4.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 34/11


VERORDENING (EG) Nr. 103/2009 VAN DE COMMISSIE

van 3 februari 2009

tot wijziging van de bijlagen VII en IX bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 23, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij dieren. Zij is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong.

(2)

In bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 zijn uitroeiingsmaatregelen vastgesteld die moeten worden genomen na bevestiging van een TSE bij schapen en geiten.

(3)

Bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren, embryo’s, eicellen en producten van dierlijke oorsprong.

(4)

Op 6 november 2008 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een advies uitgebracht over het risico van blootstelling van mensen en dieren aan TSE’s door melk en melkproducten afkomstig van kleine herkauwers (2). In dat advies concludeert de EFSA dat klassieke scrapie via melk of colostrum van het moederdier op het lam kan worden overgedragen. Verder verklaarde de EFSA dat het gebruik van melk en melkproducten van een koppel met klassieke scrapie voor mensen en dieren een risico van blootstelling aan een TSE kan inhouden. Bovendien concludeerde de EFSA dat de blootstelling van mensen en dieren door zuivelproducten van kleine herkauwers naar verwachting zal dalen als gevolg van de fokprogramma’s voor scrapieresistentie. Wat atypische scrapie betreft stelt de EFSA dat de overdraagbaarheid van de ziekteverwekker via melk mogelijk beperkt wordt doordat die ziekteverwekker zich in het organisme van de getroffen dieren kennelijk in geringe mate verspreidt. Over BSE merkt de EFSA op dat er geen informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van infectiviteit of PrPSc in het colostrum en de melk van kleine herkauwers die BSE hebben. Gezien de vroege, progressieve perifere verspreiding van de BSE-verwekker in experimenteel besmette vatbare schapen concludeerde de EFSA echter dat het waarschijnlijk is dat het colostrum en de melk van met BSE besmette vatbare kleine herkauwers besmettelijk is.

(5)

Gezien deze nieuwe wetenschappelijke elementen, met name de bewezen overdraagbaarheid van klassieke scrapie van het moederdier op het lam via de melk, moeten er nu tijdig nieuwe beschermende maatregelen voor melk en melkproducten, afkomstig van met klassieke scrapie besmette koppels, worden vastgesteld om te voorkomen dat klassieke scrapie via de voeding naar andere koppels herkauwers wordt verspreid.

(6)

Om eenzelfde veiligheidsniveau voor ingevoerde melk en melkproducten van schapen en geiten te garanderen moeten soortgelijke maatregelen gelden voor de invoer in de Gemeenschap.

(7)

Verordening (EG) nr. 999/2001 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen VII en IX bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 februari 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)  The EFSA Journal (2008) 849, 1-47.


BIJLAGE

De bijlagen VII en IX bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage VII, hoofdstuk A, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 2.2 komt als volgt te luiden:

„2.2

Indien bij een schaap of geit op een bedrijf in een lidstaat een TSE wordt vermoed, geldt voor alle andere schapen en geiten op dat bedrijf een officiële verplaatsingsbeperking totdat de resultaten van de bevestigende onderzoeken beschikbaar zijn. Indien uit bewijsmateriaal blijkt dat het bedrijf waarop het dier zich bevond toen de TSE werd vermoed, waarschijnlijk niet het bedrijf is waar het dier aan de TSE kon zijn blootgesteld, kan de bevoegde autoriteit, afhankelijk van de beschikbare epidemiologische informatie, besluiten andere bedrijven, dan wel alleen het bedrijf waar de besmetting heeft plaatsgevonden onder officieel toezicht te plaatsen. De melk en melkproducten van de schapen en geiten op het bedrijf dat onder officieel toezicht geplaatst is, die zich op dat bedrijf bevinden vanaf de datum waarop de TSE wordt vermoed totdat de resultaten van de bevestigende onderzoeken beschikbaar zijn, worden alleen op dat bedrijf gebruikt.”;

b)

punt 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) komt als volgt te luiden:

„a)

als BSE niet kan worden uitgesloten op grond van de resultaten van een overeenkomstig de procedure van bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), uitgevoerd ringonderzoek, het doden en volledig vernietigen van alle dieren, embryo’s en eicellen die in het kader van het in punt 1, onder b), tweede tot en met vijfde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd. De melk en melkproducten die afkomstig zijn van de te vernietigen dieren en zich op het bedrijf bevonden tussen de datum waarop bevestigd is dat BSE niet kan worden uitgesloten en de datum waarop de dieren volledig zijn vernietigd, worden vernietigd;”;

ii)

punt b), onder i) en ii), komt als volgt te luiden:

„i)

het doden en volledig vernietigen van alle dieren, embryo’s en eicellen die in het kader van het in punt 1, onder b), tweede en derde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd. Indien de bevestigde TSE klassieke scrapie is, worden de melk en melkproducten die afkomstig zijn van de te vernietigen dieren en zich op het bedrijf bevonden tussen de datum waarop het geval van klassieke scrapie is bevestigd en de datum waarop de dieren volledig zijn vernietigd, niet gebruikt voor vervoedering aan herkauwers, behalve als het gaat om herkauwers op het bedrijf zelf. Die producten mogen alleen in de handel worden gebracht op het grondgebied van de betrokken lidstaat voor vervoedering aan niet herkauwers. Op het handelsdocument dat zendingen van dergelijke producten vergezelt en op verpakkingen van dergelijke zendingen moet duidelijk worden vermeld: „niet geschikt voor vervoedering aan herkauwers”. Deze producten mogen niet worden gebruikt of opgeslagen op bedrijven waar herkauwers worden gehouden. Diervoeders in bulk die dergelijke producten bevatten, worden vervoerd in voertuigen die niet tegelijkertijd voeder voor herkauwers vervoeren. Indien de voertuigen vervolgens voor het vervoer van voeder voor herkauwers worden gebruikt, moeten zij grondig worden gereinigd volgens een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde reinigingsprocedure om versleping te voorkomen.

De voorwaarden van punt 3 zijn van toepassing op het bedrijf,

hetzij

ii)

het doden en volledig vernietigen van alle dieren, embryo’s en eicellen die in het kader van het in punt 1, onder b), tweede en derde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd, met uitzondering van:

fokrammen met genotype ARR/ARR;

fokooien met ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel en, wanneer die ooien ten tijde van het onderzoek drachtig zijn, de daaruit geboren lammeren, als hun genotype met deze alinea in overeenstemming is;

schapen met ten minste één ARR-allel die uitsluitend voor de slacht bestemd zijn;

indien de bevoegde autoriteit hiertoe besluit, schapen en geiten jonger dan drie maanden die uitsluitend voor de slacht bestemd zijn.

Indien de bevestigde TSE klassieke scrapie is, worden de melk en melkproducten die afkomstig zijn van de te vernietigen dieren en zich op het bedrijf bevonden tussen de datum waarop het geval van klassieke scrapie is bevestigd en de datum waarop de dieren volledig zijn vernietigd, niet gebruikt voor vervoedering aan herkauwers, behalve als het gaat om herkauwers op het bedrijf zelf. Die producten mogen alleen in de handel worden gebracht op het grondgebied van de betrokken lidstaat voor vervoedering aan niet-herkauwers. Op het handelsdocument dat zendingen van dergelijke producten vergezelt en op verpakkingen van dergelijke zendingen moet duidelijk worden vermeld: „niet geschikt voor vervoedering aan herkauwers”. Deze producten mogen niet worden gebruikt of opgeslagen op bedrijven waar herkauwers worden gehouden. Diervoeders in bulk die dergelijke producten bevatten, worden vervoerd in voertuigen die niet tegelijkertijd voeder voor herkauwers vervoeren. Indien de voertuigen vervolgens voor het vervoer van voeder voor herkauwers worden gebruikt, moeten zij grondig worden gereinigd volgens een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde reinigingsprocedure om versleping te voorkomen.

De voorwaarden van punt 3 zijn van toepassing op het bedrijf;”;

iii)

De tekst onder f) komt als volgt te luiden:

„f)

wanneer de frequentie van het ARR-allel binnen het ras of op het bedrijf klein is of dit gen niet voorkomt, of wanneer het nodig geacht wordt ter voorkoming van inteelt, mag een lidstaat besluiten om de vernietiging van de in punt 2.3, onder b), i) en ii), bedoelde dieren maximaal vijf fokjaren op te schorten, mits er op het bedrijf geen schapen met een ander genotype dan ARR/ARR aanwezig zijn.

Indien het echter gaat om schapen en geiten die worden gehouden voor de productie van melk die in de handel zal worden gebracht, mag de destructie van de dieren niet langer dan 18 maanden worden uitgesteld.”.

2)

Bijlage IX, hoofdstuk D, afdeling B, komt als volgt te luiden:

„AFDELING B

Gezondheidscertificering

Voor de invoer van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide verwerkte producten van runderen, schapen en geiten als bedoeld in afdeling A, is een diergezondheidscertificaat vereist waarin wordt verklaard dat:

a)

het dierlijke bijproduct geen gespecificeerd risicomateriaal als omschreven in bijlage V of separatorvlees van beenderen van runderen, schapen en geiten bevat en daar niet van afgeleid is;

b)

de dieren waarvan het dierlijke bijproduct is afgeleid, niet geslacht zijn met gebruikmaking van de methode waarbij de dieren worden bedwelmd of onmiddellijk gedood door middel van een gasinjectie in de schedelholte, of waarbij het weefsel van het centrale zenuwstelsel met een lang staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument wordt beschadigd, of

c)

het dierlijke bijproduct geen materiaal van runderen, schapen en geiten bevat en daar niet van is afgeleid, met uitzondering van materiaal dat afkomstig is van dieren die geboren, ononderbroken gehouden en geslacht zijn in een land of gebied dat bij een besluit overeenkomstig artikel 5, lid 2, is ingedeeld als land of gebied met een verwaarloosbaar BSE-risico.

Bovendien is voor de invoer van de dierlijke bijproducten en verwerkte producten als bedoeld in afdeling A die melk en melkproducten van schapen of geiten bevatten, een diergezondheidscertificaat vereist volgens het model in bijlage X, hoofdstuk 2, bij Verordening (EG) nr. 1774/2002, waarin na punt 6 de volgende verklaring is opgenomen:

„7.

wat TSE’s betreft:

(2) hetzij

als het gaat om dierlijke bijproducten die bedoeld zijn voor vervoedering aan herkauwers en melk of melkproducten van schapen of geiten bevatten, zijn de schapen en geiten waarvan deze producten afkomstig zijn sinds de geboorte of ten minste de laatste drie jaar onafgebroken op een bedrijf gehouden dat niet aan een officiële verplaatsing is onderworpen in verband met een vermoeden van een TSE en dat sinds ten minste drie jaar aan de volgende eisen voldoet:

i)

het is onderworpen aan regelmatige officiële diergeneeskundige controles;

ii)

er zijn geen gevallen van klassieke scrapie, als omschreven in punt 2, onder g), van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 999/2001 gediagnosticeerd, of, indien er wel een geval van klassieke scrapie bevestigd is:

zijn alle dieren waarbij klassieke scrapie bevestigd is, gedood en vernietigd, en

zijn alle schapen en geiten op het bedrijf gedood en vernietigd, met uitzondering van fokrammen met genotype ARR/ARR en fokooien met ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel;

iii)

afgezien van schapen met prioneiwitgenotype ARR/ARR worden alleen schapen en geiten die van een bedrijf komen dat aan de eisen van de punten i) en ii) voldoet, op het bedrijf binnengebracht.

(2) hetzij

als het gaat om dierlijke bijproducten die bedoeld zijn voor vervoedering aan herkauwers en melk of melkproducten van schapen of geiten bevatten, en die bestemd zijn voor een lidstaat die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 546/2006, zijn de schapen en geiten waarvan deze producten afkomstig zijn sinds de geboorte of ten minste de laatste zeven jaar onafgebroken op een bedrijf gehouden dat niet aan een officiële verplaatsing is onderworpen in verband met een vermoeden van een TSE en dat sinds ten minste zeven jaar aan de volgende eisen voldoet:

i)

het is onderworpen aan regelmatige officiële diergeneeskundige controles;

ii)

er zijn geen gevallen van klassieke scrapie, als omschreven in punt 2, onder g), van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 999/2001 gediagnosticeerd, of, indien er wel een geval van klassieke scrapie bevestigd is:

zijn alle dieren waarbij klassieke scrapie bevestigd is, gedood en vernietigd, en

zijn alle schapen en geiten op het bedrijf gedood en vernietigd, met uitzondering van fokrammen met genotype ARR/ARR en fokooien met ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel;

iii)

afgezien van schapen met prioneiwitgenotype ARR/ARR worden alleen schapen en geiten die van een bedrijf komen dat aan de eisen van de punten i) en ii) voldoet, op het bedrijf binnengebracht.]” .”.