5.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 111/23


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 8 oktober 2008

betreffende de Steunmaatregel C 33/07 (ex N 339/06 en N 729/06), die Duitsland voornemens is ten uitvoer te leggen via de IBG Beteiligungsgesellschaft Sachsen-Anhalt mbH

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 5581)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/364/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 30 mei 2006, die op dezelfde dag bij de Commissie werd ingeschreven, stelde Duitsland op grond van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag de Commissie in kennis van het eerste deel van de maatregel, dat als steunmaatregel N 339/06 werd geregistreerd.

(2)

Bij schrijven van 22 juni 2006 verzocht de Commissie om aanvullende inlichtingen. Duitsland antwoordde bij schrijven van 13 juli 2006. Bij schrijven van 31 augustus 2006 verzocht de Commissie om aanvullende informatie, die Duitsland bij schrijven van 22 september 2006 deed toekomen. Op 11 oktober 2006 vroeg de Commissie om nadere inlichtingen, die door Duitsland bij schrijven van 6 november 2006 werden verstrekt.

(3)

Bij brief van 9 november 2006, die op dezelfde dag bij de Commissie werd ingeschreven, meldde Duitsland het tweede deel van de maatregel aan, dat door de Commissie als steunmaatregel N 729/06 werd geregistreerd. Aangezien de onderwerpen waarop beide kennisgevingen betrekking hadden (N 339/06 en N 729/06) elkaar overlapten, stelde de Commissie bij schrijven van 6 december 2006 voor de twee zaken samen te voegen en de gehele correspondentie op beide zaken van toepassing te verklaren, en verzocht zij met betrekking tot beide zaken om aanvullende inlichtingen. Duitsland antwoordde bij schrijven van 23 januari 2007.

(4)

Op 28 februari 2007 verzocht de Commissie om nadere informatie. Na een verlenging van de termijn antwoordde Duitsland bij schrijven van 11 april 2007. Op 4 mei 2007 vroeg de Commissie om aanvullende inlichtingen. Na een verlenging van de termijn reageerde Duitsland bij brief van 29 juni 2007.

(5)

Bij schrijven van 30 augustus 2007 stelde de Commissie Duitsland in kennis van haar besluit de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van deze steun (hierna „besluit tot inleiding van de procedure” genoemd). Het besluit tot inleiding van de procedure werd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) bekendgemaakt. De Commissie nodigde Duitsland en de belanghebbenden uit hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(6)

Duitsland reageerde bij schrijven van 19 oktober 2007 op het besluit tot inleiding van de procedure. Na een verlenging van de termijn ontving de Commissie bij schrijven van 10 december 2007 opmerkingen van een belanghebbende, de IBG Beteiligungsgesellschaft Sachsen-Anhalt mbH (hierna „IBG-Fonds” genoemd). De Commissie zond deze bij schrijven van 21 januari 2008 voor een reactie door naar Duitsland. Duitsland reageerde daarop bij brief van 14 februari 2008.

(7)

De Commissie verzocht bij schrijven van 18 april 2008 en door middel van e-mails van 28 april 2008 en 11 juni 2008 om nadere inlichtingen. Duitsland heeft bij schrijven van 5 juni 2008 en in een e-mail van 13 juni 2008 aanvullende informatie verstrekt.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

(8)

Het IBG-fonds is een risicokapitaalfonds van de overheid, dat is opgericht en wordt gefinancierd door de deelstaat Saksen-Anhalt. Doel van het IBG-fonds is om risicokapitaal beschikbaar te stellen voor technologisch georiënteerde innovatieve kmo’s in Saksen-Anhalt die zich in de begin- en groeifase van hun ontwikkeling bevinden. Saksen-Anhalt is een steungebied in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag (3).

(9)

Sinds 1 juli 2007 wordt het IBG-fonds beheerd door de beheermaatschappij GOODVENT Beteiligungsmanagement GmbH & Co. KG (hierna „fondsbeheerder” genoemd), die door middel van een openbare niet-discriminerende aanbestedingsprocedure werd geselecteerd. De overheidsfinanciering bedraagt in totaal ongeveer 130 miljoen EUR. De steunmaatregel is van kracht tot 31 december 2013.

(10)

Het IBG-fonds biedt de volgende investeringen aan:

a)

open deelnemingen (offene Beteiligungen) van maximaal 1,5 miljoen EUR per kmo voor een periode van twaalf maanden, waarbij minimaal 30 % van de middelen door particuliere onafhankelijke investeerders beschikbaar wordt gesteld tegen voorwaarden die overeenkomen met die van het IBG-fonds;

b)

open deelnemingen van maximaal 10 miljoen EUR per kmo, inclusief conversieopties zoals converteerbare obligatieleningen en warrants, indien particuliere investeerders voor een gelijk bedrag tegen dezelfde voorwaarden en met hetzelfde risico (pari passu) deelnemen;

c)

derdenbelangen (stille Beteiligungen — hierna „derdenbelangen van het IBG-fonds” genoemd) van maximaal 5 miljoen EUR per onderneming, die door het IBG-fonds zelfstandig, onafhankelijk van particuliere investeerders, worden genomen voor een periode van maximaal tien jaar;

d)

omzetting van reeds bestaande derdenbelangen van het IBG-fonds in open deelnemingen die pari passu met particuliere investeerders plaatsvindt.

(11)

Met betrekking tot de derdenbelangen en de omzettingsmaatregelen constateerde de Commissie in het besluit tot inleiding van de procedure dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag ten gunste van de investeerders (4) of de fondsbeheerder (5). Dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag ten gunste van het IBG-fonds (6) of de doelondernemingen, kon niet worden uitgesloten. De Commissie concludeerde echter dat de maatregel in overeenstemming is met de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (7) (hierna „richtsnoeren” genoemd) en volgens artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(12)

De derdenbelangen van het IBG-fonds werden in het besluit tot inleiding van de procedure aan een apart onderzoek onderworpen, aangezien deze volgens Duitsland als marktconforme kredietinstrumenten konden worden beschouwd en dus geen staatssteun inhielden in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, terwijl de Commissie twijfelde of de derdenbelangen van het IBG-fonds in economische zin als kredietinstrumenten of als eigenvermogensinstrumenten moesten worden gekwalificeerd.

3.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(13)

De Commissie heeft de formele onderzoeksprocedure ingeleid om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de derdenbelangen van het IBG-fonds in economische zin als kredietinstrumenten — wat naar de mening van Duitsland het geval is — of als eigenvermogensinstrumenten moeten worden gekwalificeerd. Voor de beantwoording van de vraag of de derdenbelangen van het IBG-fonds staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag ten gunste van de doelondernemingen inhouden, moest de Commissie zich — indien het inderdaad om kredietinstrumenten zou gaan — baseren op de mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (8) (hierna „mededeling van 1997” genoemd), die als meetinstrument voor de marktrentevoet moet worden gehanteerd (9).

(14)

In het besluit tot inleiding van de procedure stelde de Commissie zich op het standpunt dat de derdenbelangen van het IBG-fonds, indien ze als kredietinstrumenten moesten worden gekwalificeerd, voor de begunstigde ondernemingen geen voordeel zouden opleveren in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, aangezien ze in dat geval volgens de mededeling van 1997 marktconform zouden zijn. Zouden de derdenbelangen van het IBG-fonds evenwel als eigen vermogen moeten worden gekwalificeerd, dan zou niet kunnen worden uitgesloten dat er sprake is van staatssteun ten gunste van de doelondernemingen, aangezien met de maatregel een falen van de risicokapitaalmarkt zou kunnen worden verholpen.

(15)

Voor de beantwoording van de vraag of het bij de derdenbelangen van het IBG-fonds om krediet- dan wel om eigenvermogensinstrumenten ging, werd in het besluit tot inleiding van de procedure conform punt 4.3.3 van de richtsnoeren de economische inhoud van de instrumenten onderzocht, waarbij rekening werd gehouden met de omvang van het risico dat de investeerder loopt, de potentiële verliezen voor de investeerder, het grotere gewicht van de winstafhankelijke vergoeding ten opzichte van de vaste vergoeding, de mate waarin de investeerder bij faillissement is achtergesteld en de behandeling die voor het instrument geldt ingevolge de toepasselijke nationale wettelijke, bestuursrechtelijke, financiële en boekhoudkundige regels.

(16)

Bij het onderzoek naar het economische karakter van de derdenbelangen van het IBG-fonds constateerde de Commissie de volgende mogelijke verschillen tussen traditionele kredietinstrumenten en de derdenbelangen van het IBG-fonds:

a)   Achterstelling: bij faillissement van de doelonderneming zijn de derdenbelangen van het IBG-fonds bevoorrecht ten opzichte van eigen vermogen, maar achtergesteld ten opzichte van leningen en overig vreemd vermogen.

b)   Zekerheden: voor de derdenbelangen van het IBG-fonds zijn ten dele (voor ten minste 10 %) zekerheden gesteld, doch ver beneden het niveau dat voor externe financiering is vereist.

c)   Aflossing: de derdenbelangen van het IBG-fonds worden tweemaal per jaar afgelost, terwijl bij traditionele kredietinstrumenten het kapitaal exclusief rente in de regel maandelijks wordt afgelost.

d)   Informatie- en zeggenschapsrechten: er werden verschillen geconstateerd met betrekking tot de informatie- en zeggenschapsrechten, hoewel ook traditionele kredietovereenkomsten soms clausules inzake eigendom en zeggenschap bevatten.

e)   Recht van opzegging: er leek sprake te zijn van bepaalde verschillen ten aanzien van het beëindigen van de overeenkomst.

f)   Vergoeding: ten aanzien van de op winst gerichte eenmalige uitstapvergoeding kon niet met honderd procent zekerheid worden vastgesteld dat de vaste vergoeding de belangrijkste vergoedingscomponent is.

(17)

De Commissie betwijfelde daarom of de derdenbelangen van het IBG-fonds als kredietinstrumenten konden worden gekwalificeerd en verzocht de belanghebbenden hun opmerkingen daarover kenbaar te maken.

4.   OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

(18)

Overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (10) ontving de Commissie naar aanleiding van de bekendmaking in het Publicatieblad (11) opmerkingen van een belanghebbende, namelijk van het IBG-fonds, waarin uitvoerig werd beargumenteerd dat de derdenbelangen van het IBG-fonds als kredietinstrumenten moeten worden gekwalificeerd.

a)   Achterstelling

(19)

Het IBG-fonds geeft een toelichting op de achterstelling van de derdenbelangen. De achterstelling wordt volgens het IBG-fonds op vrijwillige basis overeengekomen en is niet wettelijk voorgeschreven. Het is, aldus het IBG-fonds, in principe niet ongebruikelijk om aan kredietinstrumenten een verschillende rang toe te kennen. Bij de financiering van overnames van ondernemingen worden de vorderingen vrijwel altijd onderverdeeld in bevoorrechte en achtergestelde vorderingen. Het IBG-fonds wijst er in zijn opmerkingen op dat de derdenbelangen weliswaar achtergesteld kunnen zijn ten opzichte van kredieten en overig vreemd vermogen, maar altijd bevoorrecht zijn ten opzichte van eigen vermogen en in geen geval delen in de verliezen van de doelondernemingen.

b)   Zekerheden

(20)

Het IBG-fonds licht toe dat de derdenbelangen voor 10 % tot 30 % van hun waarde zijn gedekt door garanties van de aandeelhouders van de doelondernemingen. De precieze hoogte van de dekking is afhankelijk van het concrete geval, met name van de activa die de aandeelhouders van tevoren hebben ingebracht in de onderneming, bijvoorbeeld in de vorm van eigen vermogen of intellectuele-eigendomsrechten. Kredietinstrumenten kunnen volgens het IBG-fonds van geval tot geval verschillende vormen aannemen. In de praktijk komt zelfs een dekking voor van 0 % (bij het zogeheten blanco krediet), hetgeen het kredietinstrument niet automatisch tot een eigenvermogensinstrument maakt.

c)   Aflossing

(21)

Volgens het IBG-fonds zijn de aflossingsmodaliteiten bij de derdenbelangen van het IBG-fonds vergelijkbaar met die bij kredietinstrumenten. Bij traditionele leningen wordt het kapitaal exclusief rente afhankelijk van de liquiditeit van de onderneming niet noodzakelijkerwijs maandelijks afgelost. Aflossing op halfjaarlijkse of kwartaalbasis is volgens het IBG-fonds even gebruikelijk als maandelijkse aflossingen. Het IBG-fonds stelt dat volgens het Duits burgerlijk wetboek (BGB) de rente telkens na afloop van een jaar moet worden betaald, maar dat ook een andere regeling kan worden overeengekomen.

(22)

Voor de aflossing van het kapitaal verwijst het IBG-fonds naar het BGB, volgens welke de terugbetaling zou moeten geschieden bij opzegging van de lening, tenzij in de overeenkomst een afwijkende regeling is opgenomen. De derdenbelangen van het IBG-fonds zouden aan de bepalingen van het BGB voldoen en geen regelingen bevatten die daarvan afwijken.

d)   Informatie- en zeggenschapsrechten

(23)

Het IBG-fonds voert voorts argumenten aan voor de analogie tussen de clausules inzake informatie, eigendom en zeggenschap van de derdenbelangen van het IBG-fonds en de clausules van kredietinstrumenten. Het zou gebruikelijk zijn in kredietovereenkomsten clausules inzake eigendom en zeggenschap op te nemen. Vooral bij bankkredieten en bij de financiering van projecten en bedrijfsovernames zouden de schuldeisers daarop staan. Volgens het IBG-fonds hebben deze kredietvormen en de derdenbelangen van het IBG-fonds gemeen dat ze een lange looptijd hebben en pas bij opzegging moeten worden afgelost. Als tegenprestatie eisen de schuldeisers zeer uitgebreide afspraken, die hun het recht geven de kredietovereenkomst voortijdig op te zeggen indien de schuldenaar in strijd met de afspraken handelt.

(24)

Volgens het IBG-fonds heeft de Bundesverband deutscher Banken, de overkoepelende organisatie van de Duitse particuliere banken, voor bankkredieten een speciale modelovereenkomst opgesteld met een uitvoerige clausule inzake eigendom en zeggenschap. Ten aanzien van de financiering van projecten en bedrijfsovernames verwijst het IBG-fonds naar verscheidene daarop betrekking hebbende commentaren, waarin uitvoerige clausules inzake zeggenschap voor de schuldeiser worden behandeld en ook worden erkend.

e)   Recht van opzegging

(25)

Het IBG-fonds voert tevens argumenten aan voor de analogie tussen de derdenbelangen van het IBG-fonds en de kredietinstrumenten met betrekking tot de voorwaarden voor opzegging van de overeenkomst. Bij schending van de overeenkomst, niet-naleving van de overeengekomen voorwaarden, onjuiste informatie of wijziging van de zeggenschap kan zowel de doelonderneming als het IBG-fonds de overeenkomst opzeggen. Voor zover de specifieke terminologie voor het beëindigen van de overeenkomst bij de derdenbelangen van het IBG-fonds afwijkt van de terminologie bij traditionele leningen, vloeit zulks uitsluitend voort uit de specifieke kenmerken van dit instrument ten opzichte van een traditionele lening.

f)   Vergoeding

(26)

Het IBG-fonds geeft een toelichting op het vergoedingensysteem van de derdenbelangen van het IBG-fonds en stelt dat de vaste vergoeding de belangrijkste component is van de jaarlijkse totale vergoeding van 13 %. Deze bestaat uit een component met een vaste rentevoet, die aan de hand van de kredietrisicobeoordeling voor de doelonderneming wordt berekend en onafhankelijk van de rendabiliteit van de investering wordt betaald, en uit een winstafhankelijke component, die bij overschrijding van bepaalde rendabiliteitsbenchmarks wordt uitbetaald. De winstafhankelijke component ligt, aldus het IBG-fonds, altijd ten minste 250 basispunten onder de component met vaste rentevoet. Bovenop de jaarlijkse totale vergoeding van 13 % wordt een eenmalige vaste uitstapvergoeding betaald, die berekend wordt als percentage van het nominale bedrag van het derdenbelang en niet gerelateerd is aan de rendabiliteit van de investering.

g)   Boekhoudkundige en fiscale behandeling

(27)

Het IBG-fonds zet uitvoerig uiteen dat de derdenbelangen van het IBG-fonds volgens Duits recht (burgerlijk wetboek, boekhoud- en belastingwetgeving) en de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS, IAS) als typische derdenbelangen en daardoor als kredietinstrumenten worden beschouwd.

5.   OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

5.1.   Opmerkingen over het besluit tot inleiding van de procedure

(28)

Overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 ontving de Commissie naar aanleiding van de bekendmaking in het Publicatieblad (12) opmerkingen van Duitsland. De derdenbelangen van het IBG-fonds zijn naar de opvatting van Duitsland typische derdenbelangen en moeten derhalve als kredietinstrumenten worden beschouwd. Duitsland voert daarvoor de volgende argumenten aan:

a)

Deze beleggingsinstrumenten worden zowel in het burgerlijk wetboek als in de boekhoud- en fiscale wetgeving als vreemd vermogen behandeld.

b)

De informatie- en zeggenschapsrechten alsmede de bepalingen inzake het beëindigen van de investering zijn vergelijkbaar met die bij kredietinstrumenten.

c)

Evenals bij kredietinstrumenten moet bij beëindiging van de deelneming het kapitaal exclusief rente volledig worden afgelost.

d)

De component met vaste rentevoet is de belangrijkste vergoedingscomponent, hetgeen erop wijst dat de derdenbelangen van het IBG-fonds als kredietinstrumenten moeten worden behandeld.

e)

De achterstelling van de derdenbelangen van het IBG-fonds ten opzichte van kredieten en overig vreemd vermogen is noodzakelijk teneinde een direct boekhoudkundig faillissement vanwege de zwakke kredietpositie van de kredietnemer te voorkomen.

f)

Het is typerend dat banken en kredietinstellingen mezzanine financiering als kredietinstrument zien, ook wanneer daarvoor geen dekking is.

5.2.   Reactie op de opmerkingen van de belanghebbende

(29)

In zijn reactie op de opmerkingen van de belanghebbende sluit Duitsland zich aan bij de opvatting van het IBG-fonds en herhaalt het de conclusies uit zijn opmerkingen naar aanleiding van het besluit tot inleiding van de procedure. Voorts benadrukt Duitsland dat de derdenbelangen van het IBG-fonds tegen marktvoorwaarden worden verstrekt en geen staatssteun inhouden, daar zij volgens Duitsland in overeenstemming zijn met de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (13) (hierna „mededeling van 2008” genoemd).

(30)

In de vervolgcorrespondentie met de Commissie gaf Duitsland een toelichting op het door PricewaterhouseCoopers geverifieerde ratingsysteem van het IBG-fonds, op basis waarvan de doelondernemingen een rating krijgen van „zeer goed” (AAA) tot „slecht/financiële moeilijkheden” (CCC), waarbij CCC-ondernemingen geen financiering ontvangen. Bij de beoordeling van het kredietrisico van de doelondernemingen wordt rekening gehouden met de geringe dekking en de rang van de derdenbelangen van het IBG-fonds.

(31)

Het ratingsysteem is volgens Duitsland de basis voor de vaststelling van de bij het risico passende rentevoeten. De derdenbelangen worden altijd vergoed tegen een vaste rentevoet, die is samengesteld uit de IBOR en een redelijke marge. Deze kan afhankelijk van de rating van de onderneming tussen 100 en 650 basispunten liggen. Op ondernemingen die niet in het ratingsysteem van het IBG-fonds kunnen worden opgenomen, wordt een marge van ten minste 400 basispunten toegepast, die echter in geen geval lager is dan de marge die op de moedermaatschappij van toepassing is.

6.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGEL

6.1.   Wettigheid

(32)

Duitsland heeft de maatregel vóór de tenuitvoerlegging aangemeld en heeft daarmee voldaan aan zijn verplichting ex artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. De maatregel treedt pas na de goedkeuring door de Commissie in werking.

6.2.   Rechtsgrondslag voor de beoordeling van de steunmaatregel

6.2.1.   Economische kwalificatie van de derdenbelangen van het IBG-fonds

(33)

Voor de beantwoording van de vraag of het bij de derdenbelangen van het IBG-fonds in economische zin om krediet- of eigenvermogensinstrumenten gaat, moesten deze instrumenten aan de hand van de richtsnoeren worden beoordeeld. In punt 2.2 van de richtsnoeren worden hybride kapitaalinstrumenten en schuldinstrumenten als volgt gedefinieerd:

—   „hybride kapitaalinstrumenten”: instrumenten waarvan het rendement voor de houder (investeerder/leninggever) in hoofdzaak gebaseerd is op de winst of het verlies van de onderliggende doelonderneming; de instrumenten zijn ongedekt bij niet-nakoming. Deze definitie is gebaseerd op het beginsel dat het wezen boven de vorm gaat.

—   „schuldinstrumenten”: leningen en andere financieringsinstrumenten die de leninggever/investeerder een grotendeels vaste minimumvergoeding geven en waarvoor ten minste ten dele zekerheden zijn gesteld. Deze definitie is gebaseerd op het beginsel dat het wezen boven de vorm gaat.

(34)

Conform punt 4.3.3 van de richtsnoeren „richt de Commissie haar aandacht eerder op de economische inhoud dan op de naam en de kwalificatie die de investeerders hieraan toekennen [en houdt zij] met name rekening met de omvang van het risico dat de investeerder met zijn investering in de doel-kmo loopt, de potentiële verliezen van de investeerder, het grotere gewicht van de winstafhankelijke vergoeding ten opzichte van de vaste vergoeding, en de mate waarin de investeerder bij faillissement is achtergesteld [en] met de behandeling die voor het instrument geldt ingevolge de toepasselijke nationale wettelijke, bestuursrechtelijke, financiële en boekhoudkundige regels, indien deze samenhangend zijn en relevant voor de kwalificatie.”.

(35)

Na toetsing van de door Duitsland naar voren gebrachte argumenten en van de informatie die door de belanghebbende (IBG-fonds) in zijn opmerkingen naar aanleiding van het besluit tot inleiding van de procedure werd verstrekt, kan het volgende worden vastgesteld.

a)   Risico’s voor de investeerder

(36)

Aan de hand van de richtsnoeren werd de omvang van het risico en van de potentiële verliezen voor het IBG-fonds berekend. Daarbij werd rekening gehouden met het feit dat de derdenbelangen van het IBG-fonds niet het volledige exitrisico lopen zoals dat bij een investeerder het geval zou zijn (14). De derdenbelangen van het IBG-fonds delen in geen geval in de verliezen van de doelondernemingen, zoals bij deelname in het aandelenkapitaal het geval zou zijn; dit wordt in punt 4.3.3 van de richtsnoeren expliciet als criterium genoemd ter onderscheiding van eigenvermogens- en kredietinstrumenten. Evenals bij kredietinstrumenten moet volgens de contractuele bepalingen voor de derdenbelangen van het IBG-fonds het kapitaal exclusief rente en inclusief de winstafhankelijke component uit de cashflow van de onderneming worden afgelost. De derdenbelangen van het IBG-fonds kunnen daarom, waar het gaat om de omvang van het risico en de potentiële verliezen voor de investeerder, als schuldinstrumenten worden beschouwd.

b)   Achterstelling

(37)

Overeenkomstig de richtsnoeren moest rekening worden gehouden met de mate waarin de investeerder bij faillissement is achtergesteld. De derdenbelangen van het IBG-fonds zijn achtergesteld ten opzichte van kredieten en overig vreemd vermogen, maar bevoorrecht ten opzichte van eigen vermogen. Ze delen in geen geval in de verliezen van de doelondernemingen, wat een typisch kenmerk is van kredietinstrumenten. De achterstelling van niet of ten dele gedekte schulden ten opzichte van vorderingen van bevoorrechte schuldeisers is gebruikelijk. Weliswaar is aan de achtergestelde derdenbelangen van het IBG-fonds inderdaad een groter risico verbonden dan aan niet-achtergestelde schulden, maar dit vindt zijn weerslag in het bij het risico passende rendement. Om deze redenen leidt de achterstelling ten opzichte van andere schuldeisers als zodanig niet tot een kwalificatie van de derdenbelangen van het IBG-fonds als hybride instrumenten.

c)   Zekerheden

(38)

Voor een kredietinstrument moeten volgens de richtsnoeren ten minste ten dele zekerheden zijn gesteld. In aanmerking moet worden genomen dat de derdenbelangen van het IBG-fonds voor 10 % tot 30 % van hun waarde zijn gedekt door garanties van de aandeelhouders van de doelondernemingen. De geringe eisen die aan de dekking worden gesteld, kunnen worden verklaard uit het feit dat snel groeiende technologisch geörienteerde kmo’s over onvoldoende hoogwaardige zekerheden beschikken. Ook met het oog op de lage rang van de derdenbelangen van het IBG-fonds lijkt een gedeeltelijke dekking redelijk. De achterstelling en de gedeeltelijke dekking van de derdenbelangen van het IBG-fonds zijn voldoende verdisconteerd in de hoogte van de vergoeding. Er moet daarom worden geconstateerd dat voor de derdenbelangen van het IBG-fonds conform de richtsnoeren ten dele zekerheden zijn gesteld.

d)   Vergoeding

(39)

Bij een kredietinstrument moet volgens de richtsnoeren een vaste vergoeding de belangrijkste vergoedingscomponent zijn. Bij de derdenbelangen van het IBG-fonds ligt de winstafhankelijke component altijd 250 basispunten onder de component met vaste rentevoet. Doordat bovenop de totale vergoeding van 13 % een eenmalige vaste uitstapvergoeding wordt betaald, wordt de vaste-vergoedingscomponent nog vergroot. Daarmee is bij de derdenbelangen van het IBG-fonds de component met vaste rentevoet conform de richtsnoeren de belangrijkste vergoedingscomponent.

e)   Clausules inzake eigendom en zeggenschap

(40)

Na toetsing van de uitvoerige informatie die door de belanghebbende is verstrekt, komt de Commissie tot de slotsom dat de clausules van de derdenbelangen van het IBG-fonds inzake informatie, eigendom en zeggenschap lijken op de clausules van achtergestelde kredietinstrumenten die niet of ten dele zijn gedekt. Bij dergelijke kredietinstrumenten is in de regel een intensief toezicht vereist, moet uitvoerige en onmiddellijke informatie over de economische ontwikkeling van de onderneming worden verstrekt en worden er speciale financiële indicatoren of afspraken vastgelegd waaraan de onderneming zich moet houden. De derdenbelangen van het IBG-fonds kunnen derhalve gezien hun clausules inzake informatie, eigendom en zeggenschap als kredietinstrumenten worden beschouwd.

f)   Recht van opzegging

(41)

In het besluit tot inleiding van de procedure erkende de Commissie dat de voorwaarden van het IBG-fonds voor de opzegging van de overeenkomst inzake een derdenbelang in zoverre lijken op die van kredietinstrumenten, dat de investering bij schending van de overeenkomst, niet-naleving van de overeengekomen voorwaarden, onjuiste informatie of wijziging van de zeggenschap kan worden beëindigd. De Commissie nam in aanmerking dat de verschillen in terminologie uitsluitend voortvloeien uit de specifieke kenmerken die de derdenbelangen van het IBG-fonds ten opzichte van traditionele kredietinstrumenten hebben. Afgezien van de terminologische verschillen lijken de opzeggingsbepalingen inzake de derdenbelangen van het IBG-fonds derhalve in principe op die van traditionele kredietinstrumenten.

g)   Wettelijke, boekhoudkundige en fiscale behandeling

(42)

De Commissie constateert dat de derdenbelangen van het IBG-fonds, zoals Duitsland en het IBG-fonds hebben aangetoond, volgens de toepasselijke Duitse wettelijke regels (burgerlijk wetboek, boekhoud- en belastingwetgeving) en de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IAS) typische derdenbelangen zijn en daarom als kredietinstrumenten worden beschouwd.

h)   Conclusie

(43)

Na toetsing van het economische karakter van de derdenbelangen van het IBG-fonds en gezien de wettelijke, boekhoudkundige en fiscale behandeling van deze instrumenten moet worden vastgesteld dat de derdenbelangen van het IBG-fonds in economische zin als kredietinstrumenten kunnen worden gekwalificeerd.

6.2.2.   Steunkarakter van de derdenbelangen van het IBG-fonds

(44)

De Commissie heeft de derdenbelangen van het IBG-fonds beoordeeld aan de hand van artikel 87 van het EG-Verdrag. Volgens artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag „zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.”. Wil een maatregel vallen onder artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, dan moet er aan vier criteria zijn voldaan:

a)

De maatregel moet met staatsmiddelen worden bekostigd.

b)

De maatregel moet de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen doordat zij de begunstigde een voordeel verschaft.

c)

Het voordeel moet selectief zijn, dat wil zeggen beperkt zijn tot bepaalde ondernemingen of bedrijfstakken.

d)

De maatregel moet het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

(45)

In haar besluit tot inleiding van de procedure concludeerde de Commissie dat de derdenbelangen van het IBG-fonds, indien deze als kredietinstrumenten kunnen worden gekwalificeerd, volgens de mededeling van 1997 als marktconforme kredietinstrumenten moeten worden beschouwd. Het instrument is ook volgens de mededeling van 2008 marktconform, aangezien het IBG-fonds het kredietrisico, inclusief de achterstelling bij faillissement en de hoogte van de dekking, bij iedere onderneming beoordeelt en bij het risico passende renten hanteert.

(46)

Dienovereenkomstig moet worden geconcludeerd dat de derdenbelangen van het IBG-fonds geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag ten gunste van de doelondernemingen inhouden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De steun die Duitsland voornemens is te verlenen via de IBG Beteiligungsgesellschaft Sachsen-Anhalt mbH, is wat de derdenbelangen betreft geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 8 oktober 2008.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 246 van 20.10.2007, blz. 20.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  N 459/06 — Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 — Nationale regionale-steunkaart: Duitsland (PB C 295 van 5.12.2006, blz. 6).

(4)  De motivering van de Commissie hiervoor was dat het IBG-fonds en de particuliere investeerders hetzelfde neerwaarts en opwaarts risico dragen, dezelfde voordelen hebben en dat hun vorderingen bij faillissement van de begunstigde onderneming dezelfde rang innemen; bij omzetting in open deelnemingen worden de open deelnemingen van het IBG-fonds op reglementaire wijze gewaardeerd doordat de totale vergoeding (nominale waarde, de vervallen vaste en variabele rente en uitstapvergoeding) in open deelnemingen wordt omgezet.

(5)  De Commissie motiveerde deze bevinding met het feit dat er een aparte beheermaatschappij is aangewezen die door middel van een openbare aanbestedingsprocedure werd geselecteerd.

(6)  De Commissie beschouwde het IBG-fonds als staatsonderneming, die waarschijnlijk kapitaal kan opnemen tegen voorwaarden die niet worden toegestaan aan investeerders die onder marktvoorwaarden handelen.

(7)  PB C 194 van 18.8.2006, blz. 2.

(8)  PB C 273 van 9.9.1997, blz. 3.

(9)  Deze argumentatie treft men ook aan in eerdere beschikkingen van de Commissie: Steunregeling N 344/06 — Duitsland: „SBG” (PB C 157 van 10.7.2007, blz. 8); Steunmaatregel N 104/05 — Duitsland: „Regio MIT Risicokapitaalfonds Hessen” (PB C 295 van 26.11.2005, blz. 8); Steunmaatregel N 212/04 — Duitsland: „EFRO Risicokapitaalfonds Berlijn” (PB C 95 van 20.4.2005, blz. 8); Steunmaatregel N 213/04 — Duitsland: „EFRO Risicokapitaalfonds Sleeswijk-Holstein” (PB C 72 van 24.3.2006, blz. 2); Steunmaatregel N 266/04 — Duitsland: „EFRO Risicokapitaalfonds Thüringen” (PB C 95 van 20.4.2005, blz. 9); Steunmaatregel N 310/04 — Duitsland: „EFRO-Risicokapitaalfonds Brandenburg” (PB C 79 van 1.4.2006, blz. 25).

(10)  PB L 83 van 27.3.1999, blz 1.

(11)  Zie voetnoot 1.

(12)  Zie voetnoot 1.

(13)  PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6.

(14)  Investeerders stellen in de regel voor de lange termijn kapitaal beschikbaar zonder aanspraak te maken op aflossing en zonder dekking. Als tegenprestatie verkrijgen zij een aandeel in het eigen vermogen en ontvangen zij hun rendement wanneer ze na het verstrijken van de investeringstermijn hun deelneming beëindigen.