28.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 61/24


VERORDENING (EG) Nr. 211/2007 VAN DE COMMISSIE

van 27 februari 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 809/2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken financiële informatie betreft wanneer de uitgevende instelling een complexe financiële geschiedenis heeft of een aanzienlijke financiële verplichting is aangegaan

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (1), en met name op artikel 5, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van reclame betreft (2) is voor verschillende soorten effecten concreet vastgelegd welke informatie in een prospectus moet worden opgenomen om te voldoen aan artikel 5, lid 1, van die richtlijn. Deze concrete informatievereisten hebben onder meer betrekking op de financiële informatie over de uitgevende instelling die in een prospectus moet worden opgenomen om beleggers in staat te stellen zich een beeld te vormen van de financiële positie van de uitgevende instelling.

(2)

Er zijn evenwel gevallen waarin de financiële positie van de uitgevende instelling zo nauw verbonden is met die van andere entiteiten, dat financiële informatie over deze entiteiten onmisbaar is om artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG ten volle effect te laten sorteren ofwel te voldoen aan de verplichting om in het prospectus alle informatie op te nemen die nodig is om de belegger in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over de financiële positie en vooruitzichten van de uitgevende instelling. Dergelijke gevallen kunnen zich voordoen wanneer de uitgevende instelling een complexe financiële geschiedenis heeft of een aanzienlijke financiële verplichting is aangegaan.

(3)

Om derhalve te voorkomen dat artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG in deze gevallen geen nuttig effect sorteert, en om grotere rechtszekerheid ter zake te bieden, moet duidelijk worden gemaakt dat de informatievereisten van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 809/2004 in dit verband zo moeten worden uitgelegd dat ze ook betrekking hebben op financiële informatie over andere entiteiten dan de uitgevende instelling, wanneer een belegger bij weglating van die informatie zich geen verantwoord oordeel over de financiële positie van de uitgevende instelling zou kunnen vormen.

(4)

Aangezien de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 809/2004 niet mogen verlangen dat informatie wordt opgenomen die niet uitdrukkelijk in de bijlagen wordt genoemd, moeten de verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten in dit verband worden verduidelijkt.

(5)

Wanneer een uitgevende instelling een complexe financiële geschiedenis heeft, zijn alle activiteiten van de uitgevende instelling mogelijk niet opgenomen in de historische financiële informatie over de uitgevende instelling, maar zullen deze opgenomen zijn in de financiële informatie van een andere entiteit. Dit is waarschijnlijk het geval wanneer de uitgevende instelling een aanzienlijke deelneming heeft verworven die nog niet in haar eigen financiële overzichten terug te vinden is, wanneer de uitgevende instelling een nieuw opgerichte holding is, wanneer de uitgevende instelling uit ondernemingen bestaat die onder gezamenlijke zeggenschap stonden of gezamenlijk eigendom waren, maar juridisch nooit een groep hebben gevormd, of wanneer van de uitgevende instelling na de opsplitsing van bestaande activiteiten een aparte juridische entiteit is gemaakt. In dergelijke gevallen zullen de activiteiten van de uitgevende instelling in de periode waarvoor zij historische financiële informatie moet verstrekken, geheel of gedeeltelijk zijn uitgeoefend door een andere entiteit.

(6)

Momenteel is het echter niet mogelijk om een volledige lijst te geven van gevallen die als uitgevende instellingen met een complexe financiële geschiedenis moeten worden behandeld. Het is bovendien niet uitgesloten dat nieuwe, innovatieve transactievormen worden ontwikkeld die niet worden bestreken door de in een dergelijke lijst vermelde gevallen. Daarom moeten de omstandigheden waarin een uitgevende instelling moet worden behandeld als een instelling met een complexe financiële geschiedenis, breed worden gedefinieerd.

(7)

Een uitgevende instelling moet worden behandeld als een instelling die een aanzienlijke financiële verplichting is aangegaan, wanneer zij een bindende, op de datum van goedkeuring van het prospectus nog niet uitgevoerde overeenkomst heeft gesloten om een entiteit of activiteiten van betekenis te verwerven of af te stoten. Dergelijke gevallen moeten aan dezelfde informatievereisten onderworpen worden als die welke van toepassing zijn wanneer de uitgevende instelling deze entiteit of activiteiten al heeft verworven of afgestoten, mits de overeengekomen transactie bij uitvoering ervan zou leiden tot een brutowijziging van betekenis in het vermogen en de winst van de uitgevende instelling.

(8)

Aangezien de gevallen waarin de uitgevende instelling een complexe financiële geschiedenis heeft of een aanzienlijke financiële verplichting is aangegaan, atypisch zijn en zelfs uniek kunnen zijn, is het niet mogelijk om voor alle denkbeeldige gevallen te specificeren welke informatie nodig is om aan de norm van Richtlijn 2003/71/EG te voldoen. Bijgevolg moet de vereiste aanvullende informatie alles omvatten wat in elk afzonderlijk geval nodig is om ervoor zorgen dat het prospectus aan artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG voldoet. Daarom moet de bevoegde autoriteit van de uitgevende instelling op ad-hocbasis uitmaken welke informatie (eventueel) vereist is. Het feit dat een bevoegde autoriteit om dergelijke aanvullende informatie mag vragen, mag haar er niet toe nopen om voor deze informatie of voor het prospectus in het algemeen een hogere controlenorm te hanteren dan die welke uit artikel 13 van Richtlijn 2003/71/EG kan worden afgeleid.

(9)

Gezien de complexiteit van de omstandigheden van elk specifiek geval zou het niet haalbaar of afdoende zijn om gedetailleerde voorschriften vast te stellen die de bevoegde autoriteiten telkens op eenvormige wijze moeten toepassen. Er moet juist worden voorzien in een flexibele aanpak die er enerzijds voor zorgt dat informatievereisten doeltreffend en evenredig zijn, en anderzijds waarborgt dat de belegger door de verstrekking van voldoende en passende informatie deugdelijk wordt beschermd.

(10)

Er mag geen aanvullende financiële informatie worden verlangd wanneer aangenomen mag worden dat de financiële informatie die verstrekt wordt in de gecontroleerde geconsolideerde jaarrekening van de uitgevende instelling zelf, in pro-forma-informatie of in financiële informatie die opgesteld is volgens de methode voor de administratieve verwerking van fusies (voor zover toegestaan door de toepasselijke standaarden voor de financiële verslaglegging), volstaat om beleggers in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en de eventuele garant, en over de rechten welke aan deze effecten verbonden zijn.

(11)

Aangezien er alleen behoefte aan verdere informatie kan ontstaan wanneer het prospectus betrekking heeft op aandelen of andere effecten die recht op aandelen geven, moeten de bevoegde autoriteiten hun onderzoek of er in het individuele geval een dergelijke behoefte bestaat, baseren op de vereisten van rubriek 20.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 809/2004 wat betreft de inhoud van financiële informatie en de toepasselijke grondslagen voor de verslaglegging en accountantscontrole. Een bevoegde autoriteit mag geen vereisten opleggen die verder gaan dan die welke zijn vastgelegd in rubriek 20.1 van bijlage I of die deze vereisten verzwaren. Wel moet het mogelijk zijn dat zij bij de toepassing van die vereisten rekening houden met de kenmerken van het individuele geval die betrekking hebben op de exacte aard van de effecten, op het economisch belang van de transacties waarmee de uitgevende instelling haar activiteiten heeft verworven, op de specifieke aard van die activiteiten en op de reikwijdte van de informatie die al in het prospectus is opgenomen.

(12)

Bij dit onderzoek moeten de bevoegde autoriteiten het evenredigheidsbeginsel in acht nemen. Wanneer door de verstrekking van afwijkende soorten aanvullende financiële informatie of door de presentatie van die informatie in afwijkende formaten op alternatieve wijze aan artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG kan worden voldaan, mogen de bevoegde autoriteiten de uitgevende instelling niet verplichten om daaraan te voldoen op een wijze die meer kosten of moeite meebrengt dan een deugdelijk alternatief.

(13)

Voorts moeten de bevoegde autoriteiten in aanmerking nemen of een uitgevende instelling wel toegang heeft tot financiële informatie over een andere entiteit: er zou immers sprake zijn van een onevenredige maatregel indien wordt voorgeschreven dat dergelijke informatie moet worden opgenomen, terwijl de uitgevende instelling die informatie niet door het leveren van een redelijke inspanning kan verkrijgen. Dit zal zich met name voordoen bij een vijandige overname. Evenzo kan er sprake van een onevenredige maatregel indien wordt voorgeschreven dat financiële informatie moet worden opgenomen terwijl deze ten tijde van de opstelling van het prospectus niet voorhanden is, of indien wordt voorgeschreven dat aanvullende financiële informatie moet worden gecontroleerd of aangepast, terwijl de kosten voor de uitgevende instelling om aan dat vereiste te voldoen, niet opwegen tegen enigerlei potentieel voordeel voor de belegger.

(14)

Verordening (EG) nr. 809/2004 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(15)

Het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) is voor technisch advies geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 809/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3, tweede alinea, komt de tweede zin als volgt te luiden:

„Onverminderd artikel 4 bis, lid 1, verlangt een bevoegde autoriteit niet dat een prospectus rubrieken bevat die niet in de bijlagen I tot en met XVII voorkomen.”.

2)

Het volgende artikel 4 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 4 bis

Schema voor het registratiedocument voor aandelen in geval van een complexe financiële geschiedenis of van een aanzienlijke financiële verplichting

1.   Wanneer de uitgevende instelling van een effect dat onder artikel 4, lid 2, valt een complexe financiële geschiedenis heeft of een aanzienlijke financiële verplichting is aangegaan en daardoor de opname in het registratiedocument van bepaalde rubrieken van financiële informatie over een andere entiteit dan de uitgevende instelling noodzakelijk is om te voldoen aan artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG, worden deze rubrieken van financiële informatie geacht betrekking te hebben op de uitgevende instelling. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst verlangt in dergelijke gevallen dat de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating tot de handel deze rubrieken in het registratiedocument opneemt.

Deze rubrieken van financiële informatie mogen pro-forma-informatie bevatten die overeenkomstig bijlage II is opgesteld. Wanneer de uitgevende instelling een aanzienlijke financiële verplichting is aangegaan, worden in dergelijke pro-forma-informatie de verwachte gevolgen van de transactie beschreven die de uitgevende instelling is overeengekomen, en worden verwijzingen in bijlage II naar „de transactie” dienovereenkomstig gelezen.

2.   De bevoegde autoriteit baseert een verzoek overeenkomstig lid 1 op de vereisten van rubriek 20.1 van bijlage I wat de inhoud van financiële informatie en de toepasselijke beginselen voor de verslaglegging en accountantscontrole betreft, tenzij eventuele wijzigingen met het oog op een van de volgende factoren passend zijn:

a)

de aard van de effecten;

b)

de aard en reikwijdte van informatie die al in het prospectus is opgenomen, en de aanwezigheid van financiële informatie over een andere entiteit dan de uitgevende instelling in een vorm die ongewijzigd in een prospectus kan worden opgenomen;

c)

het feitelijke geval, waaronder het economische belang van de transacties waarmee de uitgevende instelling haar activiteiten of een gedeelte ervan heeft verworven of afgestoten, of de specifieke aard van die activiteiten;

d)

of de uitgevende instelling in staat is om door het leveren van een redelijke inspanning financiële informatie over een andere entiteit te verkrijgen.

Wanneer in het individuele geval op meer dan een wijze aan artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG kan worden voldaan, krijgt de wijze die de minste kosten of moeite meebrengt, de voorkeur.

3.   Lid 1 doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid ingevolge de nationale wetgeving van enige andere persoon, onder wie de in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG genoemde personen, voor de informatie in het prospectus. Met name zijn deze personen verantwoordelijk voor de opname in het registratiedocument van de door de bevoegde autoriteit ingevolge lid 1 verlangde informatierubrieken.

4.   Voor de toepassing van lid 1 wordt een uitgevende instelling behandeld als een instelling met een complexe financiële geschiedenis, indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:

a)

in de historische financiële informatie die zij in het kader van rubriek 20.1 van bijlage I moet verstrekken, wordt het geheel van haar bedrijfsactiviteiten ten tijde van de opstelling van het prospectus niet nauwkeurig weergegeven;

b)

deze onnauwkeurigheid zal van invloed zijn op het vermogen van de belegger om zich een verantwoord oordeel te vormen als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG; en

c)

de informatie over haar bedrijfsactiviteiten die een investeerder nodig heeft om zich zo'n oordeel te vormen, is opgenomen in financiële informatie over een andere entiteit.

5.   Voor de toepassing van lid 1 wordt een uitgevende instelling behandeld als een instelling die een aanzienlijke financiële verplichting is aangegaan, indien zij een bindende overeenkomst heeft gesloten om een transactie aan te gaan waarvan aangenomen mag worden dat deze bij uitvoering ervan tot een brutowijziging van betekenis leidt.

In dit verband vormt het feit dat in een overeenkomst de uitvoering van de transactie aan bepaalde voorwaarden is gebonden, zoals goedkeuring door een toezichthoudende autoriteit, geen beletsel om deze overeenkomst als bindend te behandelen als redelijkerwijs vaststaat dat aan deze voorwaarden zal worden voldaan.

Met name wordt een overeenkomst als bindend behandeld wanneer de uitvoering van de transactie afhankelijk wordt gesteld van het resultaat van de aanbieding van de effecten die het onderwerp van het prospectus zijn of, in het geval van een voorgenomen overname, indien de aanbieding van effecten die het voorwerp van het prospectus zijn, tot doel heeft deze overname te financieren.

6.   Voor de toepassing van lid 5 en van rubriek 20.2 van bijlage I wordt onder een brutowijziging van betekenis verstaan: een verandering in de situatie van een uitgevende instelling met meer dan 25 % ten opzichte van één of meer indicatoren voor de omvang van de activiteiten van de uitgevende instelling.”.

3)

In de eerste alinea van rubriek 20.1 van bijlage I en de rubrieken 20.1 en 20.1 bis van bijlage X wordt telkens na de eerste zin de volgende zin ingevoegd:

„Indien de uitgevende instelling de referentiedatum voor de verslaglegging heeft gewijzigd in de periode waarvoor historische financiële informatie vereist is, omvat de gecontroleerde historische informatie ten minste 36 maanden dan wel de volledige periode waarin de uitgevende instelling actief is geweest, naargelang welke periode korter is.”.

4)

In de eerste alinea van rubriek 13.1 van bijlage IV, de rubrieken 8.2 en 8.2 bis van bijlage VII, rubriek 11.1 van bijlage IX en rubriek 11.1 van bijlage XI wordt telkens na de eerste zin de volgende zin ingevoegd:

„Indien de uitgevende instelling de referentiedatum voor de verslaglegging heeft gewijzigd in de periode waarvoor historische financiële informatie vereist is, omvat de gecontroleerde historische informatie ten minste 24 maanden dan wel de volledige periode waarin de uitgevende instelling actief is geweest, naargelang welke periode korter is.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2007.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.

(2)  PB L 149 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 215 van 16.6.2004, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1787/2006 (PB L 337 van 5.12.2006, blz. 17).