13.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 105/1


VERORDENING (EG) Nr. 562/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 maart 2006

tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, punt 1 en punt 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het uitwerken van maatregelen conform artikel 62, punt 1, van het Verdrag om te garanderen dat bij de overschrijding van de binnengrenzen door personen geen grenstoezicht wordt uitgevoerd, maakt deel uit van de in artikel 14 van het Verdrag omschreven doelstelling van de Unie om een ruimte zonder binnengrenzen tot stand te brengen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd.

(2)

Overeenkomstig artikel 61 van het Verdrag gaat de totstandbrenging van een ruimte van vrij verkeer van personen gepaard met andere maatregelen. Het gemeenschappelijk beleid inzake het overschrijden van de buitengrenzen, zoals bedoeld in artikel 62, punt 2, van het Verdrag, is één van die maatregelen.

(3)

Bij de goedkeuring van gemeenschappelijke maatregelen inzake de overschrijding van de binnengrenzen door personen en het grenstoezicht aan de buitengrenzen moet rekening worden gehouden met het Schengenacquis, dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen, en met name met de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (2) en het Gemeenschappelijk Handboek (3).

(4)

Wat het grenstoezicht aan de buitengrenzen betreft, is de totstandbrenging van een gemeenschappelijk geheel van wetgevingsinstrumenten, met name door consolidatie en ontwikkeling van het acquis, een van de essentiële onderdelen van het gemeenschappelijk beleid inzake het beheer van de buitengrenzen, zoals omschreven in de mededeling van de Commissie van 7 mei 2002 getiteld „Naar een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie”. Deze doelstelling is opgenomen in het „Plan voor het beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie”, dat op 13 juni 2002 is goedgekeurd door de Raad en dat met instemming is begroet door de Europese Raad van Sevilla van 21-22 juni 2002 en de Europese Raad van Thessaloniki van 19-20 juni 2003.

(5)

De vaststelling van een gemeenschappelijke regeling betreffende de overschrijding van de grenzen door personen doet geen afbreuk aan de rechten inzake vrij verkeer van burgers van de Unie en hun familieleden en is niet van invloed op onderdanen van derde landen en hun familieleden die in het kader van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie.

(6)

Grenstoezicht is in het belang van niet alleen de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft. Het grenstoezicht moet helpen de illegale immigratie en mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten te voorkomen.

(7)

De grenscontroles moeten zodanig worden uitgevoerd dat de menselijke waardigheid volledig wordt geëerbiedigd. Het grenstoezicht moet professioneel en respectvol worden uitgeoefend en in verhouding staan tot de beoogde doelstellingen.

(8)

Grenstoezicht omvat niet alleen de personencontrole aan de grensdoorlaatposten en de grensbewaking tussen deze grensdoorlaatposten, maar ook een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid en de analyse van de bedreigingen die de veiligheid van de buitengrenzen in het gedrang kunnen brengen. Zowel voor de controle aan de grensdoorlaatposten als voor de grensbewaking moeten dus voorwaarden, criteria en procedures worden vastgesteld.

(9)

Om buitensporig lange wachttijden aan de grenzen te voorkomen, moeten de controles aan de buitengrenzen in uitzonderlijke en onvoorzienbare omstandigheden kunnen worden versoepeld. Het versoepelen van de grenscontroles doet niets af aan de verplichting om systematisch een stempel aan te brengen in de documenten van onderdanen van derde landen. Dankzij afstempeling kan met zekerheid worden vastgesteld wanneer en op welke plaats de grens is overschreden, zonder dat in alle gevallen vaststaat dat de vereiste controlemaatregelen met betrekking tot de reisdocumenten zijn uitgevoerd.

(10)

Ter beperking van de wachttijden voor onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallende personen moet aan de doorlaatposten aan de grenzen, voorzover de omstandigheden dit toestaan, worden gezorgd voor gescheiden rijstroken met uniforme aanduidingen in alle lidstaten. Op internationale luchthavens moet voor gescheiden doorgangen worden gezorgd. Voorzover dit opportuun wordt geacht en de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, dienen de lidstaten te overwegen aan de zee- en landgrens-doorlaatposten gescheiden doorgangen tot stand te brengen.

(11)

De lidstaten moeten voorkomen dat de controleprocedures een grote belemmering vormen voor het economisch, sociaal en cultureel verkeer aan de buitengrenzen. Daartoe moeten zij voldoende personeel en middelen inzetten.

(12)

De lidstaten moeten een of meer nationale diensten aanwijzen die overeenkomstig de nationale wetgeving met grensbewaking belast zijn. Wanneer in een lidstaat verschillende diensten met grensbewaking belast zijn, moeten zij voortdurend nauw samenwerken.

(13)

De operationele samenwerking en de bijstand tussen de lidstaten op het gebied van grenstoezicht zullen worden beheerd en gecoördineerd door het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 (4).

(14)

Deze verordening doet geen afbreuk aan in het kader van de algemene politiebevoegdheid uitgevoerde controles en op dezelfde manier als bij binnenlandse vluchten uitgevoerde personencontroles, noch aan de mogelijkheid van de lidstaten om overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3925/91 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de afschaffing van de controles en de formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage en de ruimbagage van personen op intracommunautaire vluchten en op de bagage van personen bij intracommunautaire zeereizen (5) uitzonderlijke bagagecontroles uit te voeren, noch aan nationale voorschriften betreffende het bij zich dragen van reis- en identiteitsdocumenten of aan de verplichting om de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaat te melden.

(15)

In geval van ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten moeten deze tevens de mogelijkheid hebben om tijdelijk opnieuw grenstoezicht aan de binnengrenzen in te voeren. Om het uitzonderlijke karakter van de maatregel tot herinvoering van toezicht en de evenredigheid te kunnen handhaven, moeten daarvoor voorwaarden en procedures worden vastgesteld. De draagwijdte en de duur van elke tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan binnengrenzen moeten worden beperkt tot het strikte minimum dat vereist is om op die bedreiging te reageren.

(16)

In een ruimte van vrij verkeer van personen moet de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen een uitzondering blijven. Grenstoezicht mag niet worden uitgeoefend noch formaliteiten worden opgelegd uitsluitend omdat de grens wordt overschreden.

(17)

Er moet worden gezorgd voor een procedure die de Commissie in staat stelt bepaalde gedetailleerde praktische regels voor het grenstoezicht aan te passen. In dat geval moeten de voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).

(18)

Er moet ook worden gezorgd voor een procedure waarmee de lidstaten de Commissie in kennis kunnen stellen van wijzigingen van andere gedetailleerde praktische regels voor het grenstoezicht.

(19)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van regels betreffende de overschrijding van de grenzen door personen, niet in voldoende mate door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(20)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze verordening wordt uitgevoerd met inachtneming van de verplichtingen van de lidstaten inzake internationale bescherming en non-refoulement.

(21)

In afwijking van artikel 299 van het Verdrag is deze verordening slechts van toepassing op het Europese grondgebied van Frankrijk en Nederland. Deze verordening is niet van invloed op de specifieke regeling voor Ceuta en Melilla zoals omschreven in de Overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord (7).

(22)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat. Aangezien deze verordening evenwel een uitwerking van het Schengenacquis behelst op grond van de bepalingen van het derde deel, titel IV, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dient Denemarken overeenkomstig artikel 5 van dit protocol binnen een termijn van zes maanden na de datum van vaststelling van deze verordening, te beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(23)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8); deze ontwikkeling valt onder het gebied dat wordt genoemd in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (9) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(24)

Er moet een regeling worden getroffen op grond waarvan vertegenwoordigers van IJsland en Noorwegen kunnen worden betrokken bij het werk van de comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoerende taken. Een dergelijke regeling is aan de orde gesteld in de briefwisseling tussen de Gemeenschap en IJsland en Noorwegen over de comités die de Commissie van de Europese Gemeenschappen bijstaan bij de uitoefening van haar uitvoerende taken (10) die aan de bovengenoemde overeenkomst is gehecht.

(25)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis; deze ontwikkeling valt onder het gebied dat wordt genoemd in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/849/EG van de Raad (11) en Besluit 2004/860/EG van de Raad (12).

(26)

Er moet een regeling worden getroffen op grond waarvan vertegenwoordigers van Zwitserland kunnen worden betrokken bij het werk van de comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoerende taken. Een dergelijke regeling is aan de orde gesteld in de briefwisseling tussen de Gemeenschap en Zwitserland die aan de bovengenoemde overeenkomst is gehecht.

(27)

Deze verordening houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (13), niet deelneemt. Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(28)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (14), niet deelneemt. Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(29)

In deze verordening vormen artikel 1, eerste zin, artikel 5, lid 4, onder a), titel III alsmede de bepalingen van titel II en de bijbehorende bijlagen met betrekking tot het Schengeninformatiesysteem (SIS), bepalingen die voortbouwen op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan zijn gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel en beginselen

Deze verordening voorziet in de afwezigheid van grenstoezicht ten aanzien van personen die de binnengrenzen tussen de lidstaten van de Europese Unie overschrijden.

Zij stelt de maatregelen vast die van toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie overschrijden.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„binnengrenzen”:

a)

de gemeenschappelijke landgrenzen, daaronder begrepen rivier- en meergrenzen, van de lidstaten;

b)

de luchthavens van de lidstaten voor de interne vluchten;

c)

de zee-, rivier- en meerhavens van de lidstaten voor de regelmatige veerverbindingen;

2.

„buitengrenzen”: de landgrenzen, met inbegrip van de rivier- en meergrenzen, de zeegrenzen alsmede de lucht-, rivier-, zee- en meerhavens van de lidstaten, voorzover zij geen binnengrenzen zijn;

3.

„interne vlucht”: een vlucht met vertrek en bestemming uitsluitend op het grondgebied van de lidstaten zonder tussenlanding op het grondgebied van een derde land;

4.

„regelmatige veerverbinding”: een veerverbinding tussen twee of meer havens op het grondgebied van de lidstaten waarbij geen havens buiten het grondgebied van de lidstaten worden aangedaan en waarbij personen en voertuigen worden vervoerd volgens een gepubliceerde dienstregeling;

5.

„personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen”:

a)

de burgers van de Unie in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag en de in Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (15) bedoelde onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie die zijn recht van vrij verkeer uitoefent;

b)

de onderdanen van derde landen en hun familieleden die, ongeacht hun nationaliteit, uit hoofde van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie;

6.

„onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag en niet onder de toepassing van punt 5 valt;

7.

„met het oog op weigering van toegang gesignaleerde persoon”: een onderdaan van een derde land die overeenkomstig en voor de doelstellingen van artikel 96 van de Schengenovereenkomst gesignaleerd staat in het Schengeninformatiesysteem (hierna „SIS” genoemd);

8.

„grensdoorlaatpost”: een door de bevoegde autoriteiten voor overschrijding van de buitengrenzen aangewezen doorlaatpost;

9.

„grenstoezicht”: de overeenkomstig en voor het doel van deze verordening aan een grens uitgevoerde activiteit die uitsluitend wegens de voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding en dus niet om andere redenen wordt verricht, en die bestaat in controle en bewaking van de grens;

10.

„grenscontroles”: de controles die aan de grensdoorlaatposten worden verricht om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit het grondgebied van de lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten;

11.

„grensbewaking”: de bewaking van de grenzen buiten de grensdoorlaatposten en de bewaking van de grensdoorlaatposten buiten de vastgestelde openingstijden om te voorkomen dat personen zich aan de grenscontroles onttrekken;

12.

„tweedelijnscontrole”: een verdere controle die op een speciale locatie kan worden verricht, apart van de locatie waar iedereen wordt gecontroleerd (eerste lijn);

13.

„grenswachter”: overheidsbeambte die overeenkomstig het nationaal recht werkzaam is bij een grensdoorlaatpost, langs de grens of in de onmiddellijke nabijheid daarvan en die overeenkomstig deze verordening en het nationaal recht het grenstoezicht uitoefent;

14.

„vervoerder”: een natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig personen vervoert;

15.

„verblijfsvergunning”:

a)

de door de lidstaten overeenkomstig het uniforme model van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (16) afgegeven verblijfsvergunningen;

b)

de overige door een lidstaat aan onderdanen van derde landen afgegeven documenten die recht geven op verblijf op of terugkeer naar hun grondgebied, met uitzondering van tijdelijke vergunningen die hangende de behandeling van een eerste aanvraag van een verblijfsvergunning als bedoeld onder a) of van een asielverzoek worden afgegeven;

16.

„cruiseschip”: een vaartuig dat een route volgt volgens een van tevoren vastgesteld programma dat toeristische activiteiten in de verschillende havens omvat en waarbij tijdens de reis in beginsel geen passagiers in- of ontschepen;

17.

„pleziervaart”: het gebruik van pleziervaartuigen voor sport of toerisme;

18.

„kustvisserij”: het voor de visvangst gebruiken van vaartuigen die dagelijks of binnen 36 uur in een op het grondgebied van een lidstaat gelegen haven terugkeren zonder daarbij een in een derde land gelegen haven aan te doen;

19.

„gevaar voor de volksgezondheid”: elke potentieel epidemische ziekte zoals gedefinieerd in de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voorzover het gastland beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen.

Artikel 3

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt, onverminderd:

a)

de rechten van de personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen;

b)

de rechten van vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken, met name wat betreft non-refoulement.

TITEL II

BUITENGRENZEN

HOOFDSTUK I

Overschrijden van de buitengrenzen en toegangsvoorwaarden

Artikel 4

Overschrijden van de buitengrenzen

1.   De buitengrenzen mogen slechts via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden worden overschreden. Aan de grensdoorlaatposten die niet 24 uur per etmaal open zijn, worden de openingstijden duidelijk aangegeven.

De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 34 in kennis van de lijst van hun grensdoorlaatposten.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen op de verplichting om de buitengrenzen uitsluitend via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden te overschrijden, uitzonderingen worden toegestaan:

a)

in het kader van de pleziervaart of de kustvisserij;

b)

voor zeelieden die van boord gaan om in de haven waar hun vaartuig heeft aangelegd of in de aanpalende gemeenten te verblijven;

c)

voor personen of groepen van personen wanneer bijzondere omstandigheden daartoe nopen en mits zij in het bezit zijn van de door de nationale wetgeving voorgeschreven vergunningen en dit niet in strijd is met overwegingen van openbare orde en binnenlandse veiligheid van de lidstaten;

d)

voor personen of groepen van personen in geval van een onvoorziene noodsituatie.

3.   Onverminderd de uitzonderingen in lid 2 en de verplichtingen inzake internationale bescherming, stellen de lidstaten overeenkomstig hun nationaal recht sancties op het onrechtmatig overschrijden van de buitengrenzen buiten de grensdoorlaatposten en de vastgestelde openingstijden. Deze sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

Artikel 5

Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen

1.   Voor onderdanen van derde landen gelden de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:

a)

in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding;

b)

indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (17), in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning;

c)

het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven;

d)

niet met het oog op weigering van toegang in het SIS gesignaleerd zijn;

e)

niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale databanken van de lidstaten.

2.   In bijlage I gaat een niet-uitputtende lijst van bewijsstukken die de grenswachter van de betrokken onderdaan van een derde land kan verlangen om na te gaan of aan de in lid 1, onder c), vermelde voorwaarden is voldaan.

3.   Bij de beoordeling van de bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met de duur en het doel van het verblijf, alsmede met de gemiddelde prijzen voor kost en inwoning in de betrokken lidstaat of lidstaten, bepaald op basis van een goedkoop verblijf, vermenigvuldigd met het aantal verblijfsdagen.

De door elk van de lidstaten vastgestelde richtbedragen worden meegedeeld aan de Commissie, overeenkomstig artikel 34.

De aanwezigheid van voldoende bestaansmiddelen kan worden beoordeeld aan de hand van contant geld, reischeques en creditcards die de onderdaan van een derde land in bezit heeft. Borgstellingen, voorzover de nationale wetgeving daarin voorziet, en garantstellingsverklaringen van de gastheer/-vrouw als gedefinieerd in de nationale wetgeving, ingeval de onderdaan van een derde land bij een gastheer/-vrouw verblijft, kunnen eveneens als bewijs van voldoende middelen van bestaan gelden.

4.   In afwijking van lid 1:

a)

wordt onderdanen van derde landen die niet aan alle in lid 1 bedoelde voorwaarden voor binnenkomst voldoen maar houder zijn van een door een lidstaat afgegeven verblijfstitel of terugkeervisum, dan wel, indien dit vereist is, van deze beide documenten, toegang met het oog op doorreis tot het grondgebied van de overige lidstaten verleend, zodat zij het grondgebied van de lidstaat kunnen bereiken die hun de verblijfstitel of het terugkeervisum heeft verstrekt, tenzij zij op de nationale signaleringslijst staan van de lidstaat waarvan zij de buitengrenzen willen overschrijden, met vermelding van de te nemen maatregelen die de binnenkomst of doorreis verhinderen;

b)

kan onderdanen van derde landen die aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, met uitzondering van onder b), voldoen en zich aan de grens aanbieden, toegang tot het grondgebied van de lidstaten worden verleend, indien aan de grens een visum wordt afgegeven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 415/2003 van de Raad van 27 februari 2003 betreffende de afgifte van visa aan de grens, inclusief aan transiterende zeelieden (18).

De aan de grens afgegeven visa worden op een lijst geregistreerd.

Indien het niet mogelijk is op het document een visum aan te brengen, wordt het visum, bij wijze van uitzondering, op een apart blad aangebracht dat aan het document wordt gehecht. In dat geval wordt gebruikgemaakt van het bij Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad van 18 februari 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor een blad waarop een visum kan worden aangebracht dat door lidstaten wordt afgegeven aan houders van een reisdocument dat door de lidstaat die het blad opstelt niet wordt erkend (19) vastgestelde uniforme model voor formulieren voor de aanbrenging van het visum;

c)

kan onderdanen van derde landen die niet aan een of meer van de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen, door een lidstaat toegang tot zijn grondgebied worden verleend op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen. Indien de betrokken onderdaan van een derde land gesignaleerd staat als bedoeld in lid 1, onder d), stelt de lidstaat die hem toegang tot zijn grondgebied verleent, de overige lidstaten daarvan in kennis.

HOOFDSTUK II

Toezicht aan de buitengrenzen en weigering van toegang

Artikel 6

Uitvoering van grenscontroles

1.   De grenswachters oefenen hun taken uit met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid.

De in de uitoefening van hun taken genomen maatregelen staan in verhouding tot de door die maatregelen beoogde doelstellingen.

2.   De grenswachters voeren de grenscontroles uit zonder discriminatie van personen op grond van hun geslacht, ras, etnische oorsprong, godsdienst, overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

Artikel 7

Grenscontrole op personen

1.   Het grensoverschrijdende verkeer aan de buitengrenzen wordt gecontroleerd door de grenswachters. De controle wordt verricht overeenkomstig dit hoofdstuk.

De controle kan ook betrekking hebben op de vervoermiddelen en voorwerpen in het bezit van de personen die de grens overschrijden. Op elk onderzoek is de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat van toepassing.

2.   Eenieder wordt aan een minimale controle onderworpen tot vaststelling van de identiteit op basis van de overgelegde of getoonde reisdocumenten. Deze minimale controle bestaat in een eenvoudig en snel onderzoek, voorzover opportuun met gebruikmaking van technische voorzieningen en door raadpleging, in de desbetreffende databanken, van informatie die uitsluitend betrekking heeft op gestolen, ontvreemde, verloren of ongeldig gemaakte documenten, naar de geldigheid van het document dat de rechtmatige houder recht van grensoverschrijding geeft en naar eventuele tekenen van namaak of vervalsing.

De in de eerste alinea bedoelde minimale controle is de regel voor personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij personenverkeer vallen.

Bij de minimale controle van personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij personenverkeer vallen, kunnen de grenswachters evenwel, op niet-systematische basis, nationale en Europese databanken raadplegen om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene geen reëel, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de internationale betrekkingen van de lidstaten dan wel een gevaar voor de volksgezondheid vormt.

Het resultaat van deze raadpleging doet niets af aan het recht van binnenkomst op het grondgebied van de betrokken lidstaat van personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen als bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG.

3.   Bij binnenkomst en uitreis worden onderdanen van derde landen aan een grondige controle onderworpen.

a)

De grondige controles bij binnenkomst behelzen de verificatie van de in artikel 5, lid 1, vermelde voorwaarden voor toegang, alsmede, eventueel, van de verblijfs- en werkvergunningen. In dat verband wordt nauwgezet onderzocht:

i)

of de onderdaan van een derde land in het bezit is van een document dat geldig is voor grensoverschrijding en waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken en dat, in voorkomend geval, vergezeld gaat van het vereiste visum of de vereiste verblijfsvergunning;

ii)

of het reisdocument eventuele tekenen van namaak of vervalsing vertoont;

iii)

aan de hand van de in- en uitreisstempels in het reisdocument van de betrokken onderdaan van een derde land, en met name door vergelijking van de data van in- en uitreis, of de betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het grondgebied van de lidstaten reeds heeft overschreden;

iv)

de plaats van vertrek en de plaats van bestemming van de betrokken onderdaan van een derde land, alsmede het doel van het voorgenomen verblijf, indien nodig met controle van de desbetreffende bewijsstukken;

v)

of de betrokken onderdaan van een derde land voor de geplande duur en het doel van het voorgenomen verblijf en voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, over voldoende middelen van bestaan beschikt dan wel of hij deze op rechtmatige wijze kan verkrijgen;

vi)

of de betrokken onderdaan van een derde land, diens vervoermiddel en de meegevoerde voorwerpen geen gevaar opleveren voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten. Bij die verificatie worden met name gegevens en signaleringen betreffende de betrokken personen en, zo nodig, voorwerpen rechtstreeks bij het Schengeninformatiesysteem (SIS) en de nationale opsporingsregisters opgevraagd en worden, in voorkomend geval, de bij die signalering passende maatregelen genomen.

b)

De grondige controles bij uitreis behelzen:

i)

de verificatie dat de onderdaan van een derde land in het bezit is van een geldig grensoverschrijdingsdocument;

ii)

de verificatie dat het reisdocument geen tekenen van namaak of vervalsing vertoont;

iii)

voorzover mogelijk, de verificatie dat de onderdaan van een derde land niet wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten.

c)

Naast de onder b) bedoelde controles, kunnen grondige controles bij uitreis ook behelzen:

i)

de verificatie dat de betrokkene in het bezit is van een geldig visum, indien zulks op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 vereist is, tenzij de betrokkene houder is van een geldige verblijfsvergunning;

ii)

de verificatie dat de betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het grondgebied van de lidstaten niet heeft overschreden;

iii)

de raadpleging van signaleringen van personen en voorwerpen in het SIS en in de nationale opsporingsregisters.

4.   Indien de nodige faciliteiten voorhanden zijn en de onderdaan van een derde land daarom verzoekt, vinden de bedoelde grondige controles in een privé-ruimte plaats.

5.   Onderdanen van een derde land die aan een grondige tweedelijnscontrole worden onderworpen, worden op de hoogte gebracht van het doel en het verloop van deze controle.

Deze informatie is beschikbaar in de officiële talen van de Unie en in de taal of talen van het buurland of de buurlanden van de betrokken lidstaat, en vermeldt dat de onderdaan van een derde land kan verzoeken dat hem de naam of het dienstidentificatienummer wordt meegedeeld van de grenswachters die de grondige tweedelijnscontrole uitvoeren, de naam van de plaats waar en de datum waarop de grens werd overschreden.

6.   De controle van personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij personenverkeer vallen, wordt uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG.

7.   In bijlage II staan gedetailleerde voorschriften betreffende de te registreren informatie.

Artikel 8

Versoepeling van de grenscontroles

1.   De grenscontroles aan de buitengrenzen kunnen in buitengewone en onvoorziene omstandigheden worden versoepeld. Buitengewone en onvoorziene omstandigheden doen zich voor wanneer onvoorzienbare gebeurtenissen een zodanige verkeersdrukte veroorzaken dat niettegenstaande volledige benutting van alle personele, facilitaire en organisatorische mogelijkheden, aan de grensdoorlaatposten onredelijk lange wachttijden ontstaan.

2.   Indien de grenscontroles overeenkomstig lid 1 worden versoepeld, hebben de grenscontroles van het binnenkomend verkeer in beginsel voorrang op de grenscontroles van het uitgaand verkeer.

De beslissing tot versoepeling van de controles wordt genomen door de bevelvoerende grenswachter van de betrokken grensdoorlaatpost.

De versoepeling van de grenscontroles is slechts tijdelijk, is aangepast aan de omstandigheden die de versoepeling rechtvaardigen en wordt geleidelijk uitgevoerd.

3.   Zelfs in geval van versoepeling van deze grenscontroles stempelt de grenswachter zowel bij in- als bij uitreis de reisdocumenten van onderdanen van derde landen af, overeenkomstig artikel 10.

4.   Elke lidstaat legt het Europees Parlement en de Commissie jaarlijks een verslag over de toepassing van dit artikel voor.

Artikel 9

Gescheiden doorgangen en bewegwijzering

1.   De lidstaten voorzien met name aan de luchtgrensdoorlaatposten in gescheiden doorgangen voor de uitvoering van de controles op personen overeenkomstig artikel 7. Deze doorgangen worden van elkaar onderscheiden door middel van de bewegwijzering als bedoeld in bijlage III.

De lidstaten kunnen in gescheiden doorgangen voorzien aan hun zee- en landgrensdoorlaatposten en aan de grenzen tussen de lidstaten die artikel 20 aan hun gemeenschappelijke grenzen niet toepassen. Indien de lidstaten aan die grenzen in gescheiden doorgangen voorzien, wordt de in bijlage III vermelde bewegwijzering gebruikt.

De lidstaten zorgen ervoor dat deze doorgangen duidelijk zijn aangegeven, ook wanneer de regels inzake het gebruik van de verschillende doorgangen worden opgeschort als bedoeld in lid 4, opdat het grensoverschrijdend personenverkeer optimaal kan verlopen.

2.

a)

Personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen, hebben het recht de doorgangen te gebruiken die zijn aangegeven met het bord bedoeld in bijlage III, deel A. Zij mogen ook de doorgangen gebruiken die zijn aangegeven met het bord bedoeld in bijlage III, deel B.

b)

Alle andere personen gebruiken de doorgangen aangegeven met het bord bedoeld in bijlage III, deel B.

De onder a) en b) bedoelde aanduidingen op de borden kunnen worden gesteld in de taal of de talen die elke lidstaat geschikt acht.

3.   Aan de zee- en landgrensdoorlaatposten kunnen de lidstaten het voertuigenverkeer scheiden in aparte rijstroken voor lichte of voor zware voertuigen dan wel voor autobussen, door gebruik te maken van de in bijlage III, deel C, afgebeelde borden.

De lidstaten kunnen de aanduidingen op die borden zo nodig aanpassen aan de lokale omstandigheden.

4.   Wanneer de verkeersstromen aan een bepaalde grensdoorlaatpost tijdelijk verstoord zijn, kunnen de bevoegde autoriteiten de regels inzake het gebruik van de verschillende doorgangen opschorten zolang de normale situatie niet is hersteld.

5.   De bestaande borden worden uiterlijk op 31 mei 2009 in overeenstemming gebracht met de bepalingen van de leden 1, 2 en 3. Indien de lidstaten reeds vóór die datum bestaande borden vervangen of nieuwe borden plaatsen, nemen zij de in deze leden vastgestelde aanduidingen in acht.

Artikel 10

Afstempeling van de reisdocumenten van onderdanen van derde landen

1.   De reisdocumenten van onderdanen van derde landen worden bij inreis en bij uitreis systematisch afgestempeld. Er wordt met name een inreis-, respectievelijk uitreisstempel aangebracht in:

a)

de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen die voorzien zijn van een geldig visum;

b)

de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen aan wie aan de grens een visum wordt afgegeven door een lidstaat;

c)

de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen die niet aan de visumplicht zijn onderworpen.

2.   De reisdocumenten van onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is, maar niet de in artikel 10 van die richtlijn bedoelde verblijfskaart kunnen overleggen, worden bij inreis of bij uitreis afgestempeld.

De reisdocumenten van onderdanen van derde landen die familielid zijn van onderdanen van derde landen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij personenverkeer vallen, maar niet de in artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG bedoelde verblijfskaart kunnen overleggen, worden bij inreis of bij uitreis afgestempeld.

3.   Er wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht:

a)

in de reisdocumenten van staatshoofden of hoogwaardigheidsbekleders wier aankomst vooraf langs diplomatieke weg officieel is aangekondigd;

b)

in de „crew member licences” of „crew member certificates” van piloten respectievelijk bemanningsleden van vliegtuigen;

c)

in de reisdocumenten van zeelieden die slechts gedurende het afmeren van hun schip in de binnengevaren haven van een lidstaat verblijven;

d)

in de reisdocumenten van bemanningsleden en passagiers van cruiseschepen die overeenkomstig punt 3.2.3 van bijlage VI niet aan grenscontroles zijn onderworpen;

e)

in de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van Andorra, Monaco en San Marino.

Op verzoek van een onderdaan van een derde land kan bij wijze van uitzondering worden afgezien van een in- of uitreisstempel, wanneer de afstempeling voor deze onderdaan tot ernstige moeilijkheden zou kunnen leiden. In deze gevallen wordt de in- of uitreis op een afzonderlijk blad geregistreerd met vermelding van de naam en het paspoortnummer. Dat blad wordt de betrokken onderdaan van een derde land ter hand gesteld.

4.   De praktische regelingen voor het afstempelen zijn opgenomen in bijlage IV.

5.   Onderdanen van derde landen worden voorzover mogelijk op de hoogte gebracht van de verplichting voor de grenswachters om hun reisdocument bij inreis en bij uitreis af te stempelen, ook wanneer de controles in overeenstemming met artikel 8 zijn versoepeld.

6.   De Commissie brengt uiterlijk eind 2008 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van de bepalingen betreffende het afstempelen van reisdocumenten.

Artikel 11

Vermoeden betreffende het voldoen aan voorwaarden inzake verblijfsduur

1.   Wanneer in het reisdocument van een onderdaan van een derde land geen inreisstempel is aangebracht, mogen de bevoegde nationale autoriteiten hier het vermoeden aan verbinden dat de houder niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake verblijfsduur die in de betrokken lidstaat van toepassing zijn.

2.   Het in lid 1 bedoelde vermoeden kan worden weerlegd wanneer de onderdaan van een derde land op enigerlei wijze geloofwaardige bewijsmiddelen overlegt, zoals vervoerbewijzen of bewijzen van zijn aanwezigheid buiten het grondgebied van de lidstaten, waaruit blijkt dat hij de voorwaarden inzake de duur van een kort verblijf heeft nageleefd.

In dergelijke gevallen geldt het volgende:

a)

indien de onderdaan van een derde land zich bevindt op het grondgebied van één van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen, vermelden de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationaal recht en de nationale praktijken, in het reisdocument van de onderdaan van een derde land op welke datum en welke plaats hij de buitengrens van één van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen, heeft overschreden;

b)

indien de onderdaan van een derde land zich bevindt op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien waarvan het besluit als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003 niet is genomen, vermelden de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationaal recht en de nationale praktijken, in het reisdocument van de onderdaan van een derde land op welke datum en welke plaats hij de buitengrens van die lidstaat heeft overschreden.

Naast de onder a) en b) bedoelde vermeldingen kan de onderdaan van een derde land tevens een formulier als vervat in bijlage VIII worden verstrekt.

De lidstaten brengen hun nationale praktijken met betrekking tot de in dit artikel bedoelde vermeldingen ter kennis van de andere lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad.

3.   Wanneer het in lid 1 bedoelde vermoeden niet wordt weerlegd, kan de onderdaan van een derde land door de bevoegde autoriteiten van het grondgebied van de betrokken lidstaten worden verwijderd.

Artikel 12

Grensbewaking

1.   De bewaking aan de buitengrenzen is vooral bedoeld om onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen, grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en de toepassing of het nemen van maatregelen tegen illegaal binnengekomen personen mogelijk te maken.

2.   De grenswachters zetten vaste of mobiele eenheden in voor de bewaking van de buitengrens.

De bewaking wordt op zodanige wijze uitgeoefend dat ontwijking van de controles aan de grensdoorlaatposten wordt voorkomen en ontmoedigd.

3.   De bewaking tussen de grensdoorlaatposten wordt verricht door grenswachters waarvan het aantal en de methoden op de bestaande of voorziene gevaren en bedreigingen zijn toegesneden. Zij gaat gepaard met veelvuldige, niet te voorziene wijzigingen van de bewakingsroosters, zodat onrechtmatige grensoverschrijding steeds een risico inhoudt te worden ontdekt.

4.   De bewaking geschiedt door vaste of mobiele eenheden, die patrouilles verrichten of zich aan onderkende of vermeende zwakke plekken posteren, teneinde tegen illegale grensoverschrijding op te treden. De bewaking kan eveneens met technische, inclusief elektronische, middelen geschieden.

5.   Aanvullende voorschriften inzake de bewaking kunnen overeenkomstig de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

Artikel 13

Weigering van toegang

1.   Indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 5, lid 1, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en niet tot de in artikel 5, lid 4, genoemde categorieën personen behoort, wordt hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet.

2.   De toegang kan alleen worden geweigerd in een met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd. De beslissing wordt genomen door een naar nationaal recht bevoegde instantie. Zij is onmiddellijk van toepassing.

De met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd, wordt meegedeeld door middel van het standaardformulier in bijlage V, deel B, dat wordt ingevuld door de naar nationaal recht voor de weigering van toegang bevoegde autoriteit. Het ingevulde standaardformulier wordt verstrekt aan de betrokken onderdaan van een derde land, die met behulp van dit formulier de ontvangst van de beslissing tot weigering van toegang bevestigt.

3.   Personen die de toegang wordt geweigerd, hebben het recht daartegen beroep in te stellen. Het beroep wordt ingesteld overeenkomstig de nationale wetgeving. De onderdaan van een derde land ontvangt tevens schriftelijke informatie over contactpunten die informatie kunnen verschaffen over wettelijke vertegenwoordigers die namens de betrokkene in overeenstemming met de nationale wetgeving kunnen optreden.

Het instellen van beroep schort de beslissing tot weigering van toegang niet op.

Indien de beroepsprocedure tot de conclusie leidt dat de beslissing tot weigering van toegang ongegrond was, heeft de betrokken onderdaan van een derde land, onverminderd een eventuele naar nationaal recht toegekende schadeloosstelling, recht op herstel van de geannuleerde inreisstempel, en op schrapping van andere annuleringen of toevoegingen, door de lidstaat die de toegang heeft geweigerd.

4.   Ingeval een onderdaan van een derde land de toegang wordt geweigerd, zien de grenswachters erop toe dat die persoon het grondgebied van de betrokken lidstaat niet betreedt.

5.   De lidstaten verzamelen statistieken over het aantal personen die de toegang wordt geweigerd, de weigeringsgronden, de nationaliteit van de geweigerde personen en het soort grens (land, lucht of zee) waar de toegang werd geweigerd. De lidstaten delen deze statistieken eenmaal per jaar mee aan de Commissie. De Commissie maakt om de twee jaar een overzicht van de door de lidstaten verstrekte statistieken bekend.

6.   Gedetailleerde voorschriften inzake weigering van toegang zijn opgenomen in bijlage V, deel A.

HOOFDSTUK III

Middelen voor grenstoezicht en samenwerking tussen lidstaten

Artikel 14

Middelen voor grenstoezicht

Voor de uitoefening van het grenstoezicht aan de buitengrenzen overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 13 zetten de lidstaten voldoende, gekwalificeerd personeel en voldoende, passende middelen in om een efficiënt, hoog en eenvormig niveau van toezicht aan hun buitengrenzen te waarborgen.

Artikel 15

Uitoefening van het toezicht

1.   Het in de artikelen 6 tot en met 13 bedoelde grenstoezicht wordt uitgeoefend door grenswachters overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en de nationale wetgeving.

De uitoefening van dit grenstoezicht doet geen afbreuk aan de in het nationale recht aan grenswachters verleende strafprocesrechtelijke bevoegdheden die buiten de werkingssfeer van deze verordening vallen.

De lidstaten zorgen ervoor dat de grenswachters uit gespecialiseerde en goed opgeleide vakmensen bestaan. De lidstaten moedigen de grenswachters aan talen, en met name de voor de uitoefening van hun taken noodzakelijke talen, te leren.

2.   De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 34 in kennis van de lijst van nationale diensten die naar nationaal recht met het grenstoezicht zijn belast.

3.   Met het oog op een doelmatige uitoefening van het grenstoezicht zorgt elke lidstaat voor een nauwe en voortdurende samenwerking tussen zijn nationale diensten die met het grenstoezicht zijn belast.

Artikel 16

Samenwerking tussen lidstaten

1.   De lidstaten verlenen elkaar bijstand en zorgen voor een nauwe en voortdurende onderlinge samenwerking met het oog op een doelmatige uitoefening van het grenstoezicht, overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 15. Zij wisselen alle relevante informatie uit.

2.   De operationele samenwerking tussen de lidstaten bij het beheer van de buitengrenzen wordt gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten (hierna het „agentschap” genoemd), opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004.

3.   Onverminderd de bevoegdheden van het agentschap mogen de lidstaten hun operationele samenwerking met andere lidstaten en/of derde landen aan de buitengrenzen, met inbegrip van de uitwisseling van verbindingsofficieren, voortzetten wanneer deze een aanvulling vormt op het optreden van het agentschap.

De lidstaten onthouden zich van elke activiteit die de werking van het agentschap of het bereiken van zijn doelen in gevaar kan brengen.

Zij brengen aan het agentschap verslag uit over de in de eerste alinea bedoelde operationele samenwerking.

4.   De lidstaten zorgen voor opleiding op het gebied van de voorschriften inzake grenscontrole alsmede inzake fundamentele rechten. In dit verband wordt rekening gehouden met de gemeenschappelijke opleidingsnormen die door het agentschap zijn vastgesteld en verder ontwikkeld.

Artikel 17

Gezamenlijk toezicht

1.   De lidstaten die aan hun gemeenschappelijke landgrenzen artikel 20 niet toepassen, kunnen tot de datum van toepassing van dit artikel aan deze gemeenschappelijke grenzen gezamenlijk toezicht uitoefenen, in welk geval een persoon slechts eenmaal mag worden staande gehouden ten behoeve van in- en uitreiscontroles, onverminderd de individuele verantwoordelijkheden van de lidstaten die voortvloeien uit de artikelen 6 tot en met 13.

Daartoe kunnen de lidstaten onderling bilaterale overeenkomsten sluiten.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van eventuele overeenkomstig lid 1 gesloten overeenkomsten.

HOOFDSTUK IV

Specifieke voorschriften voor de grenscontroles

Artikel 18

Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden

De specifieke voorschriften in bijlage VI zijn van toepassing op de controles met betrekking tot de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden.

De bedoelde specifieke voorschriften kunnen afwijken van de bepalingen van de artikelen 5 en 7 tot en met 13.

Artikel 19

Specifieke voorschriften voor controles van bepaalde categorieën personen

1.   De specifieke voorschriften van bijlage VII zijn van toepassing op de volgende categorieën personen:

a)

staatshoofden en hun gevolg;

b)

piloten en andere bemanningsleden van luchtvaartuigen;

c)

zeelieden;

d)

houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties;

e)

grensarbeiders;

f)

minderjarigen.

Deze specifieke voorschriften kunnen afwijken van de bepalingen van de artikelen 5 en 7 tot en met 13.

2.   De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 34 in kennis van de modellen van de kaarten die door de ministeries van Buitenlandse Zaken van de lidstaten worden afgegeven aan geaccrediteerde leden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen, alsmede hun familieleden.

TITEL III

BINNENGRENZEN

HOOFDSTUK I

Afschaffing van het toezicht aan de binnengrenzen

Artikel 20

Overschrijding van de binnengrenzen

De binnengrenzen kunnen op iedere plaats worden overschreden zonder dat personen, ongeacht hun nationaliteit, worden gecontroleerd.

Artikel 21

Controles binnen het grondgebied

De afschaffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen doet geen afbreuk aan:

a)

de uitoefening van de politiebevoegdheid door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving, voorzover de uitoefening van die bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles; dit geldt ook in de grensgebieden. Voor de toepassing van de eerste zin kan met name niet worden gesteld dat de uitoefening van de politiebevoegdheid hetzelfde effect heeft als de uitoefening van grenscontroles wanneer de politiële maatregelen:

i)

niet grenstoezicht tot doel hebben;

ii)

gebaseerd zijn op algemene politie-informatie en -ervaring met betrekking tot mogelijke bedreigingen van de openbare veiligheid en met name bedoeld zijn ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;

iii)

worden gepland en uitgevoerd op een manier die duidelijk verschilt van de systematische controles van personen aan de buitengrenzen;

iv)

op basis van controles ter plaatse worden uitgevoerd;

b)

de uitoefening van de veiligheidscontroles bij personen door de overeenkomstig de wetgeving van elke lidstaat bevoegde instanties, de verantwoordelijke instanties in de havens of luchthavens of de vervoersondernemingen, voorzover deze controles ook worden verricht bij personen die binnen de lidstaat reizen;

c)

de mogelijkheid voor de lidstaten om personen wettelijk te verplichten in het bezit te zijn van bepaalde titels of documenten en deze bij zich te dragen;

d)

de verplichting van de onderdanen van derde landen om hun aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat te melden overeenkomstig artikel 22 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

Artikel 22

Verwijdering van belemmeringen voor het verkeer aan wegdoorlaatposten aan de binnengrenzen

De lidstaten maken alle belemmeringen voor een vlotte verkeersstroom aan de wegdoorlaatposten aan de binnengrenzen ongedaan, en met name snelheidsbeperkingen die niet uitsluitend door verkeersveiligheidsoverwegingen zijn ingegeven.

De lidstaten zijn tegelijkertijd voorbereid om in controlefaciliteiten te voorzien wanneer het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wordt ingevoerd.

HOOFDSTUK II

Tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

Artikel 23

Tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

1.   In geval van een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid kan een lidstaat bij wijze van uitzondering overeenkomstig de procedure van artikel 24, of, in dringende gevallen, overeenkomstig de procedure van artikel 25, gedurende een periode van ten hoogste 30 dagen dan wel voor de voorziene duur van die bedreiging, indien deze langer is dan 30 dagen, opnieuw grenstoezicht aan zijn binnengrenzen invoeren. De omvang en de duur van dit toezicht blijven beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om op de ernstige bedreiging te reageren.

2.   Wanneer in verband met een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid een langere periode dan de in lid 1 genoemde nodig is, kan de lidstaat het grenstoezicht op de in lid 1 genoemde gronden en rekening houdend met eventuele nieuwe elementen, steeds met een periode van ten hoogste 30 dagen verlengen overeenkomstig de in artikel 26 vermelde procedure.

Artikel 24

Procedure voor voorzienbare gebeurtenissen

1.   Wanneer een lidstaat de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen overweegt op grond van artikel 23, lid 1, stelt hij de andere lidstaten en de Commissie daarvan zo spoedig mogelijk in kennis en verstrekt hij de volgende informatie zodra deze beschikbaar komt:

a)

de redenen voor de voorgenomen herinvoering, waarbij wordt aangegeven welke gebeurtenissen een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid inhouden;

b)

de draagwijdte van de voorgenomen herinvoering, waarbij wordt aangegeven waar de grenscontrole wordt heringevoerd;

c)

de namen van de aangewezen grensdoorlaatposten;

d)

de datum en de duur van de voorgenomen herinvoering;

e)

in voorkomend geval, de maatregelen die de andere lidstaten zouden moeten treffen.

2.   Na de kennisgeving van de betrokken lidstaat kan de Commissie, met het oog op het in lid 3 bedoelde overleg, een advies uitbrengen, onverminderd artikel 64, lid 1, van het Verdrag.

3.   Over de in lid 1 bedoelde informatie en het advies dat de Commissie overeenkomstig lid 2 kan uitbrengen, wordt door de lidstaat die de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen overweegt, met de overige lidstaten, en de Commissie overleg gepleegd, met name om eventueel de nodige samenwerking tussen de lidstaten te organiseren en na te gaan of de maatregelen evenredig zijn met de gebeurtenissen die aanleiding geven tot de herinvoering van het grenstoezicht, alsmede om de bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid te onderzoeken.

4.   Het in lid 3 bedoelde overleg vindt ten minste 15 dagen voor de geplande herinvoering van het grenstoezicht plaats.

Artikel 25

Procedure voor gevallen die urgent optreden vereisen

1.   Wanneer de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van een lidstaat vereist dat met spoed wordt opgetreden, kan de betrokken lidstaat bij wijze van uitzondering onmiddellijk het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw invoeren.

2.   De lidstaat die opnieuw grenstoezicht aan de binnengrenzen invoert, stelt de andere lidstaten en de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis en deelt de in artikel 24, lid 1, bedoelde informatie alsmede de redenen voor de toepassing van deze procedure mee.

Artikel 26

Procedure voor de verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

1.   De lidstaten mogen het grenstoezicht aan de binnengrenzen enkel op grond van artikel 23, lid 2, verlengen nadat zij de andere lidstaten in het kader van de Raad en de Commissie daarvan in kennis hebben gesteld.

2.   De lidstaat die overweegt het grenstoezicht te verlengen, verstrekt de andere lidstaten en de Commissie alle relevante informatie betreffende de redenen voor de verlenging van de grenscontrole aan de binnengrenzen, in welk geval artikel 24, lid 2, van toepassing is.

Artikel 27

Informatie aan het Europees Parlement

De betrokken lidstaat of, voorzover opportuun, de Raad stelt het Europees Parlement zo spoedig mogelijk in kennis van de op grond van de artikelen 24, 25 en 26 genomen maatregelen. Vanaf de derde opeenvolgende verlenging op grond van artikel 26 brengt de betrokken lidstaat, indien hij daarom wordt verzocht, verslag uit bij het Europees Parlement over de noodzaak van grenstoezicht aan de binnengrenzen.

Artikel 28

In geval van herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen toe te passen bepalingen

Wanneer het grenstoezicht aan de binnengrenzen wordt heringevoerd, zijn de desbetreffende bepalingen van titel II mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 29

Verslag over de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

De lidstaat die overeenkomstig artikel 23 het grenstoezicht aan de binnengrenzen heeft heringevoerd, bevestigt de datum van de opheffing van dat toezicht en dient tegelijkertijd of kort daarna bij de Raad, het Europees Parlement en de Commissie een verslag in over de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, waarin met name de werking van de controles en de doeltreffendheid van de herinvoering van het grenstoezicht worden uiteengezet.

Artikel 30

Informatie aan het publiek

De beslissing tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen wordt op een transparante manier genomen en het publiek wordt daarvan volledig op de hoogte gebracht, tenzij dwingende veiligheidsredenen zich daartegen verzetten.

Artikel 31

Vertrouwelijkheid

Op verzoek van de betrokken lidstaat respecteren de andere lidstaten evenals het Europees Parlement en de Commissie het vertrouwelijke karakter van de informatie die wordt verstrekt in het kader van de herinvoering en de verlenging van het grenstoezicht en het overeenkomstig artikel 29 opgestelde verslag.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 32

Wijziging van de bijlagen

De bijlagen III, IV en VIII worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure gewijzigd.

Artikel 33

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité (hierna „het comité” genoemd).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit en met dien verstande dat de volgens deze procedure vastgestelde uitvoeringsmaatregelen de essentiële bepalingen van deze verordening niet mogen wijzigen.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

4.   Onverminderd de reeds vastgestelde uitvoeringsmaatregelen wordt vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening de toepassing van de in deze verordening vervatte bepalingen met betrekking tot de vaststelling van technische voorschriften en besluiten volgens de in lid 2 bedoelde procedure opgeschort. Op voorstel van de Commissie kunnen het Europees Parlement en de Raad besluiten de desbetreffende bepalingen te verlengen volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, waartoe zij deze vóór het verstrijken van de periode van vier jaar aan een nieuw onderzoek onderwerpen.

Artikel 34

Kennisgeving

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van:

a)

de lijst van verblijfsvergunningen;

b)

de lijst van hun grensdoorlaatposten;

c)

de jaarlijks door de nationale autoriteiten vastgestelde referentiebedragen voor de overschrijding van hun buitengrenzen;

d)

de lijst van de voor het grenstoezicht bevoegde nationale diensten;

e)

een specimen van de door hun respectieve ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven modelkaarten.

2.   De Commissie stelt de overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie beschikbaar voor de lidstaten en het publiek door deze in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en op enige andere geschikte wijze bekend te maken.

Artikel 35

Klein grensverkeer

Deze verordening laat de communautaire voorschriften inzake klein grensverkeer en de bestaande bilaterale overeenkomsten op het gebied van klein grensverkeer onverlet.

Artikel 36

Ceuta en Melilla

De bepalingen van deze verordening laten de specifieke regeling die van toepassing is op de steden Ceuta en Melilla, zoals beschreven in de Verklaring van het Koninkrijk Spanje betreffende de steden Ceuta en Melilla in de Slotakte van de Overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (20) onverlet.

Artikel 37

Informatieverstrekking door de lidstaten

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 26 oktober 2006 in kennis van hun nationale bepalingen met betrekking tot artikel 21, onder c) en d), de in artikel 4, lid 3, bedoelde sancties en de overeenkomstig artikel 17, lid 1, gesloten bilaterale overeenkomsten. Zij delen latere wijzingen aan deze bepalingen mee binnen een termijn van vijf werkdagen.

Deze door de lidstaten verstrekte informatie wordt gepubliceerd in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 38

Verslag over de toepassing van titel III

Uiterlijk op 13 oktober 2009 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van titel III.

De Commissie besteedt daarbij in het bijzonder aandacht aan de moeilijkheden die eventueel voortvloeien uit de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen. Zij dient in voorkomend geval voorstellen in om dergelijke moeilijkheden te verhelpen.

Artikel 39

Intrekking

1.   De artikelen 2 tot en met 8 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 worden ingetrokken met ingang van 13 oktober 2006.

2.   Vanaf de in lid 1 bedoelde datum worden ingetrokken:

a)

het Gemeenschappelijk Handboek, inclusief de bijlagen;

b)

de besluiten van het Uitvoerend Comité van Schengen van 26 april 1994 (SCH/Com-ex (94) 1, 2e herz.), 22 december 1994 (SCH/Com-ex (94)17, 4e herz.) en 20 december 1995 (SCH/Com-ex (95) 20, 2e herz.);

c)

bijlage 7 van de Gemeenschappelijke Visuminstructies;

d)

Verordening (EG) nr. 790/2001 van de Raad van 24 april 2001 tot verlening van uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad met betrekking tot bepaalde gedetailleerde voorschriften en praktische procedures inzake de uitvoering van de controle en de bewaking aan de grenzen (21);

e)

Beschikking 2004/581/EG van de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van de minimumaanduidingen voor signalisatie aan de buitendoorlaatposten (22);

f)

Beschikking 2004/574/EG van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van het Gemeenschappelijk Handboek (23);

g)

Verordening (EG) nr. 2133/2004 van de Raad van 13 december 2004 waarbij voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de verplichting wordt ingevoerd om in de reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten systematisch een stempel aan te brengen, en waarbij de bepalingen van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en het Gemeenschappelijk Handboek daartoe worden gewijzigd (24).

3.   Verwijzingen naar de geschrapte artikelen en de ingetrokken besluiten moeten worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 40

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 13 oktober 2006. Artikel 34 treedt evenwel in werking de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Straatsburg, 15 maart 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

H. WINKLER


(1)  Advies van het Europees Parlement van 23 juni 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), en besluit van de Raad van 21 februari 2006.

(2)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19. Akkoord laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1160/2005 van het Europese Parlement en de Raad (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 18).

(3)  PB C 313 van 16.12.2002, blz. 97. Gemeenschappelijk Handboek laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2133/2004 van de Raad (PB L 369 van 16.12.2004, blz. 5).

(4)  Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).

(5)  PB L 374 van 31.12.1991, blz. 4. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 69.

(8)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(9)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(10)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 53.

(11)  Besluit 2004/849/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26).

(12)  Besluit 2004/860/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78).

(13)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(14)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(15)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(16)  PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1.

(17)  PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 851/2005 (PB L 141 van 4.6.2005, blz. 3).

(18)  PB L 64 van 7.3.2003, blz. 1.

(19)  PB L 53 van 23.2.2002, blz. 4.

(20)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 73.

(21)  PB L 116 van 26.4.2001, blz. 5. Verordening gewijzigd bij Besluit 2004/927/EG (PB L 396 van 31.12.2004, blz. 45).

(22)  PB L 261 van 6.8.2004, blz. 119.

(23)  PB L 261 van 6.8.2004, blz. 36.

(24)  PB L 369 van 16.12.2004, blz. 5.


BIJLAGE I

Documenten ter staving van toegangsvoorwaarden

De in artikel 5, lid 2, bedoelde bewijsstukken kunnen zijn:

a)

bij zakenreizen:

i)

een uitnodiging van een onderneming of een autoriteit om deel te nemen aan besprekingen, conferenties of evenementen van commerciële of industriële aard, of die verband houden met een dienstverrichting;

ii)

andere documenten waaruit handels- of dienstbetrekkingen blijken;

iii)

in geval van deelname aan beurzen of congressen: toegangsbewijzen;

b)

bij reizen in het kader van studies en andere opleidingsvormen:

i)

bewijs van inschrijving bij een onderwijsinrichting teneinde deel te nemen aan praktische of theoretische opleidings- en bijscholingscursussen;

ii)

collegekaarten en studieattesten;

c)

bij toeristische of privé-reizen:

i)

documenten ter staving van logies:

in geval van verblijf bij een gastheer: uitnodiging door deze gastheer;

bewijsstukken van logiesverstrekkende bedrijven, of enig ander geschikt document waaruit het voorgenomen onderdak blijkt;

ii)

documenten ter staving van de reisroute:

bevestiging van de boeking van een georganiseerde rondreis of enig ander geschikt document waaruit de voorgenomen reisplannen blijken;

iii)

documenten ter staving van de terugkeer:

een retour- of rondreisticket.

d)

bij reizen vanwege politieke, wetenschappelijke, culturele, sport- of religieuze evenementen of om andere redenen:

uitnodigingen, toegangsbewijzen, inschrijvingen of programma's, zo mogelijk met vermelding van de naam van de uitnodigende instantie of de duur van het verblijf dan wel enig ander geschikt document waaruit het doel van het bezoek blijkt.


BIJLAGE II

Registratie van informatie

Alle grensdoorlaatposten leggen alle dienstgegevens en alle belangrijke informatie handmatig of elektronisch vast. Met name de volgende gegevens worden geregistreerd:

a)

de naam van de grenswachter die de leiding heeft en de namen van de leden van ieder team;

b)

de gevallen waarin de grenscontroles van personen overeenkomstig artikel 8 zijn versoepeld;

c)

de afgifte van paspoortvervangende documenten en visa aan de grens;

d)

verrichte aanhoudingen en klachten (strafbare feiten en administratieve inbreuken);

e)

weigeringen van toegang overeenkomstig artikel 13 (weigeringsgronden en nationaliteit geweigerde personen);

f)

de veiligheidscodes van inreis- en uitreisstempels, de identiteit van de grenswachters die de stempels op een gegeven datum of tijdens een gegeven dienst gebruiken, en informatie over verdwenen of gestolen stempels;

g)

klachten van gecontroleerde personen;

h)

overige zeer belangrijke politiële of justitiële maatregelen;

i)

bijzondere gebeurtenissen.


BIJLAGE III

Modellen van de borden bij de diverse doorgangen aan de grensdoorlaatposten

DEEL A

Image

 (1)

DEEL B

Image

DEEL C

Image

 (1)

Image

 (1)

Image

 (1)

Image

Image

Image


(1)  Geen logo vereist voor Noorwegen en IJsland.


BIJLAGE IV

Afstempeling

1.

Overeenkomstig artikel 10 worden de reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij inreis en uitreis systematisch afgestempeld. Deze stempels worden nader gespecificeerd in Besluit SCH/Com-ex (94) 16, 1e herz. van het Uitvoerend Comité Schengen en in document SCH/Gem-Handb (93) 15 (CONFIDENTIAL).

2.

De veiligheidscodes op de stempels worden met regelmatige tussenpozen van ten hoogste één maand gewijzigd.

3.

In geval van inreis en uitreis van onderdanen van derde landen die aan de visumplicht zijn onderworpen, wordt het stempel, indien mogelijk, op zodanige wijze aangebracht dat de rand van het visum bedekt is zonder dat de gegevens in het visum onleesbaar worden gemaakt of de zichtbare veiligheidskenmerken van de visumsticker worden beschadigd. Wanneer meerdere afstempelingen nodig zijn (bv. bij een visum dat voor meerdere binnenkomsten dient), worden deze op de bladzijde tegenover de visumbladzijde aangebracht.

Als die bladzijde niet bruikbaar is, wordt het stempel op de volgende bladzijde aangebracht. Er mogen geen stempels worden aangebracht in de machineleesbare zone.

4.

De lidstaten wijzen nationale contactpunten aan die verantwoordelijk zijn voor de uitwisseling van gegevens over de veiligheidscodes van de bij de grensdoorlaatposten gebruikte inreis- en uitreisstempels, en stellen de overige lidstaten, het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie daarvan in kennis. Deze contactpunten hebben onverwijld toegang tot de gegevens betreffende de gemeenschappelijke inreis- en uitreisstempels die bij de buitengrens van de betrokken lidstaat worden gebruikt; het betreft met name gegevens over:

a)

de grensdoorlaatpost die een bepaald stempel gebruikt;

b)

de identiteit van de grenswachters die op een bepaald moment een bepaald stempel gebruiken;

c)

de veiligheidscode waarvan de diverse stempels op een bepaald moment zijn voorzien.

Verzoeken betreffende de gemeenschappelijke inreis- en uitreisstempels worden via de bovengenoemde nationale contactpunten ingediend.

De nationale contactpunten stellen de andere contactpunten, het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie ook onverwijld in kennis van wijzigingen met betrekking tot de contactpunten en van informatie over verdwenen of gestolen stempels.


BIJLAGE V

DEEL A

Procedures voor weigering van toegang aan de grens

1.

In geval van weigering van toegang moet de bevoegde grenswachter:

a)

het in deel B afgebeelde standaardformulier voor weigering van toegang invullen. De betrokken onderdaan van een derde land ondertekent het formulier en ontvangt een afschrift van het ondertekende formulier. Indien de onderdaan van een derde land weigert het formulier te ondertekenen, maakt de grenswachter daarvan melding in het vak „opmerkingen” op het formulier;

b)

in het paspoort een inreisstempel aanbrengen en dat met een kruis in zwarte onuitwisbare inkt doorhalen; aan de rechterkant vermeldt hij de redenen voor de weigering van toegang door de dienovereenkomstige letter(s) van het standaardformulier voor weigering van toegang eveneens in onuitwisbare inkt aan te brengen;

c)

in de in punt 2 bedoelde gevallen het visum annuleren door er het stempel „GEANNULEERD” op aan te brengen. In dat geval worden het optisch variabel kenmerk van de visumsticker, het veiligheidskenmerk „latent-beeldeffect” en het woord „visum” ter voorkoming van verder misbruik vernietigd door middel van een doorhaling. De grenswachter stelt de centrale autoriteiten van deze beslissing onverwijld in kennis;

d)

iedere weigering van toegang in een register of in een lijst opnemen, met vermelding van de identiteit en de nationaliteit van de betrokkenen, de referenties van het grensoverschrijdingsdocument, de reden voor en de datum van weigering van toegang.

2.

Het visum wordt in de volgende gevallen geannuleerd:

a)

indien de houder van het visum met het oog op weigering van toegang in het SIS staat gesignaleerd, tenzij de betrokkene houder is van een door een van de lidstaten afgegeven visum of terugkeervisum en hij toegang wenst met het oog op doorreis tot het grondgebied van de lidstaat die het document heeft afgegeven;

b)

indien er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat het visum op onrechtmatige wijze is verkregen.

Het feit dat de onderdaan van een derde land aan de grens niet alle in artikel 5, lid 2, bedoelde bewijsstukken kan overleggen, leidt niet automatisch tot een besluit tot annulering van het visum.

3.

Indien een onderdaan van een derde land aan wie de toegang wordt geweigerd, door een vervoerder naar de grens is gebracht, moet de bevoegde grenswachter:

a)

de vervoerder gelasten de betrokken onderdaan van een derde land onverwijld terug te nemen en naar het derde land te brengen van waaruit hij werd vervoerd of die het grensoverschrijdingsdocument heeft afgegeven, dan wel naar enig ander derde land waar hij zeker zal worden toegelaten, dan wel een vervoermiddel voor de terugreis te vinden overeenkomstig artikel 26 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en Richtlijn 2001/51/EG van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van het bepaalde in artikel 26 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (1);

b)

in afwachting van de terugbrenging, overeenkomstig het nationaal recht en met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden, passende maatregelen treffen om te verhinderen dat onderdanen van een derde land aan wie de toegang is geweigerd, illegaal de lidstaat binnenkomen.

4.

Indien er redenen bestaan een onderdaan van een derde land zowel de toegang te weigeren als aan te houden, neemt de grenswachter contact op met de bevoegde autoriteiten teneinde te bepalen welke maatregelen overeenkomstig het nationale recht moeten worden genomen.

DEEL B

Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens

Image


(1)  PB L 187 van 10.7.2001, blz. 45.


BIJLAGE VI

Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die voor de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten worden gebruikt

1.   Landgrenzen

1.1.   Controle van het wegverkeer

1.1.1.   Teneinde een efficiënte personencontrole en tevens een vlot en veilig wegverkeer te waarborgen, wordt het verkeer bij de grensdoorlaatposten op passende wijze geregeld. Indien nodig kunnen de lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten om het verkeer te kanaliseren of af te remmen. Zij brengen de Commissie daarvan overeenkomstig artikel 37 op de hoogte.

1.1.2.   De lidstaten kunnen aan de landgrenzen, als zij dat nuttig achten en als de omstandigheden het mogelijk maken, bij bepaalde grensdoorlaatposten overeenkomstig artikel 9 gescheiden rijstroken inrichten of aanleggen.

In uitzonderlijke omstandigheden en wanneer de verkeerssituatie en de toestand van de infrastructuur zulks vereisen, kan het gebruik van aparte rijstroken te allen tijde door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden opgeheven.

De lidstaten kunnen met buurlanden samenwerken om aparte rijstroken bij de doorlaatposten aan de buitengrenzen aan te leggen.

1.1.3.   Personen die in motorvoertuigen reizen, kunnen in de regel tijdens de controle in het motorvoertuig blijven. Wanneer de omstandigheden zulks vereisen, kan de personen worden verzocht hun voertuig te verlaten. Grondige controles worden, indien de plaatselijke omstandigheden zulks toestaan, op speciaal daarvoor bestemde plaatsen uitgevoerd. Met het oog op de veiligheid van het personeel worden de controles, waar mogelijk, door twee grenswachters verricht.

1.2.   Controle van het spoorwegverkeer

1.2.1.   De treinpassagiers alsook het treinpersoneel aan boord van treinen die de buitengrenzen overschrijden, met inbegrip van goederentreinen en lege treinen, worden aan controles onderworpen. Deze controles worden op één van de volgende twee manieren verricht:

op het perron in het eerste station van binnenkomst of vertrek op het grondgebied van een lidstaat;

in de trein gedurende de rit.

De lidstaten kunnen bilaterale overeenkomsten sluiten over de wijze van uitvoering van deze controles. Zij brengen de Commissie daarvan overeenkomstig artikel 37 op de hoogte.

1.2.2.   In afwijking van punt 1.2.1 en teneinde het verkeer van hogesnelheidspassagierstreinen te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten op het traject van dergelijke, uit derde landen komende treinen in onderling overleg met de betrokken derde landen ook beslissen inreiscontroles van passagiers op treinen uit derde landen uit te voeren:

hetzij in het station in het derde land waar de passagiers instappen;

hetzij in het station op het grondgebied van de lidstaten waar de passagiers uitstappen;

hetzij in de trein tijdens het traject tussen de stations op het grondgebied van de lidstaten, op voorwaarde dat de passagiers in de tussenliggende stations in de trein blijven.

1.2.3.   Wanneer het een hogesnelheidstrein betreft die uit een derde land komt en verschillende stopplaatsen op het grondgebied van de lidstaten heeft, en de spoorwegonderneming passagiers uitsluitend voor het resterende traject op het grondgebied van de lidstaten aan boord kan nemen, worden deze passagiers hetzij in de trein, hetzij in het station van bestemming aan een inreiscontrole onderworpen, tenzij reeds controles zijn uitgevoerd op grond van punt 1.2.1 of punt 1.2.2, eerste streepje.

Personen die uitsluitend voor het resterende traject op het grondgebied van de lidstaten aan boord van de trein wensen te gaan, wordt vóór het vertrek duidelijk medegedeeld dat zij tijdens de reis of in het station van bestemming aan een inreiscontrole zullen worden onderworpen.

1.2.4.   In de tegenovergestelde reisrichting worden de personen aan boord van de trein aan uitreiscontroles onderworpen.

1.2.5.   De grenswachter kan gelasten dat holle ruimten in de rijtuigen worden geïnspecteerd, indien nodig in aanwezigheid van de hoofdconducteur, teneinde na te gaan of er geen personen of voorwerpen verborgen zijn die aan grenscontrole moeten worden onderworpen.

1.2.6.   Wanneer er reden is om aan te nemen dat zich in de trein personen bevinden die gesignaleerd zijn of die ervan worden verdacht een strafbaar feit te hebben begaan, dan wel onderdanen van een derde land die illegaal wensen binnen te reizen, stelt de grenswachter, indien hij overeenkomstig de nationale voorschriften niet zelf mag optreden, de lidstaten waarnaar of waardoor de trein rijdt, daarvan in kennis.

2.   Luchtgrenzen

2.1.   Procedures voor de controles op internationale luchthavens

2.1.1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zorgen ervoor dat de luchthavenexploitant de nodige maatregelen neemt met het oog op de fysieke scheiding van passagiersstromen van interne vluchten enerzijds en passagiersstromen van andere vluchten anderzijds. Daartoe worden op alle internationale luchthavens passende voorzieningen aangebracht.

2.1.2.   De plaats waar de grenscontroles worden uitgevoerd, wordt volgens onderstaande procedure bepaald:

a)

passagiers die van een vlucht uit een derde land op een interne vlucht overstappen, worden op de luchthaven van aankomst van de vlucht uit het derde land aan een inreiscontrole onderworpen. Passagiers die van een interne vlucht op een vlucht naar een derde land overstappen (transferpassagiers), worden aan een uitreiscontrole onderworpen op de luchthaven vanwaar de vlucht naar het derde land vertrekt;

b)

voor vluchten uit of naar een derde land zonder transferpassagiers, en voor vluchten met verschillende tussenlandingen op luchthavens van de lidstaten zonder verandering van luchtvaartuig, geldt het volgende:

i)

passagiers van vluchten uit of naar derde landen zonder voorafgaande of aansluitende transfer op het grondgebied van de lidstaten, worden op de luchthaven van aankomst aan een inreiscontrole en op de luchthaven van vertrek aan een uitreiscontrole onderworpen;

ii)

passagiers van vluchten uit of naar derde landen met verschillende tussenlandingen op het grondgebied van de lidstaten zonder verandering van luchtvaartuig (transitpassagiers), waarbij voor het vluchtgedeelte over het grondgebied van de lidstaten geen nieuwe passagiers aan boord worden genomen, worden op de luchthaven van bestemming aan een inreiscontrole en op de luchthaven van inscheping aan een uitreiscontrole onderworpen;

iii)

wanneer het vluchten uit of naar derde landen met verschillende tussenlandingen op het grondgebied van de lidstaten betreft en de luchtvaartmaatschappij passagiers aan boord kan nemen voor een traject dat uitsluitend op het grondgebied van de lidstaten is gelegen, worden passagiers op de luchthaven van inscheping aan een uitreiscontrole en op de luchthaven van bestemming aan een inreiscontrole onderworpen.

Passagiers die bij deze tussenlandingen reeds aan boord zijn en niet op het grondgebied van de lidstaten zijn ingescheept, worden aan de onder b), ii), genoemde controle onderworpen. De omgekeerde procedure geldt wanneer bij dergelijke vluchten het land van bestemming een derde land is.

2.1.3.   In beginsel worden geen grenscontroles uitgevoerd in het luchtvaartuig of aan de gate, tenzij dit gerechtvaardigd is in het licht van een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid of van het risico van illegale immigratie. Teneinde te garanderen dat personen op luchthavens die als grensdoorlaatpost zijn aangemerkt, worden gecontroleerd overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 13, zorgen de lidstaten ervoor dat de luchthavenbeheerder de nodige maatregelen neemt om de passagiersstroom naar de controlevoorzieningen te leiden.

De lidstaten zorgen ervoor dat de luchthavenbeheerder de nodige maatregelen neemt om te voorkomen dat de voorbehouden zones, zoals de transitzones, worden betreden of worden verlaten door personen die daartoe niet bevoegd zijn. In beginsel worden in de transitzone geen controles verricht, tenzij dit gerechtvaardigd is in het licht van een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid of van het risico van illegale immigratie; controles in deze zone kunnen met name worden verricht op personen die aan een luchthaventransitvisumplicht zijn onderworpen, teneinde te controleren of deze personen in het bezit zijn van een dergelijk visum.

2.1.4.   Wanneer een luchtvaartuig dat een verbinding uit een derde land verzorgt, in geval van overmacht, bij dreigend gevaar of op instructie van de bevoegde autoriteiten, op een niet als grensdoorlaatpost aangewezen vliegveld moet landen, kan de vlucht niet worden voortgezet zonder de toestemming van de grenswachters en de douaneautoriteiten. Hetzelfde geldt wanneer een luchtvaartuig dat een verbinding uit een derde land verzorgt, landt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven. In ieder geval zijn de artikelen 6 tot en met 13 van toepassing voor de controle van de personen aan boord van deze luchtvaartuigen.

2.2.   Procedures voor controles op secundaire luchthavens

2.2.1.   Er wordt voor gezorgd dat ook op luchthavens die naar nationaal recht niet als verkeersluchthavens zijn aangemerkt („secundaire luchthavens”), maar die officieel voor vluchten uit of naar derde landen zijn opengesteld, personencontroles overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 13 worden uitgevoerd.

2.2.2.   Onverminderd Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (1), kan, in afwijking van punt 2.1.1, op secundaire luchthavens worden afgezien van de voorzieningen voor de fysieke scheiding van passagiers van interne vluchten en andere vluchten. Voorts hoeven bij een lage intensiteit van het luchtvaartverkeer de grenswachters niet permanent aanwezig te zijn, op voorwaarde dat kan worden gegarandeerd dat zij zo nodig tijdig ter plaatse kunnen zijn.

2.2.3.   Indien de grenswachters niet permanent aanwezig zijn, stelt de luchthavenbeheerder de grenswachters tijdig in kennis van de aankomst en het vertrek van een vliegtuig dat een vlucht uit of naar een derde land verzorgt.

2.3.   Personencontroles op particuliere vluchten

2.3.1.   Bij particuliere vluchten uit of naar derde landen verstrekt de gezagvoerder aan de grenswachters van de lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, van de lidstaat van de eerste binnenkomst, vóór het opstijgen een „algemene verklaring” (general declaration), die met name een vliegplan als bedoeld in bijlage 2 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en gegevens betreffende de identiteit van de passagiers bevat.

2.3.2.   Wanneer een particuliere vlucht uit een derde land naar een lidstaat een tussenlanding maakt op het grondgebied van een andere lidstaat, verrichten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van binnenkomst grenscontroles en brengen zij op de in punt 2.3.1 bedoelde algemene verklaring een inreisstempel aan.

2.3.3.   Als niet met zekerheid kan worden bepaald of een vlucht uit of naar het grondgebied van de lidstaten geen tussenlanding op het grondgebied van een derde land maakt, verrichten de bevoegde autoriteiten, zowel op internationale als op secundaire luchthavens, een personencontrole overeenkomstig de punten 2.1 en 2.2.

2.3.4.   Aankomst en vertrek van zweefvliegtuigen, ultralichte vliegtuigen, helikopters, zelfgebouwde luchtvaartuigen waarmee slechts korte afstanden kunnen worden afgelegd, en bestuurbare luchtballonnen, zijn geregeld bij de nationale wetgeving en, in voorkomend geval, bij bilaterale overeenkomsten.

3.   Zeegrenzen

3.1.   Controle op de zeescheepvaart — algemene controleprocedures

3.1.1.   Schepen worden gecontroleerd in de haven van aankomst of van vertrek, aan boord van het vaartuig of in een daartoe ingerichte ruimte in de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig. Overeenkomstig de terzake gesloten akkoorden kan de controle echter ook tijdens de vaart worden verricht, dan wel bij aankomst of vertrek van het vaartuig op het grondgebied van een derde land.

Met deze controle wordt nagegaan of de bemanning en de passagiers aan de in artikel 5 bedoelde voorwaarden voldoen, onverminderd artikel 19, lid 1, onder c).

3.1.2.   De gezagvoerder, of in diens plaats de natuurlijke of rechtspersoon die de reder in al zijn functies als reder vertegenwoordigt (de scheepsagent), stelt een bemanningslijst en, in voorkomend geval, een passagierslijst in tweevoud op. Uiterlijk bij aankomst in de haven geeft hij deze lijst aan de grenswachters. Als deze lijsten in geval van overmacht niet aan de grenswachters kunnen worden overhandigd, wordt een kopie afgegeven bij de grensdoorlaatpost of bij de bevoegde scheepvaartautoriteiten, die deze onverwijld aan de grenswachters doen toekomen.

3.1.3.   Van beide lijsten wordt één exemplaar naar behoren afgetekend door de grenswachter en aan de gezagvoerder teruggegeven, die het tijdens de ligtijd op eenvoudig verzoek overlegt.

3.1.4.   De gezagvoerder, of in diens plaats de scheepsagent, meldt bij de bevoegde autoriteit onverwijld alle wijzigingen met betrekking tot de samenstelling van de bemanning of de passagiers.

Voorts meldt de gezagvoerder onverwijld, en zo mogelijk vóór het binnenlopen van het vaartuig in de haven, de aanwezigheid van verstekelingen bij de bevoegde autoriteiten. De verstekelingen blijven evenwel onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder.

3.1.5.   De gezagvoerder stelt de grenswachters tijdig in kennis van de afvaart van het vaartuig overeenkomstig de in de betrokken haven geldende voorschriften; is zulks niet mogelijk, dan stelt hij de bevoegde scheepvaartautoriteiten hiervan in kennis. De grenswachters of de bevoegde scheepvaartautoriteiten nemen vervolgens het tweede exemplaar van de vooraf ingevulde en afgetekende lijst of lijsten terug.

3.2.   Specifieke controleprocedures voor bepaalde soorten zeeschepen

Cruiseschepen

3.2.1.   De gezagvoerder van een cruiseschip, of in diens plaats de scheepsagent, verstrekt de vaarroute en het programma van de cruise ten minste 24 uur vóór de afvaart uit de haven van vertrek en vóór de aankomst in de volgende haven op het grondgebied van de lidstaten aan de betrokken grenswachters.

3.2.2.   Indien op de vaarroute van een cruiseschip uitsluitend havens op het grondgebied van de lidstaten liggen, worden in afwijking van de artikelen 4 en 7 geen grenscontroles verricht en mag het cruiseschip aanleggen in havens die niet als grensdoorlaatpost zijn aangemerkt.

Dit belet niet dat, op basis van een beoordeling van het veiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie, controles van de bemanning en de passagiers van deze schepen mogen worden verricht.

3.2.3.   Indien op de vaarroute van een cruiseschip zowel havens op het grondgebied van de lidstaten als havens in derde landen liggen, worden de grenscontroles in afwijking van artikel 7 als volgt uitgevoerd.

a)

Indien het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en voor het eerst een haven op het grondgebied van een lidstaat aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers als bedoeld in punt 3.2.4.

Passagiers die aan land gaan, worden overeenkomstig artikel 7 aan inreiscontroles onderworpen, tenzij een beoordeling van het veiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie uitwijst dat die controles niet hoeven te worden uitgevoerd.

b)

Indien het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en opnieuw een op het grondgebied van een lidstaat gelegen haven aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers als bedoeld in punt 3.2.4, voorzover die lijsten zijn gewijzigd sinds het cruiseschip de vorige haven op het grondgebied van een lidstaat heeft aangedaan.

Passagiers die aan land gaan, worden overeenkomstig artikel 7 aan inreiscontroles onderworpen, tenzij een beoordeling van het veiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie duidelijk maakt dat die controles niet hoeven te worden uitgevoerd.

c)

Indien het cruiseschip uit een in een lidstaat gelegen haven komt en een andere in een lidstaat gelegen haven aandoet, worden de passagiers die aan land gaan overeenkomstig artikel 7 aan inreiscontroles onderworpen indien dit na beoordeling van het veiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie noodzakelijk wordt bevonden.

d)

Indien een cruiseschip een in een lidstaat gelegen haven verlaat met als bestemming een haven in een derde land, worden de bemanning en de passagiers aan uitreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers.

Indien dit na beoordeling van het veiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie noodzakelijk wordt bevonden, worden de passagiers die aan boord gaan aan uitreiscontroles onderworpen overeenkomstig artikel 7.

e)

Indien een cruiseschip een in een lidstaat gelegen haven verlaat met als bestemming een in een lidstaat gelegen haven, vinden geen uitreiscontroles plaats.

Dit belet niet dat op basis van een beoordeling van het veiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie controles van de bemanning en de passagiers van dat schip kunnen plaatsvinden.

3.2.4.   Op de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers worden vermeld:

a)

familienaam en voornaam;

b)

geboortedatum;

c)

nationaliteit;

d)

nummer en soort reisdocument en, indien van toepassing, nummer van het visum.

De gezagvoerder van het cruiseschip, of in diens plaats de scheepsagent, verstrekt de lijsten met de namen van de bemanningsleden en de passagiers ten minste 24 uur vóór de aankomst in elke haven op het grondgebied van de lidstaten of, indien de excursie naar die haven minder dan 24 uur in beslag neemt, onmiddellijk nadat de instapprocedure in de vorige haven is voltooid, aan de betrokken grenswachters.

De lijst met de namen wordt afgestempeld in de eerste haven van binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten en nadien telkens wanneer deze wordt gewijzigd. De lijst met de namen wordt mede in aanmerking genomen bij de beoordeling van het veiligheidsrisico als bedoeld in punt 3.2.3.

Pleziervaart

3.2.5.   In afwijking van de artikelen 4 en 7 worden personen aan boord van pleziervaartuigen die uit een in een lidstaat gelegen haven komen of naar een in een lidstaat gelegen haven afvaren, niet aan grenscontroles onderworpen en mogen zij een haven binnengaan die niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt.

Naar gelang van de beoordeling van het risico van illegale immigratie, en met name wanneer de kusten van een derde land in de onmiddellijke nabijheid van het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen, worden controles van deze personen en/of een fysiek onderzoek van het vaartuig verricht.

3.2.6.   In afwijking van artikel 4 mag een pleziervaartuig dat uit een derde land komt, bij wijze van uitzondering een haven binnenlopen die niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt. In dat geval stellen de personen aan boord van dat vaartuig de havenautoriteiten daarvan in kennis, opdat hun de toestemming kan worden gegeven de bedoelde haven binnen te gaan. De havenautoriteiten melden de aankomst van het vaartuig aan de autoriteiten van de dichtstbijzijnde als grensdoorlaatpost aangemerkte haven. De gegevens betreffende de passagiers worden aan de havenautoriteiten meegedeeld door overlegging van de lijst van opvarenden. Deze lijst wordt uiterlijk bij aankomst ter beschikking gesteld van de grenswachters.

Wanneer een pleziervaartuig dat uit een derde land komt in geval van overmacht verplicht is aan te meren in een haven die niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt, melden de havenautoriteiten de aanwezigheid van het vaartuig aan de autoriteiten van de dichtstbijzijnde als grensdoorlaatpost aangemerkte haven.

3.2.7.   Bij die controle wordt een document overhandigd waarop alle technische gegevens en de namen van alle opvarenden zijn vermeld. Eén exemplaar van dit document wordt overhandigd aan de autoriteiten van de inreis- en uitreishavens. Zolang het schip in de territoriale wateren van één van de lidstaten blijft, wordt één exemplaar van dit document bij de scheepspapieren bewaard.

Kustvisserij

3.2.8.   In afwijking van de artikelen 4 en 7 hoeft de bemanning van vaartuigen die kustvisserij bedrijven en die dagelijks dan wel binnen 36 uur terugkeren naar de haven waar het vaartuig is ingeschreven of naar een andere haven op het grondgebied van de lidstaten, zonder dat een haven op het grondgebied van een derde land wordt aangedaan, niet systematisch te worden gecontroleerd. Naar gelang van de beoordeling van het risico van illegale immigratie, en met name wanneer de kusten van een derde land in de onmiddellijke nabijheid van het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen, worden regelmatig controles verricht. Naar gelang van het risico wordt tot personencontroles en/of een fysiek onderzoek van het vaartuig overgegaan.

3.2.9.   De bemanning van vaartuigen die kustvisserij bedrijven en die niet ingeschreven staan in een haven op het grondgebied van een lidstaat, wordt gecontroleerd volgens de voor zeelieden geldende voorschriften.

De gezagvoerder geeft de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval, kennis van iedere wijziging van de bemanningslijst en van de eventuele aanwezigheid van passagiers aan boord.

Veerverbindingen

3.2.10.   Personen aan boord van vaartuigen die veerverbindingen met havens in derde landen verzorgen, worden aan controle onderworpen. Hiervoor gelden de volgende voorschriften:

a)

indien mogelijk, voorzien de lidstaten in gescheiden doorgangen, overeenkomstig artikel 9;

b)

voetgangers worden apart gecontroleerd;

c)

passagiers van personenauto's worden bij het voertuig gecontroleerd;

d)

passagiers van reisbussen worden als voetgangers behandeld. Voor controles verlaten deze personen de reisbus;

e)

chauffeurs en begeleiders worden bij het voertuig gecontroleerd. In beginsel wordt deze controle apart van de controle van de overige passagiers verricht;

f)

om een vlotte afwikkeling van de controles te garanderen, wordt in een voldoende aantal controleposten voorzien;

g)

de door de passagiers gebruikte vervoermiddelen en, in voorkomend geval, de lading en andere vervoerde voorwerpen, worden steekproefsgewijs gecontroleerd, met name met het oog op het opsporen van illegale immigranten;

h)

bemanningsleden van veerschepen worden op dezelfde wijze behandeld als bemanningsleden van koopvaardijschepen.

4.   Binnenvaart

4.1.   Met „buitengrensoverschrijdende binnenvaart” wordt het gebruik bedoeld van alle soorten vaartuigen en drijvende installaties, voor beroepsdoeleinden of voor de pleziervaart, op stromen, rivieren, kanalen en meren.

4.2.   Bij voor beroepsdoeleinden gebruikte vaartuigen worden de gezagvoerder, de personen die aan boord werkzaam zijn en op de bemanningslijst voorkomen, en aan boord wonende leden van hun gezin, als leden van de bemanning beschouwd of daarmee gelijkgesteld.

4.3.   De relevante bepalingen van de punten 3.1 en 3.2. zijn mutatis mutandis van toepassing op de controle op de binnenvaart.


(1)  PB L 355 van 30.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 849/2004 (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 1).


BIJLAGE VII

Bijzondere regels voor bepaalde categorieën personen

1.   Staatshoofden

In afwijking van artikel 5 en de artikelen 7 tot en met 13 hoeven staatshoofden en hun gevolg wier aankomst en vertrek langs diplomatieke weg officieel aan de grenswachters is aangekondigd, niet aan grenscontrole te worden onderworpen.

2.   Piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen

2.1.   In afwijking van artikel 5 mogen houders van een „crew member licence” of een „crew member certificate” als bedoeld in bijlage 9 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944, op grond van die documenten tijdens de uitoefening van hun functie:

a)

aan en van boord gaan in de luchthaven waar de tussenlanding plaatsvindt of in de luchthaven van bestemming, als deze op het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen;

b)

zich op het grondgebied van de gemeente begeven waar deze luchthavens gevestigd zijn;

c)

zich met om het even welk vervoermiddel naar een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchthaven begeven om daar aan boord te gaan van een vliegtuig dat vanuit die luchthaven vertrekt.

In alle andere gevallen moet worden voldaan aan de voorschriften van artikel 5, lid 1.

2.2.   Voor de controle op de bemanningsleden van vliegtuigen gelden de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 13. Bemanningsleden van vliegtuigen worden zoveel mogelijk met voorrang gecontroleerd. Dit betekent dat deze controle hetzij plaatsvindt voordat de passagiers worden gecontroleerd, hetzij aan aparte controleposten wordt verricht. In afwijking van artikel 7 mogen de bemanningsleden die bij het dienstdoende grenscontrolepersoneel bekend zijn, steekproefsgewijs worden gecontroleerd.

3.   Zeelieden

3.1.   In afwijking van de artikelen 4 en 7, mogen de lidstaten zeelieden die in het bezit zijn van een identiteitsbewijs voor zeelieden, afgegeven overeenkomstig het Verdrag van Genève van 19 juni 2003 (nr. 185), het Verdrag van Londen van 9 april 1965 en de terzake strekkende nationale bepalingen, toestaan het grondgebied van de lidstaten binnen te komen door van boord te gaan om in de gemeente waar hun vaartuig heeft aangelegd of in een aangrenzende gemeente te vertoeven, zonder dat zij zich bij een grensdoorlaatpost hoeven te melden, op voorwaarde dat zij voorkomen op de bemanningslijst van het vaartuig waartoe zij behoren en dat die lijst eerder door de bevoegde autoriteiten is gecontroleerd.

Dit belet niet dat, naar gelang van de beoordeling van het veiligheidsrisico of het risico van illegale immigratie, zeelieden door de grenswachters aan een controle overeenkomstig artikel 7 worden onderworpen voordat zij het vaartuig verlaten.

Indien een zeeman een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de volksgezondheid vormt, kan hem het recht worden ontzegd het vaartuig te verlaten.

3.2.   Zeelieden die zich buiten de in de nabijheid van de haven gelegen gemeenten wensen te begeven, moeten voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten als bedoeld in artikel 5, lid 1.

4.   Houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties

4.1.   Gelet op de bijzondere voorrechten en immuniteiten die voor hen gelden, krijgen houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort dat is afgegeven door derde landen of hun regeringen die door de lidstaten zijn erkend, en houders van documenten afgegeven door internationale organisaties als bedoeld in punt 4.4 die in dienstverband reizen, bij de grenscontrole voorrang op andere reizigers, in voorkomend geval onverminderd de visumplicht die op hen rust.

In afwijking van artikel 5, lid 1, onder c), zijn de houders van genoemde documenten vrijgesteld van de verplichting om aan te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken.

4.2.   Wanneer iemand zich op voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen beroept, kan de grenswachter verlangen dat deze persoon, door overlegging van passende documenten — met name door de ontvangende staat afgegeven verklaringen of een diplomatiek paspoort — of op enige andere wijze aantoont dat hij of zij de betrokken voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen geniet. In geval van twijfel kan de grenswachter zich in spoedeisende gevallen rechtstreeks tot het ministerie van Buitenlandse Zaken richten.

4.3.   Geaccrediteerde leden van diplomatieke en consulaire diensten en hun gezinsleden krijgen toegang tot het grondgebied van de lidstaten na overlegging van de in artikel 19, lid 2, bedoelde kaart, vergezeld van een grensoverschrijdingsdocument. In afwijking van artikel 13 mogen de grenswachters voorts houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort de toegang tot het grondgebied van de lidstaten niet weigeren zonder vooraf de bevoegde nationale autoriteiten te hebben geraadpleegd. Dit geldt ook wanneer dergelijke betrokkene in het SIS is gesignaleerd.

4.4.   Onder de in punt 4.1 bedoelde door internationale organisaties afgegeven documenten wordt met name verstaan:

laissez-passer van de Verenigde Naties, afgegeven aan personeel van de Verenigde Naties en van de bijbehorende instellingen op grond van het op 21 november 1947 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te New York aangenomen Verdrag inzake de voorrechten en de immuniteiten van de gespecialiseerde instellingen;

laissez-passer van de Europese Gemeenschap (EG);

laissez-passer van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA);

legitimatiebewijs afgegeven door de secretaris-generaal van de Raad van Europa;

documenten afgegeven krachtens artikel III, lid 2, van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (militaire identiteitsbewijzen vergezeld van een briefing voor speciale opdracht, marsorder, individueel of collectief marsbevel), alsmede documenten afgegeven in het kader van het Partnerschap voor vrede.

5.   Grensarbeiders

5.1.   Voor de controle van grensarbeiders zijn de algemene bepalingen inzake grenstoezicht van toepassing, en met name de artikelen 7 en 13.

5.2.   In afwijking van artikel 7 worden grensarbeiders die bij de grenswachters goed bekend zijn omdat zij frequent via dezelfde grensdoorlaatpost de grens overschrijden en van wie de grenswachters, op grond van een eerdere controle, weten dat zij noch in het SIS, noch in een nationaal opsporingsregister gesignaleerd zijn, slechts aan steekproefsgewijze controles onderworpen teneinde na te gaan of zij in het bezit zijn van een geldig document waarmee zij de grens mogen overschrijden, en aan de voorwaarden voor binnenkomst voldoen. Deze personen worden nu en dan onverwachts en met onregelmatige tussenpozen aan een grondige controle onderworpen.

5.3.   De voorschriften van punt 5.2 kunnen worden uitgebreid tot andere categorieën personen die regelmatig de grens overschrijden.

6.   Minderjarigen

6.1.   De grenswachters besteden bijzondere aandacht aan al dan niet begeleide minderjarigen. Minderjarigen die een buitengrens overschrijden, worden bij in- en bij uitreis aan dezelfde controles op grond van deze verordening onderworpen als volwassenen.

6.2.   Wanneer het een begeleide minderjarige betreft, gaat de grenswachter na of de begeleidende volwassene het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent, in het bijzonder wanneer de minderjarige door slechts één volwassene wordt begeleid en er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat de minderjarige onwettig is onttrokken aan het toezicht van de persoon of personen die wettelijk het ouderlijke gezag over hem uitoefenen. In dat geval verricht de grenswachter verder onderzoek, teneinde eventuele onverenigbare of tegenstrijdige elementen in de verstrekte inlichtingen te ontdekken.

6.3.   Wanneer een minderjarige alleen reist, zorgt de grenswachter ervoor, door middel van een grondige controle van de reisdocumenten en de bewijsstukken, dat de minderjarige het grondgebied niet verlaat tegen de wil van de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen.


BIJLAGE VIII

Image