3.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 257/16


BESLUIT Nr. 1149/2007/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 september 2007

tot vaststelling van het specifieke programma „Civiel recht” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 5,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Hiertoe dient de Gemeenschap onder meer maatregelen te nemen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(2)

In aansluiting op vorige programma’s, zoals Grotius (2) en de actie Robert Schuman (3), werd bij Verordening (EG) nr. 743/2002 van de Raad (4) voor de periode 2002-2006 een algemeen communautair kader voor activiteiten ter vergemakkelijking van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vastgesteld.

(3)

De Europese Raad van Brussel van 4 en 5 november 2004 heeft het Haags programma „Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie” (5) aangenomen (hierna het „Haags programma” genoemd).

(4)

De Raad en de Commissie hebben in juni 2005 een actieplan aangenomen ter uitvoering van het Haags programma (6).

(5)

De ambitieuze doelstellingen van het Verdrag en het Haags programma moeten worden verwezenlijkt door een flexibel en doeltreffend programma vast te stellen waarmee planning en uitvoering kunnen worden vergemakkelijkt.

(6)

Het programma „Civiel recht” moet, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, voorzien in initiatieven van de Commissie, in acties ter ondersteuning van organisaties die justitiële samenwerking in burgerlijke zaken bevorderen en vergemakkelijken, alsmede in acties ter ondersteuning van specifieke projecten.

(7)

Een algemeen programma „Civiel recht” om de wederzijdse kennis van de rechtsstelsels van de lidstaten te verbeteren, zal belemmeringen voor de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken helpen opheffen, wat de werking van de interne markt zal verbeteren.

(8)

Volgens het Haags programma vergt de versterking van het onderling vertrouwen een nadrukkelijke inspanning om het wederzijdse begrip tussen de justitiële autoriteiten en de verschillende rechtsstelsels te verbeteren; in dit verband wordt aan Europese netwerken van nationale overheden bijzondere aandacht en steun gegeven.

(9)

Dit besluit voorziet in de mogelijkheid tot medefinanciering van de werkzaamheden van bepaalde Europese netwerken, voor zover met de uitgaven een doelstelling van algemeen Europees belang wordt nagestreefd. Deze medefinanciering hoeft evenwel niet te impliceren dat die netwerken onder toekomstige programma’s zullen vallen, en mag niet beletten dat de werkzaamheden van andere Europese netwerken overeenkomstig dit besluit in aanmerking komen voor steun.

(10)

Instellingen, verenigingen of netwerken die uit hoofde van het programma „civiel recht” een subsidie ontvangen, dienen bekendheid te geven aan de ontvangen communautaire steun, overeenkomstig de door de Commissie vast te stellen zichtbaarheidsrichtsnoeren.

(11)

Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (7).

(12)

Aangezien de doelstellingen van dit besluit niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het programma beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(13)

Bij de toepassing van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (8) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (9), die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, moet worden gestreefd naar eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingsinstrumenten, en evenredigheid tussen de hoogte van de middelen en de administratieve lasten voor de besteding ervan.

(14)

Tevens moeten passende maatregelen worden getroffen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en moeten de nodige stappen worden gezet om verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen terug te vorderen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (10), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (11), en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (12).

(15)

Krachtens het Financieel Reglement is voor exploitatiesubsidies een basisbesluit vereist.

(16)

De maatregelen ter uitvoering van dit besluit moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (13), waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen maatregelen voor welke de beheersprocedure geldt en maatregelen voor welke de raadplegingsprocedure geldt. De raadplegingsprocedure is in bepaalde gevallen om redenen van doelmatigheid het meest aangewezen.

(17)

Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Besluit 1999/468/EG dient het Europees Parlement door de Commissie te worden geïnformeerd over de procedures van het comité in verband met de uitvoering van dit programma. Het Europees Parlement dient in het bijzonder het ontwerp-jaarprogramma te ontvangen wanneer dit wordt ingediend bij het beheerscomité. Het Europees Parlement dient bovendien de resultaten te ontvangen van de stemming en een beknopt verlag van de vergaderingen van dit comité.

(18)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben, overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van dit besluit.

(19)

Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van dit besluit. Dit besluit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken.

(20)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft advies uitgebracht over dit besluit (14).

(21)

Teneinde de doeltreffende en tijdige uitvoering van dit programma te verzekeren, is dit besluit met ingang van 1 januari 2007 van toepassing,

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1.   In dit besluit wordt het specifieke programma „Civiel recht” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, om bij te dragen tot de geleidelijke totstandbrenging van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

2.   Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

3.   In dit besluit wordt onder „lidstaat” verstaan, de lidstaten met uitzondering van Denemarken.

Artikel 2

Algemene doelstellingen

1.   Dit programma heeft de volgende algemene doelstellingen:

a)

bevordering van de justitiële samenwerking om bij te dragen aan de totstandbrenging van een ware Europese rechtsruimte in burgerlijke zaken, die is gebaseerd op wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen;

b)

bevordering van het wegnemen van de hinderpalen voor een goed verloop van grensoverschrijdende civielrechtelijke procedures in de lidstaten;

c)

verbetering van het dagelijkse leven van burgers en bedrijven door deze in staat te stellen hun rechten in de gehele Europese Unie te doen gelden, met name door de toegang tot de rechter te vergemakkelijken;

d)

verbetering van de contacten, de uitwisseling van informatie en de netwerken tussen justitiële, gerechtelijke en bestuurlijke autoriteiten en beoefenaars van juridische beroepen, onder meer door steun te verlenen voor de justitiële opleiding, met het oog op meer wederzijds begrip tussen deze autoriteiten en beroepsbeoefenaars.

2.   Zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen en bevoegdheden van de Europese Gemeenschap, dragen de algemene doelstellingen van het programma bij tot de ontwikkeling van het communautaire beleid, en meer bepaald tot de totstandbrenging van een justitiële ruimte.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

Dit programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

a)

de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken bevorderen teneinde:

i)

rechtszekerheid te waarborgen en de toegang tot de rechter te verbeteren;

ii)

de wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken te bevorderen;

iii)

uit verschillen in civiel recht en civielrechtelijke procedures voortvloeiende belemmeringen voor grensoverschrijdende geschilbeslechting weg te nemen en de hiertoe noodzakelijke verenigbaarheid van de wetgevingen te bevorderen;

iv)

te zorgen voor een goede rechtsbedeling door jurisdictiegeschillen te voorkomen;

b)

de wederzijdse kennis van de civiele rechtsstelsels van de lidstaten verbeteren en netwerkvorming, wederzijdse samenwerking, uitwisseling en verspreiding van informatie, ervaringen en beste praktijken, bevorderen en versterken;

c)

zorgen voor de juiste uitvoering, de correcte en concrete toepassing en de evaluatie van de instrumenten van de Gemeenschap op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken;

d)

de informatie over de rechtsstelsels van de lidstaten en de toegang tot de rechter verbeteren;

e)

de scholing van beoefenaars van juridische beroepen in het Unie- en het Gemeenschapsrecht bevorderen;

f)

evalueren onder welke algemene voorwaarden het wederzijdse vertrouwen, met volledige inachtneming van de onafhankelijkheid van de rechtspleging, kan worden versterkt;

g)

faciliteren van de werking van het bij Beschikking 2001/470/EG van de Raad (15) opgerichte Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 4

Acties

Met het oog op de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen kunnen met inachtneming van de in de jaarlijkse werkprogramma’s bedoeld in artikel 9, lid 2, gestelde voorwaarden in het kader van dit programma de volgende soorten acties worden ondersteund:

a)

specifieke acties op initiatief van de Commissie, zoals studies en onderzoek, opiniepeilingen en onderzoeken, de vaststelling van indicatoren en gemeenschappelijke methodologieën, verzameling, ontwikkeling en verspreiding van gegevens en statistieken, seminars, conferenties en vergaderingen van deskundigen, op het grote publiek gerichte campagnes en evenementen; ontwikkeling en onderhoud van websites; het opstellen en verspreiden van voorlichtingsmateriaal; ondersteuning en beheer van netwerken van nationale deskundigen; analyse, toezicht en evaluatie;

b)

specifieke transnationale projecten in het belang van de Gemeenschap, die worden ingediend door een autoriteit of een ander orgaan van een lidstaat, een internationale of een niet-gouvernementele organisatie en waarbij in ieder geval ten minste twee lidstaten, of ten minste één lidstaat en één andere staat, te weten een toetredend land of een kandidaat-lidstaat, betrokken zijn;

c)

activiteiten van niet-gouvernementele organisaties of andere entiteiten die overeenkomstig de algemene doelstellingen van het programma een doel van algemeen Europees belang nastreven, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma’s uiteengezette voorwaarden; of

d)

subsidies voor huishoudelijke uitgaven ten behoeve van de medefinanciering van uitgaven in verband met het permanente werkprogramma van het Europees netwerk van de Raden voor de rechtspraak en van het netwerk van voorzitters van de Hoge Rechtscolleges van de Europese Unie, voor zover met die uitgaven een doelstelling van algemeen Europees belang wordt nagestreefd, door de uitwisseling te bevorderen van ideeën en ervaringen over de rechtspraak, de organisatie en de werkwijze van de leden van deze netwerken bij de uitoefening van hun justitiële en/of adviserende taken, met name met betrekking tot het Gemeenschapsrecht.

Artikel 5

Deelnemers

1.   De volgende landen kunnen aan de acties van het programma deelnemen: de toetredende landen, de kandidaat-lidstaten en de bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken landen van de westelijke Balkan, volgens de in de met die landen gesloten of te sluiten associatieovereenkomsten of aanvullende protocollen vastgelegde voorwaarden inzake de deelname aan communautaire programma’s.

2.   Bij de projecten kunnen beoefenaars van juridische beroepen uit Denemarken worden betrokken, alsook uit niet aan het programma deelnemende kandidaat-lidstaten indien dit tot hun voorbereiding op de toetreding zou bijdragen, en uit andere niet aan het programma deelnemende derde landen, wanneer deelneming de doelstellingen van de projecten dient.

Artikel 6

Doelgroepen

1.   Dit programma is onder meer gericht op beoefenaars van juridische beroepen, de nationale autoriteiten en de burgers van de Unie in het algemeen.

2.   Voor de toepassing van dit besluit worden beschouwd als beoefenaars van juridische beroepen onder meer: rechters, leden van het openbaar ministerie, advocaten, procureurs, notarissen, academisch en wetenschappelijk personeel, departementale ambtenaren, gerechtsmedewerkers, gerechtsdeurwaarders, gerechtstolken en leden van andere bij de burgerlijke rechtspleging betrokken beroepsgroepen.

Artikel 7

Toegang tot het programma

Dit programma staat open voor instellingen en openbare of particuliere organisaties, waaronder beroepsorganisaties, universiteiten, onderzoeksinstituten en instituten waar beoefenaars van juridische beroepen een opleiding op het gebied van juridische en gerechtelijke aangelegenheden krijgen, internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties van de lidstaten.

Artikel 8

Financieringsvormen

1.   Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

a)

subsidies;

b)

overheidsopdrachten.

2.   Communautaire subsidies worden toegekend na een oproep tot het indienen van voorstellen en worden verstrekt in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies voor acties. Het maximale medefinancieringspercentage wordt in de jaarlijkse werkprogramma’s vastgesteld.

3.   Voorts is voorzien in uitgaven voor begeleidende maatregelen door middel van contracten voor overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop van diensten en goederen dekt. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven met betrekking tot voorlichting en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, tenuitvoerlegging, toezicht, controles en evaluatie van projecten, beleidsinitiatieven, programma’s en wetgeving.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie voert de communautaire financiële bijstand uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.   Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie, binnen de grenzen van de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen, een jaarlijks werkprogramma vast met specifieke doelstellingen, thematische prioriteiten, de in artikel 8, lid 3, bedoelde begeleidende maatregelen en zo nodig een lijst van andere acties.

3.   Het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 10, lid 2.

4.   Bij de evaluatie- en gunningsprocedures met betrekking tot subsidies voor acties wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

conformiteit van de voorgestelde actie met het jaarlijkse werkprogramma, de in de artikelen 2 en 3 uiteengezette doelstellingen en de soorten acties uiteengezet in artikel 4;

b)

de kwaliteit van de voorgestelde actie qua ontwerp, organisatie, presentatie en verwachte resultaten;

c)

het bedrag van de gevraagde communautaire financiering en de mate waarin dit bedrag in verhouding staat tot de verwachte resultaten; en

d)

het effect van de verwachte resultaten op de in de artikelen 2 en 3 omschreven doelstellingen en op de in artikel 4 bedoelde acties.

5.   De aanvragen voor de in artikel 4, onder d), bedoelde exploitatiesubsidies worden geëvalueerd op grond van de volgende punten:

a)

de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma;

b)

de kwaliteit van de geplande activiteiten;

c)

het van deze activiteiten te verwachten multiplicatoreffect op het publiek;

d)

de geografische uitstraling van de activiteiten;

e)

de rol van de burgers in de structuren van de desbetreffende organen;

f)

de verhouding tussen de kosten en baten van de voorgestelde activiteiten.

6.   De Commissie onderzoekt de uit hoofde van artikel 4, onder b) en c), ingediende voorgestelde acties. Besluiten over deze acties worden aangenomen volgens de procedure van artikel 11, lid 2.

Artikel 10

Beheerscomité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een beheerscomité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 11

Raadgevend comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

Artikel 12

Complementariteit

1.   Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name het specifieke programma „Strafrecht” van het algemene programma „Grondrechten en justitie” en de algemene programma’s „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” en „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”. Statistische gegevens over civiel recht zullen in samenwerking met de lidstaten worden opgesteld, zo nodig aan de hand van het communautair statistisch programma.

2.   In uitzonderingsgevallen kunnen middelen van het programma worden gedeeld met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name het specifieke programma „Strafrecht” van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, om uitvoering te geven aan acties die aan de doelstellingen van beide programma’s beantwoorden.

3.   Voor in het kader van dit besluit gefinancierde acties wordt voor hetzelfde doel geen bijstand uit andere financiële instrumenten van de Unie of Gemeenschap verleend. De begunstigden van het programma stellen de Commissie in kennis van de financiering die zij uit de begroting van de Europese Unie en andere bronnen ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen.

Artikel 13

Begrotingsmiddelen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van dit besluit worden voor de in artikel 1 vermelde periode vastgesteld op 109 300 000 EUR.

2.   De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de acties waarin dit programma voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financieel kader.

Artikel 14

Toezicht

1.   De Commissie ziet erop toe dat de begunstigde voor alle in het kader van het programma gefinancierde acties technische en financiële voortgangsverslagen indient. Binnen drie maanden na de beëindiging van de actie wordt tevens een eindverslag ingediend. De Commissie bepaalt vorm en inhoud van deze verslagen. De Commissie stelt deze verslagen beschikbaar aan de lidstaten.

2.   Onverminderd de controles die overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag door de Rekenkamer worden uitgevoerd in samenwerking met de bevoegde nationale controle-instanties of diensten, en onverminderd eventuele uit hoofde van artikel 279, lid 1, eerste alinea, onder b), van het Verdrag uitgevoerde controles, mogen ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie met betrekking tot in het kader van het programma gefinancierde acties ter plaatse controles al dan niet steekproefsgewijs uitvoeren.

3.   De Commissie ziet erop toe dat ter uitvoering van dit programma gesloten contracten en overeenkomsten met name voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger), zo nodig ter plaatse, en in controles door de Rekenkamer.

4.   De Commissie ziet erop toe dat gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een gegeven actie, de begunstigde van de communautaire financiële steun alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de betrokken actie ter beschikking van de Commissie houdt.

5.   Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles verzekert de Commissie, indien nodig, dat de omvang van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, alsook het tijdschema van de betalingen worden aangepast.

6.   De Commissie ziet erop toe dat al het nodige wordt gedaan om te verifiëren dat de gefinancierde acties correct en overeenkomstig dit besluit en het Financieel Reglement worden uitgevoerd.

Artikel 15

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.   De Commissie ziet erop toe dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95, (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EG) nr. 1073/1999.

2.   Ten aanzien van in het kader van dit besluit gefinancierde communautaire acties zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van toepassing op elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van de inbreuken op een in het kader van dit programma vastgelegde contractuele verplichting, die bestaat in handelen of nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Europese Unie of de door de Europese Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

3.   De Commissie verzekert dat de voor een actie toegekende financiering wordt verminderd, geschorst of teruggevorderd indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de betrokken financiële steun werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, de actie werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project.

4.   Indien de termijnen niet in acht werden genomen of indien slechts een deel van de toegekende financiële steun gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, maakt de begunstigde binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen aan de Commissie kenbaar. Indien de begunstigde geen bevredigend antwoord verstrekt, verzekert de Commissie dat de rest van de financiële steun kan worden geschrapt en dat de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen wordt geëist.

5.   De Commissie ziet erop toe dat alle onverschuldigd uitbetaalde bedragen aan de Commissie worden terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente, volgens de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden.

Artikel 16

Evaluatie

1.   Om de tenuitvoerlegging van de in het kader van dit programma geplande activiteiten te kunnen volgen, wordt dit programma regelmatig geëvalueerd.

2.   De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke externe evaluatie van het programma.

3.   De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

a)

een jaarlijkse uiteenzetting over de uitvoering van het jaarprogramma;

b)

uiterlijk op 31 maart 2011, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het programma, evenals over het werk dat de begunstigden van exploitatiesubsidies, bedoeld in artikel 4, onder d), hebben verricht;

c)

uiterlijk op 30 augustus 2012, een mededeling over de voortzetting van dit programma;

d)

uiterlijk op 31 december 2014, een verslag met de evaluatie achteraf.

Artikel 17

Bekendmaking van acties

De Commissie maakt jaarlijks de lijst bekend van acties die in het kader van dit programma worden gefinancierd, met een korte beschrijving van elk project.

Artikel 18

Zichtbaarheid

De Commissie stelt richtsnoeren vast om de zichtbaarheid van de in het kader van dit besluit verstrekte financiering te garanderen.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Gedaan te Straatsburg, 25 september 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  Advies van het Europees Parlement van 14 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 13 juni 2007 (PB C 171 E van 24.7.2007, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 11 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 18 september 2007.

(2)  Gemeenschappelijk Optreden 96/636/JBZ van 28 oktober 1996 door de Raad goedgekeurd op basis van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie met betrekking tot een stimulerings- en uitwisselingsprogramma voor beoefenaars van juridische beroepen („Grotius”) (PB L 287 van 8.11.1996, blz. 3); Verordening (EG) nr. 290/2001 van de Raad van 12 februari 2001 tot verlenging van het stimulerings- en uitwisselingsprogramma voor beoefenaars van juridische beroepen op civielrechtelijk gebied (Grotius-civiel) (PB L 43 van 14.2.2001, blz. 1).

(3)  Besluit nr. 1496/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een actieprogramma ter verbetering van de bekendheid van de juridische beroepskringen met het Gemeenschapsrecht (actie Robert Schuman) (PB L 196 van 14.7.1998, blz. 24).

(4)  PB L 115 van 1.5.2002, blz. 1.

(5)  PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

(6)  PB C 198 van 12.8.2005, blz. 1.

(7)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(8)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).

(9)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 478/2007 (PB L 111 van 28.4.2007, blz. 13).

(10)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(11)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(12)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(13)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(14)  PB C 69 van 21.3.2006, blz. 1.

(15)  PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25.