9.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 157/87


RICHTLIJN 2006/43/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 mei 2006

betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 44, lid 2, onder g),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (3), Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening (4), Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (5) en Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (6) schrijven momenteel voor dat de jaarrekening of de geconsolideerde jaarrekening moet worden gecontroleerd door een of meer personen die hiertoe bevoegd zijn.

(2)

De voorwaarden voor de toelating van voor de uitvoering van de wettelijke controle van jaarrekeningen verantwoordelijke personen zijn vastgelegd in Achtste Richtlijn 84/253/EEG van de Raad van 10 april 1984 inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden (7).

(3)

Omdat een geharmoniseerde aanpak van de problematiek van de wettelijke controle van jaarrekeningen in de Gemeenschap ontbrak, heeft de Commissie in haar mededeling van 1998 betreffende „de Wettelijke controle in de Europese Unie: verdere maatregelen” (8) voorgesteld een comité wettelijke controle van jaarrekeningen in het leven te roepen, dat in nauw overleg met het auditberoep en de lidstaten verdere maatregelen op dit terrein zou uitwerken.

(4)

Op basis van de werkzaamheden van dit comité heeft de Commissie op 15 november 2000 een aanbeveling inzake „waarborging van de kwaliteit van de wettelijke controle in de Europese Unie: minimumvereisten” (9) gepubliceerd en op 16 mei 2002 een andere aanbeveling over „de onafhankelijkheid van de met de wettelijke controle belaste accountant in de EU: basisbeginselen” (10).

(5)

Deze richtlijn beoogt een hoge mate van — maar geen volledige — harmonisatie van de voorschriften inzake de wettelijke controle van jaarrekeningen tot stand te brengen. Een lidstaat die de wettelijke controle van jaarrekeningen eist, kan strengere voorschriften hanteren, tenzij in deze richtlijn anders bepaald.

(6)

De vakbekwaamheid op het gebied van controle van jaarrekeningen die de wettelijke auditor op grond van deze richtlijn hebben verworven, wordt als gelijkwaardig beschouwd. De lidstaten mogen bijgevolg niet meer kunnen verlangen dat de meerderheid van de stemrechten in een auditkantoor in het bezit moet zijn van of dat de meerderheid van de leden van het leidinggevende of bestuursorgaan van een auditkantoor moet bestaan uit wettelijke auditors die aldaar zijn toegelaten.

(7)

Voor de uitvoering van wettelijke controles van jaarrekeningen is een adequate kennis vereist van vakgebieden zoals vennootschapsrecht, belastingrecht en socialezekerheidsrecht. Deze kennis dient te worden getoetst voordat een wettelijke auditor uit een andere lidstaat kan worden toegelaten.

(8)

Ter bescherming van derden dienen alle toegelaten wettelijke auditors en auditkantoren te worden ingeschreven in een register dat toegankelijk is voor het publiek en dat alle essentiële gegevens over wettelijke auditors en auditkantoren bevat.

(9)

Wettelijke auditors dienen de hoogste ethische normen in acht te nemen. Zij moeten derhalve aan een strenge beroepsethiek onderworpen zijn, die ten minste betrekking heeft op hun verantwoordelijkheid voor het openbaar belang, hun integriteit en objectiviteit, alsmede hun vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. De verantwoordelijkheid van de wettelijke auditors voor het openbaar belang houdt in dat een grotere kring van personen en instellingen vertrouwt op de kwaliteit van het werk van deze wettelijke auditors. Controles van de jaarrekeningen van goede kwaliteit dragen bij aan een behoorlijke werking van de markten door de integriteit en efficiëntie van de jaarrekeningen te vergroten. De Commissie kan bij wijze van minimumvoorschriften uitvoeringsmaatregelen inzake de beroepsethiek vaststellen. Daarbij zouden de beginselen in de Code of Ethics van de International Federation of Accountants (IFAC) in aanmerking genomen kunnen worden.

(10)

Het is van belang dat wettelijke auditors en auditkantoren de privacy van hun cliënten respecteren. Zij dienen derhalve onderworpen te zijn aan strikte regels op het gebied van vertrouwelijkheid en beroepsgeheim. Deze regels mogen evenwel geen belemmering vormen voor de correcte handhaving van deze richtlijn. Deze geheimhoudingsregels dienen eveneens van toepassing te zijn op wettelijke auditors en auditkantoren die niet langer betrokken zijn bij een specifieke controleopdracht.

(11)

Wettelijke auditors en auditkantoren dienen onafhankelijk te zijn wanneer zij wettelijke controles van jaarrekeningen uitvoeren. Zij kunnen de gecontroleerde entiteit informeren over kwesties die verband houden met de controle, maar moeten zich afzijdig houden van de interne besluitvormingsprocessen van de gecontroleerde entiteit. Indien zij in een situatie komen te verkeren waarin de bedreiging voor hun onafhankelijkheid, zelfs na het nemen van veiligheidsmaatregelen om die bedreiging in te perken, te groot is, dienen zij de controleopdracht neer te leggen of ervan af te zien. De conclusie dat er een relatie bestaat die de onafhankelijkheid van de auditor in het gedrang brengt, kan voor de relatie tussen de auditor en de gecontroleerde entiteit anders uitvallen dan voor die tussen het netwerk en de gecontroleerde entiteit. Wanneer een groepsauditor als bedoeld in artikel 2, punt 14, of een soortgelijke entiteit als bedoeld in artikel 45 van Richtlijn 86/635/EEG krachtens nationale voorschriften lid mag of moet zijn van een controle-entiteit zonder winstoogmerk, zou een objectieve, redelijke en goed ingelichte partij niet tot de conclusie komen dat de op lidmaatschap berustende relatie de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor in het gedrang brengt, op voorwaarde dat, wanneer een dergelijke entiteit een wettelijke controle van jaarrekeningen bij één van haar leden uitvoert, de beginselen van onafhankelijkheid van toepassing zijn op de auditors die de controle van een jaarrekening uitvoeren, alsmede op degenen die wellicht invloed kunnen uitoefenen op de wettelijke controle van jaarrekeningen. Bedreigingen voor de onafhankelijkheid van een wettelijke auditor of auditkantoor zijn bijvoorbeeld een direct of indirect financieel belang in de gecontroleerde entiteit en de verrichting van bijkomende niet-controlediensten. Ook kan de hoogte van het van één gecontroleerde entiteit ontvangen honorarium en/of de honorariumstructuur een bedreiging vormen voor de onafhankelijkheid van een wettelijke auditor of auditkantoor. Tot de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen om deze bedreiging af te zwakken of weg te nemen, behoren verboden, beperkingen, andere beleids- en proceduremaatregelen alsmede openbaarmaking. Wettelijke auditors en auditkantoren dienen de verrichting van bijkomende niet-controlediensten die hun onafhankelijkheid in het gedrang brengen, te weigeren. De Commissie kan bij wijze van minimumvoorschriften uitvoeringsmaatregelen inzake de onafhankelijkheid vaststellen. Daarbij kan de Commissie rekening houden met de beginselen in haar reeds aangehaalde Aanbeveling van 16 mei 2002 over „de onafhankelijkheid van de met de wettelijke controle belaste accountant in de EU: basisbeginselen”. Om de onafhankelijkheid van wettelijke auditors te kunnen bepalen, dient het begrip „netwerk” waarvan wettelijke auditors deel uitmaken, duidelijk te zijn. In dit verband dienen verscheidene omstandigheden in aanmerking te worden genomen, zoals gevallen waarin een structuur als netwerk kan worden gedefinieerd omdat deze op winst- of kostendeling gericht is. De criteria om aan te tonen dat er sprake is van een netwerk, dienen aan de hand van alle bekende feitelijke omstandigheden, zoals het bestaan van gezamenlijke vaste cliënten, te worden beoordeeld en afgewogen.

(12)

In geval van zelftoetsing of een eigen belang dient, waar dit dienstig is om de onafhankelijkheid van de wettelijke auditors of auditkantoren te waarborgen, de lidstaat en niet de wettelijke auditor of het auditkantoor te kunnen bepalen of de wettelijke auditor of het auditkantoor de controleopdracht van een cliënt dient neer te leggen of daarvan dient af te zien. Dit mag evenwel niet leiden tot een situatie waarin de lidstaten een algemene verplichting hebben te voorkomen dat de wettelijke auditors of auditkantoren niet-controlediensten voor hun cliënten verrichten. Om te bepalen of het in geval van een eigen belang of zelftoetsing beter is dat een wettelijke auditor of een auditkantoor geen wettelijke controles uitvoert om zijn onafhankelijkheid te waarborgen, dient o.a. in aanmerking te worden genomen of de gecontroleerde organisatie van openbaar belang al dan niet effecten heeft uitgegeven die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (11).

(13)

Het is van belang dat alle bij het Gemeenschapsrecht voorgeschreven wettelijke controles van de jaarrekeningen steeds van goede kwaliteit zijn. Deze controles dienen derhalve te worden uitgevoerd met inachtneming van internationale controlestandaarden. Deze internationale controlestandaarden dienen te worden genomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (12). Een technisch comité of een groep inzake wettelijke controles van jaarrekeningen zal de Commissie bijstaan bij de beoordeling van de technische degelijkheid van alle internationale controlestandaarden en dient hierbij ook het stelsel van publieke toezichthoudende instanties van de lidstaten te betrekken. Om een maximale harmonisatie te bereiken, mag het de lidstaten alleen worden toegestaan aanvullende nationale procedures of voorschriften voor de wettelijke controle van jaarrekeningen verplicht te stellen indien deze voortvloeien uit specifieke nationale wettelijke vereisten die met het voorwerp van de wettelijke controle van jaarrekeningen of de geconsolideerde jaarrekeningen verband houden, d.w.z. dat deze voorschriften niet zijn vervat in de goedgekeurde internationale controlestandaarden. De lidstaten kunnen deze aanvullende procedures voor de wettelijke controle van jaarrekeningen handhaven, totdat de procedures of voorschriften zijn vervat in later goedgekeurde internationale controlestandaarden. Mochten de goedgekeurde ISA's evenwel controlewerkzaamheden bevatten waarvan de uitvoering tot een specifiek juridisch conflict met het nationaal recht zou leiden als gevolg van specifieke nationale voorschriften inzake het voorwerp van de controle van jaarrekeningen, kunnen de lidstaten het conflicterende gedeelte van de internationale controlestandaarden uitsluiten zolang dit conflict bestaat, mits de in artikel 26, lid 3, genoemde maatregelen worden genomen. Elke toevoeging of uitsluiting door de lidstaten dient bij te dragen tot een grote mate van geloofwaardigheid van de jaarrekeningen van ondernemingen en dient bevorderlijk te zijn voor het openbaar belang. Dit houdt in dat de lidstaten bijvoorbeeld een bijkomend verslag van de wettelijke auditors gericht aan het toezichthoudende orgaan kunnen eisen of andere verslaggevings- of controle-eisen kunnen stellen op basis van de nationale regelgeving inzake deugdelijk bestuur.

(14)

Opdat een internationale controlestandaard door de Commissie wordt goedgekeurd voor toepassing in de Gemeenschap, moet deze internationaal algemeen aanvaard zijn en tevens volgens een open en transparante procedure en met volledige medewerking van alle belanghebbenden zijn opgesteld, zodat hij de geloofwaardigheid van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen vergroot en bevorderlijk is voor het Europees openbaar belang. De noodzaak van goedkeuring van een International Auditing Practice Statement als onderdeel van een standaard dient overeenkomstig Besluit 1999/468/EG per geval te worden beoordeeld. De Commissie dient er zorg voor te dragen dat voorafgaand aan het goedkeuringsproces wordt onderzocht of aan deze eisen is voldaan, en aan het door deze richtlijn ingestelde comité verslag uit te brengen over het resultaat van dit onderzoek.

(15)

In geval van geconsolideerde jaarrekeningen is het van belang dat de verantwoordelijkheden van de wettelijke auditors die onderdelen van de groep controleren, duidelijk zijn afgebakend. Daartoe dient de groepsauditor de volledige verantwoordelijkheid te dragen voor de controleverklaring.

(16)

Om vennootschappen die dezelfde standaarden voor jaarrekeningen toepassen beter met elkaar te kunnen vergelijken en om het publieke vertrouwen in de controlefunctie te versterken, kan de Commissie een gemeenschappelijke controleverklaring invoeren voor de wettelijke controle van jaarrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen die op basis van goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen zijn opgesteld, tenzij op communautair niveau een passende standaard voor deze verklaring is goedgekeurd.

(17)

Regelmatige inspecties vormen een goed instrument om tot wettelijke controles van de jaarrekeningen te komen die constant van degelijke kwaliteit zijn. Wettelijke auditors en auditkantoren dienen daarom onderworpen te zijn aan een kwaliteitsborgingsstelsel dat op zodanige wijze is opgezet dat het los staat van de wettelijke auditors en auditkantoren die in het kader ervan worden beoordeeld. Met het oog op de toepassing van artikel 29 inzake kwaliteitsborgingsstelsels kunnen de lidstaten beslissen dat wanneer afzonderlijke wettelijke auditors een gezamenlijk kwaliteitsborgingsbeleid hebben, alleen de vereisten ten aanzien van auditkantoren in aanmerking hoeven te worden genomen. De lidstaten kunnen het kwaliteitsborgingsstelsel zodanig opzetten dat elke afzonderlijke wettelijke auditor ten minste om de zes jaar aan een kwaliteitsbeoordeling wordt onderworpen. In dit verband dient de financiering van het kwaliteitsborgingsstelsel gevrijwaard te zijn van oneigenlijke beïnvloeding. De Commissie dient de bevoegdheid te hebben om uitvoeringsmaatregelen goed te keuren op punten die van belang zijn voor de organisatie van kwaliteitsborgingsstelsels en met betrekking tot de financiering daarvan, wanneer het publieke vertrouwen in het kwaliteitsborgingsstelsel ernstig is geschaad. De stelsels van publiek toezicht van de lidstaten dienen aangemoedigd te worden om tot een gecoördineerde benadering van de uitvoering van kwaliteitsbeoordelingen te komen, teneinde onnodige lasten voor de betrokken partijen te voorkomen.

(18)

Onderzoeken en passende sancties dragen bij tot de preventie en bestraffing van inadequaat uitgevoerde wettelijke controles van de jaarrekeningen.

(19)

De wettelijke auditors en auditkantoren dienen hun werk met de vereiste zorg uit te voeren en dienen derhalve aansprakelijk gesteld te kunnen worden voor financiële schade die een gevolg is van het ontbreken van de vereiste zorg. De mogelijkheid om een beroeps-WA-verzekering af te sluiten kan afhankelijk worden gesteld van de vraag of voor wettelijke auditors en auditkantoren een onbeperkte financiële aansprakelijkheid geldt. De Commissie zal deze kwestie onderzoeken, rekening houdend met het feit dat de aansprakelijkheidsregelingen van de lidstaten aanzienlijke verschillen kunnen vertonen.

(20)

De lidstaten dienen een doeltreffend stelsel op te zetten voor de uitoefening van publiek toezicht op wettelijke auditors en auditkantoren. Dit stelsel dient gebaseerd te zijn op het beginsel dat het toezicht wordt uitgeoefend door de lidstaat van herkomst. De op het publiek toezicht van toepassing zijnde wettelijke regelingen dienen een doeltreffende samenwerking op Gemeenschapsniveau van de toezichtsactiviteiten van de lidstaten mogelijk te maken. Het stelsel van publiek toezicht dient te worden beheerd door personen die zelf geen beroepsbeoefenaars zijn, maar voldoende bekend zijn met de vakgebieden die van belang zijn voor de wettelijke controle van jaarrekeningen. De niet-beroepsbeoefenaars kunnen specialisten zijn die nooit verbonden zijn geweest met het auditberoep, dan wel voormalige wettelijke auditors. De lidstaten kunnen echter toestaan dat een minderheid van wettelijke auditors wordt betrokken bij het beheer van het stelsel van publiek toezicht. De nationale bevoegde autoriteiten dienen onderling samen te werken wanneer dat nodig is voor de vervulling van hun taken op het gebied van het toezicht op de wettelijke auditors en auditkantoren die door hen zijn toegelaten. Een dergelijke samenwerking kan er in aanzienlijke mate toe bijdragen dat de wettelijke controle van jaarrekeningen in de Gemeenschap steeds van hoge kwaliteit is. Aangezien op Europees niveau moet worden gezorgd voor efficiënte samenwerking en coördinatie tussen de door de lidstaten aangewezen bevoegde autoriteiten, mag de aanwijzing van één voor de samenwerking verantwoordelijke instelling niet beletten dat elke autoriteit rechtstreeks samenwerkt met de overige bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

(21)

Om naleving van artikel 32, lid 3 (Beginselen van het publiek toezicht) te waarborgen, wordt een persoon die geen beroepsbeoefenaar is, geacht voldoende bekend te zijn met de vakgebieden die voor de wettelijke controle van jaarrekeningen van belang zijn, als hij op grond van vroegere beroepsuitoefening bekwaam is of als hij kennis bezit op ten minste een van de in artikel 8 genoemde vakgebieden.

(22)

De wettelijke auditor of het auditkantoor dient te worden benoemd door de algemene aandeelhouders- of ledenvergadering van de gecontroleerde entiteit. Om de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor te beschermen, is het van belang dat deze alleen kan worden ontslagen wanneer daar gegronde redenen toe zijn, die aan de voor het publiek toezicht verantwoordelijke autoriteit of autoriteiten dienen te worden meegedeeld.

(23)

Aangezien organisaties van openbaar belang sterker in de kijker lopen en economisch belangrijker zijn, dienen er aan de wettelijke controle van hun jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening strengere eisen te worden gesteld.

(24)

Auditcomités en doeltreffende internebeheersingssystemen dragen ertoe bij dat de financiële, operationele en nalevingsrisico's tot een minimum worden gereduceerd en verhogen tevens de kwaliteit van de financiële verslaggeving. De lidstaten kunnen rekening houden met de Aanbeveling van de Commissie van 15 februari 2005 betreffende de taak van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen en betreffende de comités van de raad van bestuur of van de raad van commissarissen (13), waarin de instelling en het functioneren van auditcomités worden uiteengezet. De lidstaten kunnen bepalen dat de aan het auditcomité of een orgaan met soortgelijke bevoegdheden toegewezen taken worden uitgevoerd door het leidinggevende of het toezichthoudende orgaan als geheel. Wettelijke auditors en auditkantoren zijn op geen enkele wijze onderworpen aan het auditcomité, wat de in artikel 41 bedoelde taken daarvan betreft.

(25)

De lidstaten kunnen besluiten organisaties van openbaar belang die instellingen voor collectieve belegging zijn waarvan de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, vrij te stellen van de verplichting tot het hebben van een auditcomité. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet altijd passend is van een auditcomité gebruik te maken wanneer de functie van een instelling voor collectieve belegging uitsluitend bestaat in het bijeenbrengen van de activa. De financiële verslaggeving en aanverwante risico's zijn niet vergelijkbaar met die van andere organisaties van openbaar belang. Bovendien opereren instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en hun beheermaatschappijen binnen een strikt omschreven regelgevingskader en zijn onderworpen aan specifieke bestuursmechanismen, zoals controles door hun bewaarders. Ten aanzien van instellingen voor collectieve belegging die niet zijn geharmoniseerd uit hoofde van Richtlijn 85/611/EEG (14), maar onderworpen zijn aan veiligheidsmaatregelen die gelijkwaardig zijn aan die waarin laatstgenoemde richtlijn voorziet, dienen de lidstaten in dit bijzondere geval de mogelijkheid te hebben om te bepalen dat zij op dezelfde wijze worden behandeld als geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging in de Gemeenschap.

(26)

Ter versterking van de onafhankelijkheid van de wettelijke auditors van organisaties van openbaar belang dient/dienen de voornaamste vennoot/vennoten die deze organisaties controleert/controleren, te rouleren. Daartoe dienen de lidstaten te bepalen dat de voornaamste vennoot/vennoten bij een gecontroleerde organisatie wordt/worden vervangen, terwijl wordt toegestaan dat het auditkantoor waaraan de voornaamste vennoot/vennoten verbonden is/zijn, de wettelijke auditor van die instelling blijft. Bij wijze van alternatief mag een lidstaat die dit passend acht om de gestelde doelen te verwezenlijken, onverminderd artikel 42, lid 2, een wisseling van auditkantoor verlangen.

(27)

Als gevolg van de verwevenheid van de kapitaalmarkten is het tevens noodzakelijk dat auditors van derde landen degelijk werk afleveren wanneer dit van belang is voor de Europese kapitaalmarkt. De betrokken auditors dienen bijgevolg in een register te worden ingeschreven, zodat zij onderworpen zijn aan kwaliteitsbeoordelingen en aan de onderzoeks- en sanctieregeling. Vrijstellingen op basis van wederkerigheid dienen mogelijk te zijn na een door de Commissie in samenwerking met de lidstaten verrichte gelijkwaardigheidstoetsing. Een instelling die effecten heeft uitgegeven die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG, dient evenwel altijd te worden gecontroleerd door een auditor die hetzij is ingeschreven in een lidstaat, hetzij onder toezicht staat van de bevoegde autoriteiten van het derde land waaruit hij komt, indien de Commissie of een lidstaat heeft erkend dat dat derde land voldoet aan vereisten die gelijkwaardig zijn aan de in de Gemeenschap gehanteerde vereisten inzake toezichtbeginselen, kwaliteitsborgingsstelsels en onderzoeks- en sanctieregelingen, en indien de erkenning op wederkerigheid berust. Indien een lidstaat een kwaliteitsborgingsstelsel van een derde land als gelijkwaardig aanmerkt, betekent dit niet dat andere lidstaten verplicht zijn tot het aanvaarden van deze nationale gelijkwaardigheidsbeoordeling, en maakt dit het besluit van de Commissie ook niet overbodig.

(28)

Gezien de complexiteit van controles van de jaarrekeningen bij internationale groepen is een goede samenwerking vereist tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en die van derde landen. De lidstaten dienen er dan ook op toe te zien dat controle- en andere documenten via de nationale bevoegde autoriteiten toegankelijk zijn voor bevoegde autoriteiten van derde landen. Teneinde de rechten van de betrokken partijen te beschermen en deze controle- en andere documenten tegelijkertijd gemakkelijk toegankelijk te maken, is het aangewezen dat het de lidstaten wordt toegestaan de bevoegde autoriteiten van derde landen directe toegang tot deze documenten te verlenen, mits de betrokken nationale bevoegde autoriteit daarmee instemt. Een van de relevante criteria voor het verlenen van toegang is of de bevoegde autoriteiten van derde landen voldoen aan de door de Commissie adequaat bevonden vereisten. In afwachting van een besluit van de Commissie kunnen de lidstaten de adequaatheid van de vereisten beoordelen, hetgeen het besluit van de Commissie onverlet laat.

(29)

Het verstrekken van inlichtingen als bedoeld in de artikelen 36 en 47 dient te geschieden overeenkomstig de voorschriften voor de overdracht van persoonsgegevens aan derde landen, die zijn opgenomen in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (15).

(30)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden genomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG en rekening houdend met de verklaring over de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake financiële diensten die de Commissie op 5 februari 2002 in het Europees Parlement heeft afgelegd.

(31)

Het Europees Parlement dient over een termijn van drie maanden te beschikken, te rekenen vanaf de eerste indiening van ontwerp-amendementen en -uitvoeringsmaatregelen, om deze te bestuderen en advies uit te brengen. In urgente en naar behoren gemotiveerde gevallen moet deze termijn echter ingekort kunnen worden. Indien binnen die termijn door het Europees Parlement een resolutie wordt aangenomen, moet de Commissie de ontwerp-amendementen of -maatregelen opnieuw onderzoeken.

(32)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de toepassing van één enkele set van internationale controlestandaarden, de actualisering van de scholingseisen, de definitie van de beroepsethiek en de technische tenuitvoerlegging van de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling en tussen deze autoriteiten en de autoriteiten van derde landen, met het oog op de verdere verbetering en harmonisatie van de kwaliteit van de wettelijke controle van jaarrekeningen in de Gemeenschap en de bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten onderling en met derde landen met de bedoeling het vertrouwen in de wettelijke controle van jaarrekeningen te versterken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van de richtlijn, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(33)

Teneinde de relatie tussen de wettelijke auditor of het auditkantoor en de gecontroleerde entiteit transparanter te maken, dienen de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG zodanig te worden gewijzigd dat zij voorschrijven dat het honorarium voor de wettelijke controle van jaarrekeningen en het honorarium voor niet-controlediensten in de toelichting bij de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening moeten worden vermeld.

(34)

Richtlijn 84/253/EEG dient te worden ingetrokken omdat deze richtlijn niet alle regels — zoals extern toezicht, tuchtregelingen en kwaliteitsborgingsstelsels — bevat die voor een passende controle-infrastructuur moeten zorgen en omdat zij geen specifieke regels vaststelt voor de samenwerking op toezichtgebied tussen de lidstaten onderling en met derde landen. Met het oog op de rechtszekerheid is het niettemin noodzakelijk dat duidelijk wordt gesteld dat wettelijke auditors en auditkantoren die overeenkomstig Richtlijn 84/253/EEG zijn toegelaten, worden beschouwd als zijnde toegelaten overeenkomstig deze richtlijn,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

VOORWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Voorwerp

Deze richtlijn stelt regels vast voor de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen.

Artikel 2

Definities

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„wettelijke controle van jaarrekeningen”: een controle van een jaarrekening of een geconsolideerde jaarrekening, voorzover deze wordt voorgeschreven door het Gemeenschapsrecht;

2.

„wettelijke auditor”: een natuurlijke persoon die door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat in overeenstemming met deze richtlijn is toegelaten tot het uitvoeren van wettelijke controles van jaarrekeningen;

3.

„auditkantoor”: een rechtspersoon of een andere entiteit met om het even welke rechtsvorm die door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat in overeenstemming met deze richtlijn is toegelaten tot het uitvoeren van wettelijke controles van jaarrekeningen;

4.

„auditorganisatie van een derde land”: een entiteit, met om het even welke rechtsvorm, die de controle uitvoert van de jaarrekening of de geconsolideerde jaarrekening van een onderneming met statutaire zetel in een derde land;

5.

„auditor van een derde land”: een natuurlijke persoon die de controle uitvoert van de jaarrekening of geconsolideerde jaarrekeningen van een onderneming met statutaire zetel in een derde land;

6.

„groepsauditor”: de wettelijke auditor die, dan wel het (de) auditkanto(o)r(en) dat (die) de wettelijke controle van geconsolideerde jaarrekeningen uitvoert (uitvoeren);

7.

„netwerk”: de grotere structuur:

die op samenwerking is gericht en waartoe een wettelijke auditor of een auditkantoor behoort, en

die duidelijk is gericht op winst- of kostendeling, of het delen van gemeenschappelijke eigendom, zeggenschap of bestuur, een gemeenschappelijk beleid en procedures inzake kwaliteitsbeheersing, een gemeenschappelijke bedrijfsstrategie, het gebruik van een gemeenschappelijke merknaam of een aanzienlijk deel van de bedrijfsmiddelen;

8.

„verbonden entiteit van een auditkantoor”: een entiteit met om het even welke rechtsvorm die met een auditkantoor verbonden is door middel van gemeenschappelijke eigendom, zeggenschap of bestuur;

9.

„controleverklaring”: het in artikel 51 bis van Richtlijn 78/660/EEG en artikel 37 van Richtlijn 83/349/EEG bedoelde verslag dat is uitgebracht door de wettelijke auditor of het auditkantoor;

10.

„bevoegde autoriteiten”: bij wet aangewezen instanties of organisaties die belast zijn met de regelgeving betreffende en/of het toezicht op wettelijke auditors en auditkantoren of specifieke aspecten daarvan; de verwijzing naar de „bevoegde autoriteit” in een artikel is een verwijzing naar de autoriteit(en) of instantie(s) die verantwoordelijk is (zijn) voor de in dat artikel genoemde taken;

11.

„internationale controlestandaarden”: de International Standards on Auditing (ISA) en de daarmee verband houdende Statements en standaarden, voorzover deze voor de wettelijke controle van jaarrekeningen van belang zijn;

12.

„internationale standaarden voor jaarrekeningen”: de International Accounting Standards (IAS), de International Financial Reporting Standards (IFRS) en de daarmee verband houdende interpretaties (SIC/IFRIC interpretations), wijzigingen van deze standaarden en interpretaties, toekomstige standaarden en daarmee verband houdende interpretaties die worden vastgesteld of goedgekeurd door de International Accounting Standards Board (IASB);

13.

„organisaties van openbaar belang”: onder het recht van een lidstaat vallende entiteiten waarvan de effecten in een lidstaat worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG, kredietinstellingen als omschreven in artikel 1, punt 1, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (16) en verzekeringsondernemingen in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 91/674/EEG. De lidstaten kunnen ook andere entiteiten aanmerken als organisaties van openbaar belang, bijvoorbeeld entiteiten die van groot algemeen belang zijn als gevolg van de aard van hun bedrijfsactiviteiten, hun omvang of hun personeelsbestand;

14.

„coöperatie”: een Europese coöperatieve vennootschap zoals omschreven in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (ECV) (17), of een andere coöperatie waarvoor het Gemeenschapsrecht een wettelijke controle van jaarrekeningen voorschrijft, zoals kredietinstellingen als omschreven in artikel 1, punt 1, van Richtlijn 2000/12/EG, en verzekeringsondernemingen in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 91/674/EEG;

15.

„persoon die geen beroepsbeoefenaar is”: een natuurlijke persoon die gedurende ten minste drie jaar voorafgaande aan zijn of haar betrokkenheid bij het beheer van het stelsel van publiek toezicht geen wettelijke controles van jaarrekeningen heeft verricht, geen stemrecht in een auditkantoor heeft bezeten, geen lid is geweest van het leidinggevende of bestuursorgaan van een auditkantoor en niet in dienst is geweest van of verbonden is geweest aan een auditkantoor;

16.

„voornaamste vennoot/vennoten”:

a)

de wettelijke auditor(s) die door een auditkantoor voor een bepaalde controleopdracht is/zijn aangewezen als hoofdverantwoordelijke(n) voor de uitvoering van de wettelijke controle van jaarrekeningen namens het auditkantoor; of

b)

in het geval van een groepscontrole, ten minste de wettelijke auditor(s) die door een auditkantoor is/zijn aangewezen als hoofdverantwoordelijke(n) voor de uitvoering van de wettelijke controle van jaarrekeningen op groepsniveau en de wettelijke auditor(s) die is/zijn aangewezen als hoofdverantwoordelijke(n) voor de uitvoering van de wettelijke controle van jaarrekeningen bij dochterondernemingen; of

c)

de wettelijke auditor(s) die de controleverklaring ondertekent/ondertekenen.

HOOFDSTUK II

TOELATING, PERMANENTE SCHOLING EN WEDERZIJDSE ERKENNING

Artikel 3

Toelating van wettelijke auditors en auditkantoren

1.   Een wettelijke controle van jaarrekeningen mag alleen worden uitgevoerd door wettelijke auditors en auditkantoren die zijn toegelaten door de lidstaat die deze controles eist.

2.   Elke lidstaat wijst bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de toelating van wettelijke auditors en auditkantoren.

De bevoegde autoriteiten mogen beroepsorganisaties zijn, mits deze onder een stelsel van publiek toezicht vallen, zoals bepaald in hoofdstuk VIII.

3.   Onverminderd artikel 11 mogen alleen natuurlijke personen die ten minste aan de in de artikelen 4 en 6 tot en met 10 gestelde voorwaarden voldoen, door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden toegelaten als wettelijke auditors.

4.   Alleen entiteiten die aan de onder a) tot en met d) gestelde voorwaarden voldoen, mogen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden toegelaten als auditkantoren:

a)

de natuurlijke personen die wettelijke controles van jaarrekeningen namens een kantoor uitvoeren, die ten minste voldoen aan de in de artikelen 4 en 6 tot en met 12 gestelde voorwaarden en toegelaten zijn in die lidstaat als wettelijke auditors;

b)

een meerderheid van de stemrechten van de entiteit is in het bezit van auditkantoren die in een lidstaat zijn toegelaten, of van natuurlijke personen die ten minste voldoen aan de in de artikelen 4 en 6 tot en met 12 gestelde voorwaarden. De lidstaten kunnen bepalen dat dergelijke natuurlijke personen ook in een andere lidstaat moeten zijn toegelaten. Voor de wettelijke controle van de jaarrekeningen van coöperaties en soortgelijke instellingen, zoals bedoeld in artikel 45 van Richtlijn 86/635/EEG, kunnen de lidstaten andere specifieke bepalingen inzake de stemrechten vaststellen;

c)

een meerderheid — van ten hoogste 75 % — van de leden van het leidinggevende of bestuursorgaan van de entiteit bestaat uit auditkantoren die in een lidstaat zijn toegelaten, of uit natuurlijke personen die ten minste voldoen aan de in de artikelen 4 en 6 tot en met 12 gestelde voorwaarden. De lidstaten kunnen bepalen dat dergelijke natuurlijke personen ook in een andere lidstaat moeten zijn toegelaten. Wanneer dit orgaan uit slechts twee leden bestaat, moet één van deze leden ten minste aan de in dit lid gestelde voorwaarden voldoen;

d)

het kantoor voldoet aan de in artikel 4 gestelde voorwaarde.

De lidstaten mogen alleen bijkomende voorwaarden stellen in verband met het bepaalde onder c), die in verhouding staan tot het nagestreefde doel en niet verder gaan dan hetgeen strikt noodzakelijk is.

Artikel 4

Betrouwbaarheid

De bevoegde autoriteiten van een lidstaat mogen slechts toelating verlenen aan betrouwbare natuurlijke personen of kantoren.

Artikel 5

Intrekking van de toelating

1.   De toelating van een wettelijke auditor of een auditkantoor wordt ingetrokken indien de betrouwbaarheid van deze persoon of dat kantoor ernstig in het gedrang is gekomen. De lidstaten kunnen evenwel een redelijke termijn toestaan om aan de betrouwbaarheidsvereisten te voldoen.

2.   De toelating van een auditkantoor wordt ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan één van de in artikel 3, lid 4, onder b) en c), gestelde voorwaarden. De lidstaten kunnen evenwel een redelijke termijn toestaan om aan deze voorwaarden te voldoen.

3.   Wanneer de toelating van een wettelijke auditor of een auditkantoor om welke reden dan ook wordt ingetrokken, deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de toelating wordt ingetrokken, dit met opgave van de redenen voor de intrekking mee aan de relevante bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de wettelijke auditor of het auditkantoor eveneens is toegelaten en waarvan de gegevens overeenkomstig artikel 16, lid 1, onder c), zijn opgenomen in het register van de intrekkende lidstaat.

Artikel 6

Scholing

Onverminderd artikel 11 kunnen natuurlijke personen slechts worden toegelaten tot het uitvoeren van wettelijke controles van de jaarrekeningen wanneer zij, na het niveau te hebben bereikt om tot een universiteit te worden toegelaten of een gelijkwaardig niveau, een theoretische opleiding en een praktijkopleiding hebben gevolgd en met goed gevolg een door de betrokken lidstaat georganiseerd of erkend vakbekwaamheidsexamen hebben afgelegd waarvan het niveau overeenkomt met een afgesloten universitaire opleiding of een gelijkwaardig niveau.

Artikel 7

Vakbekwaamheidsexamen

Het in artikel 6 bedoelde vakbekwaamheidsexamen biedt de garantie dat de noodzakelijke theoretische kennis van de vakgebieden die voor de wettelijke controle van jaarrekeningen van belang zijn, aanwezig is en bij de uitvoering van deze controle in de praktijk kan worden gebracht. Dit examen moet ten minste één schriftelijk gedeelte omvatten.

Artikel 8

Toetsing van de theoretische kennis

1.   De toetsing van de theoretische kennis die deel uitmaakt van het examen, heeft met name betrekking op de volgende vakgebieden:

a)

algemene theorie en beginselen van de boekhouding;

b)

wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen;

c)

internationale standaarden voor jaarrekeningen;

d)

financiële analyse;

e)

analytische- en beleidsboekhouding;

f)

risicomanagement en interne beheersing;

g)

controleleer en beroepsvaardigheden;

h)

wettelijke voorschriften en gedrags- en beroepsnormen betreffende de wettelijke controle van jaarrekeningen en de daarmee belaste wettelijke auditors;

i)

internationale controlestandaarden;

j)

beroepsethiek en onafhankelijkheid.

2.   De toetsing heeft ook ten minste betrekking op de volgende vakgebieden, voorzover deze voor de wettelijke controle van jaarrekeningen van belang zijn:

a)

vennootschapsrecht en corporate governance;

b)

faillissementsrecht en soortgelijke procedures;

c)

belastingrecht;

d)

burgerlijk en handelsrecht;

e)

socialezekerheidsrecht en arbeidsrecht;

f)

informatietechnologie en informaticasystemen;

g)

algemene, financiële en bedrijfseconomie;

h)

wiskunde en statistiek;

i)

grondbeginselen van financieel bedrijfsbeheer.

3.   De lijst van vakgebieden waarop de in lid 1 bedoelde toetsing van de theoretische kennis betrekking heeft, kan door de Commissie worden aangepast volgens de procedure van artikel 48, lid 2. De Commissie houdt bij de vaststelling van uitvoeringsmaatregelen rekening met de ontwikkelingen inzake controleleer en binnen het auditberoep.

Artikel 9

Vrijstellingen

1.   In afwijking van de artikelen 7 en 8 mogen de lidstaten bepalen dat personen die met goed gevolg een universitair of gelijkwaardig examen hebben afgelegd dan wel in het bezit zijn van een universitair of gelijkwaardig diploma voor een of meer van de in artikel 8 genoemde vakgebieden, worden vrijgesteld van de toetsing van de theoretische kennis van de vakgebieden waarop dat examen of diploma betrekking heeft.

2.   In afwijking van artikel 7 mogen de lidstaten bepalen dat houders van een universitair of gelijkwaardig diploma voor een of meer van de in artikel 8 genoemde vakgebieden, met betrekking tot die vakgebieden worden vrijgesteld van toetsing van het vermogen om de theoretische kennis in de praktijk toe te passen, indien daarvoor een praktijkopleiding is gevolgd, afgesloten met een door de staat erkend examen of diploma.

Artikel 10

Praktijkopleiding

1.   Ter verkrijging van het op het examen te toetsen vermogen om de theoretische kennis in de praktijk toe te passen, wordt een ten minste drie jaar durende praktijkopleiding gevolgd die in het bijzonder de wettelijke controle van jaarrekeningen, geconsolideerde jaarrekeningen of soortgelijke financiële overzichten omvat. Deze praktijkopleiding wordt voor ten minste twee derden gevolgd bij een wettelijke auditor of een auditkantoor van een lidstaat.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de gehele opleiding wordt gevolgd bij personen die voldoende waarborgen bieden dat zij in staat zijn de praktijkopleiding te verzorgen.

Artikel 11

Bekwaamheid als gevolg van langdurige praktijkervaring

Een lidstaat mag personen die niet aan de in artikel 6 gestelde eisen voldoen, als wettelijke auditors toelaten, mits deze personen aantonen dat zij:

a)

gedurende vijftien jaar beroepswerkzaamheden hebben verricht waardoor zij voldoende ervaring op financieel, juridisch en boekhoudkundig gebied verkregen kunnen hebben en met goed gevolg het in artikel 7 bedoelde vakbekwaamheidsexamen hebben afgelegd, ofwel

b)

gedurende zeven jaar op dat gebied beroepswerkzaamheden hebben verricht en bovendien de in artikel 10 bedoelde praktijkopleiding hebben gevolgd en met goed gevolg het in artikel 7 bedoelde vakbekwaamheidsexamen hebben afgelegd.

Artikel 12

Combinatie van praktijkopleiding en theoretische opleiding

1.   De lidstaten mogen bepalen dat de tijdvakken waarin een theoretische opleiding op de in artikel 8 bedoelde vakgebieden werd gevolgd, meetellen bij het in artikel 11 genoemde aantal jaren beroepswerkzaamheden, mits die opleiding is afgesloten met een met goed gevolg afgelegd examen dat door de staat is erkend. Deze opleiding mag niet korter zijn dan één jaar en mag niet voor meer dan vier jaar op het aantal jaren beroepswerkzaamheden in mindering worden gebracht.

2.   De duur van de beroepswerkzaamheden en de praktijkopleiding samen mag niet korter zijn dan de duur van de bij artikel 10 voorgeschreven theoretische opleiding en praktijkopleiding samen.

Artikel 13

Permanente scholing

De lidstaten zien erop toe dat er voor wettelijke auditors passende permanente scholingsprogramma's gelden om de theoretische kennis, de beroepsvaardigheden en de beroepsethiek op een voldoende peil te houden, en dat tegen wettelijke auditors die de permanente scholingseisen niet naleven, passende sancties als bedoeld in artikel 30 worden getroffen.

Artikel 14

Toelating van wettelijke auditors uit andere lidstaten

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen procedures in voor de toelating van wettelijke auditors die reeds in andere lidstaten zijn toegelaten. Deze procedures gaan niet verder dan te eisen dat conform artikel 4 van Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (18) met goed gevolg een proeve van bekwaamheid wordt afgelegd. Deze proeve van bekwaamheid, die wordt afgenomen in een taal die overeenkomstig de in de betrokken lidstaat van toepassing zijnde taalvoorschriften is toegestaan, mag alleen ten doel hebben te beoordelen of de wettelijke auditor een adequate kennis bezit van de wet- en regelgeving van de betrokken lidstaat, voorzover deze voor de wettelijke controles van jaarrekeningen relevant is.

HOOFDSTUK III

REGISTRATIE

Artikel 15

Openbaar register

1.   Elke lidstaat ziet erop toe dat wettelijke auditors en auditkantoren die zijn toegelaten, conform de artikelen 16 en 17 in een openbaar register zijn ingeschreven. In uitzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten afzien van toepassing van het bepaalde in dit artikel en artikel 16 inzake openbaarmaking, maar slechts voorzover dit noodzakelijk is om een onmiddellijke en aanzienlijke bedreiging voor de persoonlijke veiligheid van een persoon in te perken.

2.   De lidstaten zien erop toe dat elke wettelijke auditor en elk auditkantoor aan de hand van een individueel nummer in het openbaar register is geïdentificeerd. De registratiegegevens worden in elektronische vorm in het register opgeslagen, en zijn langs elektronische weg toegankelijk voor het publiek.

3.   Het openbaar register bevat ook naam en adres van de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de toelating als bedoeld in artikel 3, met de kwaliteitsborging als bedoeld in artikel 29, met de onderzoeken en sancties tegen wettelijke auditors en auditkantoren als bedoeld in artikel 30, en met het publiek toezicht als bedoeld in artikel 32.

4.   De lidstaten zien erop toe dat het openbaar register uiterlijk op 29 juni 2009 volledig operationeel is.

Artikel 16

Registerinschrijving van wettelijke auditors

1.   Het openbaar register bevat met betrekking tot wettelijke auditors ten minste de volgende gegevens:

a)

naam, adres en registratienummer;

b)

in voorkomend geval, naam, adres, internetadres en registratienummer van het auditkantoor waarbij de betrokken wettelijke auditor werkzaam is of waaraan hij als vennoot of anderszins verbonden is;

c)

elke andere inschrijving als wettelijke auditor bij de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en als auditor in derde landen, met inbegrip van de na(a)m(en) van de met de registratie belaste autoriteit(en) en in voorkomend geval het/de registratienummer(s).

2.   Auditors van derde landen die overeenkomstig artikel 45 worden ingeschreven, worden in het register duidelijk als zodanig vermeld en niet als wettelijke auditors.

Artikel 17

Registerinschrijving van auditkantoren

1.   Het openbaar register bevat met betrekking tot auditkantoren ten minste de volgende gegevens:

a)

naam, adres en registratienummer;

b)

rechtsvorm;

c)

contactgegevens, voornaamste contactpersoon en, in voorkomend geval, internetadres van de website;

d)

adres van elke vestiging in de lidstaat;

e)

naam en registratienummer van alle wettelijke auditors die bij het auditkantoor werkzaam zijn of die als vennoot of anderszins aan het kantoor verbonden zijn;

f)

naam en kantooradres van alle eigenaars en aandeelhouders;

g)

naam en kantooradres van alle leden van het leidinggevende of bestuursorgaan;

h)

in voorkomend geval, het lidmaatschap van een netwerk en een lijst van de namen en adressen van de daartoe behorende kantoren en verbonden entiteiten, of vermelding van de plaats waar deze gegevens toegankelijk zijn voor het publiek;

i)

elke andere inschrijving als auditkantoor bij de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en als auditorganisatie in derde landen, met inbegrip van de na(a)m(en) van de met de registratie belaste autoriteit(en) en in voorkomend geval het/de registratienummer(s).

2.   Auditorganisaties van derde landen die overeenkomstig artikel 45 worden ingeschreven, worden in het register duidelijk als zodanig vermeld en niet als auditkantoren.

Artikel 18

Actualisering van de registergegevens

De lidstaten zien erop toe dat wettelijke auditors en auditkantoren de bevoegde autoriteiten die voor het openbaar register verantwoordelijk zijn, zo spoedig mogelijk in kennis stellen van elke wijziging in de gegevens die in het openbaar register zijn opgenomen. Het register wordt zo spoedig mogelijk na de kennisgeving geactualiseerd.

Artikel 19

Verantwoordelijkheid voor de registergegevens

De in overeenstemming met de artikelen 16, 17 en 18 aan de relevante bevoegde autoriteiten verstrekte gegevens worden door de wettelijke auditor of het auditkantoor ondertekend. Indien de bevoegde autoriteit de mogelijkheid van elektronische gegevensverstrekking biedt, kan dit bijvoorbeeld gebeuren door middel van een elektronische handtekening als omschreven in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (19).

Artikel 20

Taal

1.   De in het openbaar register ingevoerde gegevens zijn gesteld in een taal die overeenkomstig de in de betrokken lidstaat van toepassing zijnde taalvoorschriften is toegestaan.

2.   De lidstaten kunnen toestaan dat de gegevens nog in (een) andere officiële taal (talen) van de Gemeenschap in het openbaar register worden opgenomen. De lidstaten kunnen voorschrijven dat de vertaling van de gegevens wordt gewaarmerkt.

De betrokken lidstaat ziet erop toe dat het register in alle gevallen vermeldt of de vertaling gewaarmerkt is of niet.

HOOFDSTUK IV

BEROEPSETHIEK, ONAFHANKELIJKHEID, OBJECTIVITEIT, VERTROUWELIJKHEID EN BEROEPSGEHEIM

Artikel 21

Beroepsethiek

1.   De lidstaten zien erop toe dat voor alle wettelijke auditors en auditkantoren beginselen van de beroepsethiek gelden. Deze hebben ten minste betrekking op hun verantwoordelijkheid voor het openbaar belang, hun integriteit en objectiviteit, alsmede hun vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

2.   Teneinde het vertrouwen in de controlefunctie en de uniforme toepassing van lid 1 van dit artikel te verzekeren, mag de Commissie volgens de procedure van artikel 48, lid 2, op beginselen gebaseerde uitvoeringsmaatregelen inzake beroepsethiek vaststellen.

Artikel 22

Onafhankelijkheid en objectiviteit

1.   De lidstaten zien erop toe dat wanneer de wettelijke auditor en/of het auditkantoor een wettelijke controle van jaarrekeningen uitvoert, de wettelijke auditor of het kantoor onafhankelijk is van de gecontroleerde entiteit en niet betrokken is bij de besluitvorming van de gecontroleerde entiteit.

2.   De lidstaten zien erop toe dat een wettelijke auditor of een auditkantoor afziet van een wettelijke controle indien er sprake is van enige directe of indirecte financiële, zakelijke, arbeids- of andere relatie tussen de wettelijke auditor, het auditkantoor of het netwerk — inclusief de verlening van bijkomende niet-controlediensten — en de gecontroleerde entiteit, op grond waarvan een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde partij zou concluderen dat de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor of het auditkantoor in het gedrang komt. Indien de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor of het auditkantoor in het gedrang wordt gebracht door bedreigingen zoals zelftoetsing, een eigen belang, voorspraak, bekendheid of vertrouwen of intimidatie, moet de wettelijke auditor of het auditkantoor veiligheidsmaatregelen nemen om dergelijke bedreigingen in te perken. Indien de omvang van de bedreigingen in vergelijking met de genomen veiligheidsmaatregelen zodanig is dat de onafhankelijkheid in het gedrang komt, ziet de wettelijke auditor of het auditkantoor van de wettelijke controle van jaarrekeningen af.

De lidstaten zorgen er daarnaast met betrekking tot controles van organisaties van openbaar belang voor dat een wettelijke auditor of een auditkantoor, indien dit nodig is om de onafhankelijkheid van deze wettelijke auditor of dit auditkantoor te waarborgen, afziet van de wettelijke controle in het geval van zelftoetsing of een eigen belang.

3.   De lidstaten zien erop toe dat een wettelijke auditor of een auditkantoor alle aanzienlijke bedreigingen voor zijn onafhankelijkheid en de veiligheidsmaatregelen die zijn genomen om deze bedreigingen in te perken, onderbouwt in de controledocumenten.

4.   Teneinde het vertrouwen in de controlefunctie en de uniforme toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel te verzekeren, mag de Commissie volgens de procedure van artikel 48, lid 2, op beginselen gebaseerde uitvoeringsmaatregelen vaststellen betreffende:

a)

de in lid 2 bedoelde bedreigingen en veiligheidsmaatregelen;

b)

de situaties waarin de omvang van de in lid 2 bedoelde bedreigingen zodanig is dat de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor of het auditkantoor in het gedrang komt;

c)

de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gevallen van zelftoetsing en eigen belang, waarin een wettelijke controle van jaarrekeningen al dan niet mag worden verricht.

Artikel 23

Vertrouwelijkheid en beroepsgeheim

1.   De lidstaten zien erop toe dat alle gegevens en documenten waartoe een wettelijke auditor of het auditkantoor toegang heeft bij de uitvoering van een wettelijke controle van jaarrekeningen, beschermd zijn door middel van passende regels op het gebied van vertrouwelijkheid en beroepsgeheim.

2.   De regels op het gebied van vertrouwelijkheid en beroepsgeheim welke op wettelijke auditors en auditkantoren betrekking hebben, mogen de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn niet in de weg staan.

3.   Wanneer een wettelijke auditor of een auditkantoor wordt vervangen door een andere wettelijke auditor of een ander auditkantoor, verleent de voormalige wettelijke auditor of het voormalige kantoor de nieuwe wettelijke auditor of het nieuwe kantoor toegang tot alle relevante informatie aangaande de gecontroleerde entiteit.

4.   Een wettelijke auditor of een auditkantoor die/dat niet langer bij een specifieke controle betrokken is, en een voormalig wettelijke auditor of kantoor blijft onderworpen aan het bepaalde in de leden 1 en 2 voor wat die specifieke controle betreft.

Artikel 24

Onafhankelijkheid en objectiviteit van wettelijke auditors die namens auditkantoren wettelijke controles van jaarrekeningen uitvoeren

De lidstaten zien erop toe dat noch de eigenaars of aandeelhouders van een auditkantoor, noch de leden van de leidinggevende, bestuurs- en toezichtorganen van het betrokken kantoor, noch verbonden entiteiten een zodanige bemoeienis met de uitvoering van een wettelijke controle van jaarrekeningen hebben dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de onafhankelijkheid en objectiviteit van de wettelijke auditor die namens het betrokken auditkantoor de wettelijke controle van jaarrekeningen uitvoert.

Artikel 25

Honoraria voor wettelijke controles van jaarrekeningen

De lidstaten zien erop toe dat er adequate regels bestaan die bepalen dat de honoraria voor wettelijke controles van jaarrekeningen:

a)

niet worden beïnvloed of bepaald door het feit dat nevendiensten aan de gecontroleerde entiteit worden verleend;

b)

niet resultaatgebonden zijn.

HOOFDSTUK V

CONTROLESTANDAARDEN EN CONTROLEVERKLARINGEN

Artikel 26

Controlestandaarden

1.   De lidstaten schrijven voor dat wettelijke auditors en auditkantoren hun wettelijke controles van de jaarrekeningen moeten uitvoeren met inachtneming van de internationale controlestandaarden die door de Commissie zijn goedgekeurd volgens de procedure van artikel 48, lid 2. De lidstaten kunnen een nationale controlestandaard toepassen zolang de Commissie geen internationale controlestandaard over hetzelfde onderwerp heeft goedgekeurd. De volledige tekst van goedgekeurde internationale controlestandaarden wordt in alle officiële talen van de Gemeenschap gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   De Commissie kan volgens de in artikel 48, lid 2, vermelde procedure een besluit nemen over de toepasselijkheid in de Gemeenschap van internationale controlestandaarden. De Commissie keurt internationale controlestandaarden goed voor toepassing in de Gemeenschap enkel wanneer deze standaarden:

a)

volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze zijn opgesteld en internationaal algemeen aanvaard zijn; en

b)

bijdragen tot een grote geloofwaardigheid en hoge kwaliteit van jaarrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen in overeenstemming met de beginselen die zijn neergelegd in artikel 2, lid 3, van Richtlijn 78/660/EEG en artikel 16, lid 3, van Richtlijn 83/349/EEG; en

c)

bevorderlijk zijn voor het Europees algemeen belang.

3.   De lidstaten mogen controlewerkzaamheden of -vereisten die een aanvulling zijn op — of in uitzonderlijke gevallen een uitsluiting inhouden van — delen van de internationale controlestandaarden, verplicht stellen enkel indien deze voortvloeien uit specifieke nationale wettelijke vereisten in verband met de reikwijdte van wettelijke controles van jaarrekeningen. De lidstaten dragen er zorg voor dat deze controlewerkzaamheden of -vereisten voldoen aan het bepaalde in lid 2, onder b) en c), en stellen de Commissie en de lidstaten hiervan in kennis alvorens zij worden goedgekeurd. In het uitzonderlijke geval van het uitsluiten van delen van een internationale controlestandaard stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten ten minste zes maanden voor de nationale goedkeuring in kennis van hun specifieke nationale wettelijke vereisten en de redenen voor handhaving ervan of, in het geval van vereisten die al bestonden op het tijdstip van goedkeuring van een internationale controlestandaard, uiterlijk drie maanden na goedkeuring van de relevante internationale controlestandaard.

4.   De lidstaten mogen gedurende een termijn tot uiterlijk op 29 juni 2010 aanvullende vereisten inzake wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen verplicht stellen.

Artikel 27

Wettelijke controles van de geconsolideerde jaarrekening

De lidstaten zien erop toe dat in geval van wettelijke controles van de geconsolideerde jaarrekeningen van een groep van ondernemingen:

a)

de groepsauditor de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de controleverklaring betreffende de geconsolideerde jaarrekening;

b)

de groepsauditor een onderzoek uitvoert en informatie bijhoudt over zijn of haar onderzoek van de controlewerkzaamheden die door (een) auditor(s) van derde landen, (een) wettelijke auditor(s), (een) auditorganisatie(s) van derde landen of (een) auditkanto(o)r(en) zijn verricht met het oog op de groepscontrole. De door de groepsauditor bijgehouden informatie moet adequaat zijn om de relevante bevoegde autoriteit in staat te stellen het werk van de groepsauditor goed te beoordelen;

c)

de groepsauditor, wanneer een onderdeel van een groep ondernemingen is gecontroleerd door (een) auditor(s) of (een) auditorganisatie(s) van een derde land dat geen werkregelingen heeft zoals bedoeld in artikel 47, verantwoordelijk is voor de aanlevering, indien gevraagd, aan de toezichthoudende autoriteiten van de documenten die op de controlewerkzaamheden van de auditor(s) of (de) auditorganisatie(s) van het derde land betrekking hebben, met inbegrip van de werkdocumenten met betrekking tot de groepscontrole. Voor het waarborgen van deze aanlevering behoudt de groepsauditor een afschrift van deze documenten of komt hij met de auditor(s) of auditorganisatie(s) van het derde land overeen dat hij zelf, op verzoek, onbeperkt toegang tot deze documenten heeft of neemt hij alle andere passende maatregelen. Indien werkdocumenten met betrekking tot een controle om wettelijke of andere redenen niet vanuit een derde land aan de groepsauditor kunnen worden doorgegeven, moet uit de door de groepsauditor bijgehouden documentatie blijken dat hij of zij de passende procedures heeft gevolgd om toegang tot de controledocumenten te verkrijgen en, in het geval van andere dan wettelijke belemmeringen die voortvloeien uit de nationale wetgeving, dat een dergelijke belemmering bestaat.

Artikel 28

Controleverklaringen

1.   Wanneer de wettelijke controle van jaarrekeningen wordt uitgevoerd door een auditkantoor, wordt de controleverklaring ondertekend door de wettelijke auditor(s) die namens het auditkantoor de wettelijke controle van de jaarrekeningen heeft (hebben) verricht. In buitengewone omstandigheden kunnen de lidstaten bepalen dat deze handtekening niet openbaar hoeft te worden gemaakt indien dit tot een onmiddellijke en aanzienlijke bedreiging voor de persoonlijke veiligheid van een persoon zou kunnen leiden. De naam/namen van de betrokken persoon/personen is/zijn in ieder geval bekend bij de bevoegde autoriteiten.

2.   Onverminderd artikel 51 bis, lid 1, van Richtlijn 78/660/EEG en in het geval dat de Commissie geen gemeenschappelijke standaard voor controleverklaringen heeft ingevoerd overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze richtlijn kan zij, om het publieke vertrouwen in controles van de jaarrekeningen te vergroten, volgens de procedure van artikel 48, lid 2, van deze richtlijn een gemeenschappelijke standaard voor controleverklaringen invoeren voor jaarrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen die conform goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen zijn opgesteld.

HOOFDSTUK VI

KWALITEITSBORGING

Artikel 29

Kwaliteitsborgingsstelsels

1.   Elke lidstaat ziet erop toe dat alle wettelijke auditors en auditkantoren vallen onder een kwaliteitsborgingsstelsel dat ten minste aan de volgende criteria voldoet:

a)

het kwaliteitsborgingsstelsel is op zodanige wijze opgezet dat het onafhankelijk is van de wettelijke auditors en auditkantoren die in het kader ervan worden beoordeeld, en dat het onderworpen is aan publiek toezicht als bedoeld in hoofdstuk VIII;

b)

de financiering van het kwaliteitsborgingsstelsel is afdoende verzekerd en gevrijwaard tegen enigerlei ongewenste beïnvloeding door wettelijke auditors en auditkantoren;

c)

aan het kwaliteitsborgingsstelsel zijn voldoende middelen toegewezen;

d)

de personen die kwaliteitsbeoordelingen verrichten, beschikken over passende beroepskwalificaties en relevante beroepservaring op het gebied van wettelijke controle van jaarrekeningen en financiële verslaggeving, en hebben tevens een specifieke opleiding voor de uitvoering van kwaliteitsbeoordelingen genoten;

e)

de selectie van beoordelaars voor het verrichten van specifieke kwaliteitsbeoordelingen vindt plaats volgens een objectieve procedure, opgezet om belangenconflicten te voorkomen tussen de beoordelaars en de wettelijke auditors en auditkantoren die worden beoordeeld;

f)

de kwaliteitsbeoordeling, op basis van een adequate toetsing van een selectie van controledossiers, omvat onder meer een evaluatie van de naleving van de toepasselijke controlestandaarden en onafhankelijkheidseisen, van de kwantiteit en kwaliteit van ingezette middelen, van de door de auditor in rekening gebrachte honoraria voor controles en van het interne kwaliteitsbeheersingssysteem van het auditkantoor;

g)

over de kwaliteitsbeoordeling wordt een verslag opgesteld waarin de voornaamste conclusies van de kwaliteitsbeoordeling zijn opgenomen;

h)

ten minste om de zes jaar vindt er een kwaliteitsbeoordeling plaats;

i)

de algemene resultaten van het kwaliteitsborgingsstelsel worden jaarlijks openbaar gemaakt;

j)

de uit de kwaliteitsbeoordelingen voortvloeiende aanbevelingen worden binnen een redelijke termijn opgevolgd door de wettelijke auditor of het auditkantoor.

Ingeval er aan de onder j) bedoelde aanbevelingen geen gevolg wordt gegeven, worden tegen de wettelijke auditor of het auditkantoor, indien van toepassing, tuchtmaatregelen of sancties getroffen als bedoeld in artikel 30.

2.   De Commissie kan volgens de procedure van artikel 48, lid 2, uitvoeringsmaatregelen vaststellen om het publieke vertrouwen in de controlefunctie te vergroten en om uniforme toepassing van lid 1, onder a), b) en e) tot en met j), te garanderen.

HOOFDSTUK VII

ONDERZOEKEN EN SANCTIES

Artikel 30

Onderzoeks- en sanctieregelingen

1.   De lidstaten zien erop toe dat er doeltreffende onderzoeks- en sanctieregelingen bestaan om inadequaat uitgevoerde wettelijke controles van jaarrekeningen op te sporen, te bestraffen en te voorkomen.

2.   Onverminderd hun wettelijke aansprakelijkheidsregelingen leggen de lidstaten doeltreffende, evenredige en ontradende sancties op aan wettelijke auditors en auditkantoren wanneer wettelijke controles van de jaarrekeningen niet conform de bepalingen genomen ter uitvoering van deze richtlijn zijn uitgevoerd.

3.   De lidstaten bepalen dat genomen maatregelen en sancties die aan wettelijke auditors en auditkantoren zijn opgelegd, op passende wijze openbaar worden gemaakt. De sancties omvatten ook de mogelijkheid de toelating in te trekken.

Artikel 31

Aansprakelijkheid van wettelijke auditors

De Commissie dient voor 1 januari 2007 een verslag in over het effect van de huidige nationale aansprakelijkheidsregelingen voor de uitvoering van wettelijke controles van jaarrekeningen op de Europese kapitaalmarkten en op de verzekeringsvoorwaarden voor wettelijke auditors en auditkantoren, waaronder een objectieve analyse van de beperkingen van de financiële aansprakelijkheid. De Commissie organiseert zo nodig een openbare raadpleging. Rekening houdend met dit verslag doet de Commissie, indien zij dit dienstig acht, aanbevelingen aan de lidstaten.

HOOFDSTUK VIII

PUBLIEK TOEZICHT EN REGELINGEN TUSSEN DE LIDSTATEN OP TOEZICHT- EN REGELGEVINGSGEBIED

Artikel 32

Beginselen van het publiek toezicht

1.   De lidstaten zetten een doeltreffend stelsel van publiek toezicht op voor wettelijke auditors en auditkantoren. Dit stelsel is gebaseerd op de beginselen uiteengezet in de leden 2 tot en met 7.

2.   Alle wettelijke auditors en auditkantoren zijn aan publiek toezicht onderworpen.

3.   Het stelsel van publiek toezicht wordt beheerd door personen die zelf geen beroepsbeoefenaars zijn maar voldoende bekend zijn met de vakgebieden die voor de wettelijke controle van jaarrekeningen van belang zijn. De lidstaten kunnen evenwel toestaan dat een minderheid van beroepsbeoefenaren bij het beheer van het stelsel van publiek toezicht is betrokken. De bij het beheer van het stelsel van publiek toezicht betrokken personen worden geselecteerd volgens een onafhankelijke en transparante benoemingsprocedure.

4.   Op het stelsel van publiek toezicht rust de eindverantwoordelijkheid voor het toezicht op:

a)

de toelating en registerinschrijving van wettelijke auditors en auditkantoren; en

b)

de goedkeuring van normen op het gebied van beroepsethiek en interne kwaliteitbeheersing van auditkantoren, alsook van controlestandaarden; en

c)

permanente scholing, kwaliteitsborging en onderzoeks- en tuchtregelingen.

5.   Het stelsel van publiek toezicht heeft het recht, waar nodig, om onderzoeken met betrekking tot wettelijke auditors en auditkantoren te verrichten en passende maatregelen te nemen.

6.   Het stelsel van publiek toezicht is transparant. Dat houdt onder meer in dat jaarlijks werkprogramma's en activiteitenverslagen worden gepubliceerd.

7.   Aan het stelsel van publiek toezicht zijn voldoende financiële middelen toegewezen. De financiering van het stelsel is afdoende verzekerd en gevrijwaard tegen ongewenste beïnvloeding door wettelijke auditors en auditkantoren.

Artikel 33

Samenwerking tussen stelsels van publiek toezicht op Gemeenschapsniveau

De lidstaten zien erop toe dat de op stelsels van publiek toezicht toepasselijke wettelijke regelingen een effectieve samenwerking op Gemeenschapsniveau met betrekking tot de toezichtactiviteiten van de lidstaten mogelijk maken. Te dien einde wijst elke lidstaat één entiteit aan die specifiek verantwoordelijk is voor de samenwerking.

Artikel 34

Wederzijdse erkenning van wettelijke regelingen tussen lidstaten

1.   De wettelijke regelingen van de lidstaten respecteren het beginsel dat de regelgeving en het stelsel van publiek toezicht van de lidstaat van herkomst van toepassing zijn, dat wil zeggen de lidstaat waar de wettelijke auditor of het auditkantoor is toegelaten en waar de statutaire zetel van de gecontroleerde entiteit is gevestigd.

2.   Bij een wettelijke controle van een geconsolideerde jaarrekening mag de lidstaat die de wettelijke controle van de geconsolideerde jaarrekening voorschrijft, met betrekking tot deze controle geen aanvullende verplichtingen op het gebied van registerinschrijving, kwaliteitsbeoordeling, controlestandaarden, beroepsethiek en onafhankelijkheid opleggen aan een wettelijke auditor die, dan wel een auditkantoor dat een wettelijke controle van jaarrekeningen van een in een andere lidstaat gevestigde dochteronderneming uitvoert.

3.   Wanneer het een vennootschap betreft waarvan de effecten worden verhandeld op een gereglementeerde markt die zich in een andere lidstaat bevindt dan de lidstaat waar de statutaire zetel van die vennootschap gevestigd is, dan mag de lidstaat waar de effecten worden verhandeld geen aanvullende verplichtingen op het gebied van registerinschrijving, kwaliteitsbeoordeling, controlestandaarden, beroepsethiek en onafhankelijkheid opleggen aan de wettelijke auditor die, dan wel het auditkantoor dat een wettelijke controle van de jaarrekening of de geconsolideerde jaarrekening van die vennootschap uitvoert.

Artikel 35

Aanwijzing van bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten wijzen één of meerdere bevoegde autoriteiten aan voor de in deze richtlijn bedoelde taken. De lidstaten stellen de Commissie van de aangewezen autoriteit(en) op de hoogte.

2.   De bevoegde autoriteiten zijn zodanig georganiseerd dat belangenconflicten worden vermeden.

Artikel 36

Beroepsgeheim en regelgevende samenwerking tussen lidstaten

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten die met de toelating, registerinschrijving, kwaliteitsborging, toezicht en sancties belast zijn, werken onderling samen wanneer dat nodig is voor de vervulling van hun respectieve taken uit hoofde van deze richtlijn. De bevoegde autoriteiten die in een lidstaat met de toelating, registerinschrijving, kwaliteitsborging, toezicht en sancties belast zijn, verlenen assistentie aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. Meer in het bijzonder wisselen de bevoegde autoriteiten informatie uit en werken zij samen bij onderzoeken die op de uitvoering van wettelijke controles van jaarrekeningen betrekking hebben.

2.   Het beroepsgeheim geldt voor eenieder die bij de bevoegde autoriteiten werkzaam is of is geweest. Informatie die onder het beroepsgeheim valt, mag aan geen enkele persoon of autoriteit openbaar worden gemaakt, behalve wanneer dit wordt vereist door de wetgeving, regelgeving of administratieve procedures van een lidstaat.

3.   Lid 2 weerhoudt bevoegde autoriteiten niet van het uitwisselen van vertrouwelijke informatie. De aldus uitgewisselde informatie valt onder het beroepsgeheim waartoe eenieder gehouden is die bij de bevoegde autoriteiten werkzaam is of is geweest.

4.   De bevoegde autoriteiten verstrekken op verzoek en zonder onnodige vertraging alle informatie die voor het in lid 1 genoemde doel noodzakelijk zijn. Indien nodig, stelt de aangezochte bevoegde autoriteit zonder onnodige vertraging de maatregelen vast die vereist zijn om de gevraagde informatie te verzamelen. De aldus verstrekte informatie valt onder het beroepsgeheim waartoe eenieder gehouden is die bij de bevoegde autoriteiten die de informatie ontvangen, werkzaam is of is geweest.

Indien de aangezochte bevoegde autoriteit niet bij machte is de gevraagde informatie zonder onnodige vertraging te verstrekken, stelt zij de verzoekende bevoegde autoriteit van de redenen hiervan in kennis.

De bevoegde autoriteiten kunnen weigeren om aan een verzoek om informatie gevolg te geven indien:

a)

het verstrekken van de inlichtingen gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van de aangezochte lidstaat of in strijd zou zijn met de nationale veiligheidsvoorschriften; of

b)

met betrekking tot dezelfde handelingen en tegen dezelfde wettelijke auditors en auditkantoren reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid bij de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat; of

c)

voor dezelfde handelingen en dezelfde wettelijke auditors en auditkantoren reeds een onherroepelijke uitspraak is gedaan door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat.

Onverminderd hun verplichtingen in het kader van gerechtelijke procedures mogen de bevoegde autoriteiten die op grond van lid 1 informatie ontvangen, deze uitsluitend gebruiken voor de uitoefening van hun functies in de zin van deze richtlijn, alsmede in het kader van bestuursrechtelijke of gerechtelijke procedures die specifiek met de uitoefening van deze functies verband houden.

5.   Wanneer een bevoegde autoriteit vaststelt dat er op het grondgebied van een andere lidstaat handelingen worden of zijn uitgevoerd die strijdig zijn met de bepalingen van deze richtlijn, geeft zij hiervan op zo specifiek mogelijke wijze kennis aan de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat. De bevoegde autoriteit van de andere lidstaat neemt de nodige maatregelen en stelt de kennisgevende bevoegde autoriteit van het resultaat in kennis, alsmede, voorzover mogelijk, van belangrijke tussentijdse ontwikkelingen.

6.   Een bevoegde autoriteit van een lidstaat kan verzoeken dat een onderzoek wordt verricht door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat op het grondgebied van die lidstaat.

Verder kan zij verzoeken dat aan een aantal leden van haar personeel toestemming wordt verleend om de leden van het personeel van de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat gedurende het onderzoek te vergezellen.

Het onderzoek wordt evenwel verricht onder de eindverantwoordelijkheid van de lidstaat op het grondgebied waarvan het onderzoek plaatsvindt.

De bevoegde autoriteiten kunnen een verzoek om een onderzoek zoals bedoeld in de eerste alinea, of een verzoek dat leden van hun personeel worden vergezeld door leden van het personeel van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zoals bedoeld in de tweede alinea, van de hand wijzen indien:

a)

een dergelijk onderzoek gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van de aangezochte staat, of

b)

met betrekking tot dezelfde handelingen en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid bij de autoriteiten van de aangezochte staat, of

c)

voor dezelfde handelingen en tegen dezelfde personen in de aangezochte lidstaat reeds een onherroepelijke uitspraak is gedaan.

7.   Volgens de procedure van artikel 48, lid 2, kan de Commissie met het oog op het vergemakkelijken van de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor de procedures inzake de uitwisseling van informatie en grensoverschrijdend onderzoek zoals bedoeld in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel.

HOOFDSTUK IX

BENOEMING EN ONTSLAG

Artikel 37

Benoeming van wettelijke auditors of auditkantoren

1.   De wettelijke auditor of het auditkantoor wordt benoemd door de algemene aandeelhouders- of ledenvergadering van de gecontroleerde entiteit.

2.   De lidstaten mogen alternatieve regelingen of modaliteiten toestaan voor de benoeming van de wettelijke auditor of het auditkantoor, mits deze regelingen of modaliteiten bedoeld zijn om te waarborgen dat de wettelijke auditor of het auditkantoor onafhankelijk is van de bij het dagelijks bestuur betrokken leden van het leidinggevend orgaan of bestuursorgaan van de gecontroleerde entiteit.

Artikel 38

Ontslagneming en opzegging van wettelijke auditors of auditkantoren

1.   De lidstaten zien erop toe dat wettelijke auditors of auditkantoren alleen om gegronde redenen kunnen worden ontslagen; verschil van mening over methoden van boekhoudkundige verwerking of controlewerkzaamheden zijn geen gegronde redenen voor ontslag.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de gecontroleerde entiteit en de wettelijke auditor of het auditkantoor de voor het stelsel van publiek toezicht bevoegde autoriteit of autoriteiten in kennis stellen van het ontslag of opzegging van de wettelijke auditor(s) of (het) auditkanto(o)r(en) tijdens de duur van de benoeming en hiervoor een afdoende motivering geven.

HOOFDSTUK X

BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE DE WETTELIJKE CONTROLES VAN DE JAARREKENINGEN VAN ORGANISATIES VAN OPENBAAR BELANG

Artikel 39

Toepassing op niet-beursgenoteerde organisaties van openbaar belang

De lidstaten kunnen organisaties van openbaar belang waarvan de effecten niet worden verhandeld op een gereglementeerde markt zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG, en hun wettelijke auditor(s) of auditkanto(o)r(en) vrijstellen van één of meerdere van de eisen in dit hoofdstuk.

Artikel 40

Transparantieverslag

1.   De lidstaten zien erop toe dat de wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles van de jaarrekeningen bij organisaties van openbaar belang uitvoeren, uiterlijk drie maanden na het eind van elk boekjaar op hun websites jaarlijkse transparantieverslagen bekendmaken waarin ten minste de volgende informatie is opgenomen:

a)

een beschrijving van de juridische en eigendomsstructuur;

b)

wanneer het auditkantoor tot een netwerk behoort, een beschrijving van het netwerk en van de juridische en structurele regelingen binnen het netwerk;

c)

een beschrijving van de bestuurstructuur van het auditkantoor;

d)

een beschrijving van het interne kwaliteitbeheersingssysteem van het auditkantoor en een verklaring van het leidinggevende of bestuursorgaan betreffende de doeltreffendheid van de werking van dit systeem;

e)

een aanduiding van wanneer de laatste kwaliteitsbeoordeling zoals bedoeld in artikel 29 heeft plaatsgevonden;

f)

een lijst van de organisaties van openbaar belang waarbij het auditkantoor het afgelopen jaar wettelijke controles van jaarrekeningen heeft uitgevoerd;

g)

een verklaring betreffende de praktijken van het auditkantoor op het gebied van de onafhankelijkheid, waarin tevens wordt bevestigd dat een interne beoordeling van de naleving van de onafhankelijkheidseisen heeft plaatsgevonden;

h)

een verklaring inzake de door het auditkantoor gevolgde gedragslijn betreffende de permanente scholing van wettelijke auditors als bedoeld in artikel 13;

i)

financiële informatie waaruit blijkt hoe belangrijk het auditkantoor is, zoals de totale omzet uitgesplitst naar honoraria voor de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, en honoraria voor andere assurance-opdrachten, belastingadviesdiensten en andere niet-controlediensten;

j)

informatie over de grondslagen voor de beloning van vennoten.

In uitzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten afzien van toepassing van het bepaalde onder f), voorzover dit noodzakelijk is om een onmiddellijke en aanzienlijke bedreiging voor de persoonlijke veiligheid van een persoon in te perken.

2.   Het transparantieverslag wordt ondertekend door de wettelijke auditor, respectievelijk het auditkantoor. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door middel van een elektronische handtekening als omschreven in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 1999/93/EG.

Artikel 41

Auditcomité

1.   Elke organisatie van openbaar belang heeft een auditcomité. De lidstaten bepalen of auditcomités samengesteld moeten zijn uit niet bij het dagelijks bestuur betrokken leden van het leidinggevende en/of leden van het toezichthoudende orgaan van de gecontroleerde entiteit en/of leden die worden benoemd door de algemene aandeelhoudersvergadering van de gecontroleerde entiteit. Ten minste één lid van het auditcomité is onafhankelijk en beschikt over de nodige deskundigheid op het gebied van boekhouding en/of controle.

De lidstaten kunnen toestaan dat in organisaties van openbaar belang die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 1, onder f), van Richtlijn 2003/71/EG (20), de aan het auditcomité toegewezen taken worden uitgevoerd door het leidinggevende of het toezichthoudende orgaan als geheel, mits de voorzitter van een dergelijk orgaan geen voorzitter van het auditcomité is indien hij of zij bij het dagelijks bestuur betrokken is.

2.   Onverminderd de verantwoordelijkheid van de leden van het leidinggevende, bestuurs- of toezichthoudende orgaan of van andere leden die worden benoemd door de algemene aandeelhoudersvergadering van de gecontroleerde entiteit, heeft het auditcomité onder meer tot taak:

a)

het monitoren van het financiële-verslaggevingsproces;

b)

het monitoren van de doeltreffendheid van het internebeheersingssysteem, het eventuele interneauditsysteem en het risicomanagementsysteem van de vennootschap;

c)

het monitoren van de wettelijke controle van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening;

d)

het beoordelen en monitoren van de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor of het auditkantoor, waarbij met name wordt gelet op de verlening van nevendiensten aan de gecontroleerde entiteit.

3.   Het voorstel van het leidinggevende of toezichthoudende orgaan in een organisatie van openbaar belang inzake de benoeming van een wettelijke auditor of auditkantoor moet gebaseerd zijn op een aanbeveling van het auditcomité.

4.   De wettelijke auditor of het auditkantoor brengt aan het auditcomité verslag uit over bij de wettelijke controle van de jaarrekening aan het licht gekomen belangrijke zaken, en met name ernstige tekortkomingen in het internebeheersingsproces met betrekking tot de financiële verslaggeving.

5.   De lidstaten kunnen toestaan of bepalen dat het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 niet van toepassing is op enige organisatie van openbaar belang met een orgaan dat soortgelijke bevoegdheden heeft als een auditcomité en dat is ingesteld en functioneert volgens de voorschriften van de lidstaat waarin de te controleren entiteit geregistreerd is. In dergelijke gevallen deelt de entiteit mee welk orgaan deze bevoegdheden uitoefent en wat de samenstelling ervan is.

6.   De lidstaten kunnen van de verplichting tot instelling van een auditcomité vrijstellen:

a)

elke organisatie van openbaar belang die een dochteronderneming is, in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, indien de onderneming op groepsniveau voldoet aan de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel gestelde eisen;

b)

elke organisatie van openbaar belang die een instelling voor collectieve belegging is als omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG; de lidstaten mogen ook organisaties van openbaar belang vrijstellen die het collectief beleggen van door het publiek ingelegd kapitaal als enig doel hebben, die volgens het beginsel van risicospreiding werken en die niet streven naar juridische of bestuurlijke zeggenschap over emittenten van hun onderliggende beleggingen, mits deze instellingen voor collectieve belegging zijn toegelaten en onder toezicht van bevoegde autoriteiten staan en een bewaarder hebben die taken uitvoert die gelijkwaardig zijn aan die uit hoofde van Richtlijn 85/611/EEG;

c)

elke organisatie van openbaar belang waarvan de enige zakelijke activiteit bestaat in het uitgeven van door activa gedekte waardepapieren, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie (21); in die gevallen verlangt de lidstaat van de instelling dat zij het publiek uiteenzet waarom zij het niet dienstig acht hetzij een auditcomité in te stellen, hetzij een leidinggevend of toezichthoudend orgaan dat belast is met de uitvoering van de taken van een auditcomité;

d)

elke kredietinstelling in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2000/12/EG, waarvan de aandelen niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in enige lidstaat in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG en die continu of herhaaldelijk alleen obligaties heeft uitgegeven, op voorwaarde dat al die obligaties een totaal nominaal bedrag van minder dan 100 000 000 EUR vertegenwoordigen en dat zij geen prospectus uit hoofde van Richtlijn 2003/71/EG heeft gepubliceerd.

Artikel 42

Onafhankelijkheid

1.   Benevens het bepaalde in de artikelen 22 en 24 zien de lidstaten erop toe dat de wettelijke auditor of het auditkantoor die/dat de wettelijke controle van de jaarrekeningen van organisaties van openbaar belang uitvoert:

a)

jaarlijks het auditcomité schriftelijk zijn onafhankelijkheid van de gecontroleerde organisatie van openbaar belang bevestigt;

b)

jaarlijks alle voor de gecontroleerde entiteit verrichte nevendiensten meldt bij het auditcomité; en

c)

met het auditcomité overleg voert over de bedreigingen voor de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor of het auditkantoor en de veiligheidsmaatregelen die zijn genomen om deze bedreigingen in te perken, zoals door de wettelijke auditor of het auditkantoor bijgehouden overeenkomstig artikel 22, lid 3.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de voornaamste vennoot/vennoten die met de uitvoering van een wettelijke controle van de jaarrekeningen is/zijn belast, na uiterlijk zeven jaar vanaf de benoeming van de controleopdracht wordt/worden ontslagen en pas na een periode van ten minste twee jaar opnieuw aan de controle van de gecontroleerde entiteit mag/mogen deelnemen.

3.   De wettelijke auditor of de voornaamste vennoot die namens een auditkantoor een wettelijke controle van de jaarrekeningen uitvoert, mag pas een centrale leidinggevende functie in de gecontroleerde entiteit aanvaarden nadat een periode van ten minste twee jaar is verstreken sinds hij of zij zich als wettelijke auditor of voornaamste vennoot uit de controleopdracht heeft teruggetrokken.

Artikel 43

Kwaliteitsborging

Bij wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles van jaarrekeningen van organisaties van openbaar belang uitvoeren, vindt de in artikel 29 bedoelde kwaliteitsbeoordeling ten minste om de drie jaar plaats.

HOOFDSTUK XI

INTERNATIONALE ASPECTEN

Artikel 44

Toelating van auditors van derde landen

1.   Op voorwaarde van wederkerigheid mogen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een auditor van een derde land als wettelijke auditor toelaten, mits deze persoon het bewijs heeft geleverd dat hij of zij voldoet aan eisen gelijkwaardig aan die in de artikelen 4 en 6 tot en met 13.

2.   Vooraleer een auditor van een derde land toe te laten die voldoet aan het bepaalde in lid 1, zien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat toe op de naleving van de eisen van artikel 14.

Artikel 45

Registerinschrijving van en toezicht op auditors en auditorganisaties van derde landen

1.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat gaan over tot registerinschrijving conform de artikelen 15 tot en met 17 van elke auditor en auditorganisatie van een derde land die een controleverklaring aflevert betreffende de jaarrekening of de geconsolideerde jaarrekening van een vennootschap die haar statutaire zetel buiten de Gemeenschap heeft en waarvan de effecten in die lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG, behalve indien het bedrijf alleen een emmittent is van effecten die in een lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/109/EG (22), met een nominale waarde per eenheid van ten minste 50 000 EUR of, in het geval van effecten die in een andere munteenheid luiden, op de dag van uitgifte equivalent aan ten minste 50 000 EUR.

2.   De artikelen 18 en 19 zijn van toepassing.

3.   De lidstaten onderwerpen de in het register ingeschreven auditors en auditorganisaties van een derde land aan hun stelsels van publiek toezicht, hun kwaliteitsborgingsstelsels en hun onderzoeks- en sanctieregelingen. Een lidstaat mag er vanaf zien een in het register ingeschreven auditor en auditorganisatie van een derde land aan zijn kwaliteitsborgingsstelsel te onderwerpen indien een andere lidstaat, of een kwaliteitsborgingsstelsel uit een derde land dat als gelijkwaardig is beoordeeld in de zin van artikel 46, de betrokken auditor of de auditorganisatie van een derde land in de voorgaande drie jaar aan een kwaliteitsbeoordeling heeft onderworpen.

4.   Onverminderd het bepaalde in artikel 46 hebben controleverklaringen betreffende de in lid 1 van dit artikel bedoelde jaarrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen welke zijn afgeleverd door auditors of auditorganisaties van een derde land die in de betrokken lidstaat niet in het register zijn ingeschreven, in deze lidstaat geen rechtsgevolg.

5.   Een lidstaat mag alleen een auditorganisatie van een derde land in het register inschrijven wanneer:

a)

deze voldoet aan eisen die gelijkwaardig zijn aan die welke in artikel 3, lid 3, worden gesteld;

b)

de meerderheid van de leden van het leidinggevende of bestuursorgaan van de auditorganisaties van een derde land voldoet aan eisen die gelijkwaardig zijn aan die welke in de artikelen 4 tot en met 10 worden gesteld;

c)

de auditor van een derde land die namens de auditorganisatie van een derde land de controle uitvoert, voldoet aan eisen die gelijkwaardig zijn aan die welke in de artikelen 4 tot en met 10 worden gesteld;

d)

de controles van de in lid 1 bedoelde jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening worden uitgevoerd in overeenstemming met internationale controlestandaarden als bedoeld in artikel 26 en conform de voorschriften van de artikelen 22, 24 en 25, of gelijkwaardige standaarden en voorschriften;

e)

deze op haar website een jaarlijks transparantieverslag publiceert dat de in artikel 40 bedoelde informatie bevat, of zij aan gelijkwaardige openbaarmakingseisen voldoet.

6.   Teneinde uniforme toepassing van lid 5, onder d), te waarborgen, wordt de daaronder bedoelde gelijkwaardigheid beoordeeld door de Commissie in samenwerking met de lidstaten. De Commissie neemt terzake een besluit volgens de procedure van artikel 48, lid 2. In afwachting van een dergelijk besluit van de Commissie kunnen de lidstaten de in lid 5, onder d), bedoelde gelijkwaardigheid beoordelen.

Artikel 46

Afwijking in geval van gelijkwaardigheid

1.   Op voorwaarde van wederkerigheid kunnen de lidstaten afzien van de toepassing van de in artikel 45, leden 1 en 3, gestelde eisen of deze wijzigen, mits de betrokken auditorganisatie of de betrokken auditor van een derde land in het derde land onderworpen is aan stelsels van publiek toezicht, kwaliteitsborgingsstelsels en onderzoeks- en sanctieregelingen die voldoen aan eisen die gelijkwaardig zijn aan die welke in de artikelen 29, 30 en 32 worden gesteld.

2.   Teneinde uniforme toepassing van lid 1 van dit artikel te waarborgen, wordt de in lid 1 bedoelde gelijkwaardigheid beoordeeld door de Commissie in samenwerking met de lidstaten. De Commissie neemt terzake een besluit volgens de procedure van artikel 48, lid 2. De lidstaten kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde gelijkwaardigheid beoordelen of vertrouwen op de beoordelingen van andere lidstaten, zolang de Commissie geen besluit heeft genomen. Indien de Commissie besluit dat niet aan de gelijkwaardigheidseis van lid 1 wordt voldaan, kan zij de betrokken auditors en auditorganisaties toestaan hun controleactiviteiten gedurende een passende overgangsperiode voort te zetten overeenkomstig de relevante voorschriften van de lidstaat.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van:

a)

hun beoordelingen van de gelijkwaardigheden, als bedoeld in lid 2; en

b)

de belangrijkste onderdelen van hun samenwerkingsovereenkomsten met derde landen met betrekking tot stelsels van publiek toezicht, kwaliteitsborgingsstelsels en onderzoeks- en sanctieregelingen, op basis van lid 1.

Artikel 47

Samenwerking met bevoegde autoriteiten van derde landen

1.   De lidstaten mogen toestaan dat controle- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren die door hen zijn toegelaten, aan de bevoegde autoriteiten van een derde land worden overgedragen, op voorwaarde dat:

a)

die controle- of andere documenten betrekking hebben op controles bij vennootschappen die in het betrokken derde land effecten hebben uitgegeven of die onderdeel uitmaken van een groep die onderworpen is aan een wettelijke controle van geconsolideerde jaarrekeningen in dat derde land;

b)

deze controle- of andere documenten via de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst aan de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land worden overgedragen nadat laatstgenoemde autoriteiten daarom hebben verzocht;

c)

de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land voldoen aan eisen die overeenkomstig lid 3 adequaat zijn verklaard;

d)

er tussen de betrokken bevoegde autoriteiten op wederkerigheid gebaseerde werkregelingen zijn overeengekomen;

e)

de overdracht van persoonsgegevens aan derde landen geschiedt overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn 95/46/EG.

2.   De in lid 1, onder d), bedoelde werkregelingen waarborgen dat:

a)

de bevoegde autoriteiten het verzoek om controle- en andere documenten motiveren;

b)

eenieder die werkzaam is of is geweest bij de bevoegde autoriteiten van het derde land die de informatie ontvangen, onderworpen is aan het beroepsgeheim;

c)

de bevoegde autoriteiten van het derde land de controle- en andere documenten alleen mogen gebruiken voor de uitoefening van hun publiek toezicht-, kwaliteitsborgings- en onderzoeksfuncties die voldoen aan eisen die gelijkwaardig zijn aan die welke in de artikelen 29, 30 en 32 worden gesteld;

d)

het verzoek van een bevoegde autoriteit van een derde land om controle- of andere documenten die in het bezit zijn van een wettelijke auditor of een auditkantoor, van de hand kan worden gewezen wanneer:

de verstrekking van deze controle- of andere documenten gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van de Gemeenschap of de aangezochte lidstaat, of

indien voor dezelfde handelingen en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid bij de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat.

3.   Over de in lid 1, onder c), bedoelde adequaatheid van de eisen wordt door de Commissie een besluit genomen volgens de procedure van artikel 48, lid 2, teneinde de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken. De toetsing van de adequaatheid wordt verricht in samenwerking met de lidstaten en op basis van de criteria van artikel 36 of grotendeels gelijkwaardige functionele resultaten. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om zich naar het besluit van de Commissie te voegen.

4.   In uitzonderingsgevallen en in afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten wettelijke auditors en auditkantoren die door hen zijn toegelaten, toestaan controle- en andere documenten rechtstreeks aan de bevoegde autoriteiten van een derde land over te dragen, op voorwaarde dat:

a)

in het betrokken derde land onderzoeken zijn ingeleid door de bevoegde autoriteiten;

b)

de overdracht niet in strijd is met de verplichtingen waaraan wettelijke auditors en auditkantoren moeten voldoen met betrekking tot de overdracht van controle- en andere documenten aan de bevoegde autoriteit van hun lidstaat van herkomst;

c)

er werkregelingen met de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land bestaan uit hoofde waarvan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat wederkerige rechtstreekse toegang hebben tot controle- en andere documenten van auditorganisaties van dat derde land;

d)

de verzoekende bevoegde autoriteit van het betrokken derde land de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de wettelijke auditor of het auditkantoor in kennis stelt van elk rechtstreeks verzoek om inlichtingen, met opgave van de redenen voor dat verzoek;

e)

de in lid 2 gestelde voorwaarden in acht worden genomen.

5.   De Commissie kan volgens de procedure van artikel 48, lid 2, de in lid 4 bedoelde uitzonderingsgevallen nader omschrijven, teneinde de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken en uniforme toepassing van dat lid te garanderen.

6.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in de leden 1 en 4 bedoelde werkregelingen.

HOOFDSTUK XII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 48

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité (hierna „het comité” genoemd).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

4.   Onverminderd de reeds vastgestelde uitvoeringsmaatregelen, en behoudens de bepalingen bedoeld in artikel 26, wordt na afloop van een periode van twee jaar na de goedkeuring van deze richtlijn en uiterlijk op 1 april 2008, de toepassing van haar bepalingen die de vaststelling van technische regels, wijzigingen en besluiten overeenkomstig lid 2 vereisen, opgeschort. Op voorstel van de Commissie kunnen het Europees Parlement en de Raad de desbetreffende bepalingen volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag verlengen en zullen zij daartoe deze bepalingen vóór afloop van de hierboven bedoelde periode of vóór bedoelde datum aan een herziening onderwerpen.

Artikel 49

Wijziging van Richtlijn 78/660/EEG en Richtlijn 83/349/EEG

1)   Richtlijn 78/660/EEG wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 43, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

„15.

afzonderlijk, de tijdens het boekjaar door de wettelijke auditor of het auditkantoor aangerekende totale honoraria voor de wettelijke controle van jaarrekeningen, de totale honoraria voor andere assurance-opdrachten, de totale honoraria voor belastingadviesdiensten en de totale honoraria voor andere niet-controlediensten.

De lidstaten kunnen bepalen dat deze vereiste niet van toepassing is indien de vennootschap is opgenomen in de geconsolideerde jaarrekeningen die overeenkomstig artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG moeten worden opgesteld, mits deze informatie in de toelichting bij de jaarrekeningen wordt vermeld.”;

b)

artikel 44, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten kunnen toestaan dat de in artikel 11 bedoelde vennootschappen een verkorte toelichting opstellen waarin de in artikel 43, lid 1, punten 5 tot en met 12, punt 14, onder a), en punt 15 genoemde gegevens achterwege worden gelaten. In de toelichting wordt evenwel voor het geheel van de betrokken posten de in artikel 43, lid 1, punt 6, verlangde informatie door middel van een totaalbedrag verstrekt.”;

c)

artikel 45, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Het bepaalde in lid 1, onder b), is ook van toepassing op de in artikel 43, lid 1, punt 8, genoemde gegevens.

De lidstaten kunnen de in artikel 27 bedoelde vennootschappen toestaan de in artikel 43, lid 1, punt 8, genoemde gegevens achterwege te laten. De lidstaten kunnen de in artikel 27 bedoelde vennootschappen tevens toestaan de in artikel 43, lid 1, punt 15, genoemde gegevens achterwege te laten, op voorwaarde dat deze gegevens worden verstrekt aan het stelsel van publiek toezicht als bedoeld in artikel 32 van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (23), indien het stelsel van publiek toezicht hierom verzoekt.

2)   In artikel 34 van Richtlijn 83/349/EEG wordt het volgende punt toegevoegd:

„16.

afzonderlijk, de tijdens het boekjaar door de wettelijke auditor of het auditkantoor aangerekende totale honoraria voor de wettelijke controle van de jaarrekening, de totale honoraria voor andere assurance-opdrachten, de totale honoraria voor belastingadviesdiensten en de totale honoraria voor andere niet-controlediensten.”.

Artikel 50

Intrekking van Richtlijn 84/253/EEG

Met ingang van 29 juni 2006 wordt Richtlijn 84/253/EEG ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 51

Overgangsbepaling

Wettelijke auditors en auditkantoren die overeenkomstig Richtlijn 84/253/EEG door de bevoegde autoriteiten zijn toegelaten vóór de inwerkingtreding van de in artikel 53, lid 1, bedoelde bepalingen, worden beschouwd als zijnde toegelaten overeenkomstig deze richtlijn.

Artikel 52

Minimumharmonisatie

De lidstaten die de wettelijke controle van jaarrekeningen verplicht stellen, kunnen strengere voorschriften vaststellen, tenzij in de tekst van de richtlijn anders is vermeld.

Artikel 53

Omzetting

1.   De lidstaten dienen vóór 29 juni 2008 de bepalingen vast te stellen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 54

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 55

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 17 mei 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

H. WINKLER


(1)  PB C 157 van 28.6.2005, blz. 115.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 28 september 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 april 2006.

(3)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 178 van 17.7.2003, blz. 16).

(4)  PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/51/EG.

(5)  PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/51/EG.

(6)  PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2003/51/EG.

(7)  PB L 126 van 12.5.1984, blz. 20.

(8)  PB C 143 van 8.5.1998, blz. 12.

(9)  PB L 91 van 31.3.2001, blz. 91.

(10)  PB L 191 van 19.7.2002, blz. 22.

(11)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(12)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(13)  PB L 52 van 25.2.2005, blz. 51.

(14)  Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9).

(15)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(16)  PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/29/EG van de Commissie (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 50).

(17)  PB L 207 van 18.8.2003, blz. 1.

(18)  PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 206 van 31.7.2001, blz. 1).

(19)  PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.

(20)  Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).

(21)  PB L 149 van 30.4.2004, blz. 1.

(22)  Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).

(23)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.”