13.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/99


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2008/944/GBVB VAN DE RAAD

van 8 december 2008

tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De lidstaten zijn voornemens voort te bouwen op de gemeenschappelijke criteria die zijn aangenomen tijdens de Europese Raden van Luxemburg en Lissabon in respectievelijk 1991 en 1992, alsmede op de in 1998 door de Raad aangenomen Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer.

(2)

De lidstaten erkennen dat staten die militaire goederen en technologie uitvoeren een bijzondere verantwoordelijkheid dragen.

(3)

De lidstaten zijn vastbesloten hoge gemeenschappelijke normen vast te stellen die worden gezien als minimum voor het beheer van en het betrachten van terughoudendheid bij overdracht van militaire goederen en technologie door alle lidstaten, en om de uitwisseling van relevante informatie te intensiveren met het oog op meer transparantie.

(4)

De lidstaten zijn vastbesloten de uitvoer te voorkomen van militaire goederen en technologie die voor binnenlandse onderdrukking of internationale agressie kunnen worden gebruikt, dan wel tot regionale instabiliteit kunnen bijdragen.

(5)

De lidstaten zijn voornemens nauwer samen te werken en convergentie op het gebied van de uitvoer van militaire goederen en technologie te bevorderen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB).

(6)

Er zijn aanvullende maatregelen genomen tegen illegale overdrachten, in de vorm van het EU-programma ter voorkoming en bestrijding van illegale handel in conventionele wapens.

(7)

De Raad heeft op 12 juli 2002 Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB (1) aangenomen inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens.

(8)

De Raad heeft op 23 juni 2003 Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/GBVB (2) over het toezicht op de tussenhandel in wapens aangenomen.

(9)

De Raad heeft in december 2003 een strategie aangenomen tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, en in december 2005 een strategie ter bestrijding van de illegale opslag van en handel in handvuurwapens en lichte wapens en ammunitie daarvoor, die een groter gemeenschappelijk belang van de lidstaten van de Europese Unie impliceren bij een gecoördineerde aanpak van de controle op de uitvoer van militaire technologie en uitrusting.

(10)

Het VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en uitroeiing van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten is in 2001 aangenomen.

(11)

Het VN-register van conventionele wapens is in 1992 ingesteld.

(12)

De staten hebben het recht de middelen voor zelfverdediging over te dragen, hetgeen verenigbaar is met het recht van zelfverdediging dat erkend wordt door het VN-Handvest.

(13)

De wens van de lidstaten om, als onderdeel van hun industriële basis en hun defensie-inspanningen, een defensie-industrie in stand te houden, wordt erkend.

(14)

De versterking van een technologische en industriële basis voor de Europese defensie die bijdraagt aan de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, in het bijzonder het gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid, moet vergezeld gaan van samenwerking en convergentie op het gebied van militaire goederen en technologie.

(15)

De lidstaten nemen zich voor het beleid van de Europese Unie inzake controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie te versterken door de aanneming van dit gemeenschappelijk standpunt, dat de op 8 juni 1998 door de Raad aangenomen Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer actualiseert en vervangt.

(16)

Op 13 juni 2000 heeft de Raad een gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie vastgesteld die regelmatig opnieuw wordt bezien, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met soortgelijke nationale en internationale lijsten (3).

(17)

De Unie moet zorgen voor de samenhang van haar gehele externe optreden in het kader van haar externe betrekkingen, zulks overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van het Verdrag; in dit verband neemt de Raad nota van het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van 22 juni 2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik (4),

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Elke lidstaat toetst per geval de bij hem ingediende aanvragen inzake uitvoervergunningen voor goederen die worden vermeld in de in artikel 12 bedoelde gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, aan de criteria van artikel 2.

2.   De in lid 1 bedoelde aanvragen inzake uitvoervergunningen omvatten:

aanvragen inzake vergunningen voor feitelijke uitvoer, ook wanneer deze is bestemd voor de productie onder licentie van militaire goederen in derde landen;

aanvragen inzake vergunningen voor tussenhandel;

aanvragen inzake vergunningen voor „doorvoer” of „overlading”;

aanvragen inzake vergunningen voor de immateriële overdracht van software en technologie via middelen als elektronische media, fax of telefoon.

De wetgeving van de lidstaten bepaalt in welke gevallen een uitvoervergunning voor deze aanvragen is vereist.

Artikel 2

Criteria

1.   Criterium 1: Naleving van de internationale verplichtingen en verbintenissen van de lidstaten, in het bijzonder de door de VN-Veiligheidsraad of de Europese Unie aangenomen sancties, overeenkomsten ter zake van non-proliferatie en andere onderwerpen, alsmede andere internationale verplichtingen

Een uitvoervergunning wordt geweigerd indien de verlening ervan strijdig is met onder andere:

a)

de internationale verplichtingen van de lidstaten en de door hen aangegane verbintenissen om wapenembargo’s van de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa te doen naleven;

b)

de internationale verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, het Verdrag inzake biologische en toxinewapens en het Verdrag inzake chemische wapens;

c)

de verbintenis van de lidstaten om geen enkel type antipersoneelmijn uit te voeren;

d)

de verbintenissen van de lidstaten binnen het raamwerk van de Australische Groep, het Missile Technology Control Regime, het Comité-Zangger, de Groep van Nucleaire Exportlanden, het Wassenaar Arrangement en de Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten.

2.   Criterium 2: Eerbiediging van de mensenrechten in het land van eindbestemming en naleving van het internationaal humanitair recht door dat land

De lidstaten evalueren de houding van het ontvangende land ten opzichte van belangrijke, in internationale mensenrechteninstrumenten vastgelegde beginselen, en

a)

weigeren een uitvoervergunning wanneer er een duidelijk risico bestaat dat uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking;

b)

gaan zeer zorgvuldig te werk wanneer zij per geval en rekening houdend met de aard van de militaire goederen of technologie, vergunningen afgeven voor landen waar door de ter zake bevoegde instanties van de Verenigde Naties, de Europese Unie of de Raad van Europa ernstige schendingen van de mensenrechten zijn geconstateerd.

Met goederen of technologie die voor binnenlandse onderdrukking kunnen worden gebruikt, wordt hier onder meer bedoeld goederen of technologie waarvan bewezen is dat zulke of soortgelijke goederen of technologie voor binnenlandse onderdrukking zijn gebruikt door de beoogde eindgebruiker, of die naar mag worden aangenomen een andere bestemming zullen krijgen dan officieel is verklaard en gebruikt zullen worden voor binnenlandse onderdrukking. Overeenkomstig artikel 1 van dit gemeenschappelijk standpunt wordt de aard van de goederen of technologie zorgvuldig onderzocht, in het bijzonder indien ze bedoeld zijn voor binnenlandse veiligheidsdoeleinden. Binnenlandse onderdrukking omvat onder meer foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, standrechtelijke of willekeurige executies, verdwijningen, willekeurige gevangenneming en andere ernstige schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden die staan omschreven in de desbetreffende internationale mensenrechteninstrumenten, waaronder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

De lidstaten evalueren de houding van het ontvangende land ten opzichte van belangrijke, in instrumenten van internationaal humanitair recht vastgelegde beginselen, en

c)

weigeren een uitvoervergunning indien er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht.

3.   Criterium 3: Interne situatie van het land van eindbestemming ten gevolge van spanningen of gewapende conflicten

De lidstaten weigeren een uitvoervergunning voor militaire goederen of technologie waardoor gewapende conflicten worden uitgelokt of verlengd dan wel bestaande spanningen of conflicten in het land van eindbestemming worden verergerd.

4.   Criterium 4: Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio

De lidstaten weigeren een uitvoervergunning indien er een duidelijk risico bestaat dat het beoogde ontvangende land de uit te voeren militaire goederen of technologie voor agressie jegens een ander land gebruikt of er kracht mee wil bijzetten aan territoriale aanspraken. Bij het afwegen van deze risico’s houden de lidstaten onder andere rekening met:

a)

het bestaan of de waarschijnlijkheid van een gewapend conflict tussen het ontvangende en een ander land;

b)

eventuele aanspraken op het grondgebied van een buurland door een ontvangend land dat in het verleden met geweld heeft gepoogd die aanspraken te doen gelden, of waarvoor het met geweld heeft gedreigd;

c)

de waarschijnlijkheid dat de militaire goederen of technologie anders gebruikt zullen worden dan voor de legitieme nationale veiligheid en verdediging van het ontvangende land;

d)

de noodzaak de regionale stabiliteit niet sterk in negatieve zin te beïnvloeden.

5.   Criterium 5: Nationale veiligheid van de lidstaten, van de gebieden waarvan een van de lidstaten de buitenlandse betrekkingen behartigt, alsmede van bevriende landen of bondgenoten

De lidstaten houden rekening met:

a)

de mogelijke gevolgen van de uit te voeren militaire goederen of technologie voor hun eigen defensie- en veiligheidsbelangen alsmede die van lidstaten en van bevriende landen en bondgenoten, waarbij deze factor echter niet van invloed mag zijn op de toepassing van de criteria inzake de naleving van de mensenrechten en de regionale vrede, veiligheid en stabiliteit;

b)

het risico dat de betrokken militaire goederen of technologie tegen de eigen troepen of die van lidstaten of van bevriende landen of bondgenoten gebruikt worden.

6.   Criterium 6: Gedrag van het land dat militaire goederen of technologie koopt jegens de internationale gemeenschap, met name de houding van dat land tegenover terrorisme, de aard van zijn bondgenootschappen en de eerbiediging van het internationaal recht

De lidstaten houden onder andere rekening met de mate waarin het land dat militaire goederen of technologie koopt, in het verleden:

a)

het terrorisme en de internationaal georganiseerde criminaliteit heeft gesteund of aangemoedigd;

b)

zijn internationale verbintenissen, in het bijzonder wat betreft het niet-gebruiken van geweld, en het internationaal humanitair recht heeft nageleefd;

c)

zich heeft gecommitteerd aan non-proliferatie en andere aspecten van wapenbeheersing en ontwapening, met name door ondertekening, ratificatie en implementatie van de onder b) van criterium 1 genoemde verdragen op dat gebied.

7.   Criterium 7: Gevaar dat de militaire goederen of technologie in het kopende land een andere bestemming krijgen of onder ongewenste voorwaarden opnieuw worden uitgevoerd

Bij het beoordelen van de impact op het ontvangende land van de uit te voeren militaire goederen of technologie en van het risico dat deze goederen of technologie een andere, ongewenste eindgebruiker of een ander ongewenst eindgebruik krijgen, wordt rekening gehouden met:

a)

de legitieme belangen inzake defensie en binnenlandse veiligheid van het ontvangende land, inclusief deelname aan VN- of andere vredeshandhavingsoperaties;

b)

het technische vermogen van het ontvangende land om de goederen of technologie te gebruiken;

c)

het vermogen van het ontvangende land om effectieve uitvoercontroles te verrichten;

d)

het risico dat de goederen of technologie opnieuw worden uitgevoerd naar ongewenste bestemmingen en de mate waarin het ontvangende land zich in het verleden heeft gehouden aan wederuitvoerbepalingen of aan wederuitvoer voorafgaande toestemmingen die de uitvoerende lidstaat passend acht op te leggen;

e)

het risico dat de goederen of technologie bij terroristische organisaties of individuele terroristen terechtkomen;

f)

het risico van „reverse engineering” of onbedoelde overdracht van technologie.

8.   Criterium 8: Compatibiliteit van de uitvoer van militaire goederen of technologie met de technische en economische capaciteit van het ontvangende land, rekening houdend met de wenselijkheid dat de staten aan hun legitieme behoeften inzake veiligheid en defensie voldoen met zo gering mogelijke aanwending van menselijk en economisch potentieel voor bewapening

In het licht van informatie uit goede bron, bijvoorbeeld rapporten van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, stellen de lidstaten zich de vraag of de voorgestelde uitvoer ernstig afbreuk zou doen aan de duurzame ontwikkeling van het ontvangende land. In dit verband beoordelen zij de hoogte van de militaire uitgaven van het ontvangende land ten opzichte van de sociale uitgaven, waarbij ook rekening wordt gehouden met steun van de Europese Unie en bilaterale steun.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk standpunt doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om in nationaal verband restrictievere regels toe te passen.

Artikel 4

1.   De lidstaten verspreiden details over aanvragen voor uitvoervergunningen die geweigerd werden op grond van de criteria van dit gemeenschappelijk standpunt en lichten daarbij toe waarom de vergunning is geweigerd. Alvorens een lidstaat een vergunning verleent die de afgelopen drie jaar door één of meer andere lidstaten voor een in wezen identieke transactie geweigerd is, raadpleegt hij eerst die lidstaat of lidstaten. Besluit hij na raadpleging toch een vergunning te verlenen, dan brengt hij de lidstaat of lidstaten van de oorspronkelijke weigering(en) daarvan op de hoogte en geeft een gedetailleerde uitleg van zijn motivering.

2.   Het besluit om militaire goederen of technologie over te dragen dan wel die overdracht te weigeren, behoort tot de nationale bevoegdheid van de lidstaten. Er is sprake van weigering van een vergunning wanneer een lidstaat de toestemming voor de feitelijke verkoop of uitvoer van de betrokken militaire goederen of technologie weigert, terwijl die verkoop of de totstandkoming van de betrokken overeenkomst normaal gesproken zou zijn doorgegaan. Daartoe kan een mede te delen weigering in overeenstemming met de nationale procedures de weigering van toestemming voor het beginnen van onderhandelingen of een afwijzende beschikking op een formeel eerste verzoek om inlichtingen inzake een specifieke order omvatten.

3.   De lidstaten houden dergelijke weigeringen en raadplegingen vertrouwelijk en halen er geen commercieel voordeel uit.

Artikel 5

Uitvoervergunningen worden uitsluitend toegekend op basis van betrouwbare voorafgaande kennis betreffende het eindgebruik in het land van eindbestemming. Daartoe zal in het algemeen een grondig gecontroleerd eindgebruikerscertificaat of passende documentatie en/of een of andere, door het land van eindbestemming afgegeven, officiële machtiging vereist zijn. Bij de beoordeling van aanvragen inzake vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen of technologie bestemd voor productie in derde landen, houden de lidstaten in het bijzonder rekening met het potentiële gebruik van het eindproduct in het producerende land en met het risico dat het eindproduct kan worden afgeleid of uitgevoerd naar een ongewenste eindgebruiker.

Artikel 6

Onverminderd Verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad gelden de criteria in artikel 2 van dit gemeenschappelijk standpunt en de raadplegingsprocedure van artikel 4 ook voor lidstaten met betrekking tot goederen en technologie voor tweeerlei gebruik als vermeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1334/2000 wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de eindgebruikers van dergelijke goederen en technologie de strijdkrachten, de binnenlandse veiligheidsdienst of vergelijkbare eenheden in het ontvangende land zijn. Referenties in dit gemeenschappelijk standpunt naar militaire goederen of technologie worden geacht ook betrekking te hebben op dergelijke goederen en technologie.

Artikel 7

Teneinde dit gemeenschappelijk standpunt zo doeltreffend mogelijk te maken, streven de lidstaten in het kader van het GBVB naar versterking van hun samenwerking en bevordering van hun convergentie op het gebied van de uitvoer van militaire goederen en technologie.

Artikel 8

1.   Iedere lidstaat doet een vertrouwelijk jaarverslag over zijn uitvoer van militaire goederen en technologie en de uitvoering van dit gemeenschappelijk standpunt toekomen aan de andere lidstaten.

2.   Een jaarverslag van de Europese Unie, dat gebaseerd is op de bijdragen van alle lidstaten, wordt aan de Raad voorgelegd en in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

3.   Iedere lidstaat die goederen of technologie uitvoert die op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen staan, publiceert voorts een nationaal rapport over zijn uitvoer van militaire goederen en technologie, waarvan de inhoud voldoet aan de nationale wetgeving, zoals toepasselijk, en verstrekt voor het jaarverslag van de Europese Unie informatie over de uitvoering van dit gemeenschappelijk standpunt, zoals bepaald in de gids voor de gebruiker.

Artikel 9

De lidstaten beoordelen in voorkomend geval in het kader van het GBVB gezamenlijk de situatie van potentiële of werkelijke ontvangers van militaire goederen en technologie uit de lidstaten in het licht van de beginselen en criteria van dit gemeenschappelijk standpunt.

Artikel 10

Waar dat passend is, mogen de lidstaten ook rekening houden met het effect van de voorgestelde uitvoer op hun economische, sociale, commerciële en industriële belangen, maar deze factoren mogen niet van invloed zijn op de toepassing van de voorgaande criteria.

Artikel 11

De lidstaten spannen zich tot het uiterste in om andere staten die militaire goederen of technologie uitvoeren, ertoe over te halen de criteria van dit gemeenschappelijk standpunt toe te passen. Met derde landen die de criteria toepassen, wisselen zij op gezette tijden ervaringen uit over hun beleid inzake controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie, alsook over de toepassing van de criteria.

Artikel 12

De lidstaten zorgen ervoor dat zij op grond van hun nationale wetgeving de uitvoer van op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen vermelde goederen en technologie kunnen controleren. De gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen fungeert als referentie voor de nationale lijsten van militaire goederen en technologie van de lidstaten, maar komt niet rechtstreeks in de plaats daarvan.

Artikel 13

De Gids voor de gebruiker bij de Gedragscode van de Europese Unie betreffende de uitvoer van militair materieel, die op gezette tijden opnieuw wordt bezien, dient als leidraad voor de uitvoering van dit gemeenschappelijk standpunt.

Artikel 14

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de dag van zijn vaststelling.

Artikel 15

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt drie jaar na de vaststelling ervan geëvalueerd.

Artikel 16

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

B. KOUCHNER


(1)  PB L 191 van 19.7.2002, blz. 1.

(2)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 79.

(3)  Laatstelijk gewijzigd op 10 maart 2008, PB C 98 van 18.4.2008, blz. 1.

(4)  PB L 159 van 30.6.2000, blz. 1.