10.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/7


RICHTLIJN 2009/110/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 september 2009

betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, eerste en derde zin, en artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met Richtlijn 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (4) werd ingespeeld op de opkomst van nieuwe voorafbetaalde elektronische betaalinstrumenten. De bedoeling was een duidelijk rechtskader tot stand te brengen om de interne markt te versterken en tegelijkertijd een adequaat prudentieel toezicht te waarborgen.

(2)

De Commissie heeft in haar beoordeling van Richtlijn 2000/46/EG benadrukt dat deze richtlijn diende te worden herzien omdat sommige bepalingen ervan de totstandkoming van een echte interne markt voor e-gelddiensten en de ontwikkeling van dergelijke gebruikersvriendelijke diensten zouden hebben gehinderd.

(3)

Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (5) heeft een modern en samenhangend rechtskader voor betalingsdiensten tot stand gebracht, dat onder meer voorziet in de coördinatie van de nationale voorschriften inzake de prudentiële vereisten die gelden voor een nieuwe categorie betalingsdienstaanbieders, namelijk betalingsinstellingen.

(4)

Teneinde de juridische belemmeringen voor de markttoegang te verwijderen en tevens de toegang tot en het uitoefenen van de bedrijfsmatige uitgifte van elektronisch geld te vergemakkelijken, dient te worden overgegaan tot een herziening van de voorschriften waaraan instellingen voor elektronisch geld zijn onderworpen, zodat voor alle betalingsdienstaanbieders gelijke concurrentievoorwaarden worden bewerkstelligd.

(5)

Het is aangewezen het toepassingsgebied van deze richtlijn te beperken tot betalingsdienstaanbieders die elektronisch geld uitgeven. Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op monetaire waarde die is opgeslagen op specifieke voorafbetaalde instrumenten, die zijn ontwikkeld om aan welbepaalde behoeften te voldoen en die beperkte gebruiksmogelijkheden hebben, ofwel omdat ze alleen door de houder van het elektronisch geld kunnen worden gebruikt om in de bedrijfsgebouwen van de uitgever van elektronisch geld of binnen een beperkt netwerk van dienstverleners uit hoofde van een directe handelsovereenkomst met een professionele uitgever goederen of diensten te kopen, ofwel omdat ze enkel kunnen worden gebruikt om een beperkte reeks goederen of diensten aan te schaffen. Een instrument dient als een slechts binnen een „beperkt netwerk” bruikbaar instrument te worden beschouwd als het alleen maar kan worden gebruikt voor de aankoop van goederen en diensten in een welbepaalde winkel of winkelketen, dan wel voor de aankoop van een beperkte reeks goederen of diensten, ongeacht de geografische locatie van het verkooppunt. Dergelijke instrumenten zijn bijvoorbeeld klantenkaarten, tankkaarten, lidmaatschapskaarten, kaarten voor openbaar vervoer, maaltijdcheques of dienstencheques (zoals cheques ter zake van kinderopvang of cheques ter zake van socialedienstenstelsels waarmee de tewerkstelling van personeel voor de uitvoering van huishoudelijke taken, zoals schoonmaken, strijken of tuinonderhoud, wordt gesubsidieerd), die soms onder een specifiek rechtskader op het gebied van belastingen of arbeid vallen dat tot doel heeft het gebruik van dergelijke instrumenten te bevorderen om de doelstellingen die zijn vastgelegd in de sociale regelgeving te kunnen bereiken. Wanneer een dergelijk instrument voor specifieke doeleinden een instrument voor algemene doeleinden wordt, dient de vrijstelling van de werkingssfeer van deze richtlijn niet langer van toepassing te zijn. Instrumenten die voor het doen van aankopen in winkels van geregistreerde handelaren kunnen worden gebruikt, mogen niet worden vrijgesteld van de werkingssfeer van deze richtlijn omdat dergelijke instrumenten juist zijn bedoeld voor een netwerk van dienstverleners dat voortdurend aangroeit.

(6)

Deze richtlijn hoort evenmin van toepassing te zijn op monetaire waarde die wordt gebruikt voor de aankoop van digitale goederen of diensten waarbij de exploitant, uit hoofde van de aard van het goed of de dienst, er intrinsieke waarde aan toevoegt in de vorm van bijvoorbeeld toegangs-, distributie- of zoekmogelijkheden, op voorwaarde dat het goed of de dienst in kwestie alleen kan worden gebruikt met behulp van een digitaal instrument, zoals een mobiele telefoon of een computer, en dat de exploitant van telecommunicatie-, digitale of informatietechnologie niet uitsluitend als intermediair optreedt tussen de betalingsdienstgebruiker en de leverancier van de goederen en diensten, zoals in een situatie waarin een abonnee van mobiele telefonie of een ander digitaal netwerk de netwerkbeheerder rechtstreeks betaalt en er geen rechtstreekse betalingsverbintenis of rechtstreekse verhouding schuldenaar-schuldeiser bestaat tussen de netwerkabonnee en een derde partij die goederen of diensten levert als onderdeel van de transactie.

(7)

Het is aangewezen een heldere definitie van elektronisch geld in te voeren die technisch neutraal is. Deze definitie dient alle situaties te bestrijken waarin de betalingsdienstaanbieder een voorafbetaalde opgeslagen waarde uitgeeft in ruil voor geld, die kan worden gebruikt voor betalingsdoeleinden omdat dit door derden wordt aanvaard als betaling.

(8)

De definitie van elektronisch geld dient betrekking te hebben op elektronisch geld dat ofwel wordt aangehouden op een betaalinstrument dat in het bezit is van de houder van het elektronisch geld, ofwel op afstand is opgeslagen op een server en door de houder van het elektronisch geld wordt beheerd via een specifieke rekening voor elektronisch geld. De definitie dient ruim genoeg te zijn om geen belemmering te vormen voor de technologische innovatie en om niet alleen de thans op de markt beschikbare elektronischgeldproducten te bestrijken, maar ook die welke in de toekomst zouden kunnen worden ontwikkeld.

(9)

Het stelsel voor de uitoefening van prudentieel toezicht op instellingen voor elektronisch geld dient te worden herzien en nauwer te worden afgestemd op de risico’s die dergelijke instellingen lopen. Dat stelsel dient tevens in overeenstemming te worden gebracht met het bij Richtlijn 2007/64/EG ingevoerde stelsel voor de uitoefening van prudentieel toezicht op betalingsinstellingen. In dit verband zijn de relevante bepalingen van Richtlijn 2007/64/EG van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld, onverminderd de bepalingen van deze richtlijn. Een verwijzing naar „betalingsinstelling” in Richtlijn 2007/64/EG moet bijgevolg worden gelezen als een verwijzing naar instelling voor elektronisch geld; een verwijzing naar „betalingsdiensten” moet worden gelezen als een verwijzing naar de activiteiten van betalingsdiensten en de uitgifte van elektronisch geld; een verwijzing naar „een betalingsdienstgebruiker” moet worden gelezen als een verwijzing naar de begrippen betalingsdienstgebruiker en houder van elektronisch geld; een verwijzing naar „deze richtlijn” moet worden gelezen als een verwijzing naar zowel Richtlijn 2007/64/EG als deze richtlijn; een verwijzing naar titel II van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar titel II van Richtlijn 2007/64/EG en titel II van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 6 van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 4 van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 5, lid 1, van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 5, lid 6, van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 8 van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 5, leden 2 tot en met 5, van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 9 van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 7 van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 6, lid 1, letters c) tot en met e), van deze richtlijn; en een verwijzing naar artikel 26 van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 9 van deze richtlijn.

(10)

Er wordt erkend dat instellingen voor elektronisch geld dit elektronisch geld via natuurlijke of rechtspersonen overmaken, onder meer door de verkoop of herverkoop van elektronischgeldproducten aan het publiek, door te voorzien in een manier om elektronisch geld te doen toekomen aan de klanten, of door de terugbetaling van elektronisch geld op verzoek van de klanten of door de elektronischgeldproducten van klanten op te waarderen, in overeenstemming met de vereisten van hun respectieve bedrijfsmodellen. Hoewel instellingen voor elektronisch geld geen toelating mogen hebben om elektronisch geld via agenten uit te geven, moeten ze de toelating hebben om de betalingsdiensten die zijn opgenomen in de bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG te verlenen door middel van agenten, indien is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 17 van die richtlijn.

(11)

Er is behoefte aan een regeling voor aanvangskapitaal gecombineerd met een regeling voor lopend kapitaal teneinde een passende consumentenbescherming en een gezonde en prudente bedrijfsvoering van instellingen voor elektronisch geld te garanderen. Gezien het specifieke karakter van elektronisch geld dient te worden voorzien in een extra methode voor de berekening van het lopend kapitaal. Er moet voor worden gezorgd dat de volledige beleidsvrijheid op toezichtgebied wordt bewaard teneinde te garanderen dat alle betalingsdienstaanbieders ten aanzien van dezelfde risico’s dezelfde behandeling genieten en dat bij de berekeningsmethode rekening wordt gehouden met de specifieke bedrijfssituatie van elke instelling voor elektronisch geld. Voorts dienen regelingen te worden getroffen om instellingen voor elektronisch geld op te leggen geldmiddelen van houders van elektronisch geld gescheiden te houden van de geldmiddelen die de instelling voor elektronisch geld voor het verrichten van andere bedrijfsactiviteiten gebruikt. Instellingen voor elektronisch geld dienen tevens onderworpen te zijn aan effectieve voorschriften ter bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering.

(12)

De exploitatie van betalingssystemen is een activiteit die niet is voorbehouden voor specifieke categorieën van instellingen. Het is echter belangrijk te erkennen dat betalingssystemen ook door instellingen voor elektronisch geld kunnen worden geëxploiteerd, zoals dit ook voor betalingsinstellingen het geval is.

(13)

De uitgifte van elektronisch geld vormt op zich geen werkzaamheid die gelijkstaat met het in ontvangst nemen van deposito’s overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (6), gezien het specifieke karakter van dit geld, dat fungeert als elektronisch vervangingsmiddel voor muntstukken en bankbiljetten en dat wordt gebruikt voor het doen van meestal kleine betalingen, en niet als spaarmiddel. Instellingen voor elektronisch geld mogen geen kredieten verlenen uit de geldmiddelen die zij ontvangen of aanhouden voor de uitgifte van elektronisch geld. Bovendien mogen de uitgevers van elektronisch geld geen rente of andere voordelen toekennen, tenzij deze voordelen niet samenhangen met de lengte van de periode dat de houder van elektronisch geld het elektronisch geld in zijn bezit heeft. De voorwaarden voor de verlening en handhaving van een vergunning als instelling voor elektronisch geld dienen prudentiële vereisten te omvatten die in verhouding staan tot de operationele en financiële risico’s die dergelijke instellingen lopen bij de uitoefening van hun bedrijfsactiviteit die met de uitgifte van elektronisch geld verband houdt, los van enigerlei andere commerciële activiteiten die instellingen voor elektronisch geld verrichten.

(14)

Het is evenwel noodzakelijk mededingingsneutraliteit tussen instellingen voor elektronisch geld en kredietinstellingen te handhaven op het vlak van de uitgifte van elektronisch geld, om aldus eerlijke concurrentie voor een breder scala van instellingen te waarborgen voor het verlenen van dezelfde diensten, in het voordeel van de houders van elektronisch geld. Dit dient te worden bewerkstelligd door te zorgen voor een evenwicht tussen de minder strenge elementen van het stelsel voor de uitoefening van prudentieel toezicht dat van toepassing is op de instellingen voor elektronisch geld en de bepalingen die strikter zijn dan de bepalingen die van toepassing zijn op kredietinstellingen, met name met betrekking tot de bescherming van de geldmiddelen van een houder van elektronisch geld. Gelet op het wezenlijke belang van deze bescherming, is het noodzakelijk dat de bevoegde autoriteiten op voorhand op de hoogte worden gebracht van alle substantiële wijzigingen, zoals aanpassingen aan de beschermingsmethode, wijzigingen binnen de kredietinstelling waar beschermde geldmiddelen gedeponeerd zijn of wijzigingen binnen de verzekeringsmaatschappij of kredietinstelling die de beschermde geldmiddelen heeft verzekerd of gewaarborgd.

(15)

De regels voor bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld met hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap moeten in alle lidstaten analoog zijn. Er moet voor worden gezorgd dat deze regels niet gunstiger zijn dan voor bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die hun hoofdkantoor in een andere lidstaat hebben. De Gemeenschap moet met derde landen overeenkomsten kunnen sluiten die voorzien in de toepassing van bepalingen krachtens welke voor bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap hebben in de gehele Gemeenschap een gelijke behandeling geldt. De bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap hebben, mogen niet in aanmerking komen voor de vrijheid van vestiging uit hoofde van artikel 43 van het Verdrag in andere lidstaten dan die waarin zij gevestigd zijn, noch voor het vrij verrichten van diensten uit hoofde van artikel 49, tweede alinea, van het Verdrag.

(16)

Het is aangewezen de lidstaten toe te staan instellingen die slechts een beperkte hoeveelheid elektronisch geld uitgeven, ontheffing te verlenen van sommige bepalingen van deze richtlijn. Instellingen die een dergelijke ontheffing genieten, mogen op grond van deze richtlijn niet het recht tot vestiging of het recht tot het vrij verrichten van diensten uit hoofde van deze richtlijn uitoefenen en zij mogen deze rechten evenmin indirect uitoefenen als lid van een betalingssysteem. Het is evenwel wenselijk de gegevens van alle entiteiten die e-gelddiensten aanbieden, met inbegrip van deze waaraan ontheffing is verleend, te registreren. Te dien einde dienen de lidstaten dergelijke entiteiten in een register van instellingen voor elektronisch geld in te schrijven.

(17)

Om prudentiële redenen dienen de lidstaten erop toe te zien dat alleen instellingen voor elektronisch geld waaraan overeenkomstig deze richtlijn naar behoren vergunning is verleend of die een ontheffing genieten, kredietinstellingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG vergunning is verleend, postcheque- en girodiensten die krachtens de nationale wetgeving gemachtigd zijn elektronisch geld uit te geven, de in artikel 2 van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde instellingen, de Europese Centrale Bank, nationale centrale banken wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire of andere publieke autoriteit en lidstaten of hun regionale of lokale overheden wanneer zij handelen in hun hoedanigheid van overheidsinstantie, elektronisch geld mogen uitgeven.

(18)

Om het vertrouwen van de houders van elektronisch geld te garanderen moet elektronisch geld terugbetaalbaar zijn. Terugbetaalbaarheid impliceert niet dat de gelden die in ruil voor elektronisch geld worden ontvangen, dienen te worden beschouwd als deposito’s of andere terugbetaalbare gelden in de zin van Richtlijn 2006/48/EG. Terugbetaalbaarheid dient altijd mogelijk te zijn en betrekking te hebben op het nominale bedrag, zonder dat de mogelijkheid bestaat om een onderdrempel voor terugbetaling overeen te komen. De terugbetaling dient normaal gesproken kosteloos te zijn. In bepaalde gevallen die in deze richtlijn zijn gespecificeerd, moet het echter mogelijk zijn een evenredige en op de gemaakte kosten gebaseerde vergoeding te vragen, onverminderd de nationale wetgeving inzake fiscale of sociale aangelegenheden, alsook enigerlei verplichtingen die op de uitgever van elektronisch geld rusten uit hoofde van andere relevante communautaire of nationale wetgeving, zoals voorschriften ter bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering, elke maatregel gericht op het bevriezen van geldmiddelen of een specifieke maatregel in verband met preventie van of onderzoek naar misdrijven.

(19)

De houders van elektronisch geld moeten een beroep kunnen doen op klachten- en buitengerechtelijke beroepsprocedures voor de beslechting van geschillen. Bijgevolg moet hoofdstuk 5 van titel IV van Richtlijn 2007/64/EG van overeenkomstige toepassing zijn in de context van deze richtlijn, onverminderd de bepalingen van deze richtlijn. Een verwijzing naar „betalingsdienstaanbieder” in Richtlijn 2007/64/EG moet derhalve worden gelezen als een verwijzing naar het begrip uitgever van elektronisch geld; een verwijzing naar „betalingsdienstgebruiker” moet worden gelezen als een verwijzing naar het begrip houder van elektronisch geld; en een verwijzing naar titels III en IV van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar titel III van deze richtlijn.

(20)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(21)

In het bijzonder dient de Commissie de bevoegdheid te worden verleend uitvoeringsmaatregelen vast te stellen om met inflatie of technologische en marktontwikkelingen rekening te houden en om te zorgen voor een geharmoniseerde toepassing van de vrijstellingen in het kader van deze richtlijn. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(22)

De efficiënte werking van deze richtlijn zal moeten worden getoetst. Daarom dient van de Commissie te worden verlangd dat zij drie jaar na het einde van de omzettingstermijn van deze richtlijn een verslag uitbrengt. De lidstaten moeten de Commissie informatie doen toekomen over de toepassing van sommige bepalingen van deze richtlijn.

(23)

Ter wille van de rechtszekerheid is het aangewezen overgangsregelingen te treffen op grond waarvan het instellingen voor elektronisch geld die overeenkomstig de nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2006/46/EG hun werkzaamheden hebben aangevangen, deze werkzaamheden gedurende een gespecificeerde periode binnen de betrokken lidstaat kunnen blijven uitoefenen. Deze periode dient langer te zijn voor instellingen voor elektronisch geld die onder de ontheffing van artikel 8 van Richtlijn 2000/46/EG vallen.

(24)

Deze richtlijn bevat een nieuwe definitie van elektronisch geld, waarvan de uitgifte kan vallen onder de derogaties van de artikelen 34 en 53 van Richtlijn 2007/64/EG. Het vereenvoudigd systeem van klantenonderzoek waarin Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (8) voorziet voor instellingen voor elektronisch geld, dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(25)

Overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG worden instellingen voor elektronisch geld als kredietinstellingen beschouwd, hoewel zij noch deposito’s van het publiek in ontvangst kunnen nemen, noch kredieten kunnen verlenen met geld dat zij van het publiek in ontvangst hebben genomen. Gezien het stelsel dat bij deze richtlijn is ingevoerd, is het aangewezen de in Richtlijn 2006/48/EG vervatte definitie van kredietinstelling te wijzigen, zodat instellingen voor elektronisch geld niet als kredietinstellingen worden beschouwd. Het dient kredietinstellingen echter nog steeds te zijn toegestaan elektronisch geld uit te geven en deze werkzaamheid in de gehele Gemeenschap uit te oefenen in het kader van de wederzijdse erkenning en van het uitgebreide stelsel voor het prudentiële toezicht waaraan zij krachtens de communautaire wetgeving voor het bankwezen onderworpen zijn. Met het oog op gelijke mededingingsvoorwaarden moeten de kredietinstellingen deze werkzaamheid bij wijze van alternatief ook kunnen uitoefenen via een dochteronderneming en onder het prudentiële toezicht uit hoofde van deze richtlijn in plaats van dat van Richtlijn 2006/48/EG.

(26)

De bepalingen van deze richtlijn vervangen alle overeenkomstige bepalingen van Richtlijn 2000/46/EG. Richtlijn 2000/46/EG moet daarom worden ingetrokken.

(27)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt omdat zulks de harmonisatie vereist van talrijke verschillende voorschriften die thans in de rechtsstelsels van de diverse lidstaten bestaan, en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in dat artikel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(28)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven (9) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze richtlijn worden de voorschriften vastgesteld voor de beroepsmatige uitgifte van elektronisch geld, met het oog waarop de lidstaten de volgende categorieën uitgevers van elektronisch geld erkennen:

a)

kredietinstellingen als gedefinieerd in artikel 4, punt 1 van Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van, in overeenstemming met de nationale wetgeving, een bijkantoor daarvan, in de zin van artikel 4, punt 3 van die richtlijn, wanneer dat bijkantoor is gevestigd binnen de Gemeenschap en het hoofdkantoor daarvan is gevestigd buiten de Gemeenschap, in overeenstemming met artikel 38 van dezelfde richtlijn;

b)

instellingen voor elektronisch geld als gedefinieerd in punt 1 van artikel 2 van deze richtlijn, met inbegrip van, in overeenstemming met artikel 8 van deze richtlijn, en met de nationale wetgeving, een bijkantoor daarvan, wanneer dat bijkantoor is gevestigd binnen de Gemeenschap en het hoofdkantoor daarvan is gevestigd buiten de Gemeenschap;

c)

postcheque- en girodiensten die krachtens de nationale wetgeving gemachtigd zijn om elektronisch geld uit te geven;

d)

de Europese Centrale Bank en nationale centrale banken wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire of andere publieke autoriteit;

e)

de lidstaten en hun regionale en lokale overheden wanneer zij handelen in hun hoedanigheid van overheidsinstantie.

2.   In titel II van deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld voor de toegang tot, de uitoefening van en het prudentiële toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld.

3.   De lidstaten kunnen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van titel II van deze richtlijn op de instellingen bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2006/48/EG, met uitzondering van de instellingen bedoeld in het eerste en het tweede streepje van dat artikel.

4.   Deze richtlijn is niet van toepassing op monetaire waarde die is opgeslagen op instrumenten die zijn vrijgesteld krachtens artikel 3, onder k), van Richtlijn 2007/64/EG.

5.   Deze richtlijn is niet van toepassing op monetaire waarde die wordt gebruikt om betalingstransacties te verrichten die zijn vrijgesteld krachtens artikel 3, onder l), van Richtlijn 2007/64/EG.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „instelling voor elektronisch geld”: een rechtspersoon die uit hoofde van titel II een vergunning heeft gekregen om elektronisch geld uit te geven;

2.   „elektronisch geld”: elektronisch, met inbegrip van magnetisch, opgeslagen monetaire waarde vertegenwoordigd door een vordering op de uitgever, welke is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld om betalingstransacties als gedefinieerd in artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2007/64/EG te verrichten, en welke wordt aanvaard door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de uitgever van elektronisch geld;

3.   „uitgever van elektronisch geld”: de in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten, instellingen die vrijgesteld zijn krachtens artikel 1, lid 3, en rechtspersonen die vrijgesteld zijn krachtens artikel 9;

4.   „gemiddeld uitstaand elektronisch geld”: het gemiddelde totale bedrag van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het eind van elke kalenderdag in omloop is gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand.

TITEL II

VOORWAARDEN VOOR DE TOEGANG TOT, DE UITOEFENING VAN EN HET PRUDENTIEEL TOEZICHT OP DE WERKZAAMHEDEN VAN INSTELLINGEN VOOR ELEKTRONISCH GELD

Artikel 3

Algemene prudentiële bepalingen

1.   Onverminderd deze richtlijn, zijn de artikelen 5 en 10 tot en met 15, artikel 17, lid 7, en de artikelen 18 tot en met 25 van Richtlijn 2007/64/EG van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld.

2.   Instellingen voor elektronisch geld lichten de bevoegde autoriteiten op voorhand in over elke substantiële wijziging in de maatregelen die worden genomen voor de bescherming van geldmiddelen die zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven.

3.   Elke natuurlijke of rechtspersoon die een beslissing heeft genomen om direct of indirect een gekwalificeerde deelneming, als bedoeld in artikel 4, punt 11, van Richtlijn 2006/48/EG, in een instelling voor elektronisch geld te verwerven of vervreemden, of om direct of indirect een dergelijke gekwalificeerde deelneming te vergroten of te verminderen, waardoor het percentage van het door hem gehouden kapitaal of de door hem gehouden stemrechten 20 %, 30 % of 50 % zou bereiken, onderschrijden of overschrijden, of waardoor de instelling voor elektronisch geld een dochteronderneming zou worden of niet langer een dochteronderneming zou zijn, brengt de bevoegde autoriteiten op de hoogte van zijn intentie, alvorens deze verwerving, vervreemding, verhoging of verlaging plaatsvindt.

De kandidaat-verwerver verstrekt de bevoegde autoriteiten informatie over de grootte van de voorgenomen deelneming en de relevante informatie bedoeld in artikel 19 bis, lid 4, van Richtlijn 2006/48/EG.

Indien de door de in de tweede alinea bedoelde personen uitgeoefende invloed een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de instelling zou kunnen belemmeren, maken de bevoegde autoriteiten hun bezwaren hiertegen kenbaar of nemen ze andere passende maatregelen om aan deze toestand een einde te maken. Die maatregelen kunnen bindende aanwijzingen, sancties tegen bestuurders of managers of de schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden, omvatten.

Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die de in dit lid bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven.

Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen deze autoriteiten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de stemrechten van de verkrijger wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.

De lidstaten mogen instellingen voor elektronisch geld die één of meer activiteiten opgenomen in artikel 6, lid 1, onder e), verrichten, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de in dit lid bedoelde verplichtingen, of toestaan dat hun bevoegde autoriteiten zulke ontheffing verlenen.

4.   De lidstaten staan toe dat instellingen voor elektronisch geld via natuurlijke of rechtspersonen die namens hen optreden elektronisch geld overmaken en terugbetalen. Indien de instelling voor elektronisch geld elektronisch geld wenst over te maken in een andere lidstaat door een beroep te doen op een dergelijke natuurlijke of rechtspersoon, moeten de procedures van artikel 25 van Richtlijn 2007/64/EG worden gevolgd.

5.   Onverminderd het bepaalde in lid 4, geven de instellingen voor elektronisch geld geen elektronisch geld uit via agenten. Instellingen voor elektronisch geld mogen enkel via agenten betalingsdiensten aanbieden als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), indien is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 17 van Richtlijn 2007/64/EG.

Artikel 4

Aanvangskapitaal

De lidstaten eisen dat instellingen voor elektronisch geld op het tijdstip waarop hun vergunning wordt verleend, beschikken over een aanvangskapitaal van ten minste 350 000 EUR dat bestaat uit de bestanddelen als omschreven in artikel 57, onder a) en b), van Richtlijn 2006/48/EG.

Artikel 5

Eigen vermogen

1.   Het eigen vermogen van de instelling voor elektronisch geld, als omschreven in de artikelen 57 tot en met 61, 63, 64 en 66 van Richtlijn 2006/48/EG, mag niet kleiner worden dan de bedragen die zijn voorgeschreven in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel of in artikel 4 van deze richtlijn, indien dit hoger is.

2.   Met betrekking tot de werkzaamheden bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld, wordt het vereiste eigen vermogen van een instelling voor elektronisch geld berekend aan de hand van een van de drie methoden (A, B of C) van artikel 8, leden 1 en 2, van Richtlijn 2007/64/EG. De bevoegde autoriteiten bepalen in overeenstemming met de nationale wetgeving welke methode wenselijk is.

Met betrekking tot de uitgifte van elektronisch geld, wordt het vereiste eigen vermogen van een instelling voor elektronisch geld berekend overeenkomstig methode D van lid 3.

Instellingen voor elektronisch geld moeten op elk moment beschikken over een eigen vermogen dat tenminste gelijk is aan de som van de vereisten uit de eerste en de tweede alinea.

3.   Methode D: het eigen vermogen van instellingen voor elektronisch geld is voor de uitgifte van elektronisch geld ten minste gelijk aan 2 % van het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

4.   Als een instelling voor elektronisch geld een van de in artikel 6, lid 1, onder a), genoemde werkzaamheden die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld of een van de in artikel 6, lid 1, onder b) tot en met e) genoemde werkzaamheden verricht en het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren bekend is, staan de bevoegde autoriteiten deze instelling voor elektronisch geld toe hun vereiste eigen vermogen te berekenen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de uitgifte van elektronisch geld te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd. Wanneer een instelling voor elektronisch geld haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt haar vereiste eigen vermogen berekend op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld als vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen aan dit plan die de bevoegde autoriteiten hebben verlangd.

5.   Op basis van een evaluatie van de risicobeheersingsprocessen, de databases betreffende risico’s op verliezen en het internecontrolesysteem van de instelling voor elektronisch geld, kunnen de bevoegde autoriteiten verlangen dat de instelling voor elektronisch geld een eigen vermogen aanhoudt dat tot 20 % hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de overeenkomstig lid 2 relevante methode, of de instelling voor elektronisch geld toestaan een eigen vermogen aan te houden dat tot 20 % lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de overeenkomstig lid 2 relevante methode.

6.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter voorkoming van het meervoudige gebruik van elementen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking komen:

a)

wanneer de instelling voor elektronisch geld tot eenzelfde groep behoort als een andere instelling voor elektronisch geld, een kredietinstelling, een betalingsinstelling, een beleggingsonderneming, een vermogensbeheerder of een verzekerings- of herverzekeringsonderneming;

b)

wanneer een instelling voor elektronisch geld andere werkzaamheden verricht dan de uitgifte van elektronisch geld.

7.   Indien de voorwaarden van artikel 69 van Richtlijn 2006/48/EG vervuld zijn, kunnen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten besluiten leden 2 en 3 van dit artikel niet toe te passen op instellingen voor elektronisch geld die onder het bereik vallen van het geconsolideerd toezicht op de moederkredietinstelling krachtens Richtlijn 2006/48/EG.

Artikel 6

Werkzaamheden

1.   Naast de uitgifte van elektronisch geld mogen instellingen voor elektronisch geld de volgende werkzaamheden uitoefenen:

a)

het aanbieden van de in de bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG vermelde betalingsdiensten;

b)

de verlening van kredieten in verband met betalingsdiensten als bedoeld in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG, mits aan de voorwaarden van artikel 16, leden 3 en 5, van die richtlijn is voldaan;

c)

het verrichten van operationele diensten en daarmee nauw verbonden nevendiensten met betrekking tot de uitgifte van elektronisch geld of het verlenen van betalingsdiensten als bedoeld onder a);

d)

de exploitatie van betalingssystemen zoals omschreven in artikel 4, punt 6, van Richtlijn 2007/64/EG, onverminderd het bepaalde in artikel 28 van die richtlijn;

e)

andere bedrijfswerkzaamheden dan de uitgifte van elektronisch geld, met inachtneming van de toepasselijke nationale en communautaire wetgeving.

Kredieten als bedoeld in de eerste alinea, onder b) worden niet verleend uit de middelen die in ruil voor het elektronisch geld worden ontvangen en conform artikel 7, lid 1, worden aangehouden.

2.   Instellingen voor elektronisch geld nemen geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden van het publiek in ontvangst in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2006/48/EG.

3.   Geldmiddelen die instellingen voor elektronisch geld van houders van elektronisch geld ontvangen worden onverwijld gewisseld voor elektronisch geld. Dergelijke geldmiddelen zijn noch deposito’s noch andere terugbetaalbare gelden die zijn ontvangen van het publiek in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2006/48/EG.

4.   Artikel 16, leden 2 en 4 van Richtlijn 2007/64/EG zijn van toepassing op geldmiddelen die zijn ontvangen voor activiteiten bedoeld in lid 1, onder a), van dit artikel die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

Artikel 7

Beschermingsvereisten

1.   De lidstaten eisen van een instelling voor elektronisch geld dat zij de middelen die zij in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven hebben ontvangen veilig stelt overeenkomstig artikel 9, leden 1, en 2, van Richtlijn 2007/64/EG. Middelen die zijn ontvangen in de vorm van betalingen door een betaalinstrument hoeven niet veilig te worden gesteld tot de betaalrekening van de instellingen voor elektronisch geld ermee gecrediteerd is of tot ze op een andere manier ter beschikking worden gesteld van de instelling voor elektronisch geld in overeenstemming met de vereisten op het vlak van uitvoeringstermijnen die zijn vastgelegd in Richtlijn 2007/64/EG, indien van toepassing. Dergelijke middelen moeten in ieder geval niet later dan vijf werkdagen, zoals omschreven in artikel 4, punt 27, van die richtlijn, na de uitgifte van het elektronisch geld veilig worden gesteld.

2.   Voor de toepassing van lid 1, zijn veilige activa met een lage risicograad activa die vallen in een van de categorieën opgenomen in tabel 1 van punt 14 van bijlage I bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (10) waarvoor het kapitaalvereiste voor het specifieke risico niet hoger ligt dan 1,6 %, terwijl andere in aanmerking komende activa, als gedefinieerd in punt 15 van die bijlage, worden uitgesloten.

Voor de toepassing van lid 1, zijn veilige activa met een lage risicograad eveneens deelnemingsrechten in een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) die enkel investeert in activa zoals gespecificeerd in de eerste alinea.

In buitengewone omstandigheden en wanneer dit voldoende gemotiveerd is, mogen de bevoegde autoriteiten, op basis van een evaluatie van de veiligheid, de looptijd, de waarde of andere risicofactoren van de activa zoals gespecificeerd in de eerste en tweede alinea, bepalen welke van deze activa geen veilige activa met een lage risicograad zijn voor de toepassing van lid 1.

3.   Artikel 9 van Richtlijn 2007/64/EG is van toepassing op instellingen voor elektronisch geld voor de activiteiten bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), van deze richtlijn die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

4.   Voor de doeleinden van de leden 1 en 3, mogen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale wetgeving bepalen welke methode door de instellingen voor elektronisch geld moet worden gebruikt voor de bescherming van de geldmiddelen.

Artikel 8

Betrekkingen met derde landen

1.   De lidstaten passen op een bijkantoor van een instelling voor elektronisch geld met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap voor wat betreft het aanvangen van zijn werkzaamheden dan wel de uitoefening ervan geen bepalingen toe die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor een instelling voor elektronisch geld die haar hoofdkantoor binnen de Gemeenschap heeft.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie in kennis van alle vergunningen voor bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap hebben.

3.   Onverminderd lid 1 kan de Gemeenschap, door middel van met één of meer derde landen gesloten overeenkomsten, regelingen treffen inzake de toepassing van bepalingen die de bijkantoren van een instelling voor elektronisch geld die haar hoofdkantoor buiten de Gemeenschap heeft, eenzelfde behandeling in de gehele Gemeenschap verzekeren.

Artikel 9

Facultatieve ontheffingen

1.   De lidstaten kunnen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen of toestaan dat hun bevoegde autoriteiten geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van de procedures en voorwaarden neergelegd in de artikelen 3, 4, 5 en 7 van deze richtlijn, met uitzondering van de artikelen 20, 22, 23 en 24 van Richtlijn 2007/64/EG, en toestaan dat rechtspersonen in het register voor instellingen voor elektronisch geld worden ingeschreven, wanneer aan de twee volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de totale bedrijfsactiviteiten genereren een gemiddeld uitstaand elektronisch geld dat niet hoger is dan een bovengrens die door de lidstaat wordt vastgelegd, maar in geen geval hoger ligt dan 5 000 000 EUR; en

b)

geen van de met de leiding of de exploitatie van het bedrijf belaste natuurlijke personen is veroordeeld wegens strafbare feiten in verband met het witwassen van geld of terrorismefinanciering, dan wel een ander financieel misdrijf.

Wanneer een instelling voor elektronisch geld een van de in artikel 6, lid 1, onder a), genoemde werkzaamheden die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld of een van de in artikel 6, lid 1, onder b) tot en met e), genoemde werkzaamheden verricht en het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren bekend is, staan de bevoegde autoriteiten deze instelling voor elektronisch geld toe punt a) van de eerste alinea toe te passen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de uitgifte van elektronisch geld te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd; wanneer een instelling voor elektronisch geld haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt dit vereiste beoordeeld op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld als vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen van dit plan die de bevoegde autoriteiten hebben verlangd.

De lidstaten kunnen eveneens bepalen dat de toekenning van de facultatieve ontheffingen krachtens dit artikel afhankelijk is van een bijkomende voorwaarde, namelijk een maximale opslagcapaciteit op het betaalinstrument of de betaalrekening van de consument waar het elektronisch geld is opgeslagen.

Een rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig dit lid mag enkel betalingsdiensten aanbieden die geen verband houden met elektronisch geld dat wordt uitgegeven overeenkomstig dit artikel indien is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 26 van Richtlijn 2007/64/EG.

2.   Een rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 1 dient zijn hoofdkantoor te hebben in de lidstaat waar hij zijn werkzaamheden feitelijk ontplooit.

3.   Een rechtspersoon met registerinschrijving overeenkomstig lid 1 wordt behandeld als een instelling voor elektronisch geld. Artikel 10, lid 9, en artikel 25 van Richtlijn 2007/64/EG zijn echter niet op hem van toepassing.

4.   De lidstaten kunnen bepalen dat een rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 1 alleen sommige van de in artikel 6, lid 1, opgesomde activiteiten mag ontplooien.

5.   De in lid 1 bedoelde rechtspersonen:

a)

stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van elke verandering in hun situatie die relevant is voor de in lid 1 gespecificeerde voorwaarden; en

b)

brengen ten minste jaarlijks op een datum die is vastgelegd door de bevoegde autoriteiten verslag uit over het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

6.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de rechtspersonen in kwestie, wanneer de in de leden 1, 2 en 4 gestelde voorwaarden niet langer zijn vervuld, binnen 30 kalenderdagen een vergunning aanvragen overeenkomstig artikel 3. Een dergelijke persoon die niet binnen dit tijdsbestek een vergunning heeft aangevraagd, wordt het overeenkomstig artikel 10 verboden om elektronisch geld uit te geven.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten voldoende gemachtigd zijn om na te gaan of de vereisten die in dit artikel zijn vastgelegd, voortdurend worden nageleefd.

8.   Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van de bepalingen van Richtlijn 2005/60/EG of ten aanzien van nationale bepalingen ter bestrijding van het witwassen van geld

9.   Indien een lidstaat van de bij lid 1 geboden ontheffingsmogelijkheid gebruikmaakt, stelt hij de Commissie uiterlijk op 30 april 2011 daarvan in kennis. De lidstaat deelt de Commissie onverwijld elke latere wijziging mee. Voorts stelt de lidstaat de Commissie in kennis van het aantal betrokken rechtspersonen en doet hij jaarlijks mededeling van het totale bedrag van het uitstaand elektronisch geld dat is uitgegeven op 31 december van elk kalenderjaar, als bedoeld in lid 1.

TITEL III

UITGIFTE EN TERUGBETAALBAARHEID VAN ELEKTRONISCH GELD

Artikel 10

Verbod op de uitgifte van elektronisch geld

Onverminderd artikel 18, verbieden de lidstaten natuurlijke en rechtspersonen die geen uitgevers van elektronisch geld zijn om elektronisch geld uit te geven.

Artikel 11

Uitgifte en terugbetaalbaarheid

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat uitgevers van elektronisch geld elektronisch geld uitgeven tegen de nominale waarde, in ruil voor ontvangen geld.

2.   De lidstaten zien erop toe dat uitgevers van elektronisch geld de nominale monetaire waarde van het aangehouden elektronisch geld op elk ogenblik terugbetalen wanneer de houder van het elektronisch geld daarom verzoekt.

3.   De terugbetalingsvoorwaarden, met inbegrip van vergoedingen die hiermee samenhangen, worden duidelijk en opvallend vermeld in de overeenkomst tussen de uitgever van elektronisch geld en de houder van elektronisch geld, en de houder van het elektronisch geld wordt in kennis gesteld van deze voorwaarden voordat hij wordt gebonden door een overeenkomst of een aanbod.

4.   Voor terugbetaling kan enkel een vergoeding worden gevraagd indien dit in de overeenkomst is vermeld overeenkomstig lid 3, en enkel in een van de volgende gevallen:

a)

indien om terugbetaling wordt gevraagd vóór de overeenkomst is beëindigd;

b)

indien de overeenkomst voorziet in een beëindigingsdatum en de houder van het elektronisch geld de overeenkomst vóór deze datum beëindigt; of

c)

indien meer dan een jaar na de beëindiging van de overeenkomst om terugbetaling wordt gevraagd.

Dergelijke vergoeding staat in verhouding tot de kosten die de uitgever van elektronisch geld feitelijk heeft gemaakt.

5.   Wanneer wordt verzocht om de terugbetaling vóór de beëindiging van de overeenkomst, kan de houder van elektronisch geld verzoeken om de gedeeltelijke of volledige terugbetaling van het elektronisch geld.

6.   Wanneer tot een jaar na de beëindiging van de overeenkomst door de houder van het elektronisch geld om terugbetaling wordt gevraagd:

a)

wordt de volledige monetaire waarde van het aangehouden elektronisch geld terugbetaald; of

b)

worden alle middelen terugbetaald waarom de houder van het elektronisch geld verzoekt, indien de instelling voor elektronisch geld een of meer van de in artikel 6, lid 1, onder e), genoemde activiteiten uitoefent, en het op voorhand niet geweten is welk deel van de middelen zal worden gebruikt als elektronisch geld.

7.   Onverminderd de leden 4, 5 en 6, zijn de terugbetalingsrechten van personen die elektronisch geld aanvaarden en die geen consumenten zijn, vastgelegd in een contractueel beding tussen de uitgevers van elektronisch geld en die personen.

Artikel 12

Verbod op rente

De lidstaten verbieden dat rente of andere voordelen worden toegekend die samenhangen met de lengte van de periode dat een houder van elektronisch geld het elektronisch geld aanhoudt.

Artikel 13

Klachten- en buitengerechtelijke beroepsprocedures voor de beslechting van geschillen

Onverminderd deze richtlijn is hoofdstuk 5 van titel IV van Richtlijn 2007/64/EG van overeenkomstige toepassing op uitgevers van elektronisch geld ten aanzien van hun verplichtingen die uit deze titel voortvloeien.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN EN UITVOERINGSMAATREGELEN

Artikel 14

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie kan maatregelen vaststellen die noodzakelijk zijn om de bepalingen van deze richtlijn bij te werken teneinde met inflatie of technologische en marktontwikkelingen rekening te houden. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.   De Commissie neemt maatregelen aan om te zorgen voor de geharmoniseerde toepassing van de in artikel 1, leden 4 en 5, genoemde vrijstellingen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 85 van Richtlijn 2007/64/EG ingestelde Comité voor betalingen.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 16

Volledige harmonisatie

1.   Onverminderd artikel 1, lid 3, artikel 3, lid 3, zesde alinea, artikel 5, lid 7, artikel 7, lid 4, artikel 9 en artikel 18, lid 2 en, in zoverre deze richtlijn in harmonisatie voorziet, mogen de lidstaten geen andere bepalingen handhaven of vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat.

2.   De lidstaten zien erop toe dat een uitgever van elektronisch geld niet ten nadele van een houder van elektronisch geld afwijkt van de bepalingen van nationaal recht die uitvoering geven aan of overeenstemmen met bepalingen van deze richtlijn, tenzij laatstgenoemde bepalingen daarin uitdrukkelijk voorzien.

Artikel 17

Herziening

Uiterlijk op 1 november 2012 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Europese Centrale Bank een verslag in over de uitvoering en de gevolgen van deze richtlijn — en meer bepaald over de toepassing van de prudentiële vereisten voor instellingen voor elektronisch geld —, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel tot herziening van de richtlijn.

Artikel 18

Overgangsbepalingen

1.   De lidstaten bieden instellingen voor elektronisch geld die vóór 30 april 2011 hun werkzaamheden in overeenstemming met het intern recht tot omzetting van Richtlijn 2000/46/EG hebben aangevangen in de lidstaat waar hun hoofdkantoor is gevestigd, de gelegenheid die werkzaamheden in die lidstaat of elke andere lidstaat overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2000/46/EG inzake wederzijdse erkenning voort te zetten zonder dat zij een vergunning krachtens artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of zij hoeven te voldoen aan de overige bepalingen van titel II of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

De lidstaten verplichten die instellingen voor elektronisch geld ertoe de bevoegde autoriteiten alle dienstige gegevens te verstrekken om hen uiterlijk op 30 oktober 2011 in staat te stellen te beoordelen of de instellingen voor elektronisch geld aan de in deze richtlijn vastgestelde voorschriften voldoen en, zo niet, welke maatregelen moeten worden genomen om naleving te garanderen, dan wel of het aangewezen is de vergunning in te trekken.

Instellingen voor elektronisch geld die aan de voorschriften voldoen, krijgen een vergunning en worden in het register ingeschreven en dienen te voldoen aan de bepalingen van titel II. Indien instellingen voor elektronisch geld niet uiterlijk op 30 oktober 2011 aan de in deze richtlijn neergelegde voorschriften voldoen, wordt het hen verboden elektronisch geld uit te geven.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat een instelling voor elektronisch geld automatisch een vergunning krijgt en in het krachtens artikel 3 aangelegde register wordt ingeschreven indien de bevoegde autoriteiten reeds over het bewijs beschikken dat de betrokken instelling voor elektronisch geld voldoet aan de in de artikelen 3, 4 en 5 gestelde eisen. De bevoegde autoriteiten informeren de betrokken instellingen voor elektronisch geld alvorens hun een vergunning wordt verleend.

3.   De lidstaten bieden instellingen voor elektronisch geld die in overeenstemming met het nationale recht dat artikel 8 van Richtlijn 2000/46/EG omzet, vóór 30 april 2011 hun werkzaamheden hebben aangevangen, de mogelijkheid deze werkzaamheden in de betrokken lidstaat voort te zetten tot 30 april 2012 in overeenstemming met Richtlijn 2000/46/EG, zonder dat zij een vergunning krachtens artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of hoeven te voldoen aan de overige bepalingen van titel II of die in titel II van deze richtlijn worden genoemd. Instellingen voor elektronisch geld die in die periode geen vergunning of ontheffing in de zin van artikel 9 van deze richtlijn hebben gekregen, wordt het verboden elektronisch geld uit te geven.

Artikel 19

Wijzigingen van Richtlijn 2005/60/EG

Richtlijn 2005/60/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 2, onder a), wordt vervangen door:

„a)

een onderneming die geen kredietinstelling is en die een of meer van de werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder de punten 2 tot en met 12 en punten 14 en 15 van bijlage I bij Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren;”.

2)

Artikel 11, lid 5, onder d), wordt vervangen door:

„d)

elektronisch geld als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (11), waarbij, indien heroplading niet mogelijk is, het maximumbedrag dat elektronisch op de drager is opgeslagen niet meer dan 250 EUR bedraagt; of, indien heroplading mogelijk is, een limiet van 2 500 EUR geldt voor het totaalbedrag aan transacties die in een kalenderjaar worden verricht, behalve indien op verzoek van de houder van het elektronisch geld een bedrag van 1 000 EUR of meer in datzelfde kalenderjaar is terugbetaald, overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2009/110/EG. Met betrekking tot nationale betalingstransacties kunnen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten het bedrag van 250 EUR waarnaar in dit punt wordt verwezen, verhogen tot maximaal 500 EUR.

Artikel 20

Wijzigingen in Richtlijn 2006/48/EG

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt vervangen door:

„1.   „kredietinstelling”: een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van deposito’s of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening;”;

b)

punt 5 wordt vervangen door:

„5.   „financiële instelling”: een onderneming die geen kredietinstelling is en waarvan de hoofdwerkzaamheid bestaat in het verwerven van deelnemingen of in het uitoefenen van een of meer van de onder de punten 2 tot en met 12 en 15 van de lijst in bijlage I opgenomen werkzaamheden;”.

2)

Het volgende punt wordt toegevoegd aan bijlage I:

„15.

Uitgifte van elektronisch geld.”.

Artikel 21

Intrekking

Richtlijn 2000/46/EG wordt ingetrokken met ingang van 30 april 2011, onverminderd artikel 18, leden 1 en 3 van deze richtlijn.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 22

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 april 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van deze bepalingen onverwijld mede.

Zij passen deze bepalingen toe vanaf 30 april 2011.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 september 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitster

C. MALMSTRÖM


(1)  Advies uitgebracht op 26 februari 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 30 van 6.2.2009, blz. 1.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 24 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 juli 2009.

(4)  PB L 275 van 27.10.2000, blz. 39.

(5)  PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

(6)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

(9)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(10)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

(11)  PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7”.