26.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 165/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 mei 2009

tot bekendmaking in geconsolideerde vorm van de tekst van de Douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR (TIR-overeenkomst) gedateerd op 14 november 1975, zoals sedertdien gewijzigd

(2009/477/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133 in samenhang met artikel 300, lid 3, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR (TIR-Overeenkomst) van 14 november 1975 (1) werd namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij Verordening (EEG) nr. 2112/78 van de Raad (2) en is op 20 juni 1983 in de EG in werking getreden (3).

(2)

Het TIR-systeem maakt het mogelijk dat goederen in het kader van een internationale douanevervoerregeling met een minimum aan interventies van de douane onderweg worden vervoerd en dankzij een internationale garantieketen zorgt dit systeem ervoor dat betrekkelijk gemakkelijk toegang tot de vereiste waarborgen kan worden verkregen.

(3)

Sinds 1975 zijn verscheidene malen wijzigingen aangebracht in de TIR-Overeenkomst in overeenstemming met de procedure die is omschreven in de artikelen 59 en 60 van die Overeenkomst. Deze wijzigingen, die in verscheidene fasen werden ingevoerd, hadden ten doel de TIR-regeling veiliger te maken en deze aan de wijzigingen in de vervoer- en de douaneomgeving aan te passen.

(4)

De in de eerste fase ingevoerde wijzigingen zijn in februari 1999 in werking getreden en hadden betrekking op de opneming van bijlage 9 bij de Overeenkomst. Deze bijlage bevat de minimumvoorwaarden voor toegang tot de TIR-regeling. Volgens deze bijlage kunnen alleen gemachtigde vervoerders en erkende nationale garantieverlenende organisaties toegang krijgen tot het TIR-systeem. Hierdoor hebben de nationale diensten een instrument om de voornaamste gebruikers van het TIR-systeem volledig te kunnen controleren.

(5)

Tevens werd een TIR-Uitvoerend Orgaan ingesteld. Dit orgaan, waarin TIR deskundigen zitting hebben, heeft de taak toezicht te houden op de toepassing van de overeenkomst en zo nodig bij te dragen tot de regeling van geschillen tussen partijen bij de overeenkomst, garantieverlenende organisaties, verzekeringsmaatschappijen en internationale organisaties die bij het TIR-systeem zijn betrokken.

(6)

De wijzigingen die in de tweede fase zijn ingevoerd zijn in mei 2002 in werking getreden en hebben de TIR-regeling versterkt door een duidelijker omschrijving van de rol en verantwoordelijkheden van de internationale organisatie die verantwoordelijk is voor het functioneren en de organisatie van het TIR-systeem. De banden tussen deze organisatie, de leden van die organisatie en het Administratieve Comité van de TIR Overeenkomst worden omschreven.

(7)

Daarnaast werden in de tweede fase nieuwe bepalingen ingevoerd over de constructie van bepaalde soorten wegvoertuigen. Deze wijzigingen werden ingevoerd op verzoek van de vervoersector en maken het mogelijk dat TIR-voertuigen of -containers van schuifzeilen worden voorzien.

(8)

Om het TIR-systeem beter te kunnen controleren en ervoor te zorgen dat het goed functioneert werden bepalingen ingevoerd inzake een elektronisch systeem waarmee de internationale organisatie, belast met de organisatie en het functioneren van de garantieketen, kan worden geïnformeerd over de aanbieding van TIR-carnets bij douanekantoren van bestemming (het SafeTIR-systeem). Dit laatste systeem werd ingevoerd door een nieuwe bijlage, namelijk bijlage 10 bij de TIR-Overeenkomst, en is in augustus 2006 in werking getreden.

(9)

Zodra daaraan behoefte ontstond, werden andere wijzigingen in de TIR-Overeenkomst aangebracht. Om het gebruik van het TIR-carnet te vereenvoudigen en ervoor te zorgen dat alle voor het TIR-vervoer benodigde gegevens daarin konden worden vermeld, werd de structuur van het TIR-carnet aangepast. Op bepaalde voorwaarden kunnen ook ladinglijsten worden gebruikt als bijlagen bij het TIR-carnet, zelfs wanneer er op het manifest genoeg ruimte is om daarop de gegevens over alle vervoerde goederen te vermelden. Er werd ook voorzien in een procedure voor de gevallen waarin een deel van het TIR-vervoer niet over de weg kan plaatsvinden of wanneer dit deel niet door het TIR-systeem wordt gedekt.

(10)

Om redenen van transparantie moeten die wijzigingen van de Overeenkomst, die voor zowel de instellingen van de Gemeenschap als de lidstaten bindend zijn, ter informatie in het Publicatieblad worden bekendgemaakt en moet er worden voorzien in bekendmaking van toekomstige wijzigingen.

(11)

Gezien het aantal aangebrachte wijzigingen dienen ter wille van de duidelijkheid alle wijzigingen die tot eind 2008 volgens de procedure van de artikelen 59 en 60 van de Overeenkomst zijn aangenomen, in geconsolideerde vorm te worden bekendgemaakt; zij zijn opgenomen in een bijlage bij dit besluit,

BESLUIT:

Artikel 1

De tekst van de Douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR (TIR-Overeenkomst) gedateerd te Genève op 14 november 1975, zoals sedertdien gewijzigd tot en met eind 2008, wordt hierbij in geconsolideerde vorm ter informatie bekendgemaakt in de bijlage bij dit besluit.

Toekomstige wijzigingen van de Overeenkomst worden door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt met vermelding van de datum van inwerkingtreding ervan.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht met ingang van de dag van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 mei 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

V. TOŠOVSKÝ


(1)  PB L 252 van 14.9.1978, blz. 2.

(2)  PB L 252 van 14.9.1978, blz. 1.

(3)  PB L 31 van 2.2.1983, blz. 13.


BIJLAGE

DOUANEOVEREENKOMST INZAKE HET INTERNATIONALE VERVOER VAN GOEDEREN ONDER DEKKING VAN TIR-CARNETS (TIR-OVEREENKOMST VAN 1975)

Opmerking: Uitsluitend de tekst van de Overeenkomst en de bijlagen die in bewaring zijn gegeven aan de secretaris-generaal van de verenigde Naties in zijn hoedanigheid van depositaris van de TIR-overeenkomst vormen de authentieke versies van de TIR-overeenkomst en de bijlagen daarbij. Deze publicatie dient uitsluitend ter informatie.

DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN,

WENSENDE het internationale vervoer van goederen over de weg te vergemakkelijken,

OVERWEGENDE dat de verbetering van de vervoersvoorwaarden een essentiële factor is voor de ontwikkeling van de onderlinge samenwerking,

ZICH UITSPREKEND voor vereenvoudiging en harmonisatie van de administratieve formaliteiten op het gebied van het internationale vervoer, in het bijzonder aan de grenzen,

ZIJN OVEREENGEKOMEN als volgt:

HOOFDSTUK I

ALGEMEEN

a)   Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze Overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„TIR-vervoer”: het vervoer van goederen van een douanekantoor van vertrek naar een douanekantoor van bestemming, overeenkomstig de zogenaamde TIR-regeling die is vastgesteld bij deze Overeenkomst;

b)

„TIR-operatie”: het gedeelte van een TIR-vervoer dat in een Overeenkomstsluitende Partij wordt verricht, vanaf een douanekantoor van vertrek of van binnenkomst (van doorgang) naar een douanekantoor van bestemming of uitgang (van doorgang);

c)

„begin van een TIR-operatie”: het ter controle aanbieden bij het douanekantoor van vertrek of van binnenkomst (van doorgang) van het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container met bijbehorende lading en TIR-carnet en de aanvaarding van het TIR-carnet door dat douanekantoor;

d)

„beëindiging van een TIR-operatie”: het ter controle aanbieden bij het douanekantoor van bestemming of van uitgang (van doorgang), van het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container met bijbehorende lading en TIR-carnet;

e)

„zuivering van een TIR-operatie”: de bevestiging door de douaneautoriteiten dat een TIR-operatie in een Overeenkomstsluitende Partij op correcte wijze is beëindigd. Dit wordt door de douaneautoriteiten vastgesteld door vergelijking van de gegevens waarover het douanekantoor van bestemming of van uitgang (van doorgang) beschikt met de gegevens waarover het douanekantoor van vertrek of van binnenkomst (van doorgang) beschikt;

f)

„rechten en heffingen bij in- of uitvoer”: douanerechten en alle andere rechten, belastingen, vergoedingen en andere heffingen die worden geheven bij of in verband met de in- of uitvoer van goederen, met uitzondering van de vergoedingen en lasten waarvan het bedrag beperkt blijft tot ongeveer de kosten van de verleende diensten;

g)

„wegvoertuig”: niet alleen elk motorvoertuig voor vervoer over de weg, maar ook elke aanhangwagen of oplegger, ingericht om daaraan te worden bevestigd;

h)

„vervoerscombinatie”: aan elkaar gekoppelde voertuigen die als eenheid deelnemen aan het wegverkeer;

j)

„container”: een bergingsmiddel voor vervoer (laadkist, losse tank of soortgelijk bergingsmiddel) dat:

i)

een geheel of gedeeltelijk omsloten ruimte vormt en bestemd is goederen te bevatten;

ii)

een duurzaam karakter heeft en derhalve voldoende stevig is voor herhaald gebruik;

iii)

speciaal is ontworpen om het vervoer van goederen met één of meer vervoermiddelen te vergemakkelijken zonder tussentijdse in- en uitlading van die goederen zelf;

iv)

zodanig is ontworpen dat het gemakkelijk kan worden gehanteerd, in het bijzonder bij het overladen van het ene vervoermiddel op het andere;

v)

zodanig is ontworpen dat het gemakkelijk kan worden gevuld en geledigd; en

vi)

een inhoud heeft van ten minste één kubieke meter;

„losse carrosserieën” worden gelijkgesteld met containers;

k)

„douanekantoor van vertrek”: ieder douanekantoor van een Overeenkomstsluitende Partij waar, voor de gehele lading dan wel voor een deel van de lading, het TIR-vervoer aanvangt;

l)

„douanekantoor van bestemming”: ieder douanekantoor van een Overeenkomstsluitende Partij waar, voor de gehele lading dan wel voor een deel van de lading, het TIR-vervoer eindigt;

m)

„douanekantoor van doorgang”: ieder douanekantoor van een Overeenkomstsluitende Partij via hetwelk een wegvoertuig, een vervoerscombinatie of een container tijdens een TIR-vervoer een Overeenkomstsluitende Partij binnenkomt of verlaat;

n)

„personen” zowel natuurlijke personen als rechtspersonen;

o)

„houder” van een TIR-carnet, de persoon aan wie, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst, een TIR-carnet is afgegeven en voor wiens rekening een douaneaangifte in de vorm van een TIR-carnet is gedaan waarmee het voornemen, de goederen bij het douanekantoor van vertrek onder de TIR-regeling te plaatsen, kenbaar is gemaakt. De houder is verantwoordelijk voor het aanbieden van het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container, met bijbehorende lading en TIR-carnet, bij het douanekantoor van vertrek, het douanekantoor van doorgang en het douanekantoor van bestemming, en voor de inachtneming van de overige bepalingen van de Overeenkomst;

p)

„zware of omvangrijke goederen”: ieder zwaar of omvangrijk voorwerp dat vanwege gewicht, afmetingen of aard, in het algemeen niet in een gesloten voertuig of in een gesloten container wordt vervoerd;

q)

„aansprakelijke organisatie”: een organisatie waarvan de douaneautoriteiten van een Overeenkomstsluitende Partij hebben erkend dat zij zich garant kan stellen voor personen die gebruik maken van de TIR-regeling.

b)   Toepassingsgebied

Artikel 2

Deze Overeenkomst is van toepassing op het vervoer van goederen in wegvoertuigen, vervoerscombinaties of containers over een of meer grenzen, zonder tussentijdse in- en uitlading van die goederen, vanaf een douanekantoor van vertrek van een Overeenkomstsluitende Partij en een douanekantoor van bestemming van een andere of dezelfde Overeenkomstsluitende Partij, mits een deel van het traject tussen het begin en het einde van het TIR-vervoer over de weg wordt afgelegd.

Artikel 3

De bepalingen van deze Overeenkomst zijn slechts van toepassing indien:

a)

het vervoer plaatsvindt:

i)

met wegvoertuigen, vervoerscombinaties of containers die vooraf zijn goedgekeurd op de in hoofdstuk III, onder a), vermelde voorwaarden; of

ii)

met andere wegvoertuigen, andere vervoerscombinaties of andere containers, indien dit vervoer geschiedt op de in hoofdstuk III, onder c), vermelde voorwaarden; of

iii)

met wegvoertuigen of bijzondere voertuigen zoals bussen, kraanwagens, veegmachines, betonmixers e.d. die worden uitgevoerd en derhalve worden aangemerkt als goederen die zich op eigen kracht verplaatsen, van een douanekantoor van vertrek naar een douanekantoor van bestemming, op de in hoofdstuk III, onder c), vermelde voorwaarden. Indien deze voertuigen andere goederen vervoeren, zijn de onder i) of ii) bedoelde voorwaarden van overeenkomstige toepassing;

b)

het vervoer plaatsvindt onder de dekking van aansprakelijke organisaties die zijn erkend overeenkomstig de bepalingen van artikel 6 en onder dekking van een TIR-carnet dat overeen stemt met het model in bijlage 1 bij deze Overeenkomst.

c)   Beginselen

Artikel 4

Onder de TIR-regeling vervoerde goederen worden op de douanekantoren van doorgang niet onderworpen aan betaling of consignatie van rechten en heffingen bij in- of uitvoer.

Artikel 5

1.   Goederen die onder de TIR-regeling worden vervoerd in verzegelde wegvoertuigen, vervoerscombinaties of containers, worden bij de douanekantoren van doorgang in de regel niet gevisiteerd.

2.   Om misbruiken te voorkomen, kunnen de douaneautoriteiten echter, bij wijze van uitzondering, en in het bijzonder wanneer onregelmatigheden worden vermoed, de goederen bij deze kantoren toch visiteren.

HOOFDSTUK II

AFGIFTE VAN TIR-CARNETS

AANSPRAKELIJKHEID VAN DE AANSPRAKELIJKE ORGANISATIES

Artikel 6

1.   Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan, zolang voldaan is aan de minimumvoorwaarden die zijn opgenomen in het bijlage 9, deel I, aan organisaties machtiging verlenen om, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van soortgelijke organisaties, TIR-carnets af te geven en zich garant te stellen. Deze machtiging wordt ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de in bijlage 9, deel I, beschreven minimumvoorwaarden.

2.   Een organisatie kan in een land slechts worden erkend indien haar garantie mede betrekking heeft op schulden die in dat land ontstaan bij vervoer onder dekking van TIR-carnets, afgegeven door buitenlandse organisaties die zijn aangesloten bij de internationale organisatie waarvan zijzelf lid is.

2 bis.   Het Administratief Comité staat een internationale organisatie als bedoeld in lid 2, toe de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de organisatie en werking van een internationaal garantiestelsel, mits de organisatie deze verantwoordelijkheid aanvaardt.

3.   Een aansprakelijke organisatie geeft uitsluitend TIR-carnets af aan personen aan wie de toegang tot de TIR-regeling niet is geweigerd door de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen op het grondgebied waarvan die personen zijn gevestigd of wonen.

4.   Uitsluitend personen die voldoen aan de minimumvoorwaarden in bijlage 9, deel II, bij deze Overeenkomst kunnen tot de TIR-regeling worden toegelaten. Onverminderd artikel 38 wordt de toelating ingetrokken indien de inachtneming van deze voorwaarden niet meer is gewaarborgd.

5.   Toelating tot de TIR-regeling geschiedt volgens de procedure die is beschreven in bijlage 9, deel II, bij deze Overeenkomst.

Artikel 7

TIR-carnets die aan aansprakelijke organisaties worden toegezonden door soortgelijke buitenlandse of internationale organisaties, zijn niet onderworpen aan rechten en heffingen, verboden en beperkingen bij in- of uitvoer.

Artikel 8

1.   De aansprakelijke organisatie verbindt zich tot voldoening van de rechten en heffingen bij in- of uitvoer, eventueel vermeerderd met de interest bij achterstallige betaling, die verschuldigd zijn krachtens de douanewetten en -reglementen van het land waarin een onregelmatigheid in verband met een TIR-operatie is vastgesteld. Zij is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van bovenbedoelde bedragen met de personen die deze bedragen verschuldigd zijn.

2.   Wanneer de wetten en reglementen van een Overeenkomstsluitende Partij niet voorzien in de betaling van rechten en heffingen bij in- of uitvoer als bedoeld in lid 1, verbindt de aansprakelijke organisatie zich ertoe om op dezelfde voorwaarden een bedrag te voldoen dat gelijk is aan het bedrag van de rechten en heffingen bij in- of uitvoer, eventueel vermeerderd met de verschuldigde interest bij achterstallige betaling.

3.   Iedere Overeenkomstsluitende Partij stelt het maximumbedrag per TIR-carnet vast dat krachtens de leden 1 en 2 kan worden geëist van de aansprakelijke organisatie.

4.   De aansprakelijke organisatie wordt jegens de autoriteiten van het land waar het douanekantoor van vertrek is gelegen, aansprakelijk vanaf het tijdstip waarop het TIR-carnet door het douanekantoor is ingeschreven. In de landen waar de onder de TIR-regeling vervoerde goederen vervolgens doorkomen, vangt de aansprakelijkheid aan wanneer de goederen deze landen binnenkomen of, indien het TIR-vervoer wordt onderbroken als bedoeld in artikel 26, leden 1 en 2, wanneer het TIR-carnet wordt ingeschreven door het douanekantoor waar het TIR-vervoer wordt hervat.

5.   De aansprakelijkheid van de aansprakelijke organisatie heeft niet alleen betrekking op de goederen die in het TIR-carnet zijn vermeld, doch strekt zich tevens uit tot de goederen die, hoewel zij niet in dat carnet zijn vermeld, zich in het verzegelde gedeelte van het wegvoertuig of in de verzegelde container bevinden; de aansprakelijkheid heeft geen betrekking op andere goederen.

6.   Voor het vaststellen van de in de leden 1 en 2 bedoelde rechten en heffingen gelden de in het TIR-carnet vermelde gegevens betreffende de goederen, zolang het tegendeel niet is bewezen.

7.   Wanneer de in de leden 1 en 2 bedoelde bedragen opeisbaar worden, moeten de bevoegde autoriteiten voor zover mogelijk de betaling hiervan eisen van de persoon of personen die deze bedragen rechtstreeks verschuldigd is of zijn, alvorens een vordering tot betaling in te dienen bij de aansprakelijke organisatie.

Artikel 9

1.   De aansprakelijke organisatie stelt de geldigheidsduur van het TIR-carnet vast door een uiterste geldigheidsdatum te vermelden waarna het carnet niet meer voor inschrijving kan worden aangeboden bij het douanekantoor van vertrek.

2.   Mits het carnet is ingeschreven door het douanekantoor van vertrek op of voor de in lid 1 bedoelde uiterste geldigheidsdatum, blijft het geldig tot de beëindiging van de TIR-operatie bij het douanekantoor van bestemming.

Artikel 10

1.   Een TIR-operatie dient onverwijld te worden gezuiverd.

2.   Wanneer de douaneautoriteiten van een land een TIR-operatie hebben gezuiverd, kunnen zij van de aansprakelijke organisatie niet meer de betaling vorderen van de in artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bedragen, tenzij het certificaat van beëindiging van de TIR-operatie ten onrechte of op frauduleuze wijze werd verkregen of dat geen beëindiging heeft plaatsgevonden.

Artikel 11

1.   Bij niet-zuivering van een TIR-operatie zijn de bevoegde autoriteiten niet gerechtigd van de aansprakelijke organisatie betaling te eisen van de in artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bedragen, tenzij deze autoriteiten, binnen een jaar nadat zij het TIR-carnet hebben ingeschreven, de aansprakelijke organisatie schriftelijk in kennis hebben gesteld van de niet-zuivering. Deze bepaling is tevens van toepassing indien het certificaat van beëindiging van de TIR-operatie ten onrechte of op frauduleuze wijze werd verkregen, doch in dat geval bedraagt de termijn twee jaar.

2.   De vordering tot betaling van de in artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bedragen wordt aan de aansprakelijke organisatie gericht op zijn vroegst drie maanden na de datum waarop deze organisatie ervan in kennis is gesteld dat de TIR-operatie niet is gezuiverd of dat het certificaat van beëindiging van de TIR-operatie ten onrechte of op frauduleuze wijze werd verkregen, en uiterlijk twee jaar na deze datum. Ten aanzien van de zaken die binnen bovenbedoelde termijn van twee jaar in rechte aanhangig zijn gemaakt, moet de vordering tot betaling echter worden ingediend binnen een jaar na de datum waarop de gerechtelijke beslissing uitvoerbaar is geworden.

3.   Voor het voldoen van de bedragen waarvan betaling is geëist, beschikt de aansprakelijke organisatie over een termijn van drie maanden na de datum waarop de vordering tot betaling aan haar is gericht. De betaalde bedragen zullen aan de organisatie worden terugbetaald indien, binnen twee jaar na de datum van de vordering tot betaling, ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat geen onregelmatigheid is gepleegd in verband met het betrokken vervoer.

HOOFDSTUK III

VERVOER VAN GOEDEREN ONDER DEKKING VAN HET TIR-CARNET

a)   Goedkeuring van voertuigen en containers

Artikel 12

Het bepaalde onder a) en b) van dit hoofdstuk vindt slechts toepassing op wegvoertuigen die, wat betreft bouw en inrichting, voldoen aan de voorwaarden omschreven in bijlage 2 bij deze Overeenkomst en die zijn goedgekeurd overeenkomstig de procedure omschreven in bijlage 3 bij deze Overeenkomst. Het certificaat van goedkeuring dient overeen te stemmen met het model in bijlage 4.

Artikel 13

1.   Het bepaalde onder a) en b) van dit hoofdstuk vindt slechts toepassing op containers die zijn gebouwd overeenkomstig de voorwaarden omschreven bijlage 7, deel I, en die zijn goedgekeurd overeenkomstig de procedure omschreven in deel II van die bijlage.

2.   Containers die voor het goederenvervoer onder douaneverzegeling zijn goedgekeurd in toepassing van de Douane-overeenkomst betreffende containers, 1956, van de hieruit voortgevloeide regelingen die zijn getroffen onder auspiciën van de Verenigde Naties, van de Douane-overeenkomst betreffende containers, 1972, of van internationale regelingen waarbij laatstbedoelde Overeenkomst wordt vervangen of gewijzigd, worden geacht te voldoen aan lid 1 van dit artikel en moeten, zonder nieuwe goedkeuring, worden aanvaard voor vervoer onder de TIR-regeling.

Artikel 14

1.   Iedere Overeenkomstsluitende Partij behoudt zich het recht voor om erkenning te weigeren van de geldigheid van de goedkeuring van wegvoertuigen of containers die niet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 12 en 13 hierboven. De Overeenkomstsluitende Partijen vermijden evenwel het vervoer op te houden wanneer de vastgestelde gebreken zo onbelangrijk zijn dat daardoor geen fraude kan ontstaan.

2.   Alvorens opnieuw te worden gebruikt voor goederenvervoer onder douaneverzegeling, moeten wegvoertuigen of containers die niet meer voldoen aan de voorwaarden op grond waarvan zij werden goedgekeurd, hetzij in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht hetzij opnieuw worden goedgekeurd.

b)   Procedure voor het vervoer onder dekking van een TIR-carnet

Artikel 15

1.   Er is geen bijzonder douanedocument vereist bij de tijdelijke invoer van het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container, gebruikt voor het goederenvervoer onder de TIR-regeling. Voor het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container wordt geen zekerheid geëist.

2.   Lid 1 van dit artikel kan voor een Overeenkomstsluitende Partij geen beletsel vormen te eisen dat op het douanekantoor van bestemming de bij haar nationale regelgeving voorgeschreven formaliteiten worden vervuld om te waarborgen dat het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container weer worden uitgevoerd wanneer de TIR-operatie is beëindigd.

Artikel 16

Wanneer een TIR-vervoer plaatsvindt met een wegvoertuig of met een vervoerscombinatie, moet dit voertuig of deze vervoerscombinatie aan de voorzijde en aan de achterzijde zijn voorzien van een zelfde rechthoekige plaat met het opschrift „TIR”, waarvan de kenmerken in bijlage 5 bij deze Overeenkomst zijn omschreven. Deze platen moeten zodanig zijn aangebracht dat zij goed zichtbaar zijn. Zij moeten afneembaar zijn of op zodanige wijze zijn bevestigd of ontworpen dat zij kunnen worden omgedraaid, bedekt of gevouwen of op andere wijze kunnen aangeven dat het voertuig niet voor TIR-vervoer wordt gebruikt.

Artikel 17

1.   Voor elk wegvoertuig en voor elke container wordt een afzonderlijk TIR-carnet opgemaakt. Er kan evenwel worden volstaan met één enkel TIR-carnet voor een vervoerscombinatie of voor verschillende containers die op één wegvoertuig of op één vervoerscombinatie zijn geladen. In dat geval wordt de inhoud van ieder voertuig dat deel uitmaakt van de vervoerscombinatie, respectievelijk de inhoud van iedere container, afzonderlijk vermeld op het goederenmanifest van het TIR-carnet

2.   Het TIR-carnet is geldig voor slechts één reis. Het dient ten minste het aantal uitscheurbare stroken te bevatten dat voor het betrokken TIR-vervoer nodig is.

Artikel 18

Voor een TIR-vervoer mogen er verscheidene douanekantoor van vertrek en van bestemming zijn, mits het totale aantal douanekantoren van vertrek en van bestemming niet meer dan vier bedraagt. Het TIR-carnet kan slechts worden aangeboden bij douanekantoren van bestemming indien alle douanekantoren van vertrek het TIR-carnet hebben ingeschreven.

Artikel 19

De goederen en het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container worden met het TIR-carnet aangeboden op het douanekantoor van vertrek. De douaneautoriteiten van het land van vertrek nemen de nodige maatregelen om zich te overtuigen van de juistheid van het goederenmanifest, om de douaneverzegeling aan te brengen of om de douaneverzegeling te controleren die onder hun verantwoordelijkheid is aangebracht door daartoe gemachtigde personen.

Artikel 20

De douaneautoriteiten kunnen voor het over het grondgebied van hun land af te leggen traject een termijn vaststellen alsmede eisen dat het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container een voorgeschreven route volgt.

Artikel 21

Bij ieder douanekantoor van doorgang alsmede op de douanekantoren van bestemming worden het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container met de lading en het bijbehorende TIR-carnet ter controle aan de douaneautoriteiten aangeboden.

Artikel 22

1.   In de regel, tenzij de goederen worden gevisiteerd in toepassing van artikel 5, lid 2, aanvaarden de douaneautoriteiten van de douanekantoren van doorgang van iedere Overeenkomstsluitende Partij de douaneverzegeling van de andere Overeenkomstsluitende Partijen, mits deze verzegeling intact is. Bedoelde douaneautoriteiten kunnen evenwel hun eigen verzegeling eraan toevoegen, indien dit voor de controle noodzakelijk is.

2.   De douaneverzegeling die aldus is aanvaard door een Overeenkomstsluitende Partij, geniet op het grondgebied van die Partij dezelfde juridische bescherming als de nationale verzegeling.

Artikel 23

De douaneautoriteiten mogen slechts in uitzonderingsgevallen:

op het grondgebied van hun land de wegvoertuigen, de vervoerscombinaties of de containers op kosten van de vervoerders doen begeleiden,

de lading van de wegvoertuigen, de vervoerscombinaties of de containers onderweg controleren en visiteren.

Artikel 24

Indien de douaneautoriteiten onderweg of op een douanekantoor van doorgang de lading van een wegvoertuig, een vervoerscombinatie of een container visiteren, vermelden zij de opnieuw aangebrachte verzegeling, alsmede de aard van de verrichte controle, op de in hun land gebruikte stroken van het TIR-carnet, op de stam van deze stroken en op de stroken die in het carnet achterblijven.

Artikel 25

Indien een douaneverzegeling onderweg is verbroken in andere dan in de artikelen 24 en 35 bedoelde gevallen, of indien goederen zijn teloorgegaan of beschadigd zonder dat de verzegeling werd verbroken, wordt de in bijlage 1 bij deze Overeenkomst voor het gebruik van het TIR-carnet vastgestelde procedure gevolgd, zulks onverminderd de eventuele toepassing van de bepalingen van de nationale wetgevingen en wordt het proces-verbaal van bevinding opgemaakt dat zich in het TIR-carnet bevindt.

Artikel 26

1.   Wanneer het vervoer onder dekking van een TIR-carnet voor een gedeelte van het traject plaatsvindt over het grondgebied van een Staat die geen Partij is bij deze Overeenkomst, wordt het TIR-vervoer voor dat deel onderbroken. In dat geval aanvaarden de douaneautoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij over het grondgebied waarvan het vervoer vervolgens geschiedt het TIR-carnet voor de hervatting van het TIR-vervoer, mits de douaneverzegeling en/of de herkenningstekens intact zijn gebleven. Wanneer de douaneverzegeling niet intact is gebleven, kunnen de douaneautoriteiten het TIR-carnet aanvaarden voor de hervatting van het TIR-vervoer overeenkomstig de bepalingen van artikel 25.

2.   Dit geldt eveneens voor het gedeelte van het traject waarover het TIR-carnet niet door de houder van het carnet wordt gebruikt op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij, wegens het bestaan van eenvoudiger regelingen voor douanevervoer of wanneer gebruik van een douanevervoerregeling niet noodzakelijk is.

3.   In deze gevallen worden de douanekantoren waar het TIR-vervoer wordt onderbroken of hervat respectievelijk beschouwd als kantoren van doorgang bij uitgang of bij binnenkomst.

Artikel 27

Behoudens de bepalingen van deze Overeenkomst, in het bijzonder artikel 18, kan een douanekantoor van bestemming dat oorspronkelijk als zodanig is aangewezen, door een ander douanekantoor van bestemming worden vervangen.

Artikel 28

1.   De beëindiging van een TIR-operatie wordt onmiddellijk door de douaneautoriteiten gecertificeerd. De beëindiging van een TIR-operatie kan met of zonder voorbehoud worden gecertificeerd: wanneer de beëindiging is gecertificeerd met voorbehoud, dan moet dit gebaseerd zijn op feiten die verband houden met de TIR-operatie zelf. Deze feiten moeten duidelijk in het TIR-carnet worden vermeld.

2.   Wanneer goederen onder een andere douaneregeling zijn geplaatst of onder een ander systeem van douanetoezicht, behoeven de onregelmatigheden die onder deze andere douaneregeling of dit andere systeem van douanetoezicht kunnen zijn vastgesteld niet aan de houder van het TIR-carnet worden geweten in zijn hoedanigheid van houder of aan een namens hem optredende persoon.

c)   Bepalingen betreffende het vervoer van zware of omvangrijke goederen

Artikel 29

1.   De bepalingen van dit deel zijn slechts van toepassing op het vervoer van zware of omvangrijke goederen, zoals omschreven in artikel 1, letter p), van deze Overeenkomst.

2.   Wanneer de bepalingen van dit deel van toepassing zijn, kan het vervoer van zware of omvangrijke goederen, indien de autoriteiten van het douanekantoor van vertrek zulks beslissen, geschieden met niet-verzegelde voertuigen of containers.

3.   De bepalingen van dit deel zijn slechts van toepassing indien het, naar het oordeel van de autoriteiten van het douanekantoor van vertrek, mogelijk is de zware of omvangrijke goederen, alsmede, in voorkomend geval, het gelijktijdig vervoerde toebehoren, aan de hand van de omschrijving op eenvoudige wijze te identificeren, of ze te voorzien van douaneverzegelingen en/of herkenningstekens ten einde te verhinderen dat deze goederen worden verwisseld of dat er iets aan wordt onttrokken zonder dat daarvan duidelijke sporen achterblijven.

Artikel 30

Alle bepalingen van deze Overeenkomst waarvan niet wordt afgeweken door bijzondere bepalingen van dit deel, zijn van toepassing op het vervoer van zware of omvangrijke goederen onder de TIR-regeling.

Artikel 31

De aansprakelijkheid van de aansprakelijke organisatie heeft niet alleen betrekking op de goederen die in het TIR-carnet zijn vermeld, doch ook op de goederen die, hoewel zij niet in dat carnet zijn vermeld, aanwezig zijn op de laadvloer of bij de in het TIR-carnet vermelde goederen.

Artikel 32

Op de omslag en op alle stroken van het gebruikte TIR-carnet moet de aanduiding „zware of omvangrijke goederen” voorkomen in vette letters in de Engelse of de Franse taal.

Artikel 33

De autoriteiten van het douanekantoor van vertrek kunnen eisen dat bij het TIR-carnet de paklijsten, foto's, tekeningen enz. worden gevoegd die nodig zijn voor de identificatie van de vervoerde goederen. In dat geval moeten deze stukken door de douaneautoriteiten worden gewaarmerkt, terwijl een exemplaar van deze stukken aan de binnenkant van de omslag van het TIR-carnet wordt gehecht; in alle manifesten van het carnet dient naar deze stukken te worden verwezen.

Artikel 34

De autoriteiten van de douanekantoren van doorgang van elke Overeenkomstsluitende Partij aanvaarden de douaneverzegelingen en/of de herkenningstekens die zijn aangebracht door de bevoegde autoriteiten van de andere Overeenkomstsluitende Partijen. Zij kunnen hieraan echter andere verzegelingen en/of herkenningstekens toevoegen en vermelden deze nieuw aangebrachte verzegelingen en/of herkenningstekens op de in hun land te gebruiken stroken van het TIR-carnet, op de stam van deze stroken alsmede op de stroken die in het TIR-carnet achterblijven.

Artikel 35

Indien de douaneautoriteiten bij visitatie van de lading onderweg of op een douanekantoor van doorgang genoodzaakt zijn verzegelingen te verbreken en/of de herkenningstekens te verwijderen, vermelden zij de nieuw aangebrachte verzegelingen en/of herkenningstekens op de in hun land gebruikte stroken van het TIR-carnet, op de stam van deze stroken alsmede op de stroken die in het TIR-carnet achterblijven.

HOOFDSTUK IV

ONREGELMATIGHEDEN

Artikel 36

Iedere inbreuk op de bepalingen van deze Overeenkomst stelt de overtreder in het land waar het strafbare feit is begaan, bloot aan de straffen volgens de wetgeving van dat land.

Artikel 37

Wanneer het niet mogelijk is vast te stellen op welk grondgebied een onregelmatigheid is begaan, dan wordt deze geacht te zijn begaan op het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partij waar zij is vastgesteld.

Artikel 38

1.   Iedere Overeenkomstsluitende Partij heeft het recht iedere persoon die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige inbreuken op de douanewetten en -reglementen betreffende het internationale vervoer van goederen, tijdelijk of definitief uit te sluiten van de toepassing van deze Overeenkomst.

2.   Van deze uitsluiting wordt binnen een week mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied waarvan de betrokkene is gevestigd of woont, alsmede aan de aansprakelijke organisatie van het land of douanegebied waar de inbreuk is gepleegd en aan het TIR-Uitvoerend Orgaan.

Artikel 39

Wanneer de TIR-operatie anderszins als regelmatig wordt beschouwd:

1.

vermelden de Overeenkomstsluitende Partijen geen geringe afwijkingen van de vastgestelde termijn of de voorgeschreven route;

2.

worden verschillen tussen de gegevens op het goederenmanifest van het TIR-carnet en de inhoud van het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container niet beschouwd als inbreuken in de zin van deze Overeenkomst door de houder van het TIR-carnet, wanneer ten genoegen van de bevoegde autoriteiten wordt aangetoond dat deze verschillen niet zijn te wijten aan bewust of uit nalatigheid gemaakte fouten bij het laden of het verzenden van de goederen of bij het opmaken van het manifest.

Artikel 40

De douaneautoriteiten van de landen van vertrek en van bestemming stellen de houder van het TIR-carnet niet verantwoordelijk voor verschillen die in die landen mochten worden vastgesteld, wanneer die verschillen betrekking hebben op douaneregelingen voor of na het TIR-vervoer waarbij de houder van het TIR-carnet niet was betrokken

Artikel 41

Wanneer ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat de op het manifest van een TIR-carnet vermelde goederen door een ongeval of door overmacht zijn vernietigd of teloor gegaan of dat er tekorten zijn ontstaan die verband houden met de aard van die goederen, wordt ontheffing verleend van betaling van de normalerwijze verschuldigde rechten en heffingen.

Artikel 42

Op een met redenen omkleed verzoek van een Overeenkomstsluitende Partij verstrekken de bevoegde autoriteiten van de bij een TIR-vervoer betrokken Overeenkomstsluitende Partijen die Partij alle beschikbare gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de artikelen 39, 40 en 41.

Artikel 42 bis

In nauwe samenwerking met de aansprakelijke organisaties, nemen de bevoegde autoriteiten alle nodige maatregelen om te zorgen voor een correct gebruik van de TIR-carnets. Zij kunnen te dien einde passende nationale en internationale controlemaatregelen nemen. De nationale controlemaatregelen die in dit verband door de bevoegde autoriteiten worden genomen worden onmiddellijk meegedeeld aan het TIR-Uitvoerend Orgaan dat erop toeziet dat deze in overeenstemming zijn met de bepalingen van de Overeenkomst. Internationale controlemaatregelen worden goedgekeurd door het Administratief Comité.

Artikel 42 ter

De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen verstrekken de gemachtigde organisaties de informatie die deze nodig hebben om de verbintenis na te komen als bedoeld in bijlage 9, deel 1, artikel 1, onder f) iii).

In bijlage 10 zijn de gegevens vermeld die in bijzondere gevallen moeten worden verstrekt.

HOOFDSTUK V

TOELICHTING

Artikel 43

In de toelichting in de bijlagen 6 en 7, deel III, wordt uitlegging gegeven van enkele bepalingen van deze Overeenkomst en van de daarbij behorende bijlagen; zij bevat tevens enkele aanbevelingen

HOOFDSTUK VI

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 44

Iedere Overeenkomstsluitende Partij verleent aan de betrokken aansprakelijke organisaties faciliteiten wat betreft:

a)

de overmaking van de deviezen die nodig zijn voor de betaling van de bedragen die door de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen worden gevorderd op grond van artikel 8 van deze Overeenkomst, en

b)

de overmaking van de deviezen die nodig zijn voor de betaling van de TIR-carnets die aan de aansprakelijke organisaties worden gezonden door soortgelijke buitenlandse organisaties of de internationale organisaties.

Artikel 45

Iedere Overeenkomstsluitende Partij draagt zorg voor de publicatie van een lijst van de douanekantoren van vertrek, van doorgang en van bestemming die zij voor TIR-operaties heeft aangewezen. Overeenkomstsluitende Partijen waarvan de grondgebieden aan elkaar grenzen wijzen in overleg tegenover elkaar gelegen grenskantoren aan en stellen hiervan de openingstijden vast.

Artikel 46

1.   Voor de in deze Overeenkomst vermelde douanewerkzaamheden behoeft geen vergoeding te worden betaald, tenzij deze werkzaamheden plaatsvinden buiten de dagen, uren en plaatsen die daarvoor gewoonlijk zijn vastgesteld.

2.   Voor zover mogelijk vergemakkelijken de Overeenkomstsluitende Partijen op de douanekantoren de douanewerkzaamheden met betrekking tot bederfelijke goederen.

Artikel 47

1.   Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor de toepassing van uit nationale bepalingen voortvloeiende beperkingen en controles om redenen van openbare zedelijkheid, openbare veiligheid, hygiëne of volksgezondheid, op veterinaire of fytopathologische overwegingen, en evenmin voor de heffing van bedragen die zijn verschuldigd uit hoofde van deze bepalingen.

2.   Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor de toepassing van andere nationale of internationale bepalingen die het vervoer regelen.

Artikel 48

Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor Overeenkomstsluitende Partijen die een douane-unie of economische unie vormen bijzondere voorschriften vast te stellen met betrekking tot het vervoer uit, naar of over hun grondgebied, mits deze voorschriften geen afbreuk doen aan de faciliteiten waarin deze Overeenkomst voorziet.

Artikel 49

Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor de toepassing van ruimere faciliteiten die de Overeenkomstsluitende Partijen verlenen of zouden willen verlenen, hetzij op grond van unilaterale bepalingen, hetzij krachtens bilaterale of multilaterale overeenkomsten, mits de aldus verleende faciliteiten geen belemmering vormen voor de toepassing van deze Overeenkomst en in het bijzonder niet voor de TIR-operaties zelf.

Artikel 50

De Overeenkomstsluitende Partijen delen elkaar op verzoek de gegevens mede die nodig zijn voor de toepassing van deze Overeenkomst, met name gegevens over de goedkeuring van wegvoertuigen of containers alsmede technische gegevens over de bouw van deze voertuigen en containers.

Artikel 51

De bijlagen bij deze Overeenkomst maken deel uit van deze Overeenkomst.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 52

Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding

1.   Alle Staten die lid zijn van de Verenigde Naties, van een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties, van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie of die Partij zijn bij het Statuut van het Internationale Gerechtshof, alsmede iedere andere Staat die daartoe wordt uitgenodigd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, kunnen partij bij deze Overeenkomst worden:

a)

door ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring,

b)

door neerlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring na de Overeenkomst te hebben ondertekend onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, of

c)

door neerlegging van een akte van toetreding.

2.   Deze Overeenkomst staat van 1 januari 1976 tot en met 1 december 1976 op het kantoor van de Verenigde Naties te Genève open voor ondertekening door de Staten bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Na deze datum staat zij open voor toetreding door deze Staten.

3.   Douane-unies of economische unies kunnen eveneens, krachtens de leden 1 en 2, partij worden bij deze Overeenkomst tegelijk met al hun lidstaten of te allen tijde nadat al hun lidstaten Overeenkomstsluitende Partij zijn geworden bij deze Overeenkomst. Deze unies hebben evenwel geen stemrecht.

4.   De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden neergelegd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 53

Inwerkingtreding

1.   Deze Overeenkomst treedt in werking zes maanden na de datum waarop vijf van de Staten bedoeld in artikel 52, lid 1, deze Overeenkomst hebben ondertekend zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben neergelegd.

2.   Nadat vijf van de Staten bedoeld in artikel 52, lid 1, deze Overeenkomst hebben ondertekend zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben neergelegd, treedt deze Overeenkomst voor alle nieuwe Overeenkomstsluitende Partijen in werking zes maanden na neerlegging van hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

3.   Elke akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding die is neergelegd na de inwerkingtreding van een wijziging van deze Overeenkomst wordt beschouwd te gelden voor de gewijzigde tekst van deze Overeenkomst.

4.   Iedere akte van deze aard die is neergelegd na aanvaarding van een wijziging maar voor de inwerkingtreding daarvan, wordt geacht te gelden voor de gewijzigde tekst van deze Overeenkomst op de datum waarop de wijziging in werking treedt.

Artikel 54

Opzegging

1.   Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan deze Overeenkomst opzeggen door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

2.   De opzegging wordt van kracht vijftien maanden na ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-generaal.

3.   De geldigheid van TIR-carnets die zijn ingeschreven door het douanekantoor van vertrek voor de datum waarop de opzegging van kracht wordt, wordt niet beïnvloed door deze opzegging, en de garantie van de aansprakelijke organisaties blijft bestaan op de in deze Overeenkomst vastgelegde voorwaarden.

Artikel 55

Beëindiging

Indien het aantal staten dat Overeenkomstsluitende Partij is na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst gedurende twaalf achtereenvolgende maanden minder dan vijf is, houdt deze Overeenkomst op van kracht te zijn na het verstrijken van die periode van twaalf maanden.

Artikel 56

Beëindiging van de TIR-Overeenkomst, 1959

1.   In de betrekkingen tussen de partijen bij deze Overeenkomst wordt de TIR-Overeenkomst, 1959, beëindigd en vervangen door de onderhavige Overeenkomst zodra deze in werking treedt.

2.   De certificaten van goedkeuring die voor wegvoertuigen en containers zijn afgegeven overeenkomstig de in de TIR-Overeenkomst, 1959, vastgelegde voorwaarden, worden, voor de periode waarin zij geldig zijn of gedurende de verlenging daarvan, voor het vervoer van goederen onder douaneverzegeling aanvaard door de partijen bij deze Overeenkomst, mits deze voertuigen en containers blijven voldoen aan de voorwaarden op grond waarvan zij oorspronkelijk werden goedgekeurd.

Artikel 57

Regeling van geschillen

1.   Ieder geschil tussen twee of meer Overeenkomstsluitende Partijen betreffende de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst wordt voor zover mogelijk geregeld door middel van onderhandelingen tussen de betrokken partijen of op een andere wijze.

2.   Ieder geschil tussen twee of meer Overeenkomstsluitende Partijen betreffende de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst dat niet kan worden geregeld op de in lid 1 bedoelde wijze, wordt op verzoek van een van de partijen voorgelegd aan een arbitragehof dat als volgt wordt samengesteld: elk der bij het geschil betrokken partijen wijst een arbiter aan en deze arbiters wijzen nog een arbiter aan die voorzitter zal zijn. Indien een van de partijen, drie maanden na hiertoe een verzoek te hebben ontvangen, geen arbiter heeft aangewezen, of indien de arbiters geen voorzitter hebben kunnen kiezen, kan een van deze partijen de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties verzoeken de arbiter of de voorzitter van het arbitragehof aan te wijzen.

3.   De beslissing van het overeenkomstig lid 2 samengestelde arbitragehof is bindend voor alle partijen bij het geschil.

4.   Het arbitragehof stelt zijn eigen procedureregels vast.

5.   De beslissingen van het arbitragehof worden genomen met meerderheid van stemmen.

6.   Iedere onenigheid die tussen de partijen bij het geschil zou kunnen ontstaan over de uitlegging en uitvoering van de uitspraak van het arbitragehof, kan door een van de partijen ter beslissing worden voorgelegd aan het arbitragehof dat de uitspraak heeft gedaan.

Artikel 58

Punten van voorbehoud

1.   Iedere Staat kan bij ondertekening of bekrachtiging van dan wel bij toetreding tot deze Overeenkomst verklaren zich niet gebonden te achten door artikel 57, leden 2 tot en met 6, van deze Overeenkomst. De andere Overeenkomstsluitende Partijen zijn door het bepaalde in deze leden niet gebonden tegenover iedere Overeenkomstsluitende Partij die een zodanig voorbehoud heeft gemaakt.

2.   Iedere Overeenkomstsluitende Partij die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig het bepaalde in lid 1, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

3.   Met uitzondering van het in lid 1 bedoelde voorbehoud, is geen enkel voorbehoud ten aanzien van deze Overeenkomst toegestaan.

Artikel 58 bis

Administratief Comité

Er wordt een Administratief Comité opgericht, bestaande uit alle Overeenkomstsluitende Partijen. De samenstelling, functies en het reglement van orde van dit comité zijn opgenomen in bijlage 8.

Artikel 58 ter

TIR-Uitvoerend Orgaan

Het Administratief Comité richt een TIR-Uitvoerend Orgaan op als hulporgaan dat, namens het Comité, taken zal uitvoeren die hem krachtens de Overeenkomst en door het Comité zijn opgedragen. De samenstelling, functies en het reglement van orde van het TIR-Uitvoerend Orgaan zijn opgenomen in bijlage 8.

Artikel 59

Procedure van wijziging van deze Overeenkomst

1.   Deze Overeenkomst, met inbegrip van de bijlagen, kan worden gewijzigd op voorstel van een Overeenkomstsluitende Partij overeenkomstig de procedure waarin dit artikel voorziet.

2.   Iedere op deze Overeenkomst voorgestelde wijziging wordt onderzocht door het Administratief Comité dat is samengesteld uit alle Overeenkomstsluitende Partijen overeenkomstig het in bijlage 8 opgenomen reglement van orde. Iedere wijziging van die aard, die is onderzocht of uitgewerkt tijdens de bijeenkomst van het Administratief Comité en door dit Comité is aangenomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen, wordt door de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties aan de Overeenkomstsluitende Partijen voor aanvaarding medegedeeld.

3.   Behoudens het bepaalde in artikel 60, treedt iedere voorgestelde wijziging, die overeenkomstig het voorgaande lid is medegedeeld, voor alle Overeenkomstsluitende Partijen in werking drie maanden na de periode van twaalf maanden volgende op de datum waarop de mededeling is gedaan, tenzij een Staat die in die periode Overeenkomstsluitende Partij is, bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties bezwaar tegen de voorgestelde wijziging heeft gemaakt.

4.   Indien overeenkomstig lid 3 bezwaar is gemaakt tegen de voorgestelde wijziging, wordt de wijziging geacht niet te zijn aanvaard en wordt deze niet van kracht.

Artikel 60

Bijzondere procedure voor het wijzigen van de bijlagen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10

1.   Ieder voorstel tot wijziging van de bijlagen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 die is onderzocht overeenkomstig artikel 59, leden 1 en 2, treedt in werking op de datum die het Administratief Comité bij het aannemen van de wijziging vaststelt, tenzij op een tegelijkertijd door het Administratief Comité vast te stellen eerdere datum een vijfde van de Staten die Overeenkomstsluitende Partij zijn of, indien dit minder is, vijf Staten die Overeenkomstsluitende Partij zijn, de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties ervan in kennis hebben gesteld dat zij bezwaar maken tegen de wijziging. De in dit lid bedoelde data worden door het Administratief Comité vastgesteld met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen.

2.   Een wijziging die is aangenomen overeenkomstig de in lid 1 bedoelde procedure, treedt, zodra zij van kracht wordt, voor alle Overeenkomstsluitende Partijen in de plaats van de vroegere bepaling of bepalingen waarop zij betrekking heeft.

Artikel 61

Verzoeken, mededelingen en bezwaren

De Secretaris-generaal van de Verenigde Naties geeft alle Overeenkomstsluitende Partijen en alle staten bedoeld in artikel 52, lid 1, van deze Overeenkomst kennis van ieder verzoek, mededeling of bezwaar overeenkomstig de artikelen 59 en 60 en van het tijdstip waarop een wijziging van kracht wordt.

Artikel 62

Herzieningsconferentie

1.   Iedere Staat die Overeenkomstsluitende Partij is, kan door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties verzoeken om bijeenroeping van een conferentie met het doel deze Overeenkomst te herzien.

2.   Een herzieningsconferentie, waarvoor alle Overeenkomstsluitende Partijen en alle in artikel 52, lid 1, bedoelde staten worden uitgenodigd, wordt bijeengeroepen door de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties indien, binnen zes maanden na verzending van de kennisgeving door de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, ten minste een vierde van de Staten die Overeenkomstsluitende Partij zijn hem mededelen dat zij met het verzoek instemmen.

3.   Een herzieningsconferentie waarvoor alle Overeenkomstsluitende Partijen en alle in artikel 52, lid 1, bedoelde staten worden uitgenodigd, wordt eveneens bijeengeroepen door de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties nadat het Administratief Comité daartoe een verzoek heeft ingediend. Het besluit een dergelijk verzoek in te dienen, wordt door het Administratief Comité genomen met een meerderheid van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen.

4.   Indien een conferentie wordt bijeengeroepen in toepassing van de leden 1 of 3, deelt de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties dit mede aan alle Overeenkomstsluitende Partijen en nodigt hij hen uit om binnen drie maanden de voorstellen in te dienen die zij aan de conferentie willen voorleggen. De Secretaris-generaal van de Verenigde Naties doet alle Overeenkomstsluitende Partijen een voorlopige agenda van de conferentie alsmede de tekst van bedoelde voorstellen toekomen ten minste drie maanden voordat de conferentie wordt geopend.

Artikel 63

Kennisgevingen

Behalve van de kennisgevingen en mededelingen bedoeld in de artikelen 61 en 62, doet de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties alle in artikel 52 bedoelde staten kennisgeving van:

a)

de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen, goedkeuringen en toetredingen krachtens artikel 52;

b)

de data van inwerkingtreding van deze Overeenkomst krachtens artikel 53;

c)

de opzeggingen krachtens artikel 54;

d)

de beëindiging van deze Overeenkomst krachtens artikel 55;

e)

elk voorbehoud krachtens artikel 58.

Artikel 64

Authentieke tekst

Na 31 december 1976 wordt het originele exemplaar van deze Overeenkomst neergelegd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die hiervan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften doet toekomen aan iedere Overeenkomstsluitende Partij alsmede aan iedere Staat bedoeld in artikel 52, lid 1, die geen Overeenkomstsluitende Partij is.

TEN BLIJKE WAARVAN de daartoe gemachtigde ondergetekenden deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Genève op veertien november negentienhonderd vijfenzeventig, in een enkel exemplaar, in de Engelse, de Franse en de Russische taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek.

 

BIJLAGE 1

MODEL VAN HET TIR-CARNET

Versie 1

1.   Het TIR-carnet wordt gedrukt in de Franse taal, met uitzondering van bladzijde 1 van de omslag waarvan de rubrieken eveneens in de Engelse taal zijn gedrukt; de „Voorschriften voor het gebruik van het TIR-carnet” die op bladzijde 2 van de omslag in de Franse taal zijn gedrukt, zijn op bladzijde 3 van de omslag in de Engelse taal gedrukt. Het „proces-verbaal van bevinding” kan zo nodig op de achterkant in een andere taal worden gedrukt.

2.   De carnets die in het kader van een regionale garantieketen voor TIR-operaties worden gebruikt kunnen worden gedrukt in een van de officiële talen van de Organisatie van de Verenigde Naties, behoudens bladzijde 1 van de omslag, waarvan de rubrieken ook in het Engels of in het Frans worden gedrukt. De „Voorschriften voor het gebruik van het TIR-carnet” bevinden zich op bladzijde 2 van de omslag in de gebruikte officiële taal van de Organisatie van de Verenigde Naties alsmede in het Engels of in het Frans op bladzijde 3 van die omslag.

Versie 2

3.   Voor het vervoer van tabak en alcohol waarvoor een hoger garantiebedrag kan worden geëist van de aansprakelijke organisaties, overeenkomstig punt 0.8.3 van de Toelichting in bijlage 6, moeten de douaneautoriteiten eisen dat de omslag en alle stroken van de TIR-carnets duidelijk zijn voorzien van de vermelding „TABAC/ALCOOL” en „TOBACCO/ALCOHOL”. Deze carnets moeten bovendien, ten minste in het Engels en in het Frans, op een afzonderlijk blad dat na bladzijde 2 van de omslag wordt ingevoegd, nadere gegevens bevatten over de categorieën tabak en alcohol waarvoor de garantie geldt.

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 1

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 1

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 1

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 1

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 1

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 1

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 2

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 2

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 2

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 2

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 2

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 2

Image

Model van het TIR-carnet:

VERSIE 2

Image

BIJLAGE 2

REGLEMENT HOUDENDE TECHNISCHE VOORWAARDEN VOOR WEGVOERTUIGEN DIE KUNNEN WORDEN TOEGELATEN TOT HET INTERNATIONALE VERVOER VAN GOEDEREN ONDER DOUANEVERZEGELING

Artikel 1

Grondbeginselen

Voor het internationale vervoer van goederen onder douaneverzegeling kunnen alleen voertuigen worden goedgekeurd waarvan de laadruimte zodanig is gebouwd en ingericht dat:

a)

goederen niet aan het verzegelde gedeelte van het voertuig kunnen worden onttrokken of erin gebracht, zonder dat dit zichtbare sporen van braak nalaat of zonder dat de douaneverzegeling wordt verbroken;

b)

douaneverzegelingen op eenvoudige en doeltreffende wijze kunnen worden aangebracht;

c)

de containers geen geheime bergplaats hebben waarin goederen kunnen worden verborgen;

d)

alle ruimten die goederen kunnen bevatten, gemakkelijk door de douane kunnen worden gevisiteerd.

Artikel 2

Bouw van de laadruimte

1.   Om te voldoen aan de voorschriften in artikel 1 van dit reglement:

a)

moeten de samenstellende delen van de laadruimte (wanden, vloer, deuren, dak, stijlen, frames, dwarsbalken enz.) zijn samengevoegd hetzij door verbindingsmiddelen die niet van de buitenkant kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat, hetzij volgens methoden die van deze delen een eenheid maken die niet kan worden veranderd zonder dat dit zichtbare sporen nalaat. Indien de wanden, de vloer, de deuren en het dak uit verschillende delen zijn samengesteld, moeten deze delen voldoen aan dezelfde voorschriften en voldoende stevig zijn;

b)

moeten de deuren en alle andere sluitsystemen (met inbegrip van kranen, mangaten, flenzen enz.) een inrichting omvatten waarop douaneverzegelingen kunnen kan worden aangebracht. Deze inrichting mag niet van buitenaf kunnen worden verwijderd en opnieuw aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat, en moet zodanig zijn dat de deur of sluiting niet kan worden geopend zonder dat de douaneverzegelingen worden verbroken. Openslaande daken zijn toegestaan;

c)

moeten de ventilatie- en afvloeiingsopeningen zijn voorzien van een inrichting die toegang tot de laadruimte verhindert. Deze inrichting mag niet van buitenaf kunnen worden verwijderd en opnieuw aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat.

2.   Niettegenstaande artikel 1, onder c), van dit reglement zijn samenstellende delen van de laadruimte die om praktische redenen lege ruimten moeten bevatten (bij voorbeeld tussen de schotten van een dubbele wand) toegestaan. Om te voorkomen dat deze ruimten worden gebruikt om goederen te verbergen:

i)

moet, indien de binnenbekleding van de ruimte de wand helemaal van vloer tot dak bedekt of, in andere gevallen, indien de ruimte aanwezig tussen deze bekleding en de buitenwand geheel dicht is, deze bekleding op zodanige wijze zijn aangebracht dat deze niet kan worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat; en

ii)

moeten, indien de bekleding niet de gehele hoogte van de wand bedekt en indien de ruimten tussen de bekleding en de buitenwand niet geheel gesloten zijn en in alle andere gevallen waarin bij de bouw ruimten zijn gelaten, het aantal van deze ruimten tot een minimum zijn beperkt en moeten zij gemakkelijk door de douane kunnen worden gevisiteerd.

3.   Vensters zijn toegestaan, mits zij zijn vervaardigd uit voldoende stevig materiaal en zij niet van buitenaf kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat. Het gebruik van glas is toegestaan, maar indien ander glas dan veiligheidsglas wordt gebruikt, moeten de vensters van een vast metalen traliewerk zijn voorzien dat van buitenaf niet kan worden verwijderd; de openingen van het traliewerk mogen niet meer dan 10 mm groot zijn.

4.   Openingen die in de vloer zijn aangebracht voor technische doeleinden, zoals smeren, onderhoud, vullen van de zandkoker, zijn slechts toegestaan mits zij zijn voorzien van een deksel dat zodanig kan worden vastgezet dat toegang tot de laadruimte van buitenaf niet mogelijk is.

Artikel 3

Voertuigen met dekkleden

1.   Voertuigen met dekkleden moeten voldoen aan de voorwaarden in de artikelen 1 en 2 van dit reglement, voor zover deze op bedoelde voertuigen kunnen worden toegepast. Bovendien moeten deze voertuigen voldoen aan de bepalingen van dit artikel.

2.   Het dekkleed moet zijn gemaakt van sterk zeildoek of van weefsel met een plastic laag of van gegummeerd weefsel, welk weefsel voldoende stevig en niet rekbaar is. Het moet in goede staat verkeren en zodanig zijn vervaardigd dat wanneer de sluiting is aangebracht, men geen toegang tot de laadruimte kan verkrijgen zonder dat dit zichtbare sporen nalaat.

3.   Indien het dekkleed uit verschillende stukken bestaat, moeten de randen van deze stukken in elkaar zijn gevouwen en aan elkaar zijn genaaid met twee naden op een onderlinge afstand van ten minste 15 mm. De naden moeten zijn gemaakt overeenkomstig schets 1 bij dit reglement; indien het evenwel voor bepaalde delen van het dekkleed (zoals flappen en versterkte hoeken) niet mogelijk is de stukken op deze wijze aan elkaar te naaien, dan is het voldoende de rand van het bovenste gedeelte te vouwen en te naaien overeenkomstig schets 2 of 2a) bij dit reglement. Een van de naden mag uitsluitend aan de binnenkant zichtbaar zijn, terwijl de kleur van de voor deze naad gebruikte draad duidelijk moet verschillen van de kleur van het dekkleed en van de kleur van de voor de andere naad gebruikte draad. Alle naden moeten machinaal zijn vervaardigd.

4.   Indien het dekkleed is gemaakt van weefsel met een plastic laag en uit verschillende stukken bestaat, kunnen deze stukken ook aan elkaar zijn gelast overeenkomstig schets 3 bij dit reglement. De rand van een stuk moet over een breedte van ten minste 15 mm over de rand van het andere stuk vallen. De stukken worden over deze gehele breedte samengelast. Hierbij wordt over de buitenste rand een band van plastic aangebracht met een breedte van ten minste 7 mm die op dezelfde wijze wordt vastgelast. Op deze band, alsmede over een breedte van ten minste 3 mm aan weerszijden van deze band, wordt een uniform en duidelijk reliëfteken gedrukt. De stukken worden zodanig samengelast dat zij niet kunnen worden gescheiden en opnieuw samengevoegd zonder dat dit zichtbare sporen nalaat.

5.   Reparaties moeten worden uitgevoerd zoals aangegeven in schets 4 bij dit reglement, waarbij de randen in elkaar worden gevouwen en aan elkaar worden genaaid met twee zichtbare naden op een onderlinge afstand van ten minste 15 mm; de kleur van de aan de binnenkant zichtbare draad moet verschillen van de kleur van de aan de buitenkant zichtbare draad en van de kleur van het dekkleed; alle naden moeten machinaal zijn vervaardigd. Wanneer bij de reparatie van een dekkleed dat bij de randen is beschadigd, het beschadigde gedeelte moet worden vernieuwd, mag de naad ook worden aangebracht overeenkomstig lid 3 van dit artikel en schets 1 bij dit reglement. Reparaties aan dekkleden bestaande uit weefsel met een plastic laag mogen eveneens worden uitgevoerd overeenkomstig de in lid 4 van dit artikel omschreven methode, doch in dat geval moet de plastic band aan beide zijden van het dekkleed worden aangebracht, waarbij het nieuwe stuk aan de binnenzijde wordt aangebracht.

6.   Het dekkleed wordt op zodanige wijze aan het voertuig bevestigd dat het geheel voldoet aan de voorwaarden in artikel 1, onder a) en b), van dit reglement. Hierbij kunnen de volgende systemen worden gebruikt:

a)

Het dekkleed kan worden bevestigd met behulp van:

i)

metalen ringen aan het voertuig;

ii)

ogen in de rand van het dekkleed; en

iii)

een rijglijn die door de ringen van het dekkleed gaat en die aan de buitenkant over de gehele lengte zichtbaar blijft.

Het dekkleed moet de vaste delen van het voertuig bedekken over een afstand van ten minste 250 mm gemeten vanuit het middelpunt van de bevestigingsringen, tenzij het voertuig zodanig is gebouwd dat toegang tot de laadruimte is uitgesloten.

b)

Wanneer de rand van het dekkleed blijvend aan het voertuig moet worden bevestigd, moeten de twee oppervlakken zonder naad zijn samengevoegd en op hun plaats worden gehouden door stevige bevestigingen.

c)

Wanneer een klemsysteem voor dekkleden wordt gebruikt, moet dit systeem in gesloten toestand het dekkleed nauw aansluiten tegen de buitenkant van de laadruimte (zie voor model schets nr. 6).

7.   Het dekkleed wordt ondersteund door een passende bovenbouw (stijlen, wanden, kaptogen, latten enz.).

8.   De onderlinge afstand tussen de ringen en tussen de ogen mag niet groter zijn dan 200 mm. Deze afstand mag echter groter zijn, maar mag tussen de ringen en ogen aan weerszijden van een stijl niet meer dan 300 mm bedragen, indien het voertuig en het dekkleed zodanig zijn geconstrueerd dat de laadruimte niet toegankelijk is. De ogen moeten zijn versterkt.

9.   Als rijglijnen dienen te worden gebruikt:

a)

staalkabels met een diameter van ten minste 3 mm; of

b)

kabels van hennep of sisal met een diameter van ten minste 8 mm, voorzien van een doorzichtig, niet-rekbaar omhulsel van plastic; of

c)

kabels bestaande uit bundels optische-vezelverbindingen binnen een als een spiraal gedraaide stalen behuizing, voorzien van een doorzichtig, niet-rekbaar omhulsel van plastic; of

d)

kabels bestaande uit een kern van textiel met daaromheen ten minste vier strengen van uitsluitend staaldraad die de kern geheel bedekken, mits deze kabels ten minste 3 mm dik zijn (afgezien van een eventueel aanwezig doorzichtig omhulsel).

Kabels als bedoeld in lid 9, onder a) of d), van dit artikel mogen van een doorzichtig, niet-rekbaar omhulsel van plastic zijn voorzien.

Wanneer het dekkleed aan het frame moet worden bevestigd in een constructiesysteem dat voor het overige voldoet aan lid 6, onder a), van dit artikel, kan een riem als bevestigingsmiddel worden gebruikt (zie voorbeeld in schets 7 bij deze bijlage). Die riem moet voldoen aan de eisen in lid 11, onder a) iii), wat betreft materiaal, afmetingen en vorm.

10.   Iedere kabel moet uit één stuk bestaan en aan beide uiteinden zijn voorzien van een eindstuk van hard metaal. Elk metalen eindstuk moet zo zijn gemaakt dat daardoor het touw of de strip van de douaneverzegeling kan worden gehaald. Het bevestigingsstuk van ieder metalen eindstuk van kabels als bedoeld in lid 9, onder a), b) en d), van dit artikel moet zijn voorzien van een holle klinknagel die de kabel doorboort en waardoor het touw of de strip van de douaneverzegeling kan worden aangebracht. De kabel dient zichtbaar te blijven aan weerszijden van de holle klinknagel, zodat het mogelijk is te controleren dat deze kabel inderdaad uit één stuk bestaat (zie schets 5 bij dit reglement).

11.   Bij de openingen voor het laden en lossen in het dekkleed moeten de twee oppervlakken op elkaar aansluiten. Hiervoor kunnen de volgende systemen worden gebruikt:

a)

de beide randen van het dekkleed moeten voldoende over elkaar liggen. De sluiting geschiedt door middel van:

i)

een flap die is vastgenaaid of vastgelast overeenkomstig de leden 3 en 4 van dit artikel;

ii)

ringen en ogen die voldoen aan de voorwaarden in lid 8 van dit artikel; deze ringen moeten van metaal zijn; en

iii)

een van geschikt materiaal vervaardigde niet-rekbare riem uit één stuk, van ten minste 20 mm breed en 3 mm dik, die door de ringen wordt gehaald en die beide randen van het dekkleed alsmede de flap vasthoudt. Deze riem wordt aan de binnenkant van het dekkleed bevestigd en is voorzien van:

een oog waardoor de in lid 9 van dit artikel vermelde kabel kan worden aangebracht, of van

een oog dat op de in lid 6 van dit artikel bedoelde metalen ring kan worden aangebracht en vastgezet met behulp van de in lid 9 van dit artikel bedoelde kabel.

Een flap is niet vereist, wanneer er een aparte voorziening (bij voorbeeld een keerplaat) aanwezig is die belet dat toegang wordt verkregen tot de laadruimte zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven. Voor een voertuig met schuifzeilen zijn flappen evenmin vereist.

b)

Een speciaal sluitsysteem, dat de randen van de dekkleden stevig gesloten houdt indien het laadcompartiment is gesloten en verzegeld. Het systeem moet zijn voorzien van een opening waardoor een metalen ring, als bedoeld in lid 6 van dit artikel, kan gaan die wordt vastgezet met behulp van een kabel als bedoeld in lid 9 van dit artikel. Zie schets 8 bij deze bijlage.

Artikel 4

Voertuigen met schuifzeilen

1.

In voorkomend geval zijn de artikelen 1, 2 en 3 van toepassing op voertuigen met schuifzeilen. Bovendien moeten deze voertuigen voldoen aan de bepalingen van dit artikel.

2.

De schuifzeilen, vloer, deuren en andere samenstellende delen van de laadruimte moeten beantwoorden aan de eisen in artikel 3, leden 6, 8, 9 en 11, of aan die in de volgende punten i) tot en met vi).

i)

De schuifzeilen, vloer, deuren en andere samenstellende delen van de laadruimte zijn op zodanige wijze samengevoegd dat zij niet kunnen worden geopend of gesloten zonder dat dit zichtbare sporen nalaat.

ii)

Het schuifzeil bedekt de vaste elementen van de bovenkant van het voertuig voor ten minste 1/4 van de daadwerkelijke afstand tussen de spanriemen. Het schuifzeil bedekt de vaste elementen van de onderkant van het voertuig voor ten minste 50 mm. De horizontale opening tussen het schuifzeil en het vaste deel van de laadruimte mag niet meer zijn dan 10 mm, verticaal gemeten op een willekeurige plaats aan de lengteas van het voertuig, zodra de laadruimte van het voertuig door de douane is gesloten en verzegeld.

iii)

Het geleidingssysteem van het schuifzeil en de andere beweeglijke delen worden zodanig samengevoegd dat de gesloten en door de douane verzegelde deuren en de andere beweeglijke delen van buitenaf niet kunnen worden geopend of gesloten zonder dat dit zichtbare sporen nalaat. Het geleidingssysteem van het schuifzeil en de andere beweeglijke delen worden zodanig samengevoegd dat het niet mogelijk is toegang te verkrijgen tot de laadruimte zonder dat dit zichtbare sporen nalaat Zie schets 9 bij dit reglement.

iv)

De horizontale afstand tussen de voor douanedoeleinden gebruikte ringen op het vaste deel van het voertuig mag niet groter zijn dan 200 mm. De afstand mag echter groter zijn, maar mag tussen de ringen aan weerszijden van een stijl niet meer dan 300 mm bedragen, indien het ontwerp van het voertuig en van de schuifzeilen zodanig is dat de laadruimte niet toegankelijk is. In ieder geval moet worden voldaan aan de voorwaarden onder ii) hierboven.

v)

De afstand tussen de spanriemen mag niet meer dan 600 mm bedragen.

vi)

De rijglijnen die worden gebruikt om de schuifzeilen aan het vaste deel van het voertuig te bevestigen moeten beantwoorden aan de eisen in artikel 3, lid 9, van dit reglement.

Schets 1

DEKKLEED GEMAAKT VAN VERSCHILLENDE AAN ELKAAR GENAAIDE STUKKEN

Image

Schets 2

DEKKLEED GEMAAKT VAN VERSCHILLENDE AAN ELKAAR GENAAIDE STUKKEN

Image

Schets 2 a)

DEKKLEED GEMAAKT VAN VERSCHILLENDE AAN ELKAAR GENAAIDE STUKKEN

Image

Schets 3

DEKKLEED GEMAAKT VAN VERSCHILLENDE AAN ELKAAR GELASTE STUKKEN

Image

Schets 4

REPARATIE VAN HET DEKKLEED

Image

Schets 5

MODEL VAN EINDSTUK

Image

Schets 6

VOORBEELD VAN VERGRENDELING VAN EEN DEKKLEED

Image

Schets 7

VOORBEELD VAN DE BEVESTIGING VAN EEN DEKKLEED AAN EEN BIJZONDER SOORT FRAME

Image

Schets 8

VERGRENDELING BIJ DE OPENINGEN VOOR HET LADEN EN HET LOSSEN

Image

Image

Schets 9

VOORBEELD VAN EEN VOERTUIG MET SCHUIFZEILEN

Image

BIJLAGE 3

GOEDKEURINGSPROCEDURE VOOR WEGVOERTUIGEN DIE VOLDOEN AAN DE TECHNISCHE VOORWAARDEN VAN HET REGLEMENT IN BIJLAGE 2

ALGEMEEN

1.   Wegvoertuigen kunnen worden goedgekeurd volgens een van de volgende procedures:

a)

hetzij afzonderlijk,

b)

hetzij per prototype (serie wegvoertuigen).

2.   Voor goedgekeurde voertuigen wordt een certificaat van goedkeuring afgegeven, dat overeenstemt met het model in bijlage 4. Dit certificaat moet zijn gedrukt in de taal van het land van afgifte alsmede in de Franse of de Engelse taal. Wanneer de autoriteit die de goedkeuring heeft verleend zulks wenselijk acht, worden aan het certificaat foto's of tekeningen gehecht die zijn gewaarmerkt door deze autoriteit. Het aantal van deze documenten wordt door deze autoriteit vermeld in rubriek 6 van het certificaat

3.   Het certificaat moet in het wegvoertuig aanwezig zijn.

4.   De wegvoertuigen worden om de twee jaar voor onderzoek en voor eventuele verlenging van de goedkeuring aangeboden aan de bevoegde autoriteiten van het land waar het voertuig is geregistreerd of, indien het niet is geregistreerd, van het land waar de eigenaar of de gebruiker woont.

5.   Indien een wegvoertuig niet meer voldoet aan de technische voorwaarden voor de goedkeuring, moet het, alvorens opnieuw te kunnen worden gebruikt voor vervoer van goederen onder dekking van TIR-carnets, worden teruggebracht in de staat op grond waarvan het was goedgekeurd, zodat het opnieuw voldoet aan deze technische voorwaarden.

6.   Wanneer essentiële kenmerken van een wegvoertuig zijn gewijzigd, is dit voertuig niet meer gedekt door de goedkeuring en moet het door de bevoegde autoriteit opnieuw worden goedgekeurd alvorens te kunnen worden gebruikt voor vervoer van goederen onder dekking van TIR-carnets.

7.   De bevoegde autoriteiten van het land waar het voertuig is geregistreerd, of in geval van voertuigen die niet behoeven te worden geregistreerd, de bevoegde autoriteiten van het land waar de eigenaar of de gebruiker van het voertuig is gevestigd, kunnen het certificaat van goedkeuring zo nodig intrekken of verlengen of een nieuw certificaat van goedkeuring afgeven in de omstandigheden als bedoeld in artikel 14 van de Overeenkomst en in de punten 4, 5 en 6 van deze bijlage.

PROCEDURE VOOR AFZONDERLIJKE GOEDKEURING

8.   De afzonderlijke goedkeuring wordt aangevraagd bij de bevoegde autoriteit door de eigenaar, de vervoerder of door de vertegenwoordiger van een van beiden. De bevoegde autoriteit controleert het wegvoertuig dat is aangeboden in toepassing van de algemene voorschriften in de punten 1 tot en met 7, controleert of het voldoet aan de technische voorwaarden van bijlage 2 en geeft, na goedkeuring, een certificaat af dat overeenstemt met het model in bijlage 4.

PROCEDURE VOOR GOEDKEURING PER PROTOTYPE (SERIE WEGVOERTUIGEN)

9.   Wanneer wegvoertuigen in serie worden vervaardigd volgens een zelfde prototype, kan de fabrikant goedkeuring van het prototype aanvragen bij de bevoegde autoriteit van het land waar de voertuigen worden vervaardigd.

10.   In zijn aanvraag moet de fabrikant voor het type wegvoertuig waarvoor hij de goedkeuring aanvraagt, de identificatienummers of -letters vermelden die hij dit type geeft.

11.   Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van tekeningen en een uitvoerige ontwerpbeschrijving van het goed te keuren type wegvoertuig.

12.   De fabrikant moet zich schriftelijk ertoe verbinden:

a)

bij de bevoegde autoriteit de voertuigen van het betrokken type aan te bieden die deze autoriteit wenst te onderzoeken;

b)

de bevoegde autoriteit toe te staan te allen tijde tijdens de vervaardiging van de serie van het betrokken type andere exemplaren te onderzoeken;

c)

de bevoegde autoriteit in te lichten over iedere wijziging, hoe gering ook, in de tekeningen of in de ontwerpbeschrijving, alvorens deze aan te brengen;

d)

op een duidelijk zichtbare plaats op de wegvoertuigen de identificatienummers of -letters van het prototype aan te brengen alsmede het volgnummer van ieder voertuig van het desbetreffende type (fabrieksnummer);

e)

een lijst bij te houden van voertuigen die zijn vervaardigd overeenkomstig het goedgekeurde prototype.

13.   De bevoegde autoriteit geeft zo nodig aan welke wijzigingen moeten worden aangebracht in het desbetreffende prototype, wil zij goedkeuring kunnen verlenen.

14.   De goedkeuring per prototype wordt niet verleend dan nadat de bevoegde autoriteit, na onderzoek van een of meer voertuigen die zijn vervaardigd volgens dit prototype, heeft geconstateerd dat de voertuigen van dit type voldoen aan de technische voorwaarden in bijlage 2.

15.   De bevoegde autoriteit stelt de fabrikant schriftelijk in kennis van haar beslissing inzake goedkeuring van het prototype. In deze beslissing, die wordt gedateerd en genummerd, wordt nauwkeurig vermeld welke autoriteit deze beslissing heeft genomen.

16.   De bevoegde autoriteit neemt de nodige maatregelen om voor ieder voertuig dat is gebouwd volgens het goedgekeurde prototype, een door haar ondertekend certificaat van goedkeuring af te geven.

17.   De houder van het certificaat van goedkeuring moet, alvorens het voertuig te gebruiken voor vervoer van goederen onder dekking van TIR-carnets, voor zover nodig op het certificaat van goedkeuring invullen:

het kenteken van het voertuig (rubriek 1), of

wanneer het een voertuig betreft dat niet hoeft te worden geregistreerd, naam en adres van zijn bedrijf (rubriek 8).

18.   Wanneer een voertuig dat aan de hand van een prototype is goedgekeurd, wordt uitgevoerd naar een ander land dat partij is bij deze Overeenkomst, is in dat land geen nieuwe goedkeuringsprocedure vereist op grond van de invoer.

PROCEDURE VOOR HET PLAATSEN VAN AANTEKENINGEN OP HET CERTIFICAAT VAN GOEDKEURING

19.   Wanneer een goedgekeurd voertuig dat goederen vervoert onder dekking van een TIR-carnet aanzienlijke gebreken vertoont, kunnen de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen, hetzij weigeren dat het voertuig zijn reis onder dekking van een TIR-carnet vervolgt, hetzij toestaan dat het voertuig zijn reis op hun grondgebied onder dekking van een TIR-carnet vervolgt, en daarbij passende controlemaatregelen nemen. Het goedgekeurde voertuig moet dan zo spoedig mogelijk, en in ieder geval voordat het opnieuw voor TIR-vervoer wordt gebruikt, worden hersteld.

20.   In elk van beide gevallen plaatsen de douaneautoriteiten een passende aantekening in rubriek 10 van het certificaat van goedkeuring van het voertuig. Wanneer het voertuig zodanig is hersteld dat goedkeuring gerechtvaardigd is, wordt het aangeboden aan de bevoegde autoriteiten van een Overeenkomstsluitende Partij die het certificaat opnieuw geldig verklaren door in rubriek 11 te vermelden dat de vorige aantekeningen zijn vervallen. Een voertuig waarvan het certificaat in rubriek 10 een aantekening bevat krachtens bovenstaande bepalingen, kan niet opnieuw worden gebruikt voor vervoer van goederen onder dekking van een TIR-carnet, zolang het niet is hersteld en de aantekeningen in rubriek 10 niet vervallen zijn verklaard zoals hierboven is aangegeven.

21.   Iedere aantekening op het certificaat moet zijn gedateerd en gewaarmerkt door de bevoegde autoriteiten.

22.   Wanneer de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat een voertuig gebreken vertoont die zo onbelangrijk zijn dat daardoor geen gevaar voor fraude kan ontstaan, kan het gebruik van dit voertuig voor vervoer van goederen onder dekking van TIR-carnets worden voortgezet. De houder van het certificaat van goedkeuring wordt in kennis gesteld van deze gebreken en moet zijn voertuig binnen een redelijke tijd laten herstellen.

BIJLAGE 4

MODEL VAN HET CERTIFICAAT VAN GOEDKEURING VAN EEN WEGVOERTUIG

Model van het certificaat van goedkeuring van een wegvoertuig

Image

Image

Model van het certificaat van goedkeuring van een wegvoertuig (vervolg)

Image

Model van het certificaat van goedkeuring van een wegvoertuig (vervolg)

Image

BIJLAGE 5

TIR-PLATEN

1.   De platen meten 250 mm bij 400 mm.

2.   Het opschrift TIR is aangebracht in Latijnse hoofdletters met een hoogte van 200 mm en met een lijndikte van ten minste 20 mm. De letters zijn wit, de achtergrond is blauw.

BIJLAGE 6

TOELICHTINGEN

Inleiding

i)

Overeenkomstig artikel 43 van de Overeenkomst geeft deze toelichting een uitlegging van sommige bepalingen van de Overeenkomst en van de daarbij behorende bijlagen. In deze toelichting worden tevens enkele aanbevelingen gegeven.

ii)

De toelichting vormt geen wijziging van de bepalingen van deze Overeenkomst en van de daarbij behorende bijlagen, maar verduidelijkt slechts de inhoud, de betekenis en de draagwijdte.

iii)

In het bijzonder met betrekking tot artikel 12 en tot bijlage 2 bij deze Overeenkomst betreffende de technische voorwaarden voor de goedkeuring van wegvoertuigen voor vervoer onder douaneverzegeling, geeft de toelichting, waar nodig, een verduidelijking van de constructietechnieken die door de Overeenkomstsluitende Partijen moeten worden aanvaard als in overeenstemming hiermede. Tevens geeft in de toelichting, waar nodig, aan welke constructietechnieken niet in overeenstemming hiermede zijn.

iv)

De toelichting maakt het mogelijk de bepalingen van deze Overeenkomst en de daarbij behorende bijlagen toe te passen, rekening houdend met de technische ontwikkeling en met eisen van economische aard.

TEKST VAN DE OVEREENKOMST ZELF

Artikel 1

0.1. b)   Artikel 1 b) betekent dat wanneer verscheidene douanekantoren van vertrek of bestemming in een of meer landen zijn gelegen, er meer dan een TIR-operatie in een overeenkomstsluitende partij kan zijn. In deze omstandigheden kan het nationale deel van een TIR-vervoer tussen twee achtereenvolgende douanekantoren als een TIR-operatie worden beschouwd, ongeacht het feit of deze douanekantoren kantoren van vertrek, bestemming of doorgang zijn.

0.1. f)   Onder „uitzonderingen” (vergoedingen en lasten) bedoeld in artikel 1, onder f), worden verstaan alle andere bedragen dan de rechten en heffingen die door de Overeenkomst (vergoedingen en lasten) bedoeld in artikel 1, onder f), worden verstaan alle andere bedragen dan de rechten en heffingen die door de Overeenkomstsluitende Partijen bij of in verband met in- of uitvoer worden geheven. Deze bedragen blijven beperkt tot ongeveer de kosten van de verleende diensten en vormen geen indirect middel ter bescherming van nationale producten of een belasting bij in- of uitvoer. Deze vergoedingen en lasten omvatten onder meer betalingen met betrekking tot:

certificaten van oorsprong, indien deze zijn vereist voor douanevervoer,

analyses door douanelaboratoria voor controledoeleinden,

douanecontroles en andere werkzaamheden in verband met het in- en uitklaren buiten de normale werkuren en buiten het officiële terrein van het douanekantoor,

controles om sanitaire, veterinaire of fyto-pathologische redenen.

0.1. j)   Onder „losse carrosserie” wordt verstaan een laadruimte zonder bewegingsmechanisme die is ontworpen om te worden vervoerd op een wegvoertuig, waarbij het chassis van dat voertuig en het frame onderaan de carrosserie speciaal daartoe zijn ingericht. Onder deze term wordt ook een wissellaadbak verstaan, dat wil zeggen een laadruimte die speciaal voor het gecombineerde weg-/railvervoer is ontworpen.

0.1. j) i)   De uitdrukking „gedeeltelijk omsloten”, in artikel 1, onder j) i), is van toepassing op bergingsmiddelen die in het algemeen bestaan uit een vloer en een bovenbouw waardoor een laadruimte ontstaat die gelijk is aan de laadruimte van een gesloten container. De bovenbouw bestaat in het algemeen uit metalen delen die het frame van een container vormen. Dit soort container kan ook een of meer zijwanden of kopwanden hebben. Deze containers bestaan soms alleen maar uit een dak dat door stijlen met de vloer is verbonden. Dit soort container wordt met name gebruikt voor het vervoer van omvangrijke goederen, zoals motorrijtuigen.

Artikel 2

0.2-1.   In artikel 2 is bepaald dat een vervoer onder dekking van een TIR-carnet in hetzelfde land kan beginnen en eindigen, mits een deel van het traject over buitenlands grondgebied wordt afgelegd. In die gevallen mogen de douaneautoriteiten van het land van vertrek, naast het TIR-carnet, een nationaal document eisen om ervoor te zorgen dat de goederen weer vrij kunnen worden ingevoerd. Aanbevolen wordt echter dat de douaneautoriteiten een dergelijk document niet eisen en in plaats hiervan een speciale aantekening in het TIR-carnet aanvaarden.

0.2-2.   Volgens dit artikel is goederenvervoer onder dekking van een TIR-carnet mogelijk wanneer slechts een gedeelte van het traject wordt afgelegd over de weg. Er wordt niet aangegeven welk gedeelte van het traject over de weg moet worden afgelegd en het is voldoende dat dit gedeelte ligt tussen het begin en het einde van het TIR-vervoer. Het is evenwel mogelijk dat als gevolg van onvoorziene omstandigheden van commerciële aard of door een ongeval, geen enkel gedeelte van het traject over de weg kan worden afgelegd, hoewel dit bij vertrek wel de bedoeling was van de afzender. In zulke uitzonderingsgevallen aanvaarden de Overeenkomstsluitende Partijen het TIR-carnet en blijven de aansprakelijke organisaties aansprakelijk.

0.5.   Artikel 5

Dit artikel verbiedt geen steekproefsgewijze controles, maar benadrukt dat het aantal van deze controles gering moet zijn. Het internationale systeem van het TIR-carnet geeft namelijk een extra garantie naast de garantie die door de nationale procedures wordt gegeven; enerzijds moeten de gegevens in het TIR-carnet overeenkomen met de gegevens in de eventueel in het land van vertrek opgestelde douanedocumenten; anderzijds beschikken de landen van doorgang en bestemming reeds over een garantie door de controles die bij vertrek zijn verricht zoals blijkt uit de aantekening van het douanekantoor van vertrek (zie hieronder toelichting bij artikel 19).

Artikel 6

0.6.2.   Lid 2

Volgens dit lid kunnen de douaneautoriteiten van een land verscheidene aansprakelijke organisaties erkennen, waarbij iedere organisatie afzonderlijk de aansprakelijkheid op zich neemt voor vervoer onder dekking van de carnets die door haar of door soortgelijke organisaties zijn afgegeven.

0.6.2 bis-1.   De betrekkingen tussen een internationale organisatie en de bij haar aangesloten aansprakelijke organisaties zijn omschreven in de schriftelijke overeenkomsten betreffende de werking van het internationale garantiesysteem.

0.6.2 bis-2.   De overeenkomstig artikel 6, lid 2 bis, verleende toestemming wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties en de internationale organisatie. In de overeenkomst wordt bepaald dat de internationale organisatie de bepalingen van de Overeenkomst, de bevoegdheden van de Overeenkomstsluitende Partijen, de besluiten van het Administratief Comité en de verzoeken van het TIR-Uitvoerend Orgaan in acht zal nemen. Door ondertekening van de overeenkomst bevestigt de internationale organisatie dat zij de aan de toestemming verbonden verantwoordelijkheden aanvaardt. De overeenkomst is ook van toepassing op de in bijlage 8, artikel 10, onder b), vermelde verantwoordelijkheden van de internationale organisatie, wanneer TIR-carnets door die internationale organisatie centraal worden afgedrukt en gedistribueerd. De overeenkomst wordt door het Administratief Comité goedgekeurd.

Artikel 8

0.8.2.   Lid 2

Dit lid is van toepassing indien, bij onregelmatigheden van de soort als bedoeld in artikel 8, lid 1, de wetten en reglementen van een Overeenkomstsluitende Partij voorzien in de betaling van andere sommen dan de rechten en heffingen bij in- of uitvoer, zoals administratieve boetes of andere geldboetes. De te betalen som mag evenwel niet hoger zijn dan het bedrag aan rechten en heffingen bij in- of uitvoer dat verschuldigd zou zijn geweest indien de goederen overeenkomstig de desbetreffende douanevoorschriften waren in- of uitgevoerd, vermeerderd met de eventuele interesten bij achterstallige betaling.

0.8.3.   Lid 3

De douaneautoriteiten wordt aanbevolen het maximumbedrag dat kan worden geëist van de aansprakelijke organisatie te beperken tot een bedrag dat overeenkomt met $ 50 000 per TIR-carnet. Voor het vervoer van alcohol en tabak, waarvan de gegevens hieronder zijn vermeld en dat de hieronder vermelde drempels overschrijdt, wordt de douaneautoriteiten aanbevolen het van de aansprakelijke organisaties eventueel opeisbare maximumbedrag te verhogen tot een bedrag dat overeenkomt met $ 200 000:

1)

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van 80 % vol of meer (GS-code: 22.07.10)

2)

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van minder dan 80 % vol; gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten; samengestelde alcoholhoudende preparaten van de soort gebruikt voor de vervaardiging van dranken (GS-code: 22.08)

3)

Sigaren en cigarillo's en sigaretten, van tabak (GS-code: 24.02.10)

4)

Sigaretten van tabak (GS-code: 24.02.20)

5)

Rooktabak, ook indien tabakssurrogaten bevattend, ongeacht in welke verhouding (GS-code: 24.03.10).

Aanbevolen wordt het van de aansprakelijke organisaties eventueel op te eisen bedrag te beperken tot een bedrag dat overeenkomt met $ 50 000, indien de hieronder vermelde hoeveelheden niet worden overschreden voor de hierboven beschreven categorieën tabak en alcohol:

1)

300 liter

2)

500 liter

3)

40 000 stuks

4)

70 000 stuks

5)

100 kg.

De hoeveelheden in liter, stuks en kg van de hierboven genoemde categorieën tabak en alcohol moeten nauwkeurig worden vermeld in het manifest van het TIR-carnet.

0.8.5.   Lid 5

Indien een beroep wordt gedaan op de garantie voor goederen die niet in het TIR-carnet zijn vermeld, moet de betrokken instantie aangeven op grond van welke feiten zij tot de conclusie is gekomen dat deze goederen zich in het verzegelde deel van het wegvoertuig of in de verzegelde container bevonden.

0.8.6.   Lid 6

1.

Wanneer de in het TIR-carnet vermelde gegevens niet voldoende duidelijk zijn om de heffingen over de goederen te kunnen berekenen, mogen de betrokkenen het bewijs van de exacte aard van de goederen leveren.

2.

Indien geen bewijs wordt geleverd, worden de rechten en heffingen niet berekend volgens een forfaitair tarief zonder verband met de aard van de goederen, maar tegen het hoogste tarief dat van toepassing is op het soort goederen die door het TIR-carnet zijn gedekt.

0.8.7.   Lid 7

De maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen om betaling te eisen van de rechtstreeks aansprakelijke(n) moeten ten minste de kennisgeving van niet-zuivering van de TIR-operatie bevatten en/of de doorzending van de eis tot betaling aan de houder van het TIR-carnet.

0.10.   Artikel 10

Het certificaat van beëindiging van de TIR-operatie wordt geacht ten onrechte of op frauduleuze wijze te zijn verkregen wanneer de TIR-operatie heeft plaatsgevonden met behulp van laadruimten of containers die met frauduleus oogmerk zijn veranderd of wanneer frauduleuze praktijken zijn geconstateerd, zoals gebruik van valse of onjuiste documenten, vervanging van goederen, knoeien met douaneverzegelingen enz. of wanneer dit certificaat is verkregen met behulp van andere onrechtmatige middelen.

Artikel 11

0.11-1.   Lid 1

Behalve de kennisgeving aan de aansprakelijke organisatie, moeten de douaneautoriteiten de houder van het TIR-carnet zo spoedig mogelijk laten weten dat een TIR-operatie niet is gezuiverd. Dit zou tezelfdertijd kunnen gebeuren als de kennisgeving aan de aansprakelijke organisatie.

0.11-2.   Lid 2

Bij het nemen van een besluit over het vrijgeven van de goederen of de voertuigen dienen de douaneautoriteiten zich niet te laten beïnvloeden door het feit dat de aansprakelijke organisatie aansprakelijk is voor de betaling van de door de houder van het carnet verschuldigde rechten, heffingen of interest bij achterstallige betaling, indien hun wetgeving hun andere middelen verschaft ter bescherming van de belangen die zij moeten behartigen.

0.11-3.   Lid 3

Indien de aansprakelijke organisatie wordt verzocht, overeenkomstig de in artikel 11 bedoelde procedure, de in artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bedragen te voldoen en hieraan binnen de bij de Overeenkomst voorgeschreven termijn van drie maanden geen gevolg geeft, kunnen de bevoegde autoriteiten de betaling van de betrokken bedragen eisen op grond van hun nationale regelgeving, want het betreft dan het niet-nakomen van een garantiecontract waarbij de betrokken organisatie zich heeft verbonden krachtens de nationale wetgeving.

0.15.   Artikel 15

Het feit dat bij tijdelijke invoer geen douanedocument is vereist, kan moeilijkheden opleveren wanneer het om voertuigen gaat die niet behoeven te worden geregistreerd, zoals dit in bepaalde landen gebruikelijk is voor aanhangwagens of opleggers. In dat geval kan artikel 15 worden nageleefd en de douaneautoriteiten voldoende zekerheid worden geboden door op de stroken 1 en 2 van het gebruikte TIR-carnet, alsmede op de stam van deze stroken, de kenmerken (merken en nummers) van deze voertuigen te vermelden.

Artikel 17

0.17-1.   Lid 1

De bepaling dat op het goederenmanifest van het TIR-carnet afzonderlijk de inhoud moet worden vermeld van ieder voertuig dat deel uitmaakt van een vervoerscombinatie of van iedere container heeft uitsluitend ten doel de douanecontrole van de inhoud van één enkel voertuig of van één enkele container te vergemakkelijken. Deze bepaling moet dus niet zo strikt worden uitgelegd dat ieder verschil tussen de werkelijke inhoud van een voertuig of van een container en de inhoud van dat voertuig of van die container zoals vermeld op het manifest, wordt beschouwd als een inbreuk op de bepalingen van deze Overeenkomst.

Indien de vervoerder ten genoegen van de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat alle op het manifest vermelde goederen, ondanks dit verschil, overeenkomen met het totaal van de goederen die zijn geladen in de vervoerscombinatie of in de containers die door het TIR-carnet zijn gedekt, mag dit verschil in beginsel niet worden beschouwd als een inbreuk op de douanevoorschriften.

0.17-2.   Lid 2

Voor verhuizingen kan gebruik worden gemaakt van de procedure als bedoeld onder punt 10 c) van de voorschriften betreffende bet gebruik van het TIR-carnet en kan de lijst van vervoerde voorwerpen op redelijke wijze worden vereenvoudigd.

Artikel 18

0.18-1.   Voor het goed functioneren van de TIR-regeling moeten de douaneautoriteiten van een land weigeren dat een douanekantoor van uitgang uit dat land als douanekantoor van bestemming wordt aangewezen voor een vervoer dat wordt voortgezet naar een buurland dat eveneens Partij is bij deze Overeenkomst, tenzij in het hiertoe strekkende verzoek daarvoor bijzondere redenen worden aangevoerd.

1.

De goederen moeten op een zodanige wijze zijn geladen dat de partij goederen die op de eerste losplaats moet worden gelost, uit het voertuig of uit de container kan worden gehaald zonder dat een andere partij goederen die op een andere plaats moet worden gelost, eruit behoeft te worden gehaald.

2.

Bij vervoer waarbij moet worden gelost bij verschillende kantoren, dient, zodra een gedeelte van de goederen is gelost, hiervan melding te worden gemaakt in rubriek 12 van alle manifesten die in het TIR-carnet achterblijven; daarbij dient tevens op de achterblijvende stroken, en op de stam van die stroken, te worden aangegeven dat een nieuwe verzegeling is aangebracht.

0.19.   Artikel 19

De verplichting voor het douanekantoor van vertrek om toe te zien op de juistheid van het goederenmanifest, houdt in dat dit kantoor tenminste moet nagaan of de gegevens over de goederen in het manifest in overeenstemming zijn met de gegevens in de uitvoer- en de vervoersdocumenten of op andere handelsdocumenten die betrekking hebben op deze goederen; voor zover nodig kan het douanekantoor van vertrek de goederen ook onderzoeken. Het douanekantoor van vertrek moet, alvorens verzegelingen aan te brengen, tevens nagaan in welke toestand het wegvoertuig of de container zich bevindt en, wanneer het voertuigen of containers met dekkleden betreft, nagaan in welke toestand de dekkleden en de rijglijnen van de dekkleden zich bevinden, aangezien deze niet zijn opgenomen in het certificaat van goedkeuring.

0.20.   Artikel 20

Bij het vaststellen van termijnen voor het vervoer van goederen over hun grondgebied moeten de douaneautoriteiten ook rekening houden met bijzondere regelingen waaraan vervoerders moeten voldoen, met name de regelingen inzake de rij- en rusttijden van de chauffeurs. Aanbevolen wordt dat deze douaneautoriteiten van hun recht een route voor te schrijven slechts gebruik maken wanneer zij dit dringend noodzakelijk achten.

Artikel 21

0.21-1.   Dit artikel vormt geen beperking op de bevoegdheid van de douaneautoriteiten alle delen van het voertuit te controleren, naast de verzegelde laadruimte.

0.21-2.   Het douanekantoor van binnenkomst kan de vervoerder terugsturen naar het douanekantoor van uitgang in het buurland wanneer blijkt dat in dat land de aantekening van uitgang niet of niet op de juiste wijze is vermeld. In dat geval legt het douanekantoor van binnenkomst in het TIR-carnet een briefje voor het betrokken douanekantoor van uitgang.

0.21-3.   Indien de douaneautoriteiten bij de controle monsters van de goederen nemen, moeten zij hierover op het goederenmanifest van het TIR-carnet alle nuttige gegevens vermelden.

0.28.   Artikel 28

Het gebruik van het TIR-carnet dient te worden beperkt tot het doel waarvoor het is bestemd, namelijk douanevervoer. Het TIR-carnet mag bij voorbeeld niet worden gebruikt ter dekking van de opslag van de goederen onder douanetoezicht op de plaats van bestemming.

0.29.   Artikel 29

Voor wegvoertuigen of containers die zware of omvangrijke goederen vervoeren, is geen certificaat van goedkeuring vereist. Het is evenwel de taak van het douanekantoor van vertrek na te gaan of aan de overige bij dit artikel vastgestelde voorwaarden voor dit soort vervoer is voldaan. De douanekantoren van de andere Overeenkomstsluitende Partijen aanvaarden de door het douanekantoor van vertrek genomen beslissing tenzij zij vinden dat deze beslissing duidelijk in strijd is met artikel 29.

0.39.   Artikel 39

Met „uit nalatigheid gemaakte fouten” worden bedoeld handelingen die niet opzettelijk en welbewust zijn gepleegd, maar die te wijten zijn aan het feit dat in een bepaald geval geen redelijke en noodzakelijke maatregelen zijn genomen om te zorgen voor de juistheid van de gegevens.

0.45.   Artikel 45

De Overeenkomstsluitende Partijen wordt aanbevolen zoveel mogelijk douanekantoren, zowel in het binnenland als aan de grenzen, aan te wijzen voor TIR-operaties.

BIJLAGE 1

1.10. c)   Voorschriften voor het gebruik van het TIR-carnet

Aan het goederenmanifest gehechte ladingslijsten

In voorschrift 10, onder c), van de voorschriften voor het gebruik van het TIR-carnet wordt het gebruik van ladingslijsten als bijlage bij het carnet toegestaan, ook wanneer er genoeg ruimte op het manifest is om alle vervoerde goederen te vermelden. Dit is evenwel slechts toegestaan indien alle op het goederenmanifest te vermelden gegevens duidelijk leesbaar op deze lijsten vermeld staan en indien aan alle andere eisen van voorschrift 10, onder c), is voldaan.

BIJLAGE 2

Artikel 2

2.2.1. a)   Lid 1 a) — Montage van samenstellende delen

a)

Indien bevestigingsmiddelen (klinknagels, schroeven, bouten en moeren enz.) zijn gebruikt, moet hiervan van buitenaf een voldoende aantal dwars door de gemonteerde samenstellende delen zijn aangebracht, aan de binnenzijde uitsteken en daar stevig zijn bevestigd (bij voorbeeld geklonken, gelast, voorzien van een naafbus of een bout, en geklonken of gelast op de moer). Klassieke klinknagels (d.w.z. klinknagels waarvoor, bij het aanbrengen, aan beide zijden van de samen te voegen delen een handeling moet worden verricht) kunnen echter ook van binnen naar buiten worden aangebracht.

Daarentegen mag de vloer van de laadruimte ook zijn bevestigd door middel van zelftappende schroeven, zelfborende klinknagels, klinknagels of pennen die erin worden geschoten of pneumatisch aangebracht, wanneer deze van binnen naar buiten loodrecht door de vloer en de onderste metalen dwarsbalken zijn aangebracht, mits enkele uiteinden hiervan zijn verzonken in of gelast op de buitenkant van de dwarsbalk; dit geldt niet voor zelftappende schroeven.

b)

De bevoegde autoriteit bepaalt welke en hoeveel bevestigingsmiddelen moeten voldoen aan de vereisten onder a) hierboven; daarbij zorgt zij ervoor dat de aldus gemonteerde samenstellende delen niet kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat. De keuze en het aanbrengen van andere bevestigingsmiddelen zijn aan geen beperkingen onderworpen.

c)

Bevestigingsmiddelen die van één kant af kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat, dat wil zeggen bevestigingsmiddelen bij het aanbrengen waarvan niet aan beide zijden van de samen te voegen delen een handeling behoeft te worden verricht, zijn in de zin van a) hierboven niet toegestaan. Voorbeelden van zulke verbindingsmiddelen zijn expansieklinknagels, blinde klinknagels e.d.

d)

De hierboven omschreven bevestigingswijzen zijn van toepassing op bijzondere voertuigen, zoals geïsoleerde voertuigen, koelvoertuigen of tankvoertuigen, voor zover zij niet in strijd zijn met de technische vereisten waaraan deze voertuigen moeten voldoen in verband met hun gebruik. Indien het om technische redenen niet mogelijk is de delen te bevestigen op de onder a) beschreven wijze, mogen de samenstellende delen worden samengevoegd als onder c) beschreven, mits de aan de binnenkant van de wand gebruikte bevestigingsmiddelen niet vanaf de buitenkant bereikbaar zijn.

2.2.1. b)   Lid 1 b) — Deuren en andere sluitsystemen

a)

De inrichting waaraan de douaneverzegelingen kunnen worden vastgemaakt, moet:

i)

zijn vastgelast dan wel zijn bevestigd met ten minste twee bevestigingsmiddelen als beschreven onder a) van de toelichting bij 2.2.1 a); of

ii)

zo zijn ontworpen dat, wanneer de laadruimte is gesloten en verzegeld, de inrichting niet kan worden verwijderd zonder dat dit zichtbare sporen nalaat.

De inrichting moet eveneens:

iii)

zijn voorzien van gaten met een diameter van ten minste 11 mm of van gleuven met een lengte van ten minste 11 mm en een breedte van ten minste 3 mm, en

iv)

een gelijke beveiliging bieden, ongeacht de soort verzegeling die wordt gebruikt.

b)

Scharnieren, hengsels, scharnierpennen of andere voorzieningen voor het ophangen van deuren en dergelijke moeten zijn bevestigd in overeenstemming met de vereisten bedoeld onder a), i) en ii), hierboven. De verschillende samenstellende delen hiervan (bij voorbeeld scharnierbladen, -pennen of -wortels) moeten bovendien zo zijn vastgemaakt, voor zover zij onmisbaar zijn om de douanebeveiliging van de laadruimte te waarborgen, dat zij, wanneer de laadruimte is gesloten en verzegeld, niet kunnen worden verwijderd of gedemonteerd zonder dat dit zichtbare sporen nalaat (1).

Indien het bevestigingsmiddel niet vanaf de buitenkant bereikbaar is, dan is het voldoende wanneer de deur of dergelijke, in gesloten en verzegelde toestand, hier niet kan worden uitgenomen zonder dat dit zichtbare sporen nalaat. Indien een deur of sluitinrichting meer dan twee scharnieren heeft, moeten alleen de twee scharnieren die zich het dichtst bij de uiteinden van de deur bevinden beantwoorden aan de eisen onder a), i) en ii), hierboven.

c)

Bij wijze van uitzondering mogen bij voertuigen met geïsoleerde laadruimten, de inrichting voor douaneverzegeling, de scharnieren en verdere onderdelen, bij verwijdering waarvan toegang zou worden verkregen tot de laadruimte of tot ruimten waarin goederen zouden kunnen worden verborgen, zijn vastgemaakt aan de deuren van die laadruimten door middel van:

i)

bouten of schroeven die van buitenaf zijn aangebracht, maar die overigens niet voldoen aan de eisen onder a) van toelichting 2.2.1. a) hierboven, mits:

het uiteinde van de bouten of schroeven is bevestigd in een tapplaat of een soortgelijke voorziening bevestigd achter het buitenste paneel van de deur; en

van een passend aantal van deze bouten of schroeven de kop zo is vastgelast aan de inrichting voor douaneverzegeling, de scharnieren, enz., dat deze kop volledig is vervormd en

dat deze bouten of schroeven niet kunnen worden verwijderd zonder dat dit zichtbare sporen nalaat (2);

ii)

bevestigingsmiddelen die vanaf de binnenkant van de geïsoleerde deur zijn aangebracht, mits:

de bevestigingspen en de bevestigingskraag van het bevestigingmiddel op pneumatische of hydraulische wijze zijn aangebracht en zijn vastgemaakt achter een plaat of een dergelijke voorziening die zich tussen de buitenbekleding van de deur en het isolatiemateriaal bevindt, en

de kop van de bevestigingspen vanaf de binnenkant van de laadruimte niet toegankelijk is, en

een voldoende aantal bevestigingskragen en bevestigingspinnen aan elkaar zijn gelast en het niet mogelijk is deze te verwijderen zonder dat dit zichtbare sporen nalaat (3).

Onder „geïsoleerde laadruimte” dient tevens te worden verstaan koel- en vrieslaadruimten.

d)

Voertuigen met een groot aantal sluitinrichtingen, zoals schuiven, kranen, mangaten, flenzen, enz. moeten zo zijn ingericht dat het aantal douaneverzegelingen tot een minimum beperkt kan blijven. Daartoe moeten de dicht bij elkaar gelegen sluitinrichtingen onderling zijn verbonden door een gemeenschappelijke inrichting waarvoor slechts één douaneverzegeling nodig is, of zijn voorzien van een afdekplaat die aan hetzelfde doel beantwoordt.

e)

Voertuigen waarvan het dak geopend kan worden, moeten zo zijn gebouwd dat het aantal douaneverzegelingen tot een minimum beperkt kan blijven.

f)

Indien meer douaneverzegelingen zijn vereist, wordt het aantal douaneverzegelingen vermeld in rubriek 5 van het certificaat van goedkeuring (Bijlage 4 van de TIR-Overeenkomst van 1975). Bij het certificaat van goedkeuring wordt een schets waarop de plaats van de douaneverzegelingen duidelijk zichtbaar is.

2.2.1. c)   Lid 1 c)-1 Ventilatieopeningen

a)

De grootste afmeting hiervan mag in beginsel niet groter zijn dan 400 mm.

b)

Openingen die rechtstreeks toegang geven tot de laadruimte moeten zijn afgesloten met

i)

metaalgaas of met een geperforeerde metalen plaat (in beide gevallen mag de afmeting van de gaten niet groter zijn dan 3 mm) en zijn beschermd door een gelast metalen traliewerk (maximum afmeting van de mazen: 10 mm), of met

ii)

een enkele, voldoende dikke, geperforeerde metalen plaat (maximum afmeting van de gaten: 3 mm), dikte van de plaat: ten minste 1 mm).

c)

Openingen die niet rechtstreeks toegang geven tot de laadruimte (bij voorbeeld omdat een systeem van meermalen gebogen buizen of van keerplaten is gebruikt) moeten zijn voorzien van de onder b) genoemde inrichtingen, met gaten en mazen waarvan de afmetingen echter ten hoogste 10 mm (voor metaalgaas of de metaalplaat) en 20 mm (voor het metalen traliewerk) mogen zijn.

d)

Wanneer in dekkleden openingen zijn aangebracht, zijn de onder b) hierboven bedoelde voorzieningen in beginsel vereist. Afsluitsystemen bestaande uit een aan de buitenkant aangebrachte geperforeerde metalen plaat en aan de binnenkant bevestigd gaas van metaal of ander materiaal zijn evenwel toegestaan.

e)

Soortgelijke voorzieningen van een ander materiaal dan metaal kunnen worden toegestaan, mits de mazen de voorgeschreven afmetingen hebben en het gebruikte materiaal zo stevig is dat de mazen niet aanzienlijk wijder kunnen worden gemaakt zonder dat daarbij een zichtbare beschadiging ontstaat. Bovendien moet de voorziening voor de ventilatie zo zijn aangebracht dat het niet mogelijk is om deze door handelingen aan één kant van het dekkleed te vervangen.

f)

De ventilatieopening kan van een beschermingsinrichting worden voorzien. Deze inrichting wordt op zodanige wijze aan het dekkleed bevestigd dat de douane deze opening kan controleren. Deze inrichting wordt op ten minste 5 cm van de afsluiting van de ventilatieopening aan het dekkleed bevestigd.

2.2.1.c)-2.   Afvloeiingsopeningen

a)

De grootste afmeting hiervan mag in beginsel niet meer groter zijn dan 35 mm.

b)

Openingen die rechtstreeks toegang geven tot de laadruimte, moeten zijn voorzien van de inrichtingen bedoeld onder b) van toelichting 2.2.1 c) — 1 voor de ventilatieopeningen.

c)

Wanneer de afvloeiingsopeningen niet rechtstreeks toegang geven tot de laadruimte, zijn de onder b) bedoelde inrichtingen niet vereist, mits de openingen zijn voorzien van een deugdelijk systeem van keerplaten dat vanaf de binnenkant van de laadruimte gemakkelijk bereikbaar is.

2.2.3.   Lid 3 — Veiligheidsglas

Glas wordt als veiligheidsglas beschouwd indien er geen risico is dat het kapot gaat bij normaal gebruik van een voertuig. Het glas is van een merkteken voorzien waaruit blijkt dat het veiligheidsglas is.

Artikel 3

2.3.3.   Lid 3 — Dekkleden bestaande uit verschillende stukken

a)

De verschillende stukken van een zelfde dekkleed mogen zijn gemaakt van verschillend materiaal dat voldoet aan het bepaalde in artikel 3, lid 2, van bijlage 2.

b)

Bij de vervaardiging van het dekkleed is iedere indeling van de stukken die voldoende zekerheid biedt, toegestaan, mits de stukken zijn samengevoegd overeenkomstig de voorschriften in artikel 3 van bijlage 2.

Lid 6 a)

2.3.6. a)-1   Voertuigen met schuifringen

Metalen bevestigingsringen die kunnen schuiven over de aan de voertuigen bevestigde metalen stangen, zijn aanvaardbaar voor de toepassing van het bepaalde in dit lid (4), mits

a)

de stangen met een tussenruimte van ten hoogste 60 cm aan het voertuig zijn bevestigd, en wel zo dat zij niet kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht, zonder dat dit zichtbare sporen nalaat;

b)

het ringen in achtvorm betreft of ringen met een tussenstuk en deze bestaan uit één stuk zonder las; en

c)

het dekkleed is bevestigd aan het voertuig op een wijze die geheel voldoet aan het bepaalde in artikel 1, onder a), van bijlage 2 bij de Overeenkomst.

2.3.6. a)-2   Voertuigen voorzien van draaipennen

Metalen draaipennen die draaien in aan het voertuig bevestigde beugels zijn aanvaardbaar voor de doeleinden van dit lid (5), mits:

a)

elke beugel op zodanige wijze aan het voertuig is bevestigd dat deze niet kan worden verwijderd en weer aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat; en

b)

de veer van elke beugel volledig is opgesloten in een metalen klokvormig omhulsel.

2.3.6. b)   Lid 6 b) Blijvend bevestigde dekkleden

Wanneer een of meer randen van het dekkleed blijvend zijn bevestigd aan de carrosserie van het voertuig, moet het dekkleed worden vastgehouden door een of meer strippen van metaal of van een ander passend materiaal, die aan de carrosserie van het voertuig worden bevestigd met bevestigingsmiddelen die voldoen aan de eisen onder a) van toelichting 2.2.1 a) in bijlage 6.

2.3.8.   Lid 8 — Afstand tussen ringen en ogen

Een onderlinge afstand groter dan 200 mm, doch niet groter dan 300 mm, mag aan weerszijden van een kaptoog worden toegestaan, indien de ringen gedeeltelijk verzonken in de zijschotten zijn bevestigd en indien de ogen ovaal zijn en juist groot genoeg om over de ringen te kunnen worden geschoven.

Lid 11 a)

2.3.11. a)-1   Spanflappen

Bij veel voertuigen is het dekkleed aan de buitenkant voorzien van een horizontale flap, waarin over de gehele lengte van de zijwand van het voertuig ogen zijn aangebracht. Deze zogeheten spanflappen dienen om het dekkleed te kunnen spannen met behulp van koorden of dergelijke. Deze flappen zijn wel eens gebruikt voor het verbergen van horizontale insnijdingen in het dekkleed waardoor illegaal toegang kon worden verkregen tot de in het voertuig vervoerde goederen. Daarom wordt aanbevolen het gebruik van dit soort flappen niet toe te staan. Zij kunnen worden vervangen door:

a)

soortgelijke spanflappen die aan de binnenkant van het dekkleed zijn bevestigd, of

b)

losse flapjes in elk waarvan een oog is aangebracht en die zijn bevestigd op de buitenkant van het dekkleed en wel met een zodanige tussenruimte dat het dekkleed voldoende kan worden gespannen.

In sommige gevallen is het mogelijk om dekkleden zonder spanflappen te gebruiken.

2.3.11. a)-2   Dekkleedriemen

Voor de vervaardiging van de riemen worden de volgende materialen geschikt geacht:

a)

leer;

b)

niet-rekbaar materiaal, met inbegrip van weefsel met een plastic laag of gegummeerd weefsel, mits dergelijke materialen niet kunnen worden opengesneden en weer gelast of hersteld zonder dat dit zichtbare sporen nalaat. Verder moet het plastic waarmee de riemen zijn bedekt, doorzichtig zijn en glad aan de buitenkant.

2.3.11. a)-3   De in schets 3 (6) afgebeelde inrichting voldoet aan de eisen in artikel 3, lid 11 a), laatste alinea, van bijlage 2. Zij voldoet ook aan de eisen in artikel 3, lid 6, onder a) en b), van bijlage 2.

BIJLAGE 3

3.0.17.   Lid 17 — Goedkeuringsprocedure

1.

In bijlage 3 is bepaald dat de bevoegde autoriteiten van een Overeenkomstsluitende Partij een certificaat van goedkeuring kunnen afgeven voor een voertuig dat op het grondgebied van die partij is vervaardigd en dat voertuig niet aan een aanvullende goedkeuringsprocedure zal worden onderworpen in het land waar het wordt geregistreerd of in het land waar de eigenaar is gevestigd, al naar gelang van het geval.

2.

Deze bepaling is er niet op gericht het recht te beperken van de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waar het voertuig is geregistreerd of waar de eigenaar is gevestigd om, bij invoer of daarna, de overlegging van een certificaat van goedkeuring te eisen in verband met registratie of controle van het voertuig of soortgelijke formaliteiten.

3.0.20.   Lid 20 — Procedure voor het plaatsen van aantekeningen op het certificaat van goedkeuring

Voor het annuleren van een vermelding betreffende geconstateerde gebreken wanneer het voertuig voldoende is hersteld, wordt in de daartoe bestemde rubriek 11 vermeld „Gebreken hersteld”, gevolgd door de naam, de handtekening en het stempel van de betrokken bevoegde autoriteit.

BIJLAGE 8

Artikel 10

8.10. b)   De in de toelichting bij artikel 6, lid 2 bis vermelde overeenkomst is ook van toepassing op de onder b) van dit artikel vermelde verantwoordelijkheden van de internationale organisatie, wanneer TIR-carnets door die internationale organisatie centraal worden afgedrukt en gedistribueerd.

Artikel 13

8.13.1-1.   Lid 1 — Financiële bepalingen

Na een beginperiode van twee jaar zullen de partijen bij de Overeenkomst de financiering van de TIR-Uitvoerend Orgaan en van het TIR-Secretariaat uit de gewone begroting van de Organisatie van de Verenigde Naties overwegen. Dit sluit een verlenging van de oorspronkelijke financiële bepalingen niet uit, indien een financiering door de Organisatie van de Verenigde Naties of uit andere bronnen ontbreekt.

8.13.1-2.   Lid 1 — Werking van het TIR-Uitvoerend Orgaan

De werkzaamheden van de leden van het TIR-Uitvoerend Orgaan worden gefinancierd door de overheden van die leden.

8.13.1-3.   Lid 1 — Bedrag

Het in lid 1 bedoelde bedrag is gebaseerd op a) het budget en de begroting van het TIR-Uitvoerend Orgaan en het TIR-Secretariaat zoals goedgekeurd door het Administratief Comité, en b) de door de internationale organisatie opgestelde prognose van het aantal af te geven TIR-carnets.

8.13.2.   Lid 2

Na overleg met de in artikel 6 bedoelde internationale organisatie komt de in lid 2 bedoelde procedure tot uiting in de overeenkomst tussen de Economische Commissie voor Europa van de VN, handelende in opdracht van en namens de overeenkomstsluitende partijen, en de in artikel 6 bedoelde internationale organisatie. Deze overeenkomst wordt door het Administratief Comité goedgekeurd.

BIJLAGE 9

Deel I

9.I.1. a)   Lid 1 a) — Organisatie

Bijlage 9, Deel I, lid 1 a), heeft betrekking op organisaties die aan het internationale goederenverkeer deelnemen, waaronder de kamers van koophandel.

Deel II

9.II.3.   Lid 3 — Commissie van machtiging

Aanbevolen wordt nationale commissies van machtiging op te richten waarin vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten, nationale aansprakelijke organisaties en andere betrokken organisaties zitting hebben.

Schets 1

VOORBEELD VAN SCHARNIER EN INRICHTING VOOR DOUANEVERZEGELING AAN DEUREN VAN VOERTUIGEN MET GEÏSOLEERDE LAADRUIMTEN

Image

Schets 1a

VOORBEELD VAN EEN SCHARNIER DIE GEEN BIJZONDERE BESCHERMING VAN DE PEN VEREIST

De afgebeelde scharnier voldoet aan van toelichting 2.2.1 b), lid b), tweede zin. Scharnierblad en scharniersteun zijn zo ontworpen dat de pen geen bijzondere bescherming behoeft, daar de lipprofielen van het scharnierblad tot achter de randen van de scharniersteun komen. Door deze lipprofielen en de douaneverzegeling kan de deur niet aan de scharnierzijde worden geopend zonder dat dit zichtbare sporen nalaat, zelfs indien de niet-beschermde pen is verwijderd.

Image

Schets 2

VOERTUIGEN MET DEKKLEDEN BEVESTIGD DOOR MIDDEL VAN SCHUIFRINGEN

Image

Schets 2a

VOORBEELD VAN EEN DRAAIPEN (D-RING)

Image

Schets 3

VOORBEELD VAN EEN INRICHTING VOOR HET SLUITEN VAN HET DEKKLEED VAN EEN VOERTUIG

De hieronder afgebeelde inrichting voldoet aan de eisen in bijlage 2, artikel 3, punt 11 a). Zij voldoet ook aan de eisen in bijlage 2, artikel 3, punten 6 a) en b).

Image

Schets 4

INRICHTING VOOR HET SLUITEN VAN EEN DEKKLEED

De hieronder weergegeven inrichting voldoet aan de eisen van bijlage 2, artikel 3, leden 6 a) en 6 b).

Image

Schets 5

VOORBEELD VAN EEN BEVESTIGING DIE VANUIT DE BINNENZIJDE VAN EEN CONSTRUCTIE MET GEÏSOLEERDE DEUR WORDT AANGEBRACHT

Image


(1)  Zie schets 1a bij deze bijlage.

(2)  Zie schets 1 bij deze bijlage.

(3)  Zie schets 5 bij deze bijlage.

(4)  Zie schets 2 bij deze bijlage.

(5)  Zie schets 2a bij deze bijlage.

(6)  Zie schets 3 bij deze bijlage.

BIJLAGE 7

BETREFFEND DE GOEDKEURING VAN CONTAINERS

DEEL I

REGLEMENT HOUDENDE TECHNISCHE VOORWAARDEN VOOR CONTAINERS DIE KUNNEN WORDEN TOEGELATEN TOT HET INTERNATIONALE VERVOER VAN GOEDEREN ONDER DOUANEVERZEGELING

Artikel 1

Grondbeginselen

Voor het internationale vervoer van goederen onder douaneverzegeling kunnen alleen containers worden goedgekeurd die zodanig zijn gebouwd en ingericht:

a)

dat goederen niet aan het verzegelde gedeelte van de container kunnen worden onttrokken of erin gebracht, zonder dat dit zichtbare sporen van braak nalaat of zonder dat de douaneverzegeling wordt verbroken;

b)

dat op eenvoudige en doeltreffende wijze douaneverzegelingen kunnen worden aangebracht;

c)

dat de containers geen geheime bergplaats hebben waarin goederen kunnen worden verborgen;

d)

dat alle ruimten die goederen kunnen bevatten, gemakkelijk door de douane kunnen worden gevisiteerd.

Artikel 2

Bouw van de container

1.   Om te voldoen aan de voorschriften in artikel 1 van dit reglement:

a)

moeten de samenstellende delen van de container (wanden, vloer, deuren, dak, stijlen, frames, dwarsbalken enz.) zijn samengevoegd hetzij door bevestigingsmiddelen die niet van de buitenkant kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat, hetzij volgens methoden die van deze delen een eenheid maken die niet kan worden veranderd zonder dat dit zichtbare sporen nalaat. Indien de wanden, de vloer, de deuren en het dak uit verschillende delen zijn samengesteld, moeten deze delen voldoen aan dezelfde voorschriften en voldoende stevig zijn;

b)

moeten de deuren en alle andere sluitsystemen (met inbegrip van kranen, mangaten, flenzen enz.) een inrichting omvatten waarop douaneverzegelingen kunnen worden aangebracht. Deze inrichting mag niet van buitenaf kunnen worden verwijderd en opnieuw aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat, en moet zodanig zijn dat de deur of sluiting niet kan worden geopend zonder dat de douaneverzegelingen worden verbroken. Openslaande daken zijn toegestaan;

c)

moeten de ventilatie- en afvloeiingsopeningen zijn voorzien van een inrichting die toegang tot in de container verhindert. Deze inrichting mag niet van buitenaf kunnen worden verwijderd en opnieuw aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat.

2.   Niettegenstaande artikel 1, onder c), van dit reglement, zijn samenstellende delen van de container die, om praktische redenen, lege ruimten moeten bevatten (bij voorbeeld tussen de schotten van een dubbele wand), toegestaan. Om te voorkomen dat deze ruimten worden gebruikt om goederen te verbergen:

i)

mag, indien de binnenbekleding van de container de gehele hoogte van de wand, van de vloer tot het dak, bedekt of, in andere gevallen, indien de ruimte tussen de binnenbekleding en de buitenwand geheel gesloten is, deze bekleding niet kunnen worden verwijderd en opnieuw aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat; en

ii)

moet, indien de bekleding niet de gehele hoogte van de wand bedekt en indien de ruimten tussen de bekleding en de buitenwand niet geheel gesloten zijn en in alle andere gevallen waarin de container zo is gebouwd dat hij open ruimten bevat, het aantal van deze ruimten tot een minimum zijn beperkt en moeten zij gemakkelijk door de douane kunnen worden gevisiteerd.

3.   Vensters zijn toegestaan in losse carrosserieën volgens de definitie in bijlage 6, toelichting 0.1 j), van de Overeenkomst, mits zij van voldoende stevig materiaal zijn gemaakt en van buitenaf niet kunnen worden verwijderd en opnieuw aangebracht zonder dat dit zichtbare sporen nalaat. Het gebruik van glas is toegestaan, maar indien ander glas dan veiligheidsglas wordt gebruikt, moeten de vensters van een vast metalen traliewerk zijn voorzien dat van buitenaf niet kan worden verwijderd; de mazen van het traliewerk mogen niet meer dan 10 mm groot zijn. Vensters zijn niet toegelaten op containers zoals omschreven in artikel 1 j) van de Overeenkomst, behalve op losse carrosserieën zoals omschreven in toelichting 0.1 j) in bijlage 6 van de Overeenkomst.

Artikel 3

Opvouwbare containers en containers die uit elkaar kunnen worden genomen

Opvouwbare containers en containers die uit elkaar kunnen worden genomen, zijn onderworpen aan het bepaalde in de artikelen 1 en 2 van dit reglement; bovendien moeten zij zijn voorzien van een vergrendelingssysteem waarmee de verschillende delen worden vastgezet zodra de container is gemonteerd. Dit vergrendelingssysteem moet door de douane kunnen worden verzegeld indien het zich aan de buitenkant van de gemonteerde container bevindt.

Artikel 4

Containers met dekkleden

1.   Containers met dekkleden moeten voldoen aan de voorwaarden in de artikelen 1, 2 en 3 van dit reglement voor zover deze op bedoelde containers kunnen worden toegepast. Bovendien moeten deze containers voldoen aan de bepalingen van dit artikel.

2.   Het dekkleed moet zijn gemaakt van sterk zeildoek of van weefsel met een plastic laag of van gegummeerd weefsel, welke weefsel voldoende stevig en niet rekbaar is. Het moet in goede staat verkeren en zodanig zijn vervaardigd dat wanneer de sluiting is aangebracht, men geen toegang tot de laadruimte kan verkrijgen zonder dat dit zichtbare sporen nalaat.

3.   Indien het dekkleed bestaat uit verschillende stukken, moeten de randen van deze stukken in elkaar zijn gevouwen en aan elkaar zijn genaaid met twee naden op een onderlinge afstand van ten minste 15 mm. De naden moeten zijn gemaakt overeenkomstig schets 1 bij dit reglement; indien het evenwel voor bepaalde delen van het dekkleed (zoals flappen aan de achterkant en versterkte hoeken) niet mogelijk is de stukken op deze wijze aan elkaar te naaien, dan is het voldoende de rand van het bovenste gedeelte te vouwen en te naaien overeenkomstig schets 2 bij dit reglement. Een van de naden mag uitsluitend aan de binnenkant zichtbaar zijn, terwijl de kleur van de voor deze naad gebruikte draad duidelijk moet verschillen van de kleur van het dekkleed en van de kleur van de voor de andere naad gebruikte draad. Alle naden moeten machinaal zijn vervaardigd.

4.   Indien het dekkleed is gemaakt van weefsel met een plastic laag, en bestaat uit verschillende stukken, kunnen deze stukken ook aan elkaar zijn gelast overeenkomstig schets 3 bij dit reglement. De rand van een stuk moet over een breedte van ten minste 15 mm over de rand van het andere stuk vallen. De stukken worden over deze gehele breedte samengelast. Hierbij wordt over de buitenste rand een band van plastic aangebracht met een breedte van ten minste 7 mm die op dezelfde wijze wordt vastgelast. Op deze band, alsmede over een breedte van ten minste 3 mm aan weerszijden van deze band, wordt een duidelijk en uniform reliëfteken gedrukt. De stukken worden zodanig samengelast dat zij niet kunnen worden gescheiden en weer opnieuw worden samengevoegd, zonder dat dit zichtbare sporen nalaat.

5.   Reparaties moeten worden uitgevoerd zoals aangegeven in schets 4 bij dit reglement, waarbij de randen in elkaar worden gevouwen en aan elkaar worden genaaid met twee zichtbare naden op een onderlinge afstand van ten minste 15 mm; de kleur van de aan de binnenkant zichtbare draad moet verschillen van de kleur van de aan de buitenkant zichtbare draad en van de kleur van het dekkleed; alle naden moeten machinaal zijn vervaardigd. Wanneer bij de reparatie van een dekkleed dat bij de randen is beschadigd, het beschadigde gedeelte moet worden vernieuwd, mag de naad ook worden aangebracht overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van dit artikel en de bij dit reglement behorende schets 1. Reparaties aan dekkleden bestaande uit weefsel met een plastic laag mogen eveneens worden uitgevoerd overeenkomstig de in het vierde lid van dit artikel omschreven methode, doch in dat geval moet de las aan beide zijden van het dekkleed worden aangebracht, waarbij het nieuwe stuk aan de binnenzijde wordt aangebracht.

6.   Het dekkleed wordt op zodanige wijze aan de container bevestigd dat het geheel voldoet aan de voorwaarden in artikel 1, onder a) en b), van dit reglement. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de volgende systemen:

a)

Het dekkleed kan worden bevestigd met behulp van:

i)

metalen ringen aan de container;

ii)

ogen in de rand van het dekkleed; en

iii)

een rijglijn die door de ringen van het dekkleed gaat en die aan de buitenkant over de gehele lengte zichtbaar blijft.

Het dekkleed moet de vaste delen van de container bedekken over een afstand van ten minste 250 mm gemeten vanuit het middelpunt van de bevestigingsringen, tenzij de container zodanig is gebouwd dat toegang tot de goederen is uitgesloten.

b)

Wanneer de rand van het dekkleed blijvend moet worden bevestigd aan de container, moet deze bevestiging ononderbroken en stevig zijn aangebracht.

c)

Indien het dekkleed kan worden vergrendeld, moet het, in vergrendelde toestand, strak om de buitenzijde van de laadruimte zijn aangespannen (zie voorbeeld in schets 6 bij dit reglement).

7.   Het dekkleed wordt ondersteund door een passende bovenbouw (stijlen, wanden, kaptogen, latten, enz.).

8.   De onderlinge afstand tussen de ringen en tussen de ogen die zich bevinden aan weerszijden van een stijl mag evenwel groter zijn dan 200 mm, doch niet groter dan 300 mm, indien de container en het dekkleed zodanig zijn geconstrueerd dat toegang tot de container onmogelijk is. De ogen moeten zijn versterkt.

9.   Als rijglijnen dienen te worden gebruikt:

a)

staalkabels met een diameter van ten minste 3 mm; of

b)

kabels van hennep of sisal met een diameter van ten minste 8 mm, voorzien van een doorzichtig, niet-rekbaar omhulsel van plastic; of

c)

kabels bestaande uit bundels optische-vezelverbindingen binnen een als een spiraal gedraaide stalen behuizing, voorzien van een doorzichtig, niet-rekbaar omhulsel van plastic; of

d)

kabels bestaande uit een kern van textiel met daarom heen ten minste vier strengen van uitsluitend staaldraad die de kern volkomen bedekken, mits deze kabels ten minste 3 mm dik zijn (afgezien van een eventueel aanwezig doorzichtig omhulsel).

Kabels die in overeenstemming zijn met lid 9, a) of d), van dit artikel kunnen van een doorzichtig omhulsel van niet-rekbaar plastic zijn voorzien.

Wanneer het dekkleed aan het frame moet worden bevestigd in een constructiesysteem dat voor het overige in overeenstemming is met punt 6 a), kan een riem als bevestigingsmiddel worden gebruikt (zie voorbeeld in schets 7 bij deze bijlage). Die riem moet voldoen aan de eisen in lid 11, onder a) iii), wat betreft materiaal, afmetingen en vorm.

10.   Ieder type kabel moet uit één stuk bestaan en aan beide uiteinden zijn voorzien van een eindstuk van hard metaal. Elk metalen eindstuk moet zo zijn gemaakt dat daardoor het touw of de strip van de douaneverzegeling kan worden gehaald. Het bevestigingsstuk van ieder metalen eindstuk van kabels die in overeenstemming zijn met het bepaalde in lid 9, onder a), b) en d), van dit artikel moet zijn voorzien van een holle klinknagel die de kabel doorboort en waardoor het touw of de strip van de douaneverzegeling kan worden aangebracht. De kabel dient zichtbaar te blijven aan weerszijden van de holle klinknagel, zodat het mogelijk is te controleren dat de kabel inderdaad uit één stuk bestaat (zie schets 5 bij dit reglement).

11.   Bij de openingen die voor het laden en lossen in het dekkleed zijn aangebracht, moeten de twee oppervlakken op elkaar aansluiten. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de volgende systemen:

a)

beide randen van het dekkleed liggen voldoende over elkaar. Daarbij dient de sluiting te geschieden door middel van:

i)

een flap die is vastgenaaid of vastgelast overeenkomstig de leden 3 en 4 van dit artikel;

ii)

ringen en ogen die voldoen aan de voorwaarden in lid 8 van dit artikel; deze ringen moeten van metaal zijn; en

iii)

een van geschikt materiaal vervaardigde niet-rekbare riem uit één stuk, van ten minste 20 mm breed en 3 mm dik, die door de ringen wordt gehaald en beide randen van het dekkleed alsmede de flap vasthoudt. Deze riem wordt aan de binnenkant van het dekkleed bevestigd en is voorzien van:

een oog waardoor de kabel als bedoeld in lid 9 kan worden aangebracht, of van

een oog dat op de in lid 6 van dit artikel bedoelde metalen ring kan worden aangebracht en vastgezet met behulp van de kabel bedoeld in lid 9 van dit artikel.

Een flap is niet vereist, wanneer er een aparte voorziening (bij voorbeeld een keerplaat) aanwezig is om te voorkomen dat toegang wordt verkregen tot de container zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven. Voor een container met schuifzeilen zijn flappen evenmin vereist.

b)

Een speciaal sluitsysteem, dat de randen van de dekkleden stevig gesloten houdt indien de container is gesloten en verzegeld. Het systeem moet zijn voorzien van een opening waardoor een metalen ring, als bedoeld in lid 6 van dit artikel, gaat en waarvan de sluiting geschiedt door middel van een kabel als bedoeld in lid 9 van dit artikel. Zie schets 8 in de bijlage.

12.   De identificatietekens die op de container alsmede op de in deel II van deze bijlage bedoelde goedkeuringsplaat moeten staan, mogen in geen geval worden bedekt door het dekkleed.

Artikel 5

Containers met schuifzeilen

1.

In voorkomend geval zijn de artikelen 1, 2, 3 en 4 van toepassing op containers met schuifzeilen. Bovendien moeten deze containers voldoen aan de bepalingen van dit artikel.

2.

De schuifzeilen, vloer, deuren en andere samenstellende delen van de container moeten beantwoorden aan de eisen in artikel 4, leden 6, 8, 9 en 11, van dit reglement of aan die in de volgende punten i) tot en met vi).

i)

De schuifzeilen, vloer, deuren en andere samenstellende delen van de container zijn op zodanige wijze samengevoegd dat zij niet kunnen worden geopend of gesloten zonder dat dit zichtbare sporen nalaat.

ii)

Het schuifzeil bedekt de vaste elementen van de bovenkant van de container voor ten minste ¼ van de daadwerkelijke afstand tussen de spanriemen. Het schuifzeil bedekt de vaste elementen van de onderkant van de container voor ten minste 50 mm. De horizontale opening tussen het schuifzeil en het vaste deel van de container mag niet meer zijn dan 10 mm, verticaal gemeten op een willekeurige plaats aan de lengteas van het voertuig, zodra de container van het voertuig door de douane is gesloten en verzegeld.

iii)

Het geleidingssysteem van het schuifzeil en de andere beweeglijke delen worden zodanig samengevoegd dat de gesloten en door de douane verzegelde deuren en de andere beweeglijke delen van buitenaf niet kunnen worden geopend of gesloten zonder dat dit zichtbare sporen nalaat. Het geleidingssysteem van het schuifzeil en de andere beweeglijke delen worden zodanig samengevoegd dat het niet mogelijk is toegang te verkrijgen tot de container zonder dat dit zichtbare sporen nalaat. Zie schets 9 bij dit reglement.

iv)

De horizontale afstand tussen de voor douanedoeleinden gebruikte ringen op het vaste deel van de container mag niet groter zijn dan 200 mm. De afstand mag echter groter zijn, maar mag tussen de ringen aan weerszijden van een stijl niet meer dan 300 mm bedragen, indien het ontwerp van de container en van de schuifzeilen zodanig is dat de laadruimte niet toegankelijk is. In ieder geval moet worden voldaan aan de voorwaarden onder ii) hierboven.

v)

De afstand tussen de spanriemen mag niet meer dan 600 mm bedragen.

vi)

De rijglijnen die worden gebruikt om de schuifzeilen aan het vaste deel van de container te bevestigen moeten voldoen aan de eisen in artikel 4, lid 9, van dit reglement.

Schets 1

DEKKLEED GEMAAKT VAN VERSCHILLENDE STUKKEN

Image

Schets 2

DEKKLEED GEMAAKT VAN VERSCHILLENDE STUKKEN

Image

Schets 3

DEKKLEED GEMAAKT VAN VERSCHILLENDE STUKKEN

Image

Schets 4

REPARATIE VAN HET DEKKLEED

Image

Schets 5

SPECIMEN VAN EINDSTUK

Image

Schets 6

VOORBEELD VAN VERGRENDELING VAN EEN DEKKLEED

Image

Schets 7

VOORBEELD VAN DE BEVESTIGING VAN EEN DEKKLEED AAN EEN BIJZONDER SOORT FRAME

Image

Schets 8

VERGRENDELING BIJ DE OPENINGEN VOOR HET LADEN EN LOSSEN

Image

Image

Schets 9

VOORBEELD VAN EEN VOERTUIG MET SCHUIFZEILEN

Image

DEEL II

GOEDKEURINGSPROCEDURES VOOR CONTAINERS DIE VOLDOEN AAN DE IN DEEL I BESCHREVEN TECHNISCHE VOORWAARDEN

Algemeen

1.   Containers kunnen worden goedgekeurd voor vervoer van goederen onder douaneverzegeling:

a)

bij de vervaardiging, per prototype (goedkeuringsprocedure bij de vervaardiging); of

b)

na de vervaardiging, afzonderlijk of voor een bepaald aantal containers van een zelfde type (goedkeuringsprocedure na de vervaardiging).

Gemeenschappelijke bepalingen voor beide goedkeuringsprocedures

2.   De bevoegde autoriteit die de goedkeuring verricht, geeft na goedkeuring aan de aanvrager een certificaat van goedkeuring af dat geldig is voor een onbeperkte serie containers van het goedgekeurde type of voor een bepaald aantal containers.

3.   De persoon aan wie de goedkeuring is verleend, moet, alvorens de goedgekeurde container(s) te gebruiken voor vervoer van goederen onder douaneverzegeling, hierop een goedkeuringsplaat aanbrengen.

4.   De goedkeuringsplaat moet blijvend worden bevestigd op een plaats waar deze duidelijk zichtbaar is en naast andere platen die voor officiële doeleinden zijn afgegeven.

5.   De goedkeuringsplaat, die overeen dient te stemmen met model I in bijlage 1 bij dit deel, dient te bestaan uit een metalen plaat van ten minste 20 cm bij 10 cm. Op de voorkant hiervan dienen in ieder geval in het Frans of in het Engels de volgende aanduidingen te zijn gegraveerd, dan wel in reliëf of op een andere wijze blijvend en goed leesbaar te zijn aangebracht:

a)

„goedgekeurd voor vervoer onder douaneverzegeling”;

b)

de naam van het land waar de container is goedgekeurd, hetzij voluit, hetzij door middel van de nationaliteitsletters ter aanduiding van het land van registratie van de motorvoertuigen in het internationale wegverkeer, het nummer van het certificaat van goedkeuring (cijfers, letters enz.), alsmede het jaar van goedkeuring (bij voorbeeld „NL/26/73” betekent: Nederland, certificaat van goedkeuring nr. 26, afgegeven in 1973);

c)

het volgnummer (fabrieksnummer) van de container;

d)

indien de container is goedgekeurd aan de hand van een prototype, de identificatienummers of -letters van het type.

6.   Indien een container niet meer voldoet aan de technische voorwaarden voor de goedkeuring, moet hij, alvorens te kunnen worden gebruikt voor vervoer van goederen onder douaneverzegeling, worden teruggebracht in de staat op grond waarvan hij was goedgekeurd, zodat opnieuw aan deze technische voorwaarden wordt voldaan.

7.   Wanneer essentiële kenmerken van een container zijn gewijzigd, is deze container niet meer gedekt door de verleende goedkeuring en moet deze door de bevoegde autoriteit opnieuw worden goedgekeurd alvorens te kunnen worden gebruikt voor vervoer van goederen onder douaneverzegeling.

Bijzondere bepalingen voor de goedkeuring per prototype bij de vervaardiging

8.   Wanneer de containers worden vervaardigd in serie volgens een zelfde type, kan de fabrikant goedkeuring van het prototype aanvragen bij de bevoegde autoriteit van het land van vervaardiging.

9.   In zijn aanvraag moet de fabrikant voor het type container waarvoor hij de goedkeuring aanvraagt, de identificatienummers of -letters vermelden die hij dit type geeft.

10.   Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van tekeningen en een uitvoerige ontwerpbeschrijving van het goed te keuren type container.

11.   De fabrikant moet zich er schriftelijk toe verbinden:

a)

bij de bevoegde autoriteit de containers van het betrokken type aan te bieden die bedoelde autoriteit wenst te onderzoeken;

b)

de bevoegde autoriteit toe te staan te allen tijde tijdens de vervaardiging van de serie van het betrokken type andere exemplaren te onderzoeken;

c)

de bevoegde autoriteit in te lichten over iedere wijziging, hoe gering ook, in de tekeningen of in de ontwerpbeschrijving, alvorens deze wijziging aan te brengen;

d)

op een duidelijk zichtbare plaats op de containers, behalve de op de goedkeuringsplaat vereiste tekens, de identificatienummers of -letters van het prototype aan te brengen alsmede het volgnummer van de container in de desbetreffende serie containers (fabrieksnummer);

e)

een lijst bij te houden van de containers die zijn vervaardigd overeenkomstig het goedgekeurde prototype.

12.   De bevoegde autoriteit geeft in voorkomend geval aan welke wijzigingen aan het prototype moeten worden aangebracht voordat zij dit type kan goedkeuren.

13.   De goedkeuring per prototype wordt niet verleend dan nadat de bevoegde autoriteit, na onderzoek van één of meer containers die zijn vervaardigd volgens dit prototype, heeft geconstateerd dat de containers van dit type voldoen aan de in deel I beschreven technische voorwaarden.

14.   Wanneer een type container is goedgekeurd, wordt aan de aanvrager één certificaat van goedkeuring afgegeven dat overeenstemt met model II in bijlage 2 bij dit deel en dat geldt voor alle containers die worden gebouwd overeenkomstig de ontwerpbeschrijving van het goedgekeurde type. Dit certificaat geeft de fabrikant het recht om op iedere container van de serie de in punt 5 van dit deel bedoelde goedkeuringsplaat aan te brengen.

Bijzondere bepalingen voor de goedkeuring na de vervaardiging

15.   Wanneer de goedkeuring niet bij de vervaardiging is aangevraagd, kan de eigenaar of de vervoerder dan wel de vertegenwoordiger van één van beiden de goedkeuring aanvragen bij de bevoegde autoriteit aan wie hij de container(s) die hij wil laten keuren, kan aanbieden.

16.   Bij iedere goedkeuringsaanvraag die wordt ingediend in het geval bedoeld onder punt 15 van dit deel, moet het volgnummer (fabrieksnummer) dat door de fabrikant op iedere container is geplaatst, worden vermeld.

17.   De bevoegde autoriteit onderzoekt zoveel containers als zij nodig acht en geeft, na te hebben geconstateerd dat deze container(s) voldoet/voldoen aan de in deel I beschreven technische voorwaarden, een certificaat van goedkeuring af dat overeenstemt met model III in bijlage 3 bij dit deel en dat uitsluitend geldig is voor het aantal goedgekeurde containers. Dit certificaat, waarop het volgnummer of de volgnummers dat/die de fabrikant aan de desbetreffende container(s) heeft gegeven, is/zijn vermeld, geeft de aanvrager het recht om op iedere goedgekeurde container de in punt 5 van dit deel bedoelde goedkeuringsplaat aan te brengen.

Aanhangsel 1

Model I

Goedkeuringsplaat

(Engelse versie)

Image

Model I

Goedkeuringsplaat

(Franse versie)

Image

Aanhangsel 2

Model II

Image

BELANGRIJKE MEDEDELING

(Deel II, punten 6 en 7 van bijlage 7 bij de Douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van TIR-carnets, 1975

Image

Aanhangsel 3

Model III

Image

BELANGRIJKE MEDEDELING

(Deel II, punten 6 en 7 van bijlage 7 bij de Douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van TIR-carnets, 1975)

Image

DEEL III

TOELICHTINGEN

De toelichtingen bij bijlage 2 in bijlage 6 bij onderhavige Overeenkomst zijn mutatis mutandis van toepassing op containers die zijn goedgekeurd voor vervoer onder douaneverzegeling uit hoofde van de bepalingen van onderhavige Overeenkomst.

7.I.4-6a) Deel I, artikel 4, lid 6 a)

De schets in bijlage 7, Deel III, geeft een voorbeeld van een inrichting voor het bevestigen van een dekkleed om metalen hoekstukken van containers die aanvaardbaar is voor de douane.

7.II-5d) Deel II — lid 5 d)

Indien twee containers met dekkleed, goedgekeurd voor het vervoer onder douaneverzegeling, zodanig zijn samengevoegd dat zij één enkele container vormen bedekt met één enkel dekkleed dat voldoet aan de voorwaarden voor het vervoer onder douaneverzegeling, wordt voor het geheel geen afzonderlijk goedkeuringscertificaat of afzonderlijke goedkeuringsplaat verlangd.

INRICHTING VOOR HET BEVESTIGEN VAN EEN DEKKLEED OM METALEN HOEKSTUKKEN VAN CONTAINERS

Image

BIJLAGE 8

SAMENSTELLING, WERKWIJZE EN REGLEMENT VAN ORDE VAN HET ADMINISTRATIEF COMITÉ EN VAN HET TIR-UITVOEREND ORGAAN

SAMENSTELLING, WERKWIJZE EN REGLEMENT VAN ORDE VAN HET ADMINISTRATIEF COMITÉ

Artikel 1

i)

De Overeenkomstsluitende Partijen zijn lid van het Administratief Comité.

ii)

Het Comité kan besluiten dat de bevoegde instanties van de in artikel 52, lid 1, van deze Overeenkomst bedoelde Staten die geen Overeenkomstsluitende Partij zijn, of vertegenwoordigers van internationale organisaties de zittingen van het Comité als waarnemer kunnen bijwonen voor aangelegenheden die hun aangaan.

Artikel 1 bis

1.   Het Comité onderzoekt elk voorstel voor wijziging van de Overeenkomst met inachtneming van artikel 59, leden 1 en 2.

2.   Het Comité ziet toe op de toepassing van de Overeenkomst en onderzoekt alle maatregelen die de Overeenkomstsluitende Partijen, de aansprakelijke organisaties en de internationale organisaties op grond van de Overeenkomst hebben genomen en of deze met de Overeenkomst in overeenstemming zijn.

3.   Het Comité ziet, door middel van het TIR-Uitvoerend Orgaan, toe op de toepassing van de Overeenkomst op nationaal en internationaal niveau en verleent het TIR-Uitvoerend Orgaan steun hierbij.

Artikel 2

De Secretaris-generaal van de Verenigde Naties verleent het Comité secretariaatsdiensten.

Artikel 3

Het Comité kiest ieder jaar in de eerste zitting een voorzitter en een vice-voorzitter.

Artikel 4

Het Comité wordt ieder jaar en op verzoek van de bevoegde instanties van ten minste vijf Staten die Overeenkomstsluitende Partij zijn, door de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties bijeengeroepen onder auspiciën van de Economische Commissie voor Europa.

Artikel 5

Voorstellen worden in stemming gebracht. Iedere staat die Overeenkomstsluitende Partij is en die op de zitting is vertegenwoordigd, beschikt over één stem. Voorstellen die geen wijzigingen op deze Overeenkomst betreffen, worden door het Comité aangenomen met een meerderheid van stemmen van de aanwezige leden die een stem uitbrengen. Wijzigingen op deze Overeenkomst, alsmede de besluiten bedoeld in de artikelen 59 en 60 van deze Overeenkomst, worden aangenomen met een meerderheid van twee derde van de stemmen van de aanwezige leden die een stem uitbrengen.

Artikel 6

Voor het nemen van besluiten is een quorum vereist van ten minste de helft van de Staten die Overeenkomstsluitende Partij zijn.

Artikel 7

Het Comité keurt het verslag van de zitting goed voordat deze wordt gesloten.

Artikel 8

Indien in deze bijlage ter zake dienende bepalingen ontbreken, is het reglement van orde van de Economische Commissie voor Europa van toepassing, tenzij het Comité anders besluit.

SAMENSTELLING, WERKWIJZE EN REGLEMENT VAN ORDE VAN HET TIR-UITVOEREND ORGAAN

Artikel 9

1.   De TIR-Uitvoerend Orgaan, dat overeenkomstig artikel 58 ter door het Administratief Comité is ingesteld, bestaat uit negen leden die verschillende Overeenkomstsluitende Partijen vertegenwoordigen. De secretaris van de TIR-Overeenkomst woont de vergaderingen van het TIR-Uitvoerend Orgaan bij.

2.   De leden van het TIR-Uitvoerend Orgaan worden verkozen door het Administratief Comité met meerderheid van stemmen van de aanwezige stemgerechtigde leden. De leden van het TIR-Uitvoerend Orgaan worden voor twee jaar benoemd. Zij zijn herkiesbaar. Het mandaat van het TIR-Uitvoerend Orgaan wordt vastgesteld door het Administratief Comité.

Artikel 10

Het TIR-Uitvoerend Orgaan:

a)

oefent toezicht uit op de toepassing van de Overeenkomst, met inbegrip van het functioneren van het garantiestelsel, en verricht de taken die hem door het Administratief Comité zijn opgedragen;

b)

ziet toe op de gecentraliseerde druk en afgifte van TIR-carnets aan de aansprakelijke organisaties; deze taak kan worden uitgevoerd door een erkende internationale organisatie als bedoeld in artikel 6;

c)

coördineert en faciliteert de uitwisseling van vertrouwelijke en andere gegevens tussen de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen;

d)

coördineert en faciliteert de uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen, de aansprakelijke en internationale organisaties;

e)

faciliteert de beslechting van geschillen tussen de Overeenkomstsluitende Partijen, aansprakelijke organisaties, verzekeringsmaatschappijen en internationale organisaties, onverminderd het bepaalde in artikel 57 over de regeling van geschillen;

f)

biedt ondersteuning voor de opleiding van douanepersoneel en anderen die bij de TIR-regeling zijn betrokken;

g)

houdt een centraal register bij voor de verspreiding onder de Overeenkomstsluitende Partijen van gegevens die de in artikel 6 bedoelde internationale organisaties verstrekken over de regelingen en procedures voor de afgifte van TIR-carnets door de aansprakelijke organisaties, indien deze betrekking hebben op de in bijlage 9 beschreven minimumvoorwaarden;

h)

houdt toezicht op de prijs van TIR-carnets.

Artikel 11

1.   De secretaris van de TIR-Overeenkomst roept een vergadering van het TIR-Uitvoerend Orgaan bijeen op verzoek van het Administratief Comité of van ten minste drie leden van het TIR-Uitvoerend Orgaan.

2.   Het TIR-Uitvoerend Orgaan streeft ernaar besluiten bij consensus te nemen. Indien geen consensus kan worden bereikt, wordt een besluit in stemming gebracht en aangenomen met meerderheid van stemmen van de aanwezige leden die een stem uitbrengen. Voor het nemen van besluiten is een quorum van vijf leden vereist. De secretaris van de TIR-Overeenkomst neemt niet aan de stemming deel.

3.   Het TIR-Uitvoerend Orgaan kiest een voorzitter en stelt eventueel bepalingen vast ter aanvulling van zijn reglement van orde.

4.   Ten minste eenmaal per jaar, dan wel op verzoek van het Administratief Comité, brengt het TIR-Uitvoerend Orgaan over zijn werkzaamheden verslag uit aan het Administratief Comité, waaraan zij tevens de gecontroleerde rekeningen doet toekomen. Het TIR-Uitvoerend Orgaan wordt in het Administratief Comité vertegenwoordigd door de voorzitter.

5.   Het TIR-Uitvoerend Orgaan onderzoekt alle informatie en alle vraagstukken die hem worden voorgelegd door het Administratief Comité, de Overeenkomstsluitende Partijen, de secretaris van de TIR-Overeenkomst, de nationale aansprakelijke organisaties en de internationale organisaties bedoeld in artikel 6 van de Overeenkomst. Deze internationale organisaties mogen de vergaderingen van het TIR-Uitvoerend Orgaan als waarnemer bijwonen, tenzij de voorzitter anders beslist. Indien nodig mogen andere organisaties de vergaderingen van het TIR-Uitvoerend Orgaan als waarnemer bijwonen op uitnodiging van de voorzitter.

Artikel 12

De secretaris van de TIR-Overeenkomst is lid van het secretariaat van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties. Hij voert de besluiten van het TIR-Uitvoerend Orgaan uit in het kader van het mandaat van dat orgaan. De secretaris van de TIR-Overeenkomst wordt bijgestaan door het TIR-secretariaat, over de omvang waarvan door het Administratief Comité wordt beslist.

Artikel 13

1.   De werking van het TIR-Uitvoerend Orgaan en het TIR-secretariaat wordt gefinancierd, tot andere financieringsbronnen zijn gevonden, door een bedrag per TIR-carnet dat door de in artikel 6 bedoelde internationale organisatie is gedistribueerd. Dit bedrag wordt door het Administratief Comité goedgekeurd.

2.   De procedure voor de financiering van de werking van het TIR-Uitvoerend Orgaan en het TIR-Secretariaat wordt door het Administratief Comité goedgekeurd.

BIJLAGE 9

TOEGANG TOT DE TIR-REGELING

DEEL 1

MACHTIGING TOT DE AFGIFTE VAN TIR-CARNETS

Minimumvoorwaarden

1.

Om gemachtigd te worden tot het afgeven van TIR-carnets en om zich garant te mogen stellen overeenkomstig artikel 6 van de Overeenkomst, moet een organisatie voldoen aan onderstaande minimumvoorwaarden:

a)

zij moet aantonen dat zij reeds ten minste één jaar officieel optreedt als organisatie die de belangen van de vervoerssector behartigt;

b)

zij moet aantonen dat zij financieel gezond is en over de logistieke middelen beschikt om de taken die de Overeenkomst haar oplegt uit te voeren;

c)

zij moet aantonen dat haar personeel voldoende kennis heeft om de Overeenkomst correct toe te passen;

d)

zij mag geen ernstige of herhaalde overtredingen van de douane- of belastingwetgeving hebben begaan;

e)

zij moet met de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij, op het grondgebied waarvan zij gevestigd is, een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten of een ander rechtsinstrument hebben opgesteld. Een eensluidend afschrift van die schriftelijke overeenkomst of het andere rechtsinstrument wordt, indien nodig vergezeld van een gewaarmerkte vertaling in het Engels, het Frans of het Russisch, bij het TIR-Uitvoerend Orgaan neergelegd. Wijzigingen in deze schriftelijke overeenkomst of dit andere rechtsinstrument worden het TIR-Uitvoerend Orgaan onverwijld medegedeeld;

f)

in de schriftelijke overeenkomst of het andere rechtsinstrument bedoeld onder e) moet de organisatie zich ertoe hebben verbonden:

i)

de verplichtingen in artikel 8 van de Overeenkomst na te komen;

ii)

het door de Overeenkomstsluitende Partij vast te stellen maximumbedrag per TIR-carnet dat van haar op grond van artikel 8, lid 3, van de Overeenkomst kan worden geëist, te aanvaarden;

iii)

er voortdurend op toe te zien, met name voor zij verzoekt personen tot de TIR-regeling toe te laten, dat die personen voldoen aan de minimumvoorwaarden als beschreven in deel 2 van deze bijlage;

iv)

garant te staan voor alle schulden die ontstaan in het land waar zij is gevestigd bij vervoer onder dekking van TIR-carnets die zijzelf heeft afgegeven of die zijn afgegeven door buitenlandse organisaties die zijn aangesloten bij de internationale organisatie waarvan zijzelf lid is;

v)

zich tegen haar aansprakelijkheid te verzekeren, overeenkomstig de voorschriften van de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen op het grondgebied waarvan zij is gevestigd, bij een verzekeringsmaatschappij, een groep van verzekeraars of een financiële instelling. De verzekeringsovereenkomst(en) of de financiëlegarantie-overeenkomst(en) dient (dienen) haar gehele aansprakelijkheid te dekken in verband met vervoer onder dekking van TIR-carnets die zijzelf heeft afgegeven of die zijn afgegeven door buitenlandse organisaties die zijn aangesloten bij de internationale organisatie waarvan zijzelf lid is.

De opzeggingstermijn van de verzekeringsovereenkomst(en) of financiële garantie-overeenkomst(en) mag niet korter zijn dan de opzeggingstermijn van de schriftelijke overeenkomst of het andere rechtsinstrument bedoeld onder e). Een eensluidend afschrift van de verzekeringsovereenkomst(en) of financiële garantieovereenkomst(en) en van alle latere aanvullingen op die documenten wordt, indien nodig vergezeld van een gewaarmerkte vertaling in het Engels, het Frans of het Russisch, bij het TIR-Uitvoerend Orgaan neergelegd;

vi)

de bevoegde autoriteiten toe te staan alle dossiers en rekeningen met betrekking tot het beheer van de TIR-regeling te controleren;

vii)

een procedure te aanvaarden om geschillen in verband met onrechtmatig of frauduleus gebruik van TIR-carnets op efficiënte wijze te regelen;

viii)

te aanvaarden dat indien in ernstige mate of herhaaldelijk niet aan deze minimumvoorwaarden wordt voldaan, de machtiging tot afgifte van TIR-carnets wordt ingetrokken;

ix)

de besluiten strikt na te leven van de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied waarvan zij is gevestigd inzake uitsluiting van personen op grond van artikel 38 van de Overeenkomst en deel II van deze bijlage;

x)

alle besluiten van het Administratief Comité en het TIR-Uitvoerend Orgaan strikt toe te passen, indien deze besluiten zijn aanvaard door de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen op het grondgebied waarvan zij is gevestigd.

2.

De machtiging tot afgifte van TIR-carnets wordt ingetrokken door de Overeenkomstsluitende Partijen op het grondgebied waarvan de aansprakelijke organisatie is gevestigd, wanneer deze in ernstige mate of herhaaldelijk niet voldoet aan de minimumvoorwaarden.

3.

De machtiging van een aansprakelijke organisatie in bovengenoemde omstandigheden doet geen afbreuk aan de aansprakelijkheid en de verplichtingen van die organisatie krachtens de Overeenkomst.

4.

De hierboven vastgestelde minimumvoorwaarden doen geen afbreuk aan mogelijk door de Overeenkomstsluitende Partijen vast te stellen aanvullende voorwaarden.

DEEL II

MACHTIGING VAN NATUURLIJKE PERSONEN EN RECHTSPERSONEN TOT GEBRUIK VAN TIR-CARNETS

Minimumvoorwaarden

1.

Om toegang te verkrijgen tot de TIR-regeling dienen personen aan onderstaande minimumvoorwaarden te voldoen:

a)

zij dienen te beschikken over aantoonbare ervaring met regelmatig internationaal vervoer of in ieder geval in staat te zijn dergelijk vervoer te verrichten (internationale vervoersvergunning en dergelijke);

b)

hun financiële situatie dient gezond te zijn;

c)

zij dienen te beschikken over aantoonbare kennis van de toepassing van de TIR-Overeenkomst;

d)

zij mogen geen ernstige of herhaalde overtredingen van de douane- of belastingwetgeving hebben begaan;

e)

jegens de aansprakelijke organisatie moeten zij zich er schriftelijk toe te verbinden:

i)

alle krachtens de Overeenkomst vereiste douaneformaliteiten bij de douanekantoren van vertrek, van doorgang en van bestemming te vervullen;

ii)

de in artikel 8, leden 1 en 2, van de Overeenkomst verschuldigde bedragen te betalen, indien de bevoegde autoriteiten zulks eisen op grond van artikel 8, lid 7, van de Overeenkomst;

iii)

de aansprakelijke organisaties toestemming te geven, indien de nationale wetgeving zulks toelaat, informatie in verband met bovengenoemde minimumvoorwaarden te controleren.

2.

De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen en de aansprakelijke organisaties zelf kunnen aanvullende strengere voorwaarden stellen voor toegang tot de TIR-regeling, tenzij de bevoegde autoriteiten anders besluiten.

Procedure

3.

De Overeenkomstsluitende Partijen besluiten overeenkomstig de nationale wetgeving welke procedures moeten worden gevolgd om toegang tot de TIR-regeling te verkrijgen op basis van de in de punten 1 en 2 vastgestelde minimumvoorwaarden.

4.

De bevoegde autoriteiten delen het TIR-Uitvoerend Orgaan, binnen een week na het verlenen of intrekken van een machtiging tot gebruik van TIR-carnets, door middel van bijgaand standaard-machtigingsformulier de gevraagde gegevens over iedere persoon mede.

5.

De aansprakelijke organisatie stelt ieder jaar op 31 december een lijst op van alle personen aan wie een machtiging is verleend of van wie de machtiging is ingetrokken. Zij doet deze lijst één week na 31 december aan de bevoegde autoriteiten toekomen. De bevoegde autoriteiten doen een afschrift van de lijst toekomen aan het TIR-Uitvoerend Orgaan.

6.

Machtiging tot toegang tot de TIR-regeling houdt op zich niet het recht in om bij de aansprakelijke organisaties TIR-carnets te verkrijgen.

7.

De machtiging van een persoon tot het gebruik van TIR-carnets overeenkomstig bovengenoemde minimumvoorwaarden doet geen afbreuk aan de aansprakelijkheid en de verplichtingen van deze persoon krachtens de Overeenkomst.

STANDAARD-MACHTIGINGSFORMULIER

Land: …

Naam van de aansprakelijke organisatie: …

Naam van de bevoegde autoriteit: …

In te vullen door de nationale organisatie en/of de bevoegde autoriteit

Identificatienummer

Naam van de persoon of de onderneming

Kantooradres

Contactpersoon en contactgegevens (telefoonnummer, faxnummer, telexnummer, e-mail adres)

Inschrijvingsnummer handelsregister, vergunningsnummer enz. (1)

Intrekking vorige machtiging (2)

Datum machtiging (2)

Datum intrekking machtiging (2)

Stempel/handtekening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voor personen voor wie een erkende aansprakelijke organisatie een machtigingsaanvraag doorgeeft, moeten ten minste onderstaande gegevens aan de bevoegde autoriteiten worden verstrekt:

individueel uniek identificatienummer dat aan de betrokkene is toegekend door de aansprakelijke organisatie (in samenwerking met de internationale organisatie waarvan zij lid is) op een in onderling overleg vastgestelde wijze; de wijze waarop een identificatienummer wordt samengesteld wordt vastgesteld door het Administratief Comité;

naam en adres de betrokkene (persoon of onderneming) (voor commerciële ondernemingen tevens de naam van verantwoordelijke leidinggevenden);

contactpersoon (natuurlijke persoon die aan de douane en de aansprakelijke organisaties gegevens over de TIR-regeling mag verstrekken) met telefoonnummer, faxnummer en e-mail adres;

inschrijvingsnummer in het handelsregister, nummer van de vergunning voor internationaal vervoer of ander registratienummer (indien beschikbaar);

in voorkomend geval, datum en reden van intrekking van eerdere een machtiging en duur daarvan.


(1)  indien bekend.

(2)  zo nodig.

BIJLAGE 10

INFORMATIE DIE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN VERSTREKKEN AAN GEMACHTIGDE ORGANISATIES (ARTIKEL 43 TER) EN EEN INTERNATIONALE ORGANISATIE (ARTIKEL 6, LID 2 BIS)

Volgens artikel 6, lid 1, en bijlage 9, deel I, punt 1, onder f) iii), van deze Overeenkomst moeten gemachtigde organisaties zich ertoe verbinden dat zij er voortdurend op zullen toezien dat personen die toegang hebben verkregen tot de TIR-regeling aan de minimumvoorwaarden voldoen van bijlage 9, deel II, van de Overeenkomst.

Namens de bij haar aangesloten organisaties moet een internationale organisatie, ter nakoming van haar verplichtingen op grond van artikel 6, lid 2 bis, een systeem opzetten om TIR-carnets te kunnen controleren waarin de door douaneautoriteiten toegezonden gegevens over de beëindiging van TIR-operaties bij kantoren van bestemming worden opgeslagen en dat toegankelijk is voor de aansprakelijke organisaties en de douanediensten. Om ervoor te zorgen dat de aansprakelijke organisaties hun verbintenis geheel en al kunnen nakomen, zenden de Overeenkomstsluitende Partijen op de volgende wijze gegevens naar het controlesysteem:

1.   De douaneautoriteiten zenden aan een internationale organisatie of aan de nationale aansprakelijke organisaties, zo mogelijk via centrale of regionale kantoren, met de snelste communicatiemiddelen (fax, e-mail enz.) en zo mogelijk dagelijks, ten minste de volgende gegevens, in de vorm van een standaardbericht, over alle TIR-carnets die bij douanekantoren van bestemming, als omschreven in artikel 1, lid 1, van de Overeenkomst, zijn aangeboden:

a)

het nummer van het TIR-carnet;

b)

datum en nummer van inschrijving in het douaneregister;

c)

naam of nummer van het douanekantoor van bestemming;

d)

datum en nummer van het certificaat van beëindiging van de TIR-operatie (vakken 24-28 van strook 2) bij het douanekantoor van bestemming (indien dit een ander is dan het onder b) bedoelde kantoor);

e)

gedeeltelijke of definitieve beëindiging;

f)

certificatie van de beëindiging van de TIR-operatie met of zonder voorbehoud bij het douanekantoor van bestemming, onverminderd de artikelen 8 en 11 van de Overeenkomst;

g)

andere gegevens of documenten (facultatief);

h)

nummer van de bladzijde.

2.   De nationale aansprakelijke organisaties of een internationale organisatie kunnen de douaneautoriteiten het bevestigingsformulier („reconciliation form”) toezenden waarvan het model in de bijlage is opgenomen:

a)

wanneer er verschillen zijn tussen de doorgezonden gegevens en die op de stammen in het gebruikte TIR-carnet; of

b)

wanneer er geen gegevens zijn doorgezonden, terwijl het gebruikte TIR-carnet wel naar de nationale aansprakelijke organisatie is teruggezonden.

De douaneautoriteiten beantwoorden het bevestigingsformulier door het zo spoedig mogelijk ingevuld terug te zenden.

3.   De douaneautoriteiten en de nationale aansprakelijke organisaties sluiten een overeenkomst inzake bovenomschreven gegevensuitwisseling die met de nationale wetgeving in overeenstemming is.

4.   Een internationale organisatie verleent de douaneautoriteiten toegang tot de gegevensbank van beëindigde TIR-carnets en de gegevensbank van ongeldig gemaakte TIR-carnets.

Aanhangsel

Image