesteld, schorst die rechtbank ambtshalve, de partijen gehoord, de procedure, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten.

2.   Indien bij het Bureau een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring is ingesteld en de geldigheid van het Gemeenschapsmerk al bij een reconventionele vordering voor een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk wordt aangevochten, schorst het Bureau ambtshalve, de partijen gehoord, of op verzoek van een partij en nadat de andere partijen zijn gehoord, de procedure, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten. Indien evenwel een van de partijen in de procedure voor de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk daarom verzoekt, kan de rechtbank, nadat de andere partijen zijn gehoord, de procedure schorsen. In dat geval zet het Bureau de procedure voort.

3.   Indien de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk de procedure schorst, kan zij voorlopige en beschermende maatregelen bevelen voor de duur van de schorsing.

Artikel 105

Bevoegdheid van de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk van tweede aanleg — Beroep in cassatie

1.   Bij rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk van tweede aanleg kan beroep worden ingesteld tegen beslissingen van rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk van eerste aanleg ter zake van de in artikel 96 bedoelde vorderingen.

2.   De voorwaarden waaronder beroep kan worden ingesteld bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk van tweede aanleg, worden bepaald door het nationale recht van de lidstaat waar die rechtbank gelegen is.

3.   Het nationale recht inzake beroep in cassatie is van toepassing op beslissingen van de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk van tweede aanleg.

AFDELING 3

Andere geschillen betreffende Gemeenschapsmerken

Artikel 106

Aanvullende bepalingen inzake de bevoegdheid van andere nationale rechterlijke instanties dan de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk

1.   In de lidstaat waar de rechterlijke instanties volgens artikel 94, lid 1, bevoegd zijn, worden andere rechtsvorderingen dan de in artikel 96 bedoelde ingesteld bij de rechterlijke instanties die absoluut en relatief bevoegd zouden zijn indien het rechtsvorderingen inzake een in die lidstaat ingeschreven nationaal merk zou betreffen.

2.   Indien op grond van artikel 94, lid 1, en van lid 1 van dit artikel geen rechterlijke instantie bevoegd is voor een andere rechtsvordering betreffende een Gemeenschapsmerk dan de in artikel 96 bedoelde rechtsvorderingen, kan deze rechtsvordering worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het Bureau gevestigd is.

Artikel 107

Verplichting van de nationale rechterlijke instantie

De nationale rechterlijke instantie waarbij een andere rechtsvordering betreffende het Gemeenschapsmerk wordt ingesteld dan de in artikel 96 bedoelde rechtsvorderingen, moet dat merk als geldig beschouwen.

AFDELING 4

Overgangsbepaling

Artikel 108

Overgangsbepaling betreffende de toepassing van Verordening (EG) nr. 44/2001

De bepalingen van Verordening (EG) nr. 44/2001 die krachtens de voorgaande artikelen van toepassing zijn, worden ten aanzien van een lidstaat alleen van kracht in de tekst van de verordening die op een bepaald tijdstip voor deze lidstaat geldt.

TITEL XI

GEVOLGEN VOOR HET RECHT VAN DE LIDSTATEN

AFDELING 1

Civiele vorderingen op grond van meer merken

Artikel 109

Gelijktijdige en opeenvolgende civiele vorderingen op grond van Gemeenschapsmerken en nationale merken

1.   Wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, en de ene rechterlijke instantie op grond van een Gemeenschapsmerk en de andere rechterlijke instantie op grond van een nationaal merk wordt aangezocht:

a)

moet de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, ook ambtshalve, de partijen verwijzen naar de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt indien de betrokken merken gelijk zijn en voor dezelfde waren of diensten gelden. De rechterlijke instantie die tot verwijzing zou moeten overgaan, kan zijn uitspraak aanhouden indien de bevoegdheid van de andere rechterlijke instantie wordt aangevochten;

b)

kan de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, haar uitspraak aanhouden indien de betrokken merken dezelfde zijn en gelden voor soortgelijke waren of diensten en ook indien de betrokken merken overeenstemmen en voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten gelden.

2.   De rechterlijke instantie waarbij op grond van een Gemeenschapsmerk een vordering wegens inbreuk is ingesteld, wijst de vordering af indien tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen een onherroepelijke beslissing over het bodemgeschil is gegeven op grond van een nationaal merk dat voor dezelfde waren of diensten geldt.

3.   De rechterlijke instantie waarbij op grond van een nationaal merk een vordering wegens inbreuk is ingesteld, wijst de vordering af indien tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen een onherroepelijke beslissing over het bodemgeschil is gegeven op grond van een Gemeenschapsmerk dat voor dezelfde waren of diensten geldt.

4.   De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht.

AFDELING 2

Toepassing van het recht van de lidstaten om het gebruik van Gemeenschapsmerken te verbieden

Artikel 110

Verbod op het gebruik van Gemeenschapsmerken

1.   Voor zover niet anders is bepaald, laat deze verordening onverlet het krachtens het recht van de lidstaten bestaande recht om zich tegen het gebruik van een jonger Gemeenschapsmerk te beroepen op inbreuk op oudere rechten als bedoeld in artikel 8 of artikel 53, lid 2. Vorderingen wegens inbreuk op oudere rechten als bedoeld in artikel 8, leden 2 en 4, kunnen echter niet meer worden ingesteld wanneer de houder van het oudere recht krachtens artikel 54, lid 2, niet meer de nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk kan vorderen.

2.   Voor zover niet anders is bepaald, laat deze verordening onverlet het recht om op grond van het burgerlijk, bestuurs- of strafrecht van een lidstaat of op grond van bepalingen van Gemeenschapsrecht in rechte een verbod op het gebruik van een Gemeenschapsmerk te eisen, voor zover het recht van die lidstaat of het Gemeenschapsrecht kan worden aangevoerd om het gebruik van een nationaal merk te verbieden.

Artikel 111

Oudere rechten van plaatselijke betekenis

1.   De houder van een ouder recht dat slechts plaatselijke betekenis heeft, kan bezwaar maken tegen het gebruik van het Gemeenschapsmerk op het grondgebied waar dit recht wordt beschermd, voor zover het recht van de betrokken lidstaat dit toestaat.

2.   Lid 1 is niet meer van toepassing wanneer de houder van het oudere recht gedurende vijf opeenvolgende jaren het gebruik van het Gemeenschapsmerk op het grondgebied waar zijn recht wordt beschermd heeft gedoogd, tenzij het Gemeenschapsmerk te kwader trouw is aangevraagd.

3.   De houder van het Gemeenschapsmerk kan geen bezwaar maken tegen het gebruik van het in lid 1 bedoelde recht, zelfs wanneer dat recht niet meer aan het Gemeenschapsmerk tegengeworpen kan worden.

AFDELING 3

Omzetting in een aanvrage om een nationaal merk

Artikel 112

Verzoek tot het inleiden van de nationale procedure

1.   De aanvrager of houder van een Gemeenschapsmerk kan verzoeken dat zijn aanvrage of zijn Gemeenschapsmerk in een aanvrage om een nationaal merk wordt omgezet

a)

voor zover de aanvrage om een Gemeenschapsmerk is geweigerd of ingetrokken of geacht wordt te zijn ingetrokken;

b)

voor zover het Gemeenschapsmerk geen rechtsgevolgen meer heeft.

2.   Er vindt geen omzetting plaats:

a)

indien het Gemeenschapsmerk wegens niet gebruiken vervallen is verklaard, tenzij het Gemeenschapsmerk in de lidstaat waar om omzetting wordt verzocht zodanig is gebruikt, dat dit gebruik volgens de wetgeving van die lidstaat als normaal gebruik zou worden beschouwd;

b)

indien bescherming wordt verlangd in een lidstaat waar voor de aanvrage of het Gemeenschapsmerk overeenkomstig de beslissing van het Bureau of van de nationale rechterlijke instantie een grond voor weigering, verval of nietigheid van toepassing is.

3.   De nationale aanvrage die uit de omzetting van een aanvrage of van een Gemeenschapsmerk voortvloeit, krijgt in de betrokken lidstaat de datum van de aanvrage of de datum van voorrang van de aanvrage respectievelijk van het Gemeenschapsmerk en, in voorkomend geval, de anciënniteit van een merk van die staat die op grond van artikel 34 of artikel 35 wordt ingeroepen.

4.   Indien de aanvrage om een Gemeenschapsmerk wordt geacht te zijn ingetrokken, doet het Bureau de aanvrager van het merk een mededeling toekomen en kent hem daarbij vanaf de datum van die mededeling een termijn van drie maanden toe voor de indiening van het verzoek tot omzetting.

5.   Indien de aanvrage om een Gemeenschapsmerk wordt ingetrokken of het Gemeenschapsmerk geen rechtsgevolgen meer heeft, doordat een afstand is ingeschreven of de inschrijving niet vernieuwd is, moet het verzoek tot omzetting worden ingediend binnen drie maanden nadat de aanvrage om het Gemeenschapsmerk is ingetrokken of het Gemeenschapsmerk geen rechtsgevolgen meer heeft.

6.   Indien de aanvrage om een Gemeenschapsmerk door een beslissing van het Bureau wordt afgewezen of geen rechtsgevolgen meer heeft op grond van een beslissing van het Bureau of een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk, wordt het verzoek tot omzetting ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

7.   De in artikel 32 bedoelde rechtsgevolgen vervallen indien het verzoek niet tijdig is ingediend.

Artikel 113

Indiening, publicatie en doorzending van het verzoek tot omzetting

1.   Het verzoek tot omzetting wordt bij het Bureau ingediend; in het verzoek moeten de lidstaten worden aangewezen waar de inleiding van de procedure voor inschrijving van een nationaal merk wordt verlangd. Het verzoek geldt pas als ingediend wanneer de omzettingstaks is betaald.

2.   Indien de aanvrage om het Gemeenschapsmerk gepubliceerd is, wordt de ontvangst van het verzoek in het register van Gemeenschapsmerken ingeschreven en wordt het verzoek gepubliceerd.

3.   Het Bureau gaat na of de omzetting waarom wordt verzocht, voldoet aan de voorwaarden van deze verordening, met name aan artikel 112, leden 1, 2, 4, 5 en 6, en lid 1 van het onderhavige artikel, alsmede aan de vormvereisten van de uitvoeringsverordening. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, doet het Bureau het verzoek tot omzetting toekomen aan de diensten voor de industriële eigendom van de in het verzoek aangewezen lidstaten.

Artikel 114

Vormvereisten voor omzetting

1.   Elke centrale dienst voor de industriële eigendom waaraan het verzoek tot omzetting is meegedeeld, kan van het Bureau alle aanvullende informatie betreffende dit verzoek verkrijgen die hij behoeft om te beslissen over het nationale merk dat uit de omzetting voortvloeit.

2.   De aanvrage of het Gemeenschapsmerk waarvan overeenkomstig artikel 113 kennis is gegeven, mag niet onderworpen worden aan nationaalrechtelijke vormvereisten die afwijken van of verder reiken dan de in de onderhavige verordening of in de uitvoeringsverordening gestelde vormvereisten.

3.   De centrale dienst voor de industriële eigendom waaraan het verzoek tot omzetting is meegedeeld, kan eisen dat de aanvrager binnen een termijn die niet korter mag zijn dan twee maanden:

a)

de nationale taks voor de aanvrage betaalt;

b)

een in een van de officiële talen van de betrokken lidstaat gestelde vertaling van het verzoek en van de bij het verzoek tot omzetting gevoegde documenten indient;

c)

een domicilieadres in de betrokken staat opgeeft;

d)

een door die staat bepaald aantal exemplaren van een afbeelding van het merk verstrekt.

TITEL XII

HET BUREAU

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 115

Rechtspositie

1.   Het Bureau is een orgaan van de Gemeenschap en heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   In elk van de lidstaten beziet het Bureau de ruimst mogelijke rechtsbevoegdheid die door de nationale wetgeving aan rechtspersonen kan worden toegekend; het kan met name roerend en onroerend goed verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

3.   Het Bureau wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter.

Artikel 116

Personeel

1.   Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, hierna „het Statuut” te noemen, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, en de in gemeenschappelijk overleg door de instellingen van deze Gemeenschappen vastgestelde regelingen ter uitvoering van deze bepalingen, gelden voor het personeel van het Bureau, onverminderd de toepassing van artikel 136 op de leden van de kamer van beroep.

2.   Onverminderd artikel 125, oefent het Bureau de in het Statuut en in de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden aan de instellingen toegekende bevoegdheden uit ten aanzien van zijn personeel.

Artikel 117

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op het Bureau.

Artikel 118

Aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau wordt beheerst door het recht dat op het contract van toepassing is.

2.   Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen op grond van een arbitrale clausule in een overeenkomst die door het Bureau is gesloten.

3.   Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet het Bureau overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door zijn diensten of personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt.

4.   Het Hof van Justitie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.   De persoonlijke aansprakelijkheid der personeelsleden tegenover het Bureau wordt geregeld bij de bepalingen die hun statuut of de op hen toepasselijke regeling vaststellen.

Artikel 119

Talen

1.   De aanvragen om een Gemeenschapsmerk worden ingediend in een van de officiële talen van de Europese Gemeenschap.

2.   De talen van het Bureau zijn Duits, Engels, Frans, Italiaans en Spaans.

3.   De aanvrager geeft onder de talen van het Bureau een tweede taal op die wat hem betreft gebruikt kan worden in procedures betreffende oppositie, vervallenverklaring en nietigverklaring.

Indien de aanvrage gesteld is in een taal die geen taal van het Bureau is, zorgt het Bureau voor de vertaling van de aanvrage, als omschreven in artikel 26, lid 1, in de door de aanvrager opgegeven taal.

4.   Indien de aanvrager van een Gemeenschapsmerk de enige partij is in een procedure voor het Bureau, geldt als proceduretaal de taal waarin de aanvrage om het Gemeenschapsmerk gesteld is. Indien de aanvrage gesteld is in een andere taal dan de talen van het Bureau, kan het Bureau met de aanvrager corresponderen in de in zijn aanvrage opgegeven tweede taal.

5.   Bezwaarschriften en vorderingen tot vervallenverklaring of nietigverklaring worden in een van de talen van het Bureau ingediend.

6.   Wanneer het bezwaarschrift of de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring overeenkomstig lid 5 gesteld is in dezelfde taal als de aanvrage om het Gemeenschapsmerk of in de bij de indiening van de aanvrage opgegeven tweede taal, wordt de procedure in die taal gevoerd.

Indien de overeenkomstig lid 5 voor het bezwaarschrift of de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring gekozen taal noch de taal van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk, noch de bij de indiening van deze aanvrage opgegeven tweede taal is, dient de opposant of de eiser in de procedure tot vervallenverklaring of nietigverklaring op zijn kosten een vertaling ervan, op voorwaarde dat het een taal van het Bureau is, hetzij in de taal van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk, hetzij in de bij de indiening van de aanvrage opgegeven tweede taal in. De vertaling wordt binnen de in de uitvoeringsverordening gestelde termijn ingediend. De procedure vindt dan in de taal van de vertaling plaats.

7.   De partijen in de procedures inzake oppositie, verval, nietigheid en beroep kunnen overeenkomen een andere officiële taal van de Europese Gemeenschap als proceduretaal te hanteren.

Artikel 120

Publicatie en inschrijving in het register

1.   Aanvragen om een Gemeenschapsmerk, zoals omschreven in artikel 26, lid 1, en alle overige mededelingen waarvan de publicatie bij deze verordening of bij de uitvoeringsverordening is voorgeschreven, worden in alle officiële talen van de Europese Gemeenschap gepubliceerd.

2.   Alle inschrijvingen in het register van Gemeenschapsmerken geschieden in alle officiële talen van de Europese Gemeenschap.

3.   In geval van twijfel heeft de tekst in de taal van het Bureau waarin het Gemeenschapsmerk aangevraagd is, rechtskracht. Is de aanvrage in een andere officiële taal van de Europese Gemeenschap dan een van de talen van het Bureau gesteld, dan heeft de tekst in de door de aanvrager opgegeven tweede taal rechtskracht.

Artikel 121

De voor de werking van het Bureau vereiste vertalingen worden door het Vertaalcentrum van de organen van de Europese Unie verricht.

Artikel 122

Toezicht op de wettigheid

1.   De Commissie houdt toezicht op de wettigheid van de handelingen van de voorzitter ten aanzien waarvan het Gemeenschapsrecht niet voorziet in toezicht op de wettigheid door een ander orgaan, alsmede van de handelingen van het binnen het Bureau overeenkomstig artikel 138 ingestelde Begrotingscomité.

2.   De Commissie verlangt de wijziging of intrekking van iedere in lid 1 bedoelde handeling die onwettig is.

3.   Iedere in lid 1 bedoelde impliciete of expliciete handeling kan door elke lidstaat of door elke rechtstreeks en individueel betrokken derde aan de Commissie voorgelegd worden, teneinde de wettigheid ervan na te gaan. De zaak moet binnen een maand na de dag dat de betrokkene kennis van de bestreden handeling heeft gekregen, aan de Commissie worden voorgelegd. De Commissie beslist binnen drie maanden. Het achterwege blijven van een beslissing binnen deze termijn geldt als impliciete beslissing tot verwerping.

Artikel 123

Toegang tot documenten

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (9) is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten.

2.   De raad van bestuur stelt de toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast met betrekking tot de onderhavige verordening.

3.   Tegen de beslissingen van het Bureau uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan beroep worden ingesteld, door middel van een klacht bij de Ombudsman of door middel van een beroep bij het Hof van Justitie, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het Verdrag.

AFDELING 2

Leiding van het bureau

Artikel 124

Bevoegdheid van de voorzitter

1.   Het Bureau wordt door een voorzitter geleid.

2.   Daartoe heeft de voorzitter met name de volgende taken en bevoegdheden:

a)

hij neemt alle nodige maatregelen, zoals het vaststellen van interne administratieve instructies en bekendmaken van mededelingen, om de goede werking van het Bureau te waarborgen;

b)

hij kan de Commissie voorstellen doen tot wijziging van deze verordening, de uitvoeringsverordening en het reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep, het reglement inzake de taksen alsmede van alle andere voorschriften inzake het Gemeenschapsmerk, na de raad van bestuur en, wat betreft het reglement inzake de taksen en de begrotingsbepalingen van deze verordening, het Begrotingscomité gehoord te hebben;

c)

hij stelt de raming van ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en voert de begroting uit;

d)

hij dient jaarlijks bij de Commissie, het Europees Parlement en de raad van bestuur een verslag over de werkzaamheden in;

e)

hij oefent jegens het personeel de in artikel 116, lid 2, genoemde bevoegdheden uit;

f)

hij kan zijn taken en bevoegdheden delegeren.

3.   De voorzitter wordt bijgestaan door één of meer ondervoorzitters. Bij afwezigheid of verhindering van de voorzitter wordt hij vervangen door de ondervoorzitter of een van de ondervoorzitters volgens de door de raad van bestuur vastgestelde procedure.

Artikel 125

Benoeming van hoger personeel

1.   De voorzitter van het Bureau wordt aan de hand van een lijst van ten hoogste drie kandidaten, die door de raad van bestuur wordt opgesteld, door de Raad benoemd. Hij wordt op voorstel van de raad van bestuur door de Raad ontslagen.

2.   De voorzitter heeft zitting voor een periode van ten hoogste vijf jaar. Zijn mandaat kan worden verlengd.

3.   De benoeming en het ontslag van de ondervoorzitter of ondervoorzitters van het Bureau geschieden overeenkomstig de procedure van lid 1, de voorzitter gehoord.

4.   De Raad oefent het tuchtrechtelijke toezicht uit op de in de leden 1 en 3 bedoelde personeelsleden.

AFDELING 3

Raad van bestuur

Artikel 126

Instelling en bevoegdheden

1.   Bij het Bureau wordt een raad van bestuur ingesteld. Onverminderd de bevoegdheden die overeenkomstig afdeling 5 — begroting en financiële controle — aan het Begrotingscomité worden overgedragen, heeft de raad van bestuur de hierna omschreven bevoegdheden.

2.   De raad van bestuur stelt de in artikel 125 genoemde kandidatenlijsten op.

3.   Hij dient de voorzitter van advies over aangelegenheden die onder de bevoegdheden van het Bureau vallen.

4.   Hij wordt geraadpleegd voordat de richtlijnen betreffende het in het Bureau verrichte onderzoek worden aangenomen alsook in de andere in deze verordening genoemde gevallen.

5.   Hij kan de voorzitter en de Commissie adviezen geven en om inlichtingen verzoeken, indien hij dit noodzakelijk acht.

Artikel 127

Samenstelling

1.   De raad van bestuur bestaat uit een vertegenwoordiger van elk der lidstaten en een vertegenwoordiger van de Commissie, alsmede uit hun plaatsvervangers.

2.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de raad van bestuur bepaalde wijze doen bijstaan door adviseurs of deskundigen.

Artikel 128

Voorzitterschap

1.   De raad van bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een ondervoorzitter. De ondervoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter indien deze is verhinderd.

2.   De voorzitter en de ondervoorzitter hebben zitting voor een periode van drie jaar. Zij zijn herkiesbaar.

Artikel 129

Vergaderingen

1.   De raad van bestuur wordt door zijn voorzitter in vergadering bijeengeroepen.

2.   Tenzij de raad van bestuur anders beslist, neemt de voorzitter van het Bureau deel aan de beraadslagingen.

3.   De raad van bestuur houdt eenmaal per jaar een gewone vergadering; bovendien komt hij bijeen op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van de Commissie of van een derde van de lidstaten.

4.   De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.

5.   De raad van bestuur neemt zijn besluiten met gewone meerderheid van de stemmen van de vertegenwoordigers der lidstaten. Een meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers der lidstaten is vereist voor de besluiten die de raad van bestuur bevoegd is te nemen krachtens artikel 125, leden 1 en 3. In beide gevallen beschikt elke lidstaat over één stem.

6.   De raad van bestuur kan waarnemers op zijn vergaderingen uitnodigen.

7.   Het Bureau wordt belast met het secretariaat van de raad van bestuur.

AFDELING 4

Toepassing van de procedures

Artikel 130

Bevoegdheid

Tot het nemen van beslissingen in verband met de in deze verordening voorgeschreven procedures zijn bevoegd:

a)

de onderzoekers;

b)

de oppositieafdelingen;

c)

de afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden;

d)

de nietigheidsafdelingen;

e)

de kamers van beroep.

Artikel 131

Onderzoekers

Een onderzoeker is bevoegd, namens het Bureau beslissingen te nemen over aanvragen om inschrijving van Gemeenschapsmerken, alsook over de in de artikelen 36, 37 en 68 bedoelde aangelegenheden, tenzij een oppositieafdeling bevoegd is.

Artikel 132

Oppositieafdelingen

1.   Een oppositieafdeling is bevoegd, beslissingen te nemen over bezwaren tegen aanvragen om inschrijving van Gemeenschapsmerken.

2.   De oppositieafdelingen beslissen in een samenstelling van drie leden. Ten minste één lid moet jurist zijn. In een aantal bijzondere gevallen die in de uitvoeringsverordening worden genoemd, kunnen beslissingen evenwel door één enkel lid worden genomen.

Artikel 133

Afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden

1.   De afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden is bevoegd voor de krachtens deze verordening vereiste beslissingen die niet onder de bevoegdheid van een onderzoeker, een oppositieafdeling of een nietigheidsafdeling vallen. Zij is in het bijzonder bevoegd te beslissen over in het register van Gemeenschapsmerken op te nemen gegevens.

2.   Zij is tevens verantwoordelijk voor het bijhouden van de in artikel 93 bedoelde lijst van erkende gemachtigden.

3.   Een beslissing van de afdeling wordt genomen door een van haar leden.

Artikel 134

Nietigheidsafdelingen

1.   Een nietigheidsafdeling is bevoegd om beslissingen te nemen over vorderingen tot vervallenverklaring of nietigverklaring van Gemeenschapsmerken.

2.   De nietigheidsafdelingen beslissen in een samenstelling van drie leden. Ten minste één lid moet jurist zijn. In een aantal bijzondere gevallen die in de uitvoeringsverordening worden genoemd, kunnen beslissingen evenwel door één enkel lid worden genomen.

Artikel 135

Kamers van beroep

1.   De kamers van beroep zijn bevoegd zich uit te spreken over het beroep dat tegen beslissingen van de onderzoekers, de oppositieafdeling, de afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden en de nietigheidsafdeling is ingesteld.

2.   De kamers van beroep beslissen in een samenstelling van drie leden, onder wie ten minste twee juristen zijn. In een aantal bijzondere gevallen wordt beslist door een uitgebreide kamer die wordt voorgezeten door de voorzitter van de kamers van beroep, of door één enkel lid, dat jurist moet zijn.

3.   Om vast te stellen welke bijzondere gevallen tot de bevoegdheid van de uitgebreide kamer behoren, wordt rekening gehouden met de juridische moeilijkheid, met het belang van de zaak of bijzondere omstandigheden die ter rechtvaardiging dienen. In de genoemde gevallen kan de zaak naar de uitgebreide kamer worden doorverwezen door:

a)

het orgaan van de kamers van beroep, dat is opgericht overeenkomstig het in artikel 162, lid 3, bedoelde reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep;

b)

de kamer die de zaak behandelt.

4.   De samenstelling van de uitgebreide kamer en de voorschriften betreffende aanhangigmaking bij deze kamer worden vastgesteld overeenkomstig het in artikel 162, lid 3, bedoelde reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep.

5.   Om vast te stellen in welke bijzondere gevallen door één lid kan worden beslist, wordt rekening gehouden met de geringe moeilijkheid van de juridische of feitelijke vraagstukken, het beperkte belang van de betrokken zaak of het ontbreken van andere bijzondere omstandigheden. De beslissing om een zaak in bovengenoemde gevallen aan één lid toe te wijzen, wordt genomen door de kamer die de zaak behandelt. Verdere details worden vastgelegd in het in artikel 162, lid 3, bedoelde reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep.

Artikel 136

Onafhankelijkheid van de leden van de kamers van beroep

1.   De voorzitter van de kamers van beroep en de voorzitters van de kamers worden voor een periode van vijf jaar benoemd volgens de procedure van artikel 125 voor de benoeming van de voorzitter van het Bureau. Zij kunnen tijdens hun ambtsperiode niet van hun functie worden ontheven, tenzij daarvoor ernstige redenen bestaan en het Hof van Justitie op verzoek van de instantie die hen heeft benoemd, daartoe heeft beslist. Het mandaat van de voorzitter van de kamers van beroep en van de voorzitters van de kamers kan worden verlengd met telkens vijf jaar of tot hun pensionering indien zij de pensioengerechtigde leeftijd gedurende de nieuwe ambtstermijn bereiken.

De voorzitter van de kamers van beroep heeft onder meer bevoegdheden op het gebied van beheer en organisatie. Deze bestaan er met name in:

a)

het orgaan van de kamers van beroep voor te zitten, dat belast is met het bepalen van de voorschriften en de organisatie van het werk van de kamers, zoals bedoeld in het in artikel 162, lid 3, bedoelde reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep;

b)

zorg te dragen voor de uitvoering van de beslissingen van dit orgaan;

c)

de dossiers aan een kamer toe te kennen op basis van de objectieve criteria die zijn vastgesteld door het orgaan van de kamers van beroep;

d)

de voorzitter van het Bureau in kennis te stellen van de financieringsbehoeften van de kamers met het oog op de opstelling van een raming van de uitgaven.

De voorzitter van de kamers van beroep zit de uitgebreide kamer voor.

Verdere details worden vastgelegd in het in artikel 162, lid 3, bedoelde reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep.

2.   De leden van de kamers van beroep worden voor een periode van vijf jaar benoemd door de raad van bestuur. Hun mandaat kan worden verlengd met telkens vijf jaar of tot hun pensionering indien zij de pensioengerechtigde leeftijd gedurende de nieuwe ambtstermijn bereiken.

3.   De leden van de kamers van beroep kunnen niet van hun functie worden ontheven, tenzij daarvoor ernstige redenen bestaan en het Hof van Justitie daartoe heeft beslist nadat de kwestie op voorstel van de voorzitter van de kamers van beroep, na beraad met de voorzitter van de kamer waartoe het lid behoort, door de raad van bestuur aanhangig is gemaakt.

4.   De voorzitter van de kamers van beroep en de voorzitter en de leden van de kamers van beroep zijn onafhankelijk. Bij hun beslissingen zijn zij aan geen enkele aanwijzing gebonden.

5.   De voorzitter van de kamers van beroep en de voorzitters en de leden van de kamers van beroep mogen geen onderzoeker zijn of lid van een oppositieafdeling, van de afdeling merken- en Gemeenschapsmodellenadministratie en juridische aangelegenheden of van een nietigheidsafdeling.

Artikel 137

Uitsluiting, verschoning en wraking

1.   De onderzoekers en de leden van de in het Bureau gevormde afdelingen en van de kamers van beroep mogen niet aan de behandeling van een zaak deelnemen, indien zij bij de zaak een persoonlijk belang hebben of indien zij daarin eerder als vertegenwoordiger van een van de partijen opgetreden zijn. Twee van de drie leden van een oppositieafdeling mogen niet aan het onderzoek van de aanvrage deelgenomen hebben. De leden van de nietigheidsafdelingen mogen niet deelnemen aan de behandeling van een zaak, indien zij bij de inschrijving van het merk of de oppositieprocedure betrokken zijn geweest bij de eindbeslissing. De leden van de kamers van beroep mogen niet aan een beroepsprocedure deelnemen, indien zij deel hebben genomen aan de beslissing waartegen beroep is ingesteld.

2.   Indien een lid van een afdeling of van een kamer van beroep, om een van de in lid 1 genoemde redenen of om een andere reden, van oordeel is dat hij niet kan deelnemen aan de behandeling van een zaak, stelt hij de afdeling of de kamer hiervan in kennis.

3.   De onderzoekers en de leden van de afdelingen of van een kamer van beroep kunnen door elke partij worden gewraakt om een van de in lid 1 genoemde redenen of indien aan hun onpartijdigheid kan worden getwijfeld. Wraking is niet ontvankelijk indien de betrokken partij een proceshandeling heeft verricht, ofschoon zij reeds kennis droeg van de reden tot wraking. Wraking kan niet gegrond zijn op de nationaliteit van een onderzoeker of van een lid.

4.   In de gevallen bedoeld in de leden 2 en 3 beslissen de afdelingen en de kamers van beroep zonder dat het betrokken lid daaraan deelneemt. Voor het nemen van deze beslissing wordt het lid dat niet deelneemt of gewraakt is, in de afdeling of de kamer vervangen door zijn plaatsvervanger.

AFDELING 5

Begroting en financiële controle

Artikel 138

Begrotingscomité

1.   Binnen het Bureau wordt een Begrotingscomité ingesteld. Het Begrotingscomité heeft de bevoegdheden die daaraan in deze afdeling en in artikel 38, lid 4, worden toegekend.

2.   Artikel 126, lid 6, de artikelen 127, 128 alsmede 129, leden 1 tot en met 4 en 6 en 7, zijn van toepassing op het Begrotingscomité.

3.   Het Begrotingscomité besluit bij gewone meerderheid van de vertegenwoordigers van de lidstaten. Voor de besluiten waartoe het Begrotingscomité op grond van artikel 38, lid 4, artikel 140, lid 3, en artikel 143 bevoegd is, is evenwel een drievierde meerderheid van de vertegenwoordigers van de lidstaten vereist. In beide gevallen beschikt elke lidstaat over één stem.

Artikel 139

Begroting

1.   Alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau worden voor ieder begrotingsjaar geraamd en in de begroting van het Bureau opgenomen; het begrotingsjaar stemt overeen met het kalenderjaar.

2.   Op de begroting moeten de ontvangsten en uitgaven in evenwicht zijn.

3.   De begrotingsontvangsten omvatten, onverminderd andere ontvangsten, de inkomsten aan taksen die op grond van het reglement inzake de taksen moeten worden betaald, de inkomsten aan taksen die op grond van het in artikel 140 van deze verordening genoemde Protocol van Madrid moeten worden betaald voor een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen alsmede andere betalingen aan de overeenkomstsluitende partijen bij het Protocol van Madrid, de inkomsten aan de in artikel 106 quater van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (10) bedoelde taksen die op grond van de Akte van Genève moeten worden betaald voor een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen en, voor zover noodzakelijk, een subsidie die in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, afdeling Commissie, in een specifiek begrotingsonderdeel wordt opgenomen.

Artikel 140

Opstelling van de begroting

1.   De voorzitter stelt jaarlijks voor het volgende begrotingsjaar een raming van ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en doet deze, alsmede een lijst van het aantal ambten, uiterlijk op 31 maart van ieder jaar aan het Begrotingscomité toekomen.

2.   Voor zover de begrotingsramingen in een subsidie van de Gemeenschap voorzien, doet het Begrotingscomité deze raming onverwijld aan de Commissie toekomen die haar aan de begrotingsautoriteit van de Gemeenschappen doorstuurt. De Commissie kan aan de raming een advies met een afwijkende raming toevoegen.

3.   Het Begrotingscomité stelt de begroting vast, die ook de lijst van het aantal ambten van het Bureau omvat. Voor zover de raming in een subsidie ten laste van de algemene begroting van de Gemeenschappen voorziet, wordt de begroting van het Bureau in voorkomend geval aangepast.

Artikel 141

Controle

1.   Bij het Bureau wordt de functie van intern controleur gecreëerd, die moet worden uitgeoefend met inachtneming van de geldende internationale normen. De interne controleur wordt benoemd door de voorzitter en legt tegenover hem verantwoording af over de controle op de goede werking van de systemen en procedures voor de uitvoering van de begroting van het Bureau.

2.   De interne controleur adviseert de voorzitter bij het beheersen van de risico’s door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheersystemen en controlesystemen en aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

3.   De ordonnateur is belast met het invoeren van interne controlesystemen en controleprocedures die zijn toegesneden op de uitvoering van zijn taken.

Artikel 142

Rekening en verantwoording

1.   De voorzitter doet de Commissie, het Europees Parlement, het Begrotingscomité en de Rekenkamer uiterlijk op 31 maart van elk jaar de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau in het afgelopen begrotingsjaar toekomen. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag.

2.   Het Begrotingscomtié verleent de voorzitter van het Bureau kwijting voor de uitvoering van de begroting.

Artikel 143

Financiële bepalingen

Na advies van de Commissie en van de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen stelt het Begrotingscomité de interne financiële bepalingen vast waarin met name de wijze van opstelling en uitvoering van de begroting van het Bureau worden geregeld. Voor de financiële bepalingen wordt, voor zover dit verenigbaar is met het eigen karakter van het Bureau, uitgegaan van de financiële reglementen van andere door de Gemeenschap ingestelde organen.

Artikel 144

Reglement inzake de taksen

1.   In het reglement inzake de taksen worden met name het bedrag van de taksen en de wijze van betaling vastgesteld.

2.   Het bedrag van de taksen moet zodanig worden vastgesteld, dat met de daaruit voortvloeiende ontvangsten in beginsel het evenwicht in de begroting van het Bureau kan worden gehandhaafd.

3.   Het reglement inzake de taksen wordt volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld en gewijzigd.

TITEL XIII

INTERNATIONALE INSCHRIJVING VAN MERKEN

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 145

Toepassing van bepalingen

Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn deze verordening en haar uitvoeringsverordeningen van toepassing op aanvragen voor een internationale inschrijving uit hoofde van het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, aangenomen te Madrid op 27 juni 1989 („internationale aanvragen”, respectievelijk „het Protocol van Madrid”), die zijn gebaseerd op een aanvrage voor een Gemeenschapsmerk of op een Gemeenschapsmerk, en op inschrijvingen van een merk in het internationale register dat door het Internationale Bureau van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom wordt bijgehouden („internationale inschrijvingen”, respectievelijk „het Internationale Bureau”), waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen.

AFDELING 2

Internationale inschrijving op basis van een aanvrage voor een Gemeenschapsmerk of op basis van een Gemeenschapsmerk

Artikel 146

Indiening van een internationale aanvrage

1.   Internationale aanvragen in de zin van artikel 3 van het Protocol van Madrid, die op een aanvrage om een Gemeenschapsmerk of op een Gemeenschapsmerk gebaseerd zijn, worden bij het Bureau ingediend.

2.   Wanneer een internationale aanvrage wordt ingediend, voordat het merk waarop de internationale inschrijving moet zijn gebaseerd, als Gemeenschapsmerk is ingeschreven, moet de aanvrager van de internationale inschrijving aangeven, of de internationale inschrijving moet worden gebaseerd op een aanvrage voor of op een inschrijving van een Gemeenschapsmerk. Wanneer de internationale inschrijving op een Gemeenschapsmerk moet worden gebaseerd, wanneer dat ingeschreven is, wordt de internationale inschrijving door het Bureau geacht ontvangen te zijn op de datum van inschrijving van het Gemeenschapsmerk.

Artikel 147

Vorm en inhoud van de internationale aanvrage

1.   De internationale aanvrage wordt ingediend in een van de officiële talen van de Europese Gemeenschap, met gebruikmaking van een formulier dat door het Bureau wordt verstrekt. Tenzij de aanvrager bij de indiening van de internationale aanvrage op dat formulier iets anders heeft aangegeven, voert het Bureau een gestandaardiseerde briefwisseling met de aanvrager in de taal van de aanvrage.

2.   Indien de internationale aanvrage wordt ingediend in een taal die niet een van de talen is die overeenkomstig het Protocol van Madrid zijn toegestaan, moet de aanvrager een van deze talen opgeven als tweede taal. Deze tweede taal wordt de taal waarin het Bureau de internationale aanvrage bij het Internationale Bureau indient.

3.   Indien de internationale aanvrage wordt ingediend in een andere taal dan een van de talen die overeenkomstig het Protocol van Madrid voor de indiening van internationale aanvragen zijn toegestaan, kan de aanvrager een vertaling verstrekken van de lijst van waren of diensten in de taal waarin de internationale aanvrage uit hoofde van lid 2 bij het Internationale Bureau moet worden ingediend.

4.   Het Bureau doet de internationale aanvrage zo spoedig mogelijk aan het Internationale Bureau toekomen.

5.   Bij de indiening van een internationale aanvrage moet een taks aan het Bureau worden betaald. In het in artikel 146, lid 2, tweede zin, bedoelde geval moet de taks op de datum van de inschrijving van het Gemeenschapsmerk worden betaald. De aanvrage wordt eerst geacht te zijn ingediend, nadat de verschuldigde taks is betaald.

6.   De internationale aanvrage moet voldoen aan de desbetreffende voorwaarden die zijn vastgesteld in de uitvoeringsverordening.

Artikel 148

Aantekening in het dossier en in het register

1.   De datum en het nummer van een internationale inschrijving die op een aanvrage voor een Gemeenschapsmerk gebaseerd is, worden in het dossier betreffende laatstgenoemde aanvrage aangetekend. Wanneer de aanvrage tot een Gemeenschapsmerk leidt, worden de datum en het nummer van de internationale inschrijving in het register aangetekend.

2.   De datum en het nummer van een internationale inschrijving die op een Gemeenschapsmerk gebaseerd is, worden in het register aangetekend.

Artikel 149

Verzoek om territoriale uitstrekking na de internationale inschrijving

Een verzoek om territoriale uitstrekking dat overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid na de internationale inschrijving wordt gedaan, kan door tussenkomst van het Bureau worden ingediend. Het verzoek moet worden ingediend in de taal waarin de internationale aanvrage ter uitvoering van artikel 147 is gesteld.

Artikel 150

Internationale taksen

Alle taksen die uit hoofde van het Protocol van Madrid aan het Internationale Bureau verschuldigd zijn, moeten rechtstreeks aan het Internationale Bureau worden betaald.

AFDELING 3

Internationale inschrijvingen waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen

Artikel 151

Rechtsgevolgen van internationale inschrijvingen waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen

1.   Een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, heeft vanaf de datum van de inschrijving overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid of vanaf de datum van de latere aanwijzing van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid dezelfde rechtsgevolgen als een aanvrage om een Gemeenschapsmerk.

2.   Indien er geen kennisgeving van weigering van bescherming overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van het Protocol van Madrid heeft plaatsgevonden of indien een zodanige weigering is ingetrokken, heeft de internationale inschrijving van een merk waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, vanaf de in lid 1 bedoelde datum dezelfde rechtsgevolgen als de inschrijving van een merk als Gemeenschapsmerk.

3.   Met het oog op de toepassing van artikel 9, lid 3, treedt de publicatie overeenkomstig artikel 152, lid 1, van de bijzonderheden van de internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, in de plaats van de publicatie van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk en treedt de publicatie overeenkomstig artikel 152, lid 2, in de plaats van de publicatie van de inschrijving van een Gemeenschapsmerk.

Artikel 152

Publicatie

1.   Het Bureau publiceert de datum van de inschrijving van een merk waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid ofwel de datum van de latere aanwijzing van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid, alsmede de taal waarin de internationale aanvrage is gesteld en de tweede taal die door de indiener is vermeld, alsook het nummer van de internationale inschrijving en de datum waarop het Internationale Bureau deze inschrijving openbaar heeft gemaakt in het blad dat het uitgeeft, een reproductie van het merk alsmede de nummers van de klassen van de waren of diensten waarvoor bescherming wordt gevraagd.

2.   Indien er geen kennisgeving van weigering van bescherming overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van het Protocol van Madrid heeft plaatsgevonden, of indien een zodanige weigering is ingetrokken, publiceert het Bureau dit feit, alsmede het nummer van de internationale inschrijving en, in voorkomend geval, de datum waarop het Internationale Bureau deze inschrijving openbaar heeft gemaakt in het blad dat het uitgeeft.

Artikel 153

Anciënniteit

1.   De aanvrager van een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, kan in de internationale aanvrage een beroep doen op de anciënniteit van een in een lidstaat ingeschreven ouder merk, met inbegrip van een in de Benelux ingeschreven ouder merk, of een ouder merk waarvoor krachtens een internationale regeling een inschrijving met rechtsgevolgen in een lidstaat bestaat, zoals bepaald in artikel 34.

2.   De houder van een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, kan vanaf de datum van publicatie van de rechtsgevolgen van een dergelijke inschrijving overeenkomstig artikel 152, lid 2, voor het bureau de anciënniteit inroepen van een in een lidstaat ingeschreven ouder merk, met inbegrip van een in de Benelux ingeschreven ouder merk of een ouder merk waarvoor krachtens een internationale regeling een inschrijving met rechtsgevolgen in een lidstaat bestaat, zoals bepaald in artikel 35. Het Bureau stelt daarvan het Internationale Bureau op de hoogte.

Artikel 154

Onderzoek met betrekking tot absolute weigeringsgronden

1.   Internationale inschrijvingen waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, worden op dezelfde wijze als aanvragen om een Gemeenschapsmerk aan een onderzoek met betrekking tot absolute weigeringsgronden onderworpen.

2.   De bescherming van een internationale inschrijving kan pas worden geweigerd, nadat de houder van de internationale inschrijving in de gelegenheid is gesteld om ten aanzien van de Europese Gemeenschap afstand van de bescherming te doen of deze te beperken of zijn opmerkingen kenbaar te maken.

3.   De weigering van bescherming treedt in de plaats van de afwijzing van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk.

4.   Wanneer een beslissing op grond van dit artikel om bescherming van een internationale inschrijving te weigeren, definitief is of wanneer de houder van een internationale inschrijving overeenkomstig lid 2 ten aanzien van de Europese Gemeenschap afstand van de bescherming heeft gedaan, betaalt het Bureau een in de uitvoeringsverordening vastgesteld gedeelte van de individuele taks aan de houder van de internationale inschrijving terug.

Artikel 155

Recherche

1.   Zodra aan het Bureau een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, ter kennis is gebracht, stelt het een communautair rechercheverslag op, zoals bepaald in artikel 38, lid 1.

2.   Zodra aan het Bureau een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, ter kennis is gebracht, zendt het aan de centrale dienst voor de industriële eigendom van elke lidstaat die zijn besluit om in het eigen merkenregister recherche te verrichten aan het Bureau heeft meegedeeld, een kopie daarvan toe, zoals bepaald in artikel 38, lid 2.

3.   Artikel 38, leden 3 tot en met 6, is mutatis mutandis van toepassing.

4.   Het Bureau geeft aan de houders van oudere Gemeenschapsmerken en aan de rechthebbenden op oudere aanvragen om een Gemeenschapsmerk, die in het communautaire rechercheverslag zijn vermeld, kennis van de publicatie overeenkomstig artikel 152, lid 1, van de internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen.

Artikel 156

Oppositie

1.   Tegen internationale inschrijvingen waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, kan op dezelfde wijze oppositie worden ingesteld als tegen gepubliceerde aanvragen om een Gemeenschapsmerk.

2.   De oppositie moet worden ingesteld binnen een termijn van drie maanden die zes maanden na de datum van publicatie overeenkomstig artikel 152, lid 1, begint. De oppositie wordt eerst geacht volgens de regels ingesteld te zijn nadat de oppositietaks is betaald.

3.   De weigering van bescherming treedt in de plaats van de afwijzing van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk.

4.   Wanneer een beslissing op grond van dit artikel om bescherming van een internationale inschrijving te weigeren, definitief is of wanneer de houder van de internationale inschrijving ten aanzien van de Europese Gemeenschap afstand van de bescherming heeft gedaan, voordat een op grond van dit artikel genomen beslissing definitief is, betaalt het Bureau een in de uitvoeringsverordening vastgesteld gedeelte van de individuele taks aan de houder van de internationale inschrijving terug.

Artikel 157

Internationale inschrijving in de plaats van een Gemeenschapsmerk

Het Bureau tekent op verzoek in het register aan, dat een internationale inschrijving wordt geacht in de plaats van een Gemeenschapsmerk te zijn getreden overeenkomstig artikel 4 bis van het Protocol van Madrid.

Artikel 158

Nietigverklaring van een internationale inschrijving

1.   Een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, kan nietig worden verklaard.

2.   Het verzoek tot nietigverklaring van een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, treedt in de plaats van een verzoek tot vervallenverklaring zoals bedoeld in artikel 51 of een verzoek tot nietigverklaring zoals bedoeld in artikel 52 of 53.

Artikel 159

Omzetting van een aanwijzing van de Europese Gemeenschap die via een internationale inschrijving plaatsvindt, in een aanvrage om een nationaal merk of in een aanwijzing van lidstaten

1.   Wanneer een aanwijzing van de Europese Gemeenschap die via een internationale inschrijving plaatsvindt, wordt geweigerd of geen rechtsgevolgen meer heeft, kan de houder van de internationale inschrijving verzoeken om de omzetting van de aanwijzing van de Europese Gemeenschap:

a)

in een aanvrage om een nationaal merk overeenkomstig de artikelen 112, 113 en 114, of

b)

in de aanwijzing van een lidstaat die partij is bij het Protocol van Madrid of bij de op 14 april 1891 te Madrid aangenomen Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd (de „Schikking van Madrid”), voor zover het op de datum van de aanvrage om omzetting mogelijk was die lidstaat rechtstreeks aan te wijzen op basis van het Protocol van Madrid of de Schikking van Madrid. De artikelen 112, 113 en 114 zijn van toepassing.

2.   De aanvrage om een nationaal merk of de aanwijzing van een lidstaat die partij is bij het Protocol van Madrid of bij de Schikking van Madrid welke uit de omzetting van de aanwijzing van de Europese Gemeenschap via een internationale inschrijving voortvloeit, draagt in de betrokken lidstaat de datum van de internationale inschrijving, overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid of de datum van aanwijzing van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol, indien deze aanwijzing na de internationale inschrijving heeft plaatsgevonden, of de datum van voorrang van die inschrijving, en heeft, waar nodig, de anciënniteit van een merk van de betrokken lidstaat, waarop op grond van artikel 153 een beroep wordt gedaan.

3.   Het verzoek tot omzetting wordt gepubliceerd.

Artikel 160

Gebruik van een merk dat het voorwerp van een internationale inschrijving vormt

Voor de toepassing van artikel 15, lid 1, artikel 42, lid 2, artikel 51, lid 1, onder a), en artikel 57, lid 2, treedt de datum van de publicatie overeenkomstig artikel 152, lid 2, in de plaats van de datum van inschrijving met het oog op de vaststelling van de datum waarop het merk dat het voorwerp vormt van de internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, in de Gemeenschap normaal gebruikt moet worden.

Artikel 161

Omzetting

1.   Onverminderd het bepaalde in lid 2, zijn de bepalingen die van toepassing zijn op aanvragen voor een Gemeenschapsmerk, van overeenkomstige toepassing op verzoeken tot omzetting van een internationale inschrijving in een aanvrage om een Gemeenschapsmerk overeenkomstig artikel 9 quinquies van het Protocol van Madrid.

2.   Wanneer het verzoek tot omzetting betrekking heeft op een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, waarvan de bijzonderheden overeenkomstig artikel 152, lid 2, zijn gepubliceerd, zijn de artikelen 37 tot en met 42 niet van toepassing.

TITEL XIV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 162

Communautaire uitvoeringsbepalingen

1.   De wijze van toepassing van deze verordening wordt vastgesteld in een uitvoeringsverordening.

2.   Naast de in de voorgaande artikelen vastgestelde taksen worden overeenkomstig de uitvoeringsverordening taksen geheven over de hierna opgesomde handelingen:

a)

laattijdige betaling van de inschrijvingstaks;

b)

afgifte van duplicaten van het inschrijvingsbewijs;

c)

inschrijving van een licentie of een ander recht inzake een Gemeenschapsmerk;

d)

inschrijving van een licentie of een ander recht inzake een aanvrage om een Gemeenschapsmerk;

e)

doorhaling van de inschrijving van licenties en andere rechten;

f)

wijziging van een ingeschreven Gemeenschapsmerk;

g)

afgifte van uittreksels uit het register;

h)

inzage in de dossiers;

i)

afgifte van afschriften van dossierstukken;

j)

afgifte van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift;

k)

mededeling van gegevens uit de dossiers;

l)

verificatie van de proceskosten die moeten worden vergoed.

3.   De uitvoeringsverordening en het reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep worden volgens de in artikel 163, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld en gewijzigd.

Artikel 163

Instelling van een comité en een procedure voor het vaststellen van de uitvoeringsbepalingen

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, „Comité voor vraagstukken inzake de taksen, de uitvoeringsverordening en de procesvoering voor de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)” te noemen.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 164

Verenigbaarheid met andere communautairrechtelijke bepalingen

Deze verordening laat Verordening (EG) nr. 510/2006, en met name artikel 14 daarvan, onverlet.

Artikel 165

Bepalingen betreffende de uitbreiding van de Gemeenschap

1.   Vanaf de datum van toetreding van Bulgarije, Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije, hierna „de nieuwe lidstaten” te noemen, wordt de geldigheid van een voor de desbetreffende datum van toetreding uit hoofde van deze verordening ingeschreven of aangevraagd Gemeenschapsmerk uitgebreid tot het grondgebied van de nieuwe lidstaten, waardoor het dezelfde rechtsgevolgen in de gehele Gemeenschap krijgt.

2.   De inschrijving van een Gemeenschapsmerk waarvoor op de datum van toetreding een aanvrage is ingediend, kan niet worden geweigerd op basis van één van de in artikel 7, lid 1, vermelde absolute weigeringsgronden, indien die gronden louter wegens de toetreding van een nieuwe lidstaat van toepassing worden.

3.   Tegen de inschrijving van een Gemeenschapsmerk die is aangevraagd tijdens de periode van zes maanden die aan de datum van toetreding voorafgaat, kan krachtens artikel 41 oppositie worden ingesteld indien in een nieuwe lidstaat vóór de toetreding een ouder merk of een ander ouder recht in de zin van artikel 8 was verworven, op voorwaarde dat het te goeder trouw is verkregen en dat de datum van indiening, of, waar van toepassing, de voorrangsdatum of de datum van verkrijging in de nieuwe lidstaat van het oudere merk of andere oudere recht voorafgaat aan de datum van indiening of, waar van toepassing, de voorrangsdatum van het aangevraagde Gemeenschapsmerk.

4.   Een Gemeenschapsmerk als bedoeld in lid 1, kan niet ongeldig worden verklaard,

a)

op grond van artikel 52, wanneer de gronden voor ongeldigheid alleen voortspruiten uit de toetreding van een nieuwe lidstaat;

b)

op grond van artikel 53, leden 1 en 2, indien het oudere nationale merk voor de datum van toetreding in een nieuwe lidstaat is ingeschreven, aangevraagd of verkregen.

5.   Het gebruik van een Gemeenschapsmerk als bedoeld in lid 1, kan overeenkomstig de artikelen 110 en 111 worden verboden, indien het oudere merk of oudere recht in de nieuwe lidstaat voor de datum van toetreding van die staat te goeder trouw is ingeschreven, aangevraagd of verkregen, dan wel, in voorkomend geval, een voorrangsdatum van vóór de toetreding van de staat had.

Artikel 166

Intrekking

Verordening (EG) nr. 40/94, zoals gewijzigd bij de in bijlage I vermelden teksten, wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 167

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   De lidstaten treffen de voor de toepassing van de artikelen 95 en 114 vereiste maatregelen binnen drie jaar na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 40/94.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

I. LANGER


(1)  PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 79.

(2)  PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1.

(3)  Zie bijlage I.

(4)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(6)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(7)  PB L 110 van 20.4.2001, blz. 28.

(8)  PB L 125 van 5.5.2001, blz. 15.

(9)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(10)  PB L 3 van 5.1.2002, blz. 1.


BIJLAGE I

Ingetrokken verordening met de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(als bedoeld in artikel 166)

Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad

(PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 3288/94 van de Raad

(PB L 349 van 31.12.1994, blz. 83)

 

Verordening (EG) nr. 807/2003 van de Raad

(PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36)

uitsluitend punt 48 van bijlage III

Verordening (EG) nr. 1653/2003 van de Raad

(PB L 245 van 29.9.2003, blz. 36)

 

Verordening (EG) nr. 1992/2003 van de Raad

(PB L 296 van 14.11.2003, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 422/2004 van de Raad

(PB L 70 van 9.3.2004, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 1891/2006 van de Raad

(PB L 386 van 29.12.2006, blz. 14)

Verordening (EG) nr. 1891/2006 van de Raad

Bijlage II, deel 4 C I, van de Toetredingsakte 2003

(PB L 236 van 23.9.2003, blz. 342)

 

Bijlage III, punt 1.I, van de Toetredingsakte 2005

(PB L 157 van 21.6.2005, blz. 231)

 


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 40/94

De onderhavige verordening

Artikelen 1 tot en met 14

Artikelen 1 tot en met 14

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 1, eerste alinea

Artikel 15, lid 2, aanhef

Artikel 15, lid 1, tweede alinea, aanhef

Artikel 15, lid 2, onder a)

Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a)

Artikel 15, lid 2, onder b)

Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder b)

Artikel 15, lid 3

Artikel 15, lid 2

Artikelen 16 tot en met 36

Artikelen 16 tot en met 36

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 37

Artikel 39

Artikel 38

Artikel 40

Artikel 39

Artikel 41

Artikel 40

Artikel 42

Artikel 41

Artikel 43

Artikel 42

Artikel 44

Artikel 43

Artikel 44 bis

Artikel 44

Artikelen 45 tot en met 48

Artikel 45 tot en met 48

Artikel 48 bis

Artikel 49

Artikel 49

Artikel 50

Artikel 50

Artikel 51

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 52

Artikel 53

Artikel 53

Artikel 54

Artikel 54

Artikel 55

Artikel 55

Artikel 56

Artikel 56

Artikel 57

Artikel 57

Artikel 58

Artikel 58

Artikel 59

Artikel 59

Artikel 60

Artikel 60

Artikel 61

Artikel 60 bis

Artikel 62

Artikel 61

Artikel 63

Artikel 62

Artikel 64

Artikel 63

Artikel 65

Artikel 64

Artikel 66

Artikel 65

Artikel 67

Artikel 66

Artikel 68

Artikel 67

Artikel 69

Artikel 68

Artikel 70

Artikel 69

Artikel 71

Artikel 70

Artikel 72

Artikel 71

Artikel 73

Artikel 72

Artikel 74

Artikel 73

Artikel 75

Artikel 74

Artikel 76

Artikel 75

Artikel 77

Artikel 76

Artikel 78

Artikel 77

Artikel 79

Artikel 77 bis

Artikel 80

Artikel 78

Artikel 81

Artikel 78 bis

Artikel 82

Artikel 79

Artikel 83

Artikel 80

Artikel 84

Artikel 81

Artikel 85

Artikel 82

Artikel 86

Artikel 83

Artikel 87

Artikel 84

Artikel 88

Artikel 85

Artikel 89

Artikel 86

Artikel 90

Artikel 87

Artikel 91

Artikel 88

Artikel 92

Artikel 89

Artikel 93

Artikel 90

Artikel 94

Artikel 91

Artikel 95

Artikel 92

Artikel 96

Artikel 93

Artikel 97

Artikel 94, lid 1, aanhef

Artikel 98, lid 1, aanhef

Artikel 94, lid 1, eerste streepje

Artikel 98, lid 1, onder a)

Artikel 94, lid 1, tweede streepje

Artikel 98, lid 1, onder b)

Artikel 94, lid 2

Artikel 98, lid 2

Artikel 95

Artikel 99

Artikel 96

Artikel 100

Artikel 97

Artikel 101

Artikel 98

Artikel 102

Artikel 99

Artikel 103

Artikel 100

Artikel 104

Artikel 101

Artikel 105

Artikel 102

Artikel 106

Artikel 103

Artikel 107

Artikel 104

Artikel 108

Artikel 105

Artikel 109

Artikel 106

Artikel 110

Artikel 107

Artikel 111

Artikel 108

Artikel 112

Artikel 109

Artikel 113

Artikel 110

Artikel 114

Artikel 111

Artikel 115

Artikel 112

Artikel 116

Artikel 113

Artikel 117

Artikel 114

Artikel 118

Artikel 115

Artikel 119

Artikel 116

Artikel 120

Artikel 117

Artikel 121

Artikel 118

Artikel 122

Artikel 118 bis

Artikel 123

Artikel 119

Artikel 124

Artikel 120

Artikel 125

Artikel 121, leden 1 en 2

Artikel 126, leden 1 en 2

Artikel 121, lid 3

Artikel 121, lid 4

Artikel 126, lid 3

Artikel 121, lid 5

Artikel 126, lid 4

Artikel 121, lid 6

Artikel 126, lid 5

Artikel 122

Artikel 127

Artikel 123

Artikel 128

Artikel 124

Artikel 129

Artikel 125

Artikel 130

Artikel 126

Artikel 131

Artikel 127

Artikel 132

Artikel 128

Artikel 133

Artikel 129

Artikel 134

Artikel 130

Artikel 135

Artikel 131

Artikel 136

Artikel 132

Artikel 137

Artikel 133

Artikel 138

Artikel 134

Artikel 139

Artikel 135

Artikel 140

Artikel 136

Artikel 141

Artikel 137

Artikel 142

Artikel 138

Artikel 143

Artikel 139

Artikel 144

Artikel 140

Artikel 145

Artikel 141

Artikel 146

Artikel 142

Artikel 147

Artikel 143

Artikel 148

Artikel 144

Artikel 149

Artikel 145

Artikel 150

Artikel 146

Artikel 151

Artikel 147

Artikel 152

Artikel 148

Artikel 153

Artikel 149

Artikel 154

Artikel 150

Artikel 155

Artikel 151

Artikel 156

Artikel 152

Artikel 157

Artikel 153

Artikel 158

Artikel 154

Artikel 159

Artikel 155

Artikel 160

Artikel 156

Artikel 161

Artikel 157, lid 1

Artikel 162, lid 1

Artikel 157, lid 2, aanhef

Artikel 162, lid 2, aanhef

Artikel 157, lid 2, punt 2

Artikel 162, lid 2, onder a)

Artikel 157, lid 2, punt 3

Artikel 162, lid 2, onder b)

Artikel 157, lid 2, punt 5

Artikel 162, lid 2, onder c)

Artikel 157, lid 2, punt 6

Artikel 162, lid 2, onder d)

Artikel 157, lid 2, punt 7

Artikel 162, lid 2, onder e)

Artikel 157, lid 2, punt 8

Artikel 162, lid 2, onder f)

Artikel 157, lid 2, punt 9

Artikel 162, lid 2, onder g)

Artikel 157, lid 2, punt 10

Artikel 162, lid 2, punt h)

Artikel 157, lid 2, punt 11

Artikel 162, lid 2, onder i)

Artikel 157, lid 2, punt 12

Artikel 162, lid 2, onder j)

Artikel 157, lid 2, punt 13

Artikel 162, lid 2, onder k)

Artikel 157, lid 2, punt 14

Artikel 162, lid 2, onder l)

Artikel 157, lid 3

Artikel 162, lid 3

Artikel 158

Artikel 163

Artikel 159

Artikel 164

Artikel 159 bis, leden 1, 2 en 3

Artikel 165, leden 1, 2 en 3

Artikel 159 bis, lid 4, aanhef

Artikel 165, lid 4, aanhef

Artikel 159 bis, lid 4, eerste streepje

Artikel 165, lid 4, onder a)

Artikel 159 bis, lid 4, tweede streepje

Artikel 165, lid 4, onder b)

Artikel 159 bis, lid 5

Artikel 165, lid 5

Artikel 166

Artikel 160, lid 1

Artikel 167, lid 1

Artikel 160, lid 2

Artikel 167, lid 2

Artikel 160, leden 3 en 4

Bijlage I

Bijlage II